Bij eerdere offertes bijgesloten
HR 2 december 2011, LJN BT6684 (eiseres tegen Echoput Beheer / Restaurant De Echoput B.V.)
Overeenkomstenrecht. Toepasselijkheid algemene voorwaarden, waarnaar tijdens uitvoerige onderhandelingen tussen professionele partijen in offertes is verwezen en die bij eerdere offertes zijn bijgesloten zonder dat daarop door de wederpartij afwijzend is gereageerd. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof Arnhem en verwijst naar Hof Den Bosch.
3.6.4 De onderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij slagen. Bij de in cassatie tot uitgangspunt te nemen feitelijke gang van zaken als hiervoor in 3.1 geschetst, kunnen de in de onderdelen aangevoerde omstandigheden, indien deze juist worden bevonden, meebrengen dat [eiseres] erop mocht vertrouwen dat de ALIB '92 door Echoput c.s. waren aanvaard.
Daarbij wordt in het bijzonder in aanmerking genomen dat, wanneer tijdens de uitvoerige onderhandelingen tussen deze professionele partijen door [eiseres] in haar offertes steeds is verwezen naar haar algemene voorwaarden en door haar bij de offerte van 7 oktober 2005 (en bij eerdere offertes) de algemene voorwaarden zijn bijgesloten, zonder dat Echoput c.s. op een en ander afwijzend hebben gereageerd, zulks in de gegeven omstandigheden kan betekenen dat [eiseres] erop mocht vertrouwen dat de algemene voorwaarden door Echoput c.s. zijn geaccepteerd. Het hof heeft in het licht daarvan hetzij onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang, hetzij, anders dan het had behoren te doen, niet al de door [eiseres] aangevoerde omstandigheden in hun onderlinge samenhang kenbaar bij zijn oordeel betrokken. Daarom is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
Schoonmaakprogramma
Hof Arnhem 15 november 2011, LJN BU5540 (appellant tegen geïntimeerde)
Auteursrecht op softwareapplicatie. Tussen partijen staat vast dat [appellant], die langdurig werkloos was en een bijstandsuitkering ontving, begin mei 2006 is begonnen met het verrichten van programmeerwerkzaamheden voor zijn zwager [geïntimeerde]. In 2006 is hiertoe tussen partijen met gemeente Raalte een overeenkomst werkervaringsplaats gesloten. Geen toepassing art. 7 Aw, er was geen gezagsverhouding, de werkzaamheden zijn niet in dienstverband verricht.
Software is auteursrechtelijk beschermd, want er zijn creatieve keuzes gemaakt en er is dus sprake van een eigen intellectuele schepping. "Dat wordt niet anders doordat [appellant] bij het schrijven van de broncode op bepaalde onderdelen programmatuur van derden heeft gebruikt." (r.o. 3.5)
Wie de broncode en het beheer over het programma heeft, is afhankelijk van wat overeen is gekomen. Appellant heeft niet aangegeven dat hij de broncode wenste te behouden, maar dat in de toekomst wijzigingen slechts via hem zouden worden bewerkstelligd. Eerder vonnis wordt, omwille van leesbaarheid, vernietigd en ieder draagt eigen proceskosten.
Auteursrecht 3.4. (...) Bovendien heeft [geïntimeerde], gelet op de gemotiveerde betwisting van [appellant], onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake was van een gezagsverhouding tussen partijen. Uit het tussen partijen gevoerde debat en de overgelegde stukken valt veeleer af te leiden dat [geïntimeerde], behoudens de aanwijzingen die een nadere bepaling inhielden van de door hem verlangde prestaties, niet de bevoegdheid had om [appellant] aanwijzingen en instructies te verstrekken met betrekking tot de te verrichten programmeerwerkzaamheden. Het dient er dan ook voor te worden gehouden dat [appellant] de programmeerwerkzaamheden voor [geïntimeerde] niet in dienstverband heeft verricht en dat [geïntimeerde] niet op de voet van artikel 7 Auteurswet het auteursrecht op het schoonmaakprogramma toekomt. Nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, komt het hof niet toe aan bewijslevering op dit punt.
Rechthebbende 3.5 Ten aanzien van de vraag of [appellant] als auteursrechthebbende op de softwareapplicatie (het schoonmaakprogramma) kan worden aangemerkt, stelt het hof voorop dat de broncode van een computerprogramma een uitdrukkingswijze van het programma is en derhalve auteursrechtelijke bescherming van computerprogramma’s geniet. Daarvoor is wel nodig dat het werk (in casu de broncode) een eigen intellectuele schepping van de auteur is (HvJ EG 16 juli 2009, C-5/08 Infopaq).
Vaststaat dat [appellant] degene is die het technisch ontwerp en de gebruikersinterface van de programmatuur (een internetapplicatie waarin door drinkwaterbedrijven kan worden ingelogd en waarin meetgegevens betreffende de vervuiling van drinkwaterleidingen kunnen worden verwerkt en geanalyseerd) heeft ontworpen en geschreven. Dat hij in de programmatuur de wensen van [geïntimeerde] omtrent de in te voeren gegevens, de benodigde variabelen, de functies en de beveiliging van de applicatie heeft ingepast en daarbij de in de door [geïntimeerde] eerder gemaakte excel-sheets weergegeven informatie en grafieken tot voorbeeld heeft genomen, doet niet af aan het feit dat het programmeerwerk van de internetapplicatie door [appellant] is verricht. De internetapplicatie is (zo heeft [appellant] gemotiveerd gesteld en [geïntimeerde] onvoldoende betwist) het resultaat van scheppende arbeid en van creatieve keuzes van [appellant], en kan dan ook bestempeld worden als een eigen intellectuele schepping van [appellant]. Dat wordt niet anders doordat [appellant] bij het schrijven van de broncode op bepaalde onderdelen programmatuur van derden heeft gebruikt.
De door [appellant] gevorderde verklaring voor recht dat hij als maker van het schoonmaakprogramma in de zin van de Auteurswet kan worden aangemerkt, zal derhalve alsnog worden toegewezen.Beheer broncode/ gebruiksrecht 3.6 Dat gegeven brengt echter nog niet met zich dat [geïntimeerde] gehouden is het beheer over het schoonmaakprogramma aan [appellant] over te dragen en dat [geïntimeerde] zich ervan moet onthouden om (zonder toestemming van [appellant]) wijzigingen in het schoonmaakprogramma aan te brengen. De vraag aan wie de broncode van het schoonmaakprogramma en het beheer over dat programma toekomt, is afhankelijk van hetgeen partijen te dien aanzien zijn overeengekomen.
In rechte staat vast dat [appellant] de programmatuur heeft geschreven in opdracht van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] had reeds, in samenwerking met zijn klanten Waternet Amsterdam en Vitens, sinds 2001 gewerkt aan de ‘module schoonmaken leidingen’. In excel-sheets beheerde hij informatie die van belang was voor de beslissingen van zijn klanten betreffende het (moment van) schoonmaken van de waterleidingen. Bij het ontwerpen van de internetapplicatie is [appellant], onder meer wat betreft de inhoud van het programma en de benodigde functionaliteiten, uitgegaan van de informatie van [geïntimeerde] (zie conclusie van repliek onder 10). [geïntimeerde] heeft [appellant], overeenkomstig de tussen hen gemaakte afspraak, € 10,- per gewerkt uur betaald. Niet is gesteld of gebleken dat [appellant] ten tijde van de samenwerking heeft aangegeven dat hij de broncode wenste te behouden of dat het zijn bedoeling was dat [geïntimeerde] niet het beheer zou krijgen van het programma, maar in de toekomst slechts via hem, [appellant], (al dan niet tegen betaling) wijzigingen in de programmatuur zou kunnen bewerkstelligen. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant], mede in het licht van voorgaande overwegingen, onvoldoende gemotiveerd gesteld op welke grond de eigendom en/of het gebruiksrecht van de programmatuur aan hem toekomt. Daar komt nog bij dat de omstandigheden waaronder [appellant] is begonnen aan het schrijven van het onderhavige programma, te weten in het kader van (en voortvloeiende uit) de werkervaringsplaats die hij bij zijn zwager had gekregen en waardoor hij in staat werd gesteld met behoud van zijn uitkering aan de arbeidsmarkt deel te nemen (hetgeen blijkens de overgelegde stukken van belang was voor de gemeente bij haar beslissing om hiermee in te stemmen), maken dat het niet voor de hand lag dat het eigendoms- en/of gebruiksrecht van de programmatuur – bij gebreke van een uitdrukkelijke afspraak ter zake – aan [appellant] zou toekomen. Het had derhalve op de weg van [appellant] gelegen om, indien dit destijds zijn bedoeling was geweest, op dit punt afspraken te maken met [geïntimeerde]. Nu hij dit heeft nagelaten moet het ervoor gehouden worden dat [geïntimeerde] ervan mocht uitgaan dat hij het eigendoms- en gebruiksrecht van de programmatuur zou verkrijgen. De vorderingen sub 2 en 3 (als aangehaald onder 1.2) kunnen derhalve niet worden toegewezen.Slotsom 3.12 Omwille van de leesbaarheid zullen de bestreden vonnissen geheel worden vernietigd. De gevorderde verklaring voor recht dat [appellant] als maker van het schoonmaakprogramma in de zin van de Auteurswet kan worden aangemerkt zal alsnog worden toegewezen. Zijn overige vorderingen zullen worden afgewezen. De proceskosten van beide instanties (ook wat betreft het incidenteel hoger beroep) zullen worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.
Geen onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig ‘ja’
Kort geding. Niet-openbare aanbesteding levering software en digitale overdracht deelnemersgegevens. Eiseres heeft vragen in het Programma van Eisen met ‘ja’ beantwoord, maar uit de toelichting op die antwoorden en uit de op verzoek van de aanbestedende dienst gegeven nadere onderbouwing, heeft de aanbestedende dienst mogen begrijpen dat de antwoorden feitelijk geen onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig ‘ja’ betroffen. Derhalve heeft de aanbestedende dienst op goede gronden geen punten aan eiseres toegekend. Als behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver had eiseres moeten begrijpen dat het antwoord ‘ja’ onvoorwaardelijk en zonder aannames moest zijn. De herbeoordelingen hebben zorgvuldig en overeenkomstig de aanbestedingsstukken plaatsgevonden. Niet is gebleken dat deze in strijd met de voor de inschrijving kenbaar gemaakte beoordelingssystematiek hebben plaatsgevonden. De vorderingen worden afgewezen.
4.7. Naar voorlopig oordeel is voldoende gebleken dat de herbeoordelingen van de inschrijvingen van Itelligence en Educus van 16, 18 en 24 augustus 2011 zorgvuldig en overeenkomstig het Aanbestedingsdocument hebben plaatsgevonden. In dit verband heeft het ID College voldoende aannemelijk gemaakt dat het beoordelingsteam, dat ook de oorspronkelijke beoordeling heeft uitgevoerd, bij de herbeoordeling is ‘gemonitord’ door een andere onafhankelijke deskundige, zodat van willekeur bij de herbeoordeling voorshands niet is gebleken. Weliswaar zijn meerdere gunningsresultaten aan Itelligence kenbaar gemaakt, doch deze zijn naar voorlopig oordeel het directe gevolg van de herbeoordelingen die naar aanleiding van het uitbrengen van de dagvaarding ter zake van dit kort geding hebben plaatsgevonden. Nu niet is gebleken dat deze resultaten niet op een zorgvuldige wijze en overeenkomstig de aanbestedingsstukken tot stand zijn gekomen, is niet aannemelijk geworden dat het ID College onrechtmatig jegens Itelligence heeft gehandeld.
4.8. Nu gelet op het voorgaande geen aanleiding bestaat om het ID College te veroordelen tot gunning van de Opdracht aan Itelligence, noch haar te gebieden tot een nieuwe herbeoordeling over te gaan, worden de daartoe strekkende primaire en subsidiaire vorderingen van Itelligence afgewezen.
4.9. Meer subsidiair heeft Itelligence gevorderd het ID College te veroordelen tot een heraanbesteding van de Opdracht over te gaan. Dienaangaande wordt het volgende overwogen. Aan haar vordering heeft Itelligence ten grondslag gelegd dat het ID College ten onrechte heeft nagelaten om aan te geven aan de hand van welke maatstaf de inschrijvingen zouden worden beoordeeld, zodat de inschrijvers hebben mogen veronderstellen dat zij voor het scoren van punten een antwoord op de vragen uit het PvE moesten geven dat in enige mate tegemoet kwam aan de wensen. Echter, zoals hiervoor onder 4.5. reeds is overwogen moest het gelet op het Aanbestedingsdocument en de derde Nota van Inlichtingen voor een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver duidelijk zijn dat het antwoord op de vragen geen voorwaarden of aannames mocht bevatten. Dat de (her-)beoordeling door het ID College in strijd met de voor de inschrijving kenbaar gemaakte beoordelingssystematiek heeft plaatsgevonden en dat daarbij andere maatstaven zijn gehanteerd dan op grond van de aanbestedingsstukken voor de inschrijvers te verwachten was, is naar voorlopig oordeel dan ook niet gebleken. De meer subsidiaire vordering wordt daarom afgewezen.
Groot pakket aan papier
Koop op afstand, artikel 7:46c tweede lid aanhef en onder a BW. Uit de voicelog blijkt dat aan de koop op afstand ex 7:46c eerste lid onder f BW is voldaan, door een afkoelingsperiode te melden. Echter de bevestigingsbrief verwijst naar de productvoorwaarden op achterzijde waarin de afkoelingsperiode is vermeld. Dit is niet op duidelijke en begrijpelijke wijze. "nu NEM zo’n groot pakket aan papier heeft meegestuurd met de betreffende brief, [dat] het niet van [gedaagde] mocht worden verwacht dat zij kennis zou nemen van alle meegestuurde documenten." Geen ongerechtvaardigde verrijking, omstandigheid dat eiseres te vroeg is begonnen met switchproces komt voor haar eigen rekening en risico.
3.3 Uit de voicelog van het gesprek op 28 maart 2008 blijkt dat aan [gedaagde] het volgende is medegedeeld:‘Mooi, dan ontvangt u binnen enkele dagen een bevestiging van de gemaakte afspraken en de productvoorwaarden in huis. Na ontvangst van dit welkomstpakket heeft u zeven werkdagen de tijd om de overeenkomst schriftelijk te annuleren.’ Daarmee heeft NEM voldaan aan haar verplichting op grond van artikel 7:46c eerste lid en onder f BW. Onder het tweede lid aanhef van datzelfde artikel is echter – kort gezegd – bepaald dat tijdig bij de nakoming van de koop op afstand en uiterlijk bij de aflevering aan de koper op duidelijke en begrijpelijke wijze schriftelijk de volgende gegevens worden verstrekt, behoudens voor zover zulks reeds is geschied voordat de koop op afstand werd gesloten. (...) Bij dezelfde brief zijn tevens een tarievenblad en de algemene voorwaarden (9 pagina’s) meegestuurd.
3.4 De kantonrechter merkt op dat in de brief ter bevestiging van de aanmelding van [gedaagde] met geen woord wordt gerept over de afkoelingsperiode, hoewel dat naar het oordeel van de kantonrechter toch de aangewezen plaats is voor een dergelijke mededeling, gelet op de verplichting die op NEM rust op grond van artikel 7:46c aanhef en onder a BW. NEM verwijst in de brief weliswaar naar haar productvoorwaarden op de achterzijde van de brief, maar de kantonrechter overweegt dat nu NEM zo’n groot pakket aan papier heeft meegestuurd met de betreffende brief, het niet van [gedaagde] mocht worden verwacht dat zij kennis zou nemen van alle meegestuurde documenten. De kantonrechter oordeelt dan ook dat NEM met de verwijzing in de brief ter bevestiging van de aanmelding naar haar productvoorwaarden, waarin de afkoelingsperiode onder artikel 2 is opgenomen, niet heeft voldaan aan haar verplichting zoals hiervoor weergegeven. Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat de mededeling zoals gedaan tijdens het telefoongesprek op 28 maart 2008 ten aanzien van de afkoelingsperiode bovendien niet strookt met artikel 2 van de productvoorwaarden. In de productvoorwaarden staat dat de afkoelingsperiode 7 werkdagen bedraagt‘vanaf het moment vandagtekening van de bevestiging aanmelding’ en tijdens het telefoongesprek is aan [gedaagde] medegedeeld dat zij ‘na ontvangst van het welkomstpakket’ 7 werkdagen de tijd heeft om de overeenkomst schriftelijk te annuleren. Van duidelijkheid is hier dus geen sprake.
Al het bovenstaande heeft tot gevolg dat de termijn waarbinnen [gedaagde] het recht heeft de koop op afstand zonder opgave van reden te ontbinden – op grond van artikel 7:46d, eerste lid BW - drie maanden betreft.
De kantonrechter laatin het midden de beantwoording van de vraag of de product- en algemene voorwaarden tijdens de bedenktijd waarin annulering mogelijk is op grond van artikel 7:46d BWüberhaupt van toepassing zijn geworden en wat het gevolg is voor de toepasselijkheid van die voorwaarden in het geval van annulering.
De codevorm vertaald
HvJ EU 29 november 2011, zaak C-406/10 (Concl. AG Bot, SAS Institute Inc. tegen World Programming Ltd) - persbericht
prejudiciële vragen van de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division:
Intellectuele eigendom. Auteursrecht. Computerprogrammarichtlijn 91/250/EEG. InfoSoc-Richtlijn 2001/29/EG. Het gaat over de rechtsbescherming van computerprogramma’s en de ontwikkeling van verschillende programma’s die de functies van een ander computerprogramma kopiëren, zonder toegang tot de broncode daarvan. Heel in't kort: Licentiehouder mag de codevorm vertalen om interoperabiliteit tot stand te brengen, maar mag deze niet reproduceren.
Conclusie
1) Artikel 1, lid 2, van [Computerprogramma] richtlijn 91/250/EEG moet aldus worden uitgelegd dat de functionaliteiten van een computerprogramma, evenals de programmeertaal, als zodanig niet auteursrechtelijk kunnen worden beschermd. Het is aan de nationale rechter om na te gaan of, door deze functionaliteiten in zijn computerprogramma te reproduceren, de auteur van dat programma een wezenlijk deel van de elementen van het eerstgenoemde programma heeft gereproduceerd, die de uitdrukkingswijze vormen van de eigen intellectuele schepping van de auteur daarvan.2) De artikelen 1, lid 2, en 6 van richtlijn 91/250 moeten aldus worden uitgelegd dat wanneer een licentiehouder een code reproduceert of de codevorm vertaalt van de indeling van een gegevensbestand, om in zijn eigen computerprogramma een broncode te kunnen schrijven die deze indeling van bestanden leest en schrijft, dit geen handeling is waarvoor toestemming is vereist, voor zover deze handeling absoluut onmisbaar is om de informatie te verkrijgen die nodig is om de interoperabiliteit tot stand te brengen tussen de elementen van verschillende programma’s. Die handeling mag niet tot gevolg hebben dat de licentiehouder de code van het computerprogramma in zijn eigen programma kan kopiëren, hetgeen de nationale rechter zal moeten nagaan.
3) Artikel 5, lid 3, van richtlijn 91/250, juncto de artikelen 4, sub a en b, en 5, lid 1, van deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat het zinsdeel ‚het rechtmatig laden of in beeld brengen, de uitvoering, transmissie of opslag van het programma [door de rechtmatige gebruiker]’ betrekking heeft op de handelingen waarvoor deze persoon van de rechthebbende toestemming heeft verkregen, en op het laden en uitvoeren dat noodzakelijk is om het computerprogramma overeenkomstig het doel ervan te gebruiken. Het observeren, bestuderen of uittesten van de werking van een computerprogramma als in deze bepaling bedoeld, mag er niet toe leiden dat de rechtmatige gebruiker van een kopie van dat programma toegang krijgt tot auteursrechtelijk beschermde informatie zoals de broncode of de doelcode.
4) Artikel 2, sub a, van [info-soc]richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat de reproductie in een computerprogramma of in een handleiding, van bepaalde elementen die in de handleiding van een ander computerprogramma zijn beschreven, een inbreuk kan vormen op het auteursrecht op laatstgenoemde handleiding, wanneer – hetgeen aan de nationale rechter is om na te gaan – de aldus gereproduceerde elementen de uitdrukkingswijze van de eigen schepping van de auteur vormen.
Geen partij in de procedure
Rechtbank Zutphen 9 november 2011, LJN BU5802 (E-Court Services B.V. tegen Stichting E-Court)
E-Court jurisprudentie. E-court Services beoogt met de gevraagde verklaring voor recht duidelijkheid te verkrijgen over de ministerieplicht van "de" gerechtsdeurwaarder, die geen partij is in de onderhavige procedure. Gedaagde partij is E-court. De gevorderde verklaring voor recht heeft geen betrekking op de rechtsverhouding tussen eiseres en gedaagde en voldoet niet aan artikel 3:302 BW. E-court Services wordt niet-ontvankelijk verklaard.
5.1. Op grond van artikel 3:302 Burgerlijk Wetboek (BW) spreekt de rechter op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon omtrent die rechtsverhouding een verklaring voor recht uit.
Met een dergelijk declaratoir vonnis komt de rechtsverhouding tussen eiser en gedaagde onbetwistbaar vast te staan.5.2. De door E-Court Services gevorderde verklaringen voor recht hebben geen van alle betrekking op de rechtsverhouding tussen E-Court Services en E-Court.
E-Court Services wenst met de gevorderde verklaringen voor recht immers geen zekerheid te verkrijgen omtrent de rechtsverhouding tussen haar en E-Court. E-Court Services wenst door middel van de onderhavige procedure een antwoord te krijgen op de vraag of de door E-Court Services ten behoeve van het entameren van arbitrageprocedures bij E-Court in te schakelen gerechtsdeurwaarders al dan niet hun medewerking mogen weigeren aan het uitbrengen van oproepingsexploten om voor E-Court te verschijnen.
Daarbij komt dat in het kader van de onderhavige procedure geen oordeel kan worden gegeven over de ministerieplicht van “de gerechtsdeurwaarder”. Dat kan alleen in een procedure waarbij een individuele gerechtsdeurwaarder die geweigerd heeft om een oproepingsexploot uit te brengen om voor E-Court te verschijnen, is betrokken, hetgeen hier niet het geval is. Het onderwerp van het geding gaat daarmee de grenzen van de rechtsstrijd tussen E-Court Services en E-Court te buiten. Ten overvloede wordt nog overwogen dat
E-Court Services niet eens heeft gesteld dat gerechtsdeurwaarders geen medewerking wensen te verlenen aan het uitbrengen van oproepingsexploten om voor E-Court te verschijnen, zodat op dit moment niet goed valt in te zien welk rechtens te respecteren belang E-Court Services heeft bij de gevorderde verklaringen voor recht.5.3. Dit betekent dat E-Court Services in haar vorderingen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Categorisch en generiek uitsluit
HvJ EU 24 november 2011, zaak C-468/10(Asociación Nacional de Establecimientos Financieros de Crédito (ASNEF) en C-469/10 (Federación de Comercio Electrónico y Marketing Directo (FECEMD) tegen Administración del Estado)
Verwerking van persoonsgegevens. Artikel 7, sub f Richtlijn 95/46/EG heeft rechtstreekse werking”.
Artikel 7, sub f, van richtlijn 95/46/EG (...), moet in die zin worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die, bij ontbreken van toestemming van de betrokkene, de mogelijkheid tot verwerking van diens persoonsgegevens, die noodzakelijk is voor de behartiging van een gerechtvaardigd belang van de voor die verwerking verantwoordelijke of van de derde(n) aan wie de gegevens zullen worden meegedeeld, niet alleen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene niet worden geschonden, maar ook van het vereiste dat de gegevens in voor het publiek toegankelijke bronnen zijn opgenomen, en aldus elke verwerking van gegevens die niet in dergelijke voor het publiek toegankelijke bronnen zijn opgenomen, categorisch en generiek uitsluit.
Scarlet Extended / SABAM
HvJ EU 24 november 2011, zaak C-70/10 (Scarlet Extended NV tegen SABAM)
Informatiemaatschappij – Auteursrecht – Internet – ‚Peer-to-peer’-programma’s – Internetproviders – Invoering van systeem waarbij elektronische communicatie wordt gefilterd om met auteursrechten strijdige uitwisseling van bestanden te voorkomen – Geen algemene verplichting van toezicht op doorgegeven informatie”.
Vragen:
1) Staan de richtlijnen 2001/29 en 2004/48, junctis de richtlijnen 95/46, 2000/31 en 2002/58, mede beschouwd in het licht van de artikelen 8 en 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de lidstaten toe om een nationale rechter die wordt aangezocht in een bodemprocedure, enkel op de grondslag van een wettelijke bepaling inhoudend dat ‚zij [de nationale rechters] [...] eveneens een bevel tot staking [kunnen] uitvaardigen tegenover tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op het auteursrecht of op een naburig recht te plegen’, de bevoegdheid te verlenen een internetprovider te bevelen om ten aanzien van al zijn klanten, in abstracto en als preventieve maatregel, op zijn kosten en zonder beperking in de tijd, een systeem toe te passen voor het filteren van alle onder andere via ‚peer-to-peer’-programma’s in‑ en uitgaande elektronische communicatie, teneinde te kunnen vaststellen of op zijn netwerk elektronische bestanden in omloop zijn die een muzikaal, cinematografisch of audiovisueel werk bevatten waarvan de verzoeker beweert de auteursrechthebbende te zijn, en vervolgens de uitwisseling ervan te blokkeren, hetzij bij de opvraging, hetzij bij de verzending ervan?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, verplichten deze richtlijnen dan de nationale rechter die wordt verzocht om een bevel uit te vaardigen tegen een tussenpersoon waarvan de diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op een auteursrecht te maken, toepassing te geven aan het beginsel van evenredigheid, wanneer deze rechter zich dient uit te spreken over de doeltreffendheid en de afschrikkende werking van de verzochte maatregel?”
Antwoord:
De richtlijnen (...) samen gelezen en uitgelegd tegen de achtergrond van de vereisten die voortvloeien uit de bescherming van de toepasselijke grondrechten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een internetprovider door de rechter wordt gelast een filtersysteem in te voeren
– voor alle elektronische communicatie via zijn diensten, met name door het gebruik van „peer-to-peer”-programma’s;
– dat zonder onderscheid op al zijn klanten wordt toegepast;
– dat preventief werkt;
– dat uitsluitend door hem wordt bekostigd, en
– dat geen beperking in de tijd kent,
dat in staat is om op het netwerk van deze provider het verkeer van elektronische bestanden die een muzikaal, cinematografisch of audiovisueel werk bevatten waarop de verzoeker intellectuele-eigendomsrechten zou hebben, te identificeren, om de overbrenging van bestanden waarvan de uitwisseling het auteursrecht schendt, te blokkeren.
Wholesale indirecte distributie
Mededingingsrecht. Concentratie op de markt van wholesale van indirecte distributie software, "Value-Added Distribution".e. Art. 6 lid 1 sub b Verordening (EG) nr. 139/2004, grootdistributie van elektronische producten, vooral IT-producten, met name software. Dit is naar Europees recht een toegestane mededingingsrechtelijke concentratie, omdat totale marktaandeel erg laag blijft op de afgebakende markt.
40. Nevertheless, the combined market share of the parties in these markets post transaction will remain relatively low.
41. Furthermore, the increment in market share post-transaction would be minimal in the wholesale market for the indirect distribution to VADs of software in the EEA (+[0-5]%) and the following Member States: Austria (+[0-5]%), Belgium (+[0-5]%), France (+[0-5]%), Germany (+[0-5]%), and the Netherlands (+[0-5]%).
42. The highest combined market share would be reached in the wholesale market for the indirect distribution to VADs of software in Poland. However, the increment in the market share would be relatively low, amounting to only [5-10]%.
43. Finally, there would remain a sufficient number of significant competitors post-transaction, as according to the parties, the major competitors in the wholesale market for the indirect distribution to VADs of software in Poland are ABC Data with an estimated market share of around [20-30]% and Arrow with an estimated market share of around [10-20]%, together with two other competitors holding estimated market shares of around [10-20]%, and four other competitors with estimated market shares of around [0-10]%.
44. In light of the analysis above, the Commission considers that on the markets for the wholesale distribution of software products, the notified operation does not raise serious doubts as to the compatibility with the internal market
Conclusion
For the above reasons, the European Commission has decided not to oppose the notified operation and to declare it compatible with the internal market and with the EEA Agreement. This decision is adopted in application of Article 6(1)(b) of the Merger Regulation
Internetconsultatie Kaderwet zbo´s Cbp
Aanpassing van enige wetten op het terrein van het Ministerie van V&J aan Kaderwet zbo's
Met het wetsvoorstel wordt beoogd de volgende zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet te brengen:
1. College bescherming persoonsgegevens; wet
2. College van toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten; wet
3. Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting en
4. Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.
Toelichting Artikel I van het wetsvoorstel
Het Cbp zal als zelfstandig bestuursorgaan onder de werking van de Kaderwet komen te vallen. In het wetsvoorstel wordt echter rekening gehouden met de onafhankelijke positie van het Cbp (artikel 52, tweede lid, van de Wbp). Waar nodig worden in de Wet bescherming persoonsgegevens voorzieningen getroffen die de onafhankelijkheid van het door het Cbp uit te oefenen toezicht (blijven) waarborgen. Zo blijven op de rechtspositie van de leden van het Cbp de in artikel 54 van de Wbp genoemde bepalingen van de Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren van toepassing.
In Hoofdstuk 4 van de Kaderwet zijn regels opgenomen betreffende het financieel toezicht van een zelfstandig bestuursorgaan. Alleen de regels die daarop aanvullend zijn, worden opgenomen in de bijzondere wet.
Uit artikel 28, eerste lid, van richtlijn nr. 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281) vloeit voort dat het Cbp strikt onafhankelijk dient te zijn (zie hierover ook onder de onderdelen I en J). De onafhankelijke positie van het Cbp
komt onder meer tot uiting in de regeling van benoeming, schorsing en ontslag voor de leden van het Cbp, die is neergelegd in de artikelen 53 en 54 van de Wbp. Vanwege de onafhankelijkheid van het Cbp dient de huidige regeling gehandhaafd te blijven. Om die reden wordt artikel 12 van de Kaderwet niet van toepassing verklaard op schorsing en ontslag van de leden van het Cbp.[red. enkele bepalingen worden overbodig]
Om de uitvoering van de algemene taakopdracht aan het Cbp mogelijk te maken zijn aan het Cbp verschillende bevoegdheden toegekend. Het Cbp is bevoegd tot het verlenen van ontheffingen van het verbod op het verwerken van bijzondere persoonsgegevens (artikel 23, eerste lid, onder f, van de Wbp), het verlenen van goedkeuring aan gedragscodes (artikel 25 van de Wbp) en het geven van een oordeel na een voorafgaand onderzoek (artikel 32 van de Wbp). Het Cbp is ook bevoegd tot het uitoefenen van bevoegdheden in het kader van het toezicht op de naleving (artikelen 60 en 61 van de Wbp). Daarnaast is het Cbp bevoegd om een last onder bestuursdwang of een bestuurlijke boete op te leggen (artikelen 65 en 66 van de Wbp).
Uw reactie insturen vóór 15 januari 2012: hier.