Verwijderingsverzoek BKR-registratie afgewezen
Hof ’s-Hertogenbosch 2 juni 2022, IT 3987; ECLI:NL:GHSHE:2022:1772 (Appellante tegen ING en Hoist) Appellante heeft het hof verzocht om onder andere te bevelen dat ING en Hoist bijzonderheidscoderingen van BKR op naam van appellante verwijderen en verwijderd houden. Het hof oordeelt dat appellante deels wel en deels niet-ontvankelijk is in haar verzoek, desondanks zal het hof het verwijderingsverzoek toch beoordelen. Het hof oordeelt dat er een belangenafweging moet plaatsvinden op basis van artikel 21 lid 1 AVG. Het gaat om een belangenafweging tussen enerzijds de belangen van ING en Hoist bij handhaving van de BKR-registraties en anderzijds het belang van appellante bij verwijdering daarvan. Het hof meent dat er geen reden bestaat om het belang van appellante te laten prevaleren boven dat van ING en Hoist. Het hof oordeelt daarom ook dat een verwijdering van de registratie niet aan de orde is. Het verzoek van appellante wordt afgewezen.
Gebruik van PNR-gegevens van passagiers van vluchten
HvJ EU 21 juni 2022, IT 3986, IEFbe 3489; ECLI:EU:C:2022:491 (Ligue tegen Ministerraad) De Ligue des droits humains (hierna: de Ligue) heeft bij het Grondwettelijk Hof in België beroep ingesteld tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 25 december 2016 betreffende de verwerking van passagiersgegevens. De rechter dient een verzoek in om een prejudiciële beslissing. Door het Hof wordt onder meer geoordeeld dat artikel 2, lid 2 onder d en artikel 23 AVG zo moeten worden uitgelegd dat de AVG van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens die wordt voorgeschreven in nationale wetgeving die tegelijkertijd de API-richtlijn, richtlijn 2010/65 en de PNR-richtlijn in nationaal recht beoogt om te zetten. Daarnaast verzet artikel 6 van de PNR-richtlijn zich volgens het Hof tegen nationale wetgeving die toestaat dat overeenkomstig de richtlijn verzamelde PNR-gegevens verwerkt worden voor andere doeleinden dan die uitdrukkelijk in artikel 1 lid 2 van de richtlijn genoemd worden.
HvJ EU: Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting
HvJ EU 16 juni 2022, IT 3985, IEFbe 3487; ECLI:EU:C:2022:484 (Toshiba tegen Europese Commissie) De Europese Commissie stelde vast dat Toshiba inbreuk had gemaakt op artikel 101 VWEU en artikel 53 EER-overeenkomst door haar deelname aan een mededingingsregeling inzake optische diskdrives (odd’s). Zij zou haar gedrag onderling hebben afgestemd met andere partijen. Hiervoor legde de Europese Commissie in haar besluit een boete op aan Toshiba. Toshiba heeft hiertegen vervolgens beroep ingesteld dat primair strekte tot nietigverklaring van het besluit en subsidiair tot verlaging van de opgelegde geldboete. Het Gerecht heeft het beroep in zijn geheel verworpen. Hierop is Toshiba naar het HvJ EU gegaan.
Gedeeltelijke nietigverklaring besluit Commissie, maar geen verlaging boete
HvJ EU 16 juni 2022, IT 3984, IEFbe 3484; ECLI:EU:C:2022:483 (Quanta tegen Europese Commissie) De Europese Commissie stelde vast dat de deelnemers aan de mededingingsregeling hun concurrentiegedrag onderling hadden afgestemd. De Europese Commissie heeft vanwege de inbreuk op artikel 101 VWEU en 53 EER-overeenkomst aan (onder meer) Quanta een boete opgelegd. Quanta stelde vervolgens beroep in dat primair strekte tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie en subsidiair tot verlaging van de aan haar opgelegde boete. Het Gerecht heeft dit beroep in zijn geheel verworpen. Hierop is Quanta naar het HvJ EU gestapt. Het Hof meent dat het Gerecht niet zomaar kon oordelen dat de Commissie de rechten van verdediging van Quanta niet had geschonden. De mededeling van punten van bezwaar van de Commissie bevatte namelijk niet de belangrijkste elementen die met betrekking tot de afzonderlijke inbreuken tegen Quanta werden aangevoerd. Aangezien het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, dient het bestreden arrest te worden vernietigd. Daarnaast moet het besluit van de Europese Commissie nietig worden verklaard voor zover daarin is bepaald dat Quanta artikel 101 VWEU en artikel 53 EER-overeenkomst heeft geschonden door deel te nemen aan meerdere afzonderlijke inbreuken. Het Hof is verder van oordeel dat de boete niet verlaagd dient te worden.
HvJ EU verklaart besluit van Europese Commissie nietig
HvJ EU 16 juni 2022, IT 3982, IEFbe 3483; ECLI:EU:C:2022:478 (Sony tegen Europese Commissie) Zie ook ECLI:EU:C:2022:480. De Europese Commissie heeft Sony te kennen gegeven dat zij inbreuk had gemaakt op artikel 101 VWEU en artikel 53 EER-overeenkomst door deel te nemen aan een mededingingsregeling inzake optische diskdrives (odd’s). De commissie legde Sony hiervoor een geldboete op. Bij verzoekschrift heeft Sony vervolgens een beroep ingesteld. Dit beroep werd door het Gerecht volledig verworpen. Vervolgens verzoekt Sony het Hof om het bestreden arrest te vernietigen en het bedrag van de aan hen opgelegde geldboete te verlagen. Door het Hof wordt geoordeeld dat het besluit van de Commissie nietig wordt verklaard voor zover daarin vastgesteld is dat Sony artikel 101 en artikel 53 EER-overeenkomst heeft geschonden door deel te nemen aan afzonderlijke inbreuken. De Commissie had immers slechts vastgesteld dat Sony niet alleen had deelgenomen aan één enkele voortdurende inbreuk maar ook aan meerdere afzonderlijke inbreuken. Het Hof oordeelt dan ook dat het Gerecht blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie had voldaan aan haar verplichting om het litigieuze besluit te motiveren. Wat betreft de geldboete heeft Sony niet aangetoond waarom de hoogte daarvan zodanig overdreven is dat geoordeeld zou moeten worden dat de geldboete onevenredig is.
Vacature: rechter in opleiding bij rechtbank Den Haag
Rechtbank Den Haag heeft een vacature openstaan voor de functie van rechter in opleiding.
Ben je op zoek naar unieke professionele mogelijkheden? Een functie als rechter geeft je de kans om rechtsgebieden grondig en van alle kanten te leren kennen én er invloed op uit te oefenen. Binnen rechtbank Den Haag hebben we 1 opleidingsplaats beschikbaar. Wij zijn op zoek naar kandidaten binnen alle rechtsgebieden en in het bijzonder naar kandidaten met een achtergrond in belastingrecht of intellectueel eigendomsrecht. Ook kandidaten met twintig jaar of meer werkervaring als generalist (superervaren juristen) en kandidaten met meer dan 15 jaar juridische werkervaring in een specifiek rechtsgebied (superspecialisten) worden uitgenodigd om te solliciteren.
Lees verder >>
Vacature: twee advocaten IE- en/of ICT-recht bij LAWFOX
LAWFOX is per direct op zoek naar niet één, maar twee advocaten met aantoonbare ervaring in het intellectuele eigendomsrecht en/of ICT-recht. Affiniteit met Web3 (crypto, AI, blockchain) is een pré, maar is niet vereist. LAWFOX is op zoek naar kandidaten die direct zelfstandig en in teamverband in IE/ICT-kwesties kunnen optreden.
De werkzaamheden bestaan onder meer uit contact met klanten, het in kaart brengen en onderzoeken van feitelijke en juridische problemen en vraagstukken, het opstellen van adviezen, het managen van conflicten, het deelnemen aan onderhandelingstrajecten, het opstellen van processtukken, het voeren van juridische procedures en het ondersteunen van het kantoor in marketingwerkzaamheden (zoals social media en bloggen).
Lees verder >>
Gedaagde kan partijen in vrijwaring dagvaarden
Rb. Gelderland 22 juni 2022, IEF 20808, IT 3980; ECLI:NL:RBGEL:2022:3082 (eiseres tegen gedaagden) Eiseres (licentiegever) en gedaagden (licentienemers) hebben voor de periode 1 maart 2011 t/m 31 december 2013 een licentieovereenkomst gesloten voor gebruik van door eiseres ontwikkelde software. Deze overeenkomst is vervolgens door gedaagden opgezegd. Eiseres vordert onder meer inzage in de in beslag genomen bescheiden. Zij stelt dat het voldoende aannemelijk is dat gedaagden inbreuk maken op een intellectueel eigendomsrecht. De rechtbank acht het wenselijk om deze incidentele vordering te bespreken met partijen en zal daarom een mondelinge behandeling gelasten. De gedaagden willen op hun beurt ECI en een medewerker van GNB (de partij die het softwarepakket aan gedaagden heeft geleverd) in vrijwaring dagvaarden. Dit kan alleen als de gedaagden menen hiertoe gronden te hebben. Indien hetgeen gedaagden hebben gesteld juist is, kunnen zij de nadelige gevolgen van een eventuele auteursrechtinbreuk (geheel of ten dele) afwentelen op ECI en/of de medewerker. Hierdoor hebben gedaagden de benodigde grond voor het in vrijwaring dagvaarden van ECI en de medewerker.
HvJ EU: nationale regeling omtrent ontslag functionaris gegevensbescherming toegestaan
HvJ EU 22 juni 2022, IT 3979, IEFbe 3478; ECLI:EU:C:2022:495 (Leistritz tegen LH) In dit onderhavige geval staat de arbeidsrechtelijke bescherming van natuurlijke personen als functionaris voor gegevensbescherming centraal. Met de prejudiciële vragen die zijn gesteld aan het Hof van Justitie, poogt de hoogste Duitse rechter antwoord te verkrijgen op de vraag hoe art. 38 lid 3, tweede volzin, AVG moet worden uitgelegd, in het licht van de arbeidsrechtelijke verhouding tussen de functionaris voor gegevensbescherming en de verwerkingsverantwoordelijke waar hij in dienst is. Het Hof oordeelt dat art. 38 lid 3, tweede volzin, AVG zich niet verzet tegen een nationale regeling, waarbij een functionaris voor gegevensbescherming door de verwerkingsverantwoordelijke alleen om een gewichtige reden kan worden ontslagen, mits die regeling de te verwezenlijken doelstellingen van de AVG niet ondermijnt.
HR Conclusie A-G: belang van verdediging betrokken standpunt prevaleert
HR Conclusie A-G 3 juni 2022, IEF 20797, IT 3977; ECLI:PHR:2022:529 (Eiser tegen verweerder en Springfield) Eiser is een advocaat die onrechtmatige uitlatingen gedaan zou hebben over verweerder. Verweerder is eveneens advocaat. In deze zaak gaat het over de vraag of eiser onrechtmatig heeft gehandeld jegens verweerder. Ter beoordeling van deze vraag dient een afweging gemaakt te worden tussen enerzijds het belang van verweerder om verschoond te blijven van beschadigingen van zijn eer of goede naam en anderzijds het belang van eiser bij het in een procedure naar voren kunnen brengen van hetgeen men dienstig acht ter verdediging van het betrokken standpunt. Bij deze beoordeling dient er groot gewicht toe te komen aan de vrijheid van advocaten en hun partijen. Advocaten moeten in staat zijn om hun eigen belang en dat van hun cliënten te dienen. Aan deze vrijheid zitten echter wel grenzen. Het hof oordeelde in deze zaak dat het belang van verweerder zwaarder weegt dan het belang van eiser. Het hof wees de vordering van verweerder tot rectificatie van door eiser gedane uitlatingen toe. Eiser stelt cassatie in tegen deze uitspraak van het hof. A-G Snijders meent dat het cassatieberoep gegrond is onder meer omdat het niet gaat om of de inschattingen van de bijdrage die de uitlatingen zouden kunnen hebben in deze zaak, juist waren. Het gaat er enkel om of eiser heeft kunnen en mogen menen dat het belang van zijn cliënten werd gediend. A-G Snijders roept op tot vernietiging van het arrest van het hof.