IT 4863
16 mei 2025
Uitspraak

Vorderingen tot afgifte en inzage bewijsbeslag afgewezen wegens ontbreken spoedeisend en rechtmatig belang

 
IT 4862
16 mei 2025
Uitspraak

Afwijzing herhaald inzageverzoek FSV gegevens terecht, geen nieuwe feiten of omstandigheden vastgesteld

 
IT 4858
15 mei 2025
Uitspraak

Voorzieningenrechter fluit Booking terug na voortijdige beëindiging samenwerking met Zwitserse verhuurder SHA

 
IT 607

Hergebruik Nationale WegenBestand onvoorwaardelijk

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 14 december 2011, LJN BU8010 (verzoekster tegen minister van Infrastructuur en Milieu en derde partijen)

Wob. Onvoorwaardelijk hergebruik, zonder exploitatie auteursrecht of databankenrecht. Nationaal WegenBestand (NWB). Onvoldoende spoedeisend belang bij verzoek om een voorlopige voorziening.

Het Nationale WegenBestand (NWB) is een digitaal geografisch bestand waarin nagenoeg alle wegen in Nederland zijn opgenomen, die worden beheerd door wegbeheerders als het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Verzoekster heeft een onderneming op het gebied van geografische data, routeplanning en travel information services. Zij ontwikkelt producten en diensten voor professionele en publieke toepassingen binnen diverse sectoren.

Derde partijen hebben onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) openbaarmaking en toestaan van hergebruik gevorderd en gekregen. Nu heeft verweerder tot onvoorwaardelijke toestemming, dus zonder dat de Staat zijn auteursrecht of databankenrecht terzake geldend wil maken, tot hergebruik van het NWB verleend.

De voorzieningenrechter acht geen spoedeisend belang aanwezig dat het treffen van een voorlopige voorziening zou kunnen rechtvaardigen, zodat de verzoeken in beginsel dienen te worden afgewezen. Verzoekster heeft slechts in algemene bewoordingen gesteld dat zij ernstige schade ondervindt door het toestaan van hergebruik van het NWB. Voorts heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat het toestaan van hergebruik van het NWB voor haar onmiddellijk tot onomkeerbare gevolgen zal leiden.

Er bestaat geen ernstige twijfel dat het door verweerder ingenomen standpunt over het toestaan van hergebruik van het NWB juist is. Verweerder heeft de informatie zoals neergelegd in het NWB verkregen in het kader van de uitoefening van zijn publieke taak. Niet valt in te zien dat verweerder niet bevoegd is hergebruik van het NWB toe te staan. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het toestaan van hergebruik van het NWB in strijd is met de Wob dan wel dat andere regelgeving en algemene beginselen van behoorlijk bestuur zich daartegen verzetten.

28.  Met betrekking tot de vraag of sprake is van een spoedeisend belang stelt de voorzieningenrechter allereerst vast dat verzoekster slechts in algemene bewoordingen heeft gesteld dat zij ernstige schade ondervindt door het toestaan van hergebruik van het NWB. Weliswaar heeft verzoekster gesteld dat een aantal bestaande klanten, waaronder [derde-partij], heeft aangegeven hierdoor de bestaande overeenkomsten te willen opzeggen, maar verzoekster heeft hiervoor geen begin van bewijs geleverd. Voor zover het toestaan van hergebruik van het NWB voor verzoekster een financieel belang vertegenwoordigt, moet worden geoordeeld dat een zodanig belang volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
17 mei 2006, LJN: AX4378) op zich geen reden vormt om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster heeft voorts niet gesteld dat haar continuïteit in gevaar komt door het toestaan van het hergebruik van het NWB. Dat, zoals verzoekster heeft gesteld, het omzetverlies wel is berekend maar dat zij deze gegevens, alsook de namen van ondernemingen die de overeenkomsten met haar willen opzeggen niet openbaar wil maken omdat het gaat om concurrentiegevoelige informatie, dient onder de gegeven omstandigheden voor haar eigen rekening te komen.

29.  Voorts heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat het toestaan van hergebruik van het NWB voor haar onmiddellijk tot onomkeerbare gevolgen zal leiden. In dit verband is van belang dat het NWB reeds openbaar is en in zoverre voor een ieder toegankelijk. Hoewel zeker denkbaar is dat ondernemingen door hergebruik van het NWB producten en diensten zullen aanbieden die direct concurrerend zijn met de diensten en producten van verzoekster, moet, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, worden geoordeeld dat niet aannemelijk is dat die ondernemingen daarin reeds op korte termijn zullen slagen. Om direct te kunnen concurreren met de diensten en producten van verzoekster dient aan het NWB immers nog allerlei aanvullende informatie, zoals verkeersborden en points of interest, te worden toegevoegd. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat, indien verzoekster ten gronde in het gelijk wordt gesteld (en hergebruik van het NWB dus niet is toegestaan), de bruikbaarheid van diensten en producten die door het toestaan van hergebruik zijn ontwikkeld in hoog tempo verdampt, omdat gegevens in het NWB continu worden geactualiseerd en alleen op basis van actuele informatie met de diensten en producten van verzoekster kan worden geconcurreerd.

30.  Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang aanwezig dat het treffen van een voorlopige voorziening zou kunnen rechtvaardigen, zodat de verzoeken in beginsel dienen te worden afgewezen.

35.  Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het toestaan van hergebruik van het NWB in strijd is met de Wob en meer in het bijzonder met de artikelen 10, tweede lid, aanhef en onder g en 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wob. Zoals hiervoor overwogen is het NWB reeds openbaar gemaakt, terwijl niet gebleken is dat andere wegbeheerders zich tegen hergebruik van het NWB verzetten. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het toestaan van het hergebruik in strijd is met de richtlijn. De richtlijn is omgezet in de Wob. In aanmerking genomen dat, zoals hiervoor overwogen, verweerder de informatie zoals neergelegd in het NWB heeft verkregen in het kader van de uitoefening van zijn publieke taak, valt het toestaan van het hergebruik van het NWB niet buiten reikwijdte van de Wob dan wel de richtlijn.

IT 606

Op zoek naar sourcingsucces!

In de jaren 2007 t/m 2010 is door een onderzoeksteam van Verdonck, Klooster & Associates, de UvA/HVA en de VU, met subsidie van de stichting NWO een grote Multiple case studie gedaan naar IT-sourcing in Nederland. In dit onderzoek zijn 30 sourcingrelaties in kaart gebracht en gedurende twee jaar gevolgd.
In het onderzoek zijn alle 30 sourcingrelaties op basis van objectieve criteria ingedeeld in drie categorieën: succesvolle relaties, gedeeltelijk succesvolle relaties en mislukte relaties. Vervolgens is onderzocht wat de meest onderscheidende kenmerken zijn tussen deze drie categorieën.

Hier vindt u het boek met een overzicht van enkele aansprekende resultaten van de analyse die het onderzoeksteam heeft uitgevoerd.

IT 605

Recht op de logfiles

RvS Afdeling bestuursrechtspraak 30 november 2011, LJN BU6383 (wederpartij tegen Universitair Medisch Centrum Groningen)

Met samenvatting van Marianne Korpershoek, Louwers IP|Technology Advocaten.

Logfiles. Kennisnamerecht patiënt. Een patiënte van het UMCG wil op grond van artikel 35 WBP kennis nemen van de namen van de zorgverleners die inzage hebben gehad in haar medisch patiëntendossier. Het UMCG wees het verzoek en bezwaar af. De Rechtbank Groningen verklaart het beroep van patiënte gegrond. Het UMCG stelt hoger beroep in bij de Raad van State.

De rechtbank is van oordeel dat de patiënte op grond van art. 35 lid 2 WBP recht heeft op een overzicht van de zorgverleners die inzage hebben gehad in haar dossier. Het UMCG stelt zich op het standpunt dat kennisneming alleen mogelijk is indien de wens tot kennisname samenhangt met het recht op correctie en aanvulling de inhoud van het dossier. Verder beroept het UMCG op het recht van privacy van de betrokken zorgverleners. De Raad van State wijst deze argumenten en daarmee het beroep van het UMCG af en vernietigt het besluit van het UMCG. De patiënte heeft recht op de logfiles met gegevens van personen die inzage hebben gehad in haar medisch dossier.

2.4.3. Gelet op hetgeen onder 2.4.2 is overwogen, mocht het UMCG ingevolge het bepaalde in artikel 35, tweede lid, van de Wbp niet volstaan met het mededelen van categorieën van ontvangers. Het betoog van het UMCG dienaangaande faalt dan ook.

De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat artikel 35, tweede lid, van de Wbp, aan [wederpartij] in beginsel het recht toekent op een overzicht van namen van degenen die haar medisch dossier in het Poliplus-systeem hebben geraadpleegd. Met de rechtbank verwerpt de Afdeling het betoog van het UMCG dat de informatie waar artikel 35, tweede lid, van de Wbp op ziet, uitsluitend dient ter uitoefening van het recht op correctie en aanvulling van de inhoud van het dossier. Dat [wederpartij] de informatie zou hebben verzocht teneinde na te gaan of het UMCG het beroepsgeheim in acht neemt, kon derhalve geen grond zijn de door haar verzochte informatie niet mede te delen. Het recht op mededeling of persoonsgegevens worden verwerkt, als neergelegd in artikel 35 van de Wbp, kan weliswaar ten dienste staan van aanwending van de mogelijkheid door een betrokkene om de verantwoordelijke te verzoeken deze persoonsgegevens te verbeteren of aan te vullen, voorzien in artikel 36 van de Wbp, maar dat betekent niet dat de mededeling slechts behoeft te worden gedaan in zoverre dat doel kan worden gediend. Uit de tekst van artikel 35, tweede lid, van de Wbp volgt immers dat de verantwoordelijke een volledig overzicht van de verwerkte persoonsgegevens dient te verstrekken, los van het doel dat betrokkene met het verzoek voor ogen heeft. Zoals de rechtbank voorts met juistheid heeft overwogen, geeft de Wbp aan een ieder het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt en wordt het belang bij een zodanig verzoek door de Wbp verondersteld.

De betogen van het UMCG dat [wederpartij] niet een zodanig belang heeft gesteld dat een inbreuk op de privacy van de medewerkers van het UMCG is gerechtvaardigd en dat het aansprakelijk is voor fouten van ondergeschikten en het zonder wettelijke plicht niet is gehouden om een verklaring tegen zichzelf af te leggen, zijn niet gericht tegen de aangevallen uitspraak en leiden om die reden niet tot vernietiging van de uitspraak.

2.8.1. Zoals onder 2.4.3 is overwogen mocht het UMCG, nu degenen die het medisch dossier van [wederpartij] in het Poliplus-systeem hebben geraadpleegd, geen ontvangers zijn in de zin van artikel 1, aanhef en onder h, van de Wbp, ingevolge het bepaalde in artikel 35, tweede lid, van de Wbp, niet volstaan met het mededelen van categorieën van ontvangers. Artikel 35, tweede lid, van de Wbp, kent aan [wederpartij] het recht toe op een volledig overzicht van namen van degenen die haar medisch dossier in het Poliplus-systeem hebben geraadpleegd. Het UMCG heeft artikel 35, tweede lid, van de Wbp op grond van artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp buiten toepassing gelaten in zoverre het verzoek van [wederpartij] strekt tot mededeling van de namen van degenen die het medisch dossier in het Poliplus-systeem hebben geraadpleegd. Het UMCG heeft echter niet deugdelijk gemotiveerd waarom het buiten toepassing laten van artikel 35, tweede lid, van de Wbp in dit geval noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Zoals onder 2.4.3 is overwogen, geeft de Wbp aan een ieder het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van de Wbp. Het belang bij een zodanig verzoek wordt door de Wbp verondersteld. Daarom en omdat het in dit geval verwerking van persoonsgegevens in het kader van een digitaal medisch dossier betreft, staat het belang van [wederpartij] om haar rechten op grond van artikel 35 en 36 van de Wbp uit te kunnen oefenen, zoals zij terecht betoogt, voorop. Met de enkele overweging in het besluit van 9 december 2010 dat ook een inbreuk op de privacy van medewerkers van het UMCG moet zijn voorzien bij de wet en moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft het UMCG niet een weging verricht die hieraan recht doet. Het betoog van [wederpartij] slaagt.

IT 604

FENIT arbitragebeding

Rechtbank Dordrecht 7 december 2011, LJN BU7550 (Montis B.V. tegen Evologics B.V.)

FENIT Bevoegdheidsincident. In overeenkomst is het volgende opgenomen: “De rechten en plichten van betrokken partijen ten aanzien van de samenwerking zijn gepreciseerd in de algemene Branche Voorwaarden (FENIT), die in de bijlage zijn toegevoegd.”

Eiser in het incident vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, omdat de Algemene FENIT-voorwaarden van toepassing zijn en daarin een arbitragebeding is opgenomen. Het verweer dat de Algemene FENIT-voorwaarden niet zijn aanvaard, omdat deze niet als bijlage bij de overeenkomst waren gevoegd, wordt, gelet op artikel 6:231 sub c jo. 6:232 BW, gepasseerd. Het verweer dat het niet mogelijk is vast te stellen op welke algemene voorwaarden met de verwijzing in de overeenkomst wordt gedoeld, wordt eveneens gepasseerd, gelet op de bewoordingen van de verwijzing, de tussen partijen gevoerde onderhandelingen en de inhoud van een namens verweerster in het incident op de dag van ondertekening verzonden e-mailbericht.

Het verweer dat het arbitragebeding niet van toepassing is, omdat de verwijzing niet ondubbelzinnig ziet op de voorwaarden in het geheel wordt gepasseerd, omdat de verwijzing in de overeenkomst zich uitstrekt tot het gedeelte van de algemene voorwaarden waarin het arbitragebeding is opgenomen en in de addenda geen van de algemene voorwaarden afwijkende afspraken zijn weergegeven die betrekking hebben op het arbitragebeding. Nu partijen een arbitragebeding zijn overeengekomen en sprake is van een geschil naar aanleiding van een tussen partijen gesloten overeenkomst, dient dit geschil te worden beslecht door middel van arbitrage. De rechtbank verklaart zich dan ook onbevoegd.

IT 603

Geannoteerde agenda Raad VTE

Geannoteerde agenda voor de Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie 13 december 2011, Kamerstukken 21 501-33, nr. 351.

De Raad zal naar verwachting een politiek akkoord bereiken over het radiospectrumbeleidsprogramma. Daarnaast bereikt de Raad mogelijk een gemeenschappelijke benadering over het voorstel voor modernisering en versterking van het Europese Agentschap voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (ENISA). De Raad zal voorts van gedachten wisselen over roaming, op basis van een voortgangsrapport van het voorzitterschap. Ook zal de Raad conclusies aannemen over netneutraliteit. Tot slot zal de Commissie de Raad informeren over de Digitale Agenda voor Europa. In de bijlage treft u per onderwerp een nadere toelichting.

1. Radiospectrumbeleidsprogramma
2. Europese Agentschap voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (ENISA)
3. Roaming
4. Netneutraliteit
5. Digitale agenda voor Europa

Radiospectrumbeleidsprogramma
Politiek akkoord

De Raad zal naar verwachting zonder verdere discussie een politiek akkoord bereiken over het voorstel voor een Radiospectrumbeleidsprogramma (RSPP) voor de periode 2012 – 2015. Het Europees Parlement stemde mei 2011 over dit voorstel.
Het voorstel voor het Radiospectrumbeleidsprogramma bevat beleidslijnen en doelstellingen voor spectrumgebruik voor de periode tot en met 2015. Het programma gaat onder andere in op het beschikbaar stellen van de 800 MHz band (digitaal dividend) voor elektronische communicatie, mededingingsaspecten bij het verlenen van spectrumrechten, het monitoren van spectrumgebruik en principes die gelden bij internationale onderhandelingen tussen de EU en derde landen.
In het politiek akkoord dat voorligt is de datum voor het vrijmaken van het digitaal dividend vastgesteld op 1 januari 2013. Voorts wordt een Europees monitorsysteem (inventaris) opgezet dat aansluit bij de huidige systematiek voor verzameling van informatie over spectrumgebruik. Op verzoek van het Europees Parlement is opgenomen dat alles in het werk wordt gesteld om uiterlijk in 2015 aan de hand van het inventaris ten minste 1 200 MHz van het spectrum te reserveren voor mobiel internet.
Nederland heeft belang bij een goede coördinatie van het spectrumbeleid in de EU. Een goed gecoördineerd spectrumbeleid kan leiden tot economische groei, innovatie en werkgelegenheid. Geharmoniseerd gebruik van spectrum kan de kwaliteit van de dienstverlening verbeteren en leiden tot lagere kosten van producten door economische schaalvoordelen. Harmonisatie mag echter niet leiden tot niet-gebruik van spectrum, bijvoorbeeld door een sterk verschillende vraag naar spectrum tussen lidstaten voor een specifieke toepassing. Dit zou voor Nederland het geval kunnen zijn door de aanwezigheid van veel draadgebonden infrastructuur, waardoor de vraag naar spectrum voor mobiel breedband minder kan zijn dan in andere EU-landen. Dit vereist dat ook gezocht moet worden naar alternatieve vormen van harmonisatie, zoals het vaststellen van keuzebanden («tuning ranges» van spectrum) of zachtere vormen van harmonisatie. Dit thema heeft al de aandacht van de Commissie. Nederland kan instemmen met het politiek akkoord.

ENISA
Voortgangsrapport

Het voorzitterschap zal een voortgangsrapport presenteren over het voorstel voor versterking en modernisering van het Europese Agentschap voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (ENISA). De visie van het Europees Parlement wordt begin 2012 verwacht.
In het voorstel van de Commissie krijgt ENISA een mandaat voor 5 jaar en zijn er vijf belangrijke veranderingen ten opzichte van de huidige situatie van ENISA: 1) een bredere taakomschrijving; 2) betere afstemming met het beleid- en regelgevingproces van de EU; 3) meer interactie met relevante partijen o.a. in de strijd tegen cybercriminaliteit; 4) het versterken van de bestuursstructuur en 5) een geleidelijke toename van de middelen (qua financiën en mankracht).
De inhoud van het voortgangsrapport is nog niet bekend. Op veel punten bestaan overeenstemming binnen de Raad. Zo is er conform Nederlandse wens binnen de taakomschrijving van ENISA aandacht voor samenwerking van ENISA met ter zake relevante autoriteiten op het gebied van o.a. de bestrijding van cybercriminaliteit en dataprotectie. Daarmee wordt een brug geslagen, waarbij elkaars verschillende verantwoordelijkheden en bevoegdheden worden gerespecteerd. Zo houdt ENISA zich bezig met preventie, terwijl andere organen zoals EUROPOL er zijn voor de bestrijding van misbruik via het faciliteren van opsporing en vervolging. De lidstaten behouden wel hun eigen verantwoordelijkheid voor de operationele uitvoeringsaspecten.
Nederland verwelkomt een verdere versterking en modernisering van ENISA omdat dit een gezamenlijke aanpak door EU-lidstaten van netwerk- en Informatiebeveiliging meer zal bevorderen. Hierdoor zal de effectiviteit van de maatregelen kunnen toenemen. Openstaand punt in de Raad is de lengte van het mandaat voor ENISA. Een aantal lidstaten pleit voor een onbeperkt mandaat. Een blokkerende minderheid van lidstaten, waaronder Nederland, steunt de Commissie en pleit tot nu toe voor een beperkte termijn van 5–7 jaar vanwege de snelle ontwikkelingen op het gebied van ICT en telecommunicatie. Daarnaast loopt een discussie over mogelijkheden om naast het hoofdkantoor van ENISA op Kreta daarbuiten filialen op te richten om efficiënter en effectiever te kunnen werken.
De uiteindelijke positie van Nederland zal afhangen van het totaalpakket, inclusief de lengte van het mandaat, een scherpe herzieningsclausule en eventueel de oprichting van een bijkantoor. Nederland zal ook kritisch kijken naar de voorstellen voor het toekomstig (extra) budget voor ENISA, die mede zullen voortvloeien uit de onderhandelingen over de nieuwe EU-meerjarenbegroting 2014–2020.

Roaming
Gedachtewisseling

De Raad zal van gedachte wisselen over roaming, op basis van een voortgangsrapport van het voorzitterschap. De besluitvorming over het voorstel moet voor juni 2012 worden afgerond, omdat dan de huidige Verordening afloopt.
De Commissie heeft juli 2011 een voorstel tot wijziging van de roamingverordening neergelegd. De Commissie stelt een aantal structurele maatregelen voor om te komen tot (meer) concurrentie in de roamingmarkt die weer moet leiden tot lagere prijzen in de markt. Het gaat om de volgende maatregelen:
• klanten moeten vanaf 1 juli 2014 de mogelijkheid krijgen om desgevraagd een apart roamingcontract af te sluiten bij een andere provider, los van het contract voor nationale mobiele diensten, met behoud van hetzelfde telefoonnummer.
• Mobiele exploitanten (inclusief zogenaamde virtuele mobiele exploitanten, die geen eigen netwerk hebben) krijgen het recht om netwerken van andere exploitanten in andere lidstaten te gebruiken tegen gereguleerde tarieven. Dit moet meer mobiele operators aanzetten tot concurrentie op de roamingmarkt.
• In afwachting van het volledig operationeel zijn van deze structurele maatregel worden de prijsplafonds voor de roamingtarieven spraak, sms- en en dataverkeer (wholesale en retail) als overgangsmaatregel gehandhaafd en verder naar beneden bijgesteld. Tevens wordt een dalend retailprijsplafond voor dataroaming geïntroduceerd. Voorzien wordt dat de tariefplafonds voor consumenten (retail) vanaf 1 juli 2016 worden beëindigd, voorafgegaan door een evaluatie. De tariefplafonds voor wholesale (de verrekenprijzen tussen de operators) blijven langer in stand, in ieder geval tot aan 30 juni 2018.
Uit de besprekingen in Raadskader tot nu toe blijkt dat veel lidstaten de hoofdlijnen van het voorstel van de Commissie steunen. Grootste discussiepunt is de mogelijkheid voor consumenten om voortaan een aparte roamingbundel op te zetten («ontkoppeling»). Een behoorlijk aantal lidstaten, waaronder Nederland, zien graag de technische details, uitvoerbaarheid en het kostenplaatje nog beter uitgedacht. Het Europees Platform voor regelgevers (BEREC) onderzoekt momenteel de technische mogelijkheden hiervoor en zal technische richtlijnen opstellen over hoe deze mogelijkheid in de markt gezet kan worden en het kostenoverzicht in kaart brengen. De Verordening zelf zal de nodige criteria moeten bevatten om deze richtlijnen van de juridische bandbreedtes te voorzien.
Nederland hecht, net als de Commissie, belang aan een verdere daling van de roamingtarieven richting nationale tarieven. Nederland is voorstander van structurele maatregelen om het gebrek aan concurrentie in de roamingmarkt aan te pakken. Deze structurele maatregelen dienen echter wel effectief te zijn en uitvoerbaar, betaalbaar en hanteerbaar voor bedrijfsleven en de consument. Nederland is daarom één van de landen die in Raadskader de uitvoerbaarheid van ontkoppeling aan de kaak heeft gesteld. Nederland vraagt zich onder andere af: of en hoe SIM-kaarten vervangen zullen moeten worden, wie verantwoordelijk gaat worden voor die kosten, hoe operators op één SIM-kaart moeten gaan samenwerken en of nummerbehoud en betrouwbaarheid van bellen in buitenland wel gewaarborgd kunnen worden. Nederland is van mening dat deze technische details, de kosten en baten, de gebruiksvriendelijkheid en effectiviteit voldoende duidelijk zouden moeten zijn voordat wordt gesproken over het regelgevend vastleggen van deze optie. Nederland zal er in de verdere onderhandelingen op inzetten dat in de verordening in elk geval principes ten aanzien van de gebruiksvriendelijkheid voor consument worden opgenomen (o.a. nummerbehoud, betrouwbaarheid netwerk, eenvoudig over kunnen stappen). Voorts wil Nederland dat de prijsplafonds worden gehandhaafd totdat de structurele maatregelen werkelijk effect hebben gesorteerd en niet zomaar worden afgeschaft in 2016.

Netneutraliteit
Raadsconclusies

De Raad zal conclusies aannemen over netneutraliteit, op basis van een mededeling van de Commissie van 19 april 2011 «open internet en netneutraliteit in Europa».
Op 19 april jl. presenteerde de Commissie een mededeling over de impact van markt- en technologische ontwikkelingen op netneutraliteit, op basis van een openbare raadpleging in 2010 over «het open karakter van internet en netneutraliteit in Europa». Netneutraliteit is het principe dat iedereen in principe toegang heeft tot alle diensten, toepassingen en content op het internet en dat internet service providers (ISP’s) daar niet zonder meer beperkingen in mogen aanbrengen, zeker niet zonder daar transparant over te zijn. In de mededeling kondigt de Commissie een nader onderzoek aan door BEREC, de EU-toezichthouder voor elektronische communicatie, naar ontwikkelingen in de markt die eventueel kunnen duiden op schendingen van netneutraliteit. Op basis hiervan zal de Commissie besluiten of nadere maatregelen nodig zijn. De resultaten van het onderzoek van BEREC worden begin 2012 verwacht.
De Raad benadrukt in haar conceptconclusies het belang van netneutraliteit om het open en neutrale karakter van internet te behouden. De Commissie wordt opgeroepen om te bezien of er, op basis van onderzoek van de Europese toezichthouder BEREC, nadere maatregelen of richtsnoeren nodig zijn om netneutraliteit te garanderen. In het bijzonder wordt de Commissie gevraagd te kijken naar de tarieven en voorwaarden die providers opleggen aan VoIP (spraakdiensten over internet, zoals SKYPE) en praktijken als het vertragen van content, toepassingen en diensten door providers. Daarnaast wordt de Commissie verzocht te kijken naar de discrepantie tussen geadverteerde en werkelijke breedbandsnelheden in de lidstaten.
Nederland kan de conceptconclusies ondersteunen. Op basis van feitenonderzoek door de Europese toezichthouder, BEREC, moet worden bezien of en waar schendingen van netneutraliteit mogelijk grond geven voor verdergaande inspanningen om deze schendingen tegen te gaan. Nederland heeft deze stap reeds gezet door netneutraliteit te borgen in het voorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet, welk op dit moment in de Eerste Kamer voorligt. Dit gebeurde nadat meerdere mobiele telecomaanbieders in Nederland innovatieve concurrerende diensten alleen nog in duurdere abonnementen voor internettoegang wilden toestaan.

Digitale Agenda voor Europa
Informatie van de Commissie

De Commissie zal de Raad informeren over de stand van zaken van de implementatie van de Digitale Agenda voor Europa. Het is op het moment van schrijven niet duidelijk wat het voorzitterschap en de Commissie precies voor ogen hebben met dit onderwerp. Mogelijk geeft de Commissie een toelichting op wat er in de recent gepresenteerde Annual Growth Survey is opgenomen over de Digitale Agenda.
In de Annual Growth Survey van 23 november 2011 geeft de Commissie in de bijlage een overzicht van de voortgang van de verschillende vlaggenschepen, waaronder de Digitale Agenda voor Europa. De Commissie ziet als meest urgente acties binnen de Digitale Agenda voor Europa het creëren van een echte digitale interne markt, wat kan leiden tot 4% extra BBP-groei de komende 10 jaar.
Het gaat volgens de Commissie allereerst om het stimuleren van snelle breedbandverbindingen. De Commissie wijst erop dat in Japan en Korea respectievelijk 40% en 50% van het netwerk bestaat uit glasvezel. In de EU is dit 5%. Investeringen in breedband zijn daarom cruciaal, met name door gebruik van nationale en regionale fondsen. Ook wijst de Commissie erop dat de groei van mobiel internet vraagt om een grotere beschikbaarheid van radiospectrum. Voorts wijst de Commissie op het groeipotentieel van de e-commerce markt in de EU. Slechts een klein deel van de markt is grensoverschrijdend. De Commissie wijst op het verschil met de VS, bijvoorbeeld het terrein van de online muziekmarkt. In de EU hebben digitale verkopen 19% van de muziekverkoop terwijl dat in de VS 49% is. Om de digitale interne markt te realiseren komt de Commissie in 2012 met voorstellen op het terrein van e-identificatie en e-handtekeningen, modernisering van het auteursrecht in het licht van het digitale tijdperk (pan-Europese licenties) en verbetering van de bescherming van persoonsgegevens. Daarnaast overweegt de Commissie maatregelen op het terrein van online betaalsystemen, op basis van een groenboek. Andere belangrijke voorstellen die volgend jaar volgen liggen op het terrein van cloud computing en een EU-strategie voor internetveiligheid.
Nederland ondersteunt de hoge ambitie van de Europese Digitale Agenda. ICT en het gebruik ervan wordt hiermee terecht als essentiële drijver voor economische groei en maatschappelijk nut gepositioneerd. Nederland staat ook achter het merendeel van de (101) acties. Juist in deze periode van crisis moet doorgepakt worden met investeren in ICT, zodat Europa straks sterker uit de crisis tevoorschijn komt en sneller herstelt. Zo wenst Nederland snelle voortgang op het punt van de digitale interne markt. Nederland steunt de doelstellingen met betrekking tot breedband van de Commissie en is daarbij van mening dat het primaat bij de markt ligt. Nederland heeft zelf ook een ambitieuze nationale digitale agenda en zet ICT grootschaliger in om regeldruk voor bedrijven substantieel te verminderen en arbeidsproductiviteit te verhogen. Eind dit jaar wordt een digitale implementatie agenda 2012–2015 naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarnaast wordt ICT in de uitwerking van het nieuwe bedrijfslevenbeleid als ICT als innovatie-as in alle topsectoren gepositioneerd. Hiertoe wordt een ICT roadmap opgesteld.

IT 602

Burger moet greep krijgen op gereken in cyberspace

De rechtsstaat in cyberspace? Oratie mevrouw prof. mr. dr. M. Hildebrandt (Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica). Donderdag 22 december 2011, 15:45 uur, Aula Radboud Universiteit Nijmegen, Comeniuslaan 2

Op dit moment kun je als bewoner van cyberspace niet achterhalen hoe de talloze sporen die je achterlaat worden gebruikt. ‘Een risico’, zegt prof. Mireille Hildebrandt. ‘Wie volledig doorrekenbaar is, kan volledig worden gemanipuleerd. De rechtsstaat bestaat om ons daartegen te beschermen. De burger moet greep krijgen op die onzichtbare doorzoekingen’, vindt de nieuwe hoogleraar ICT en Rechtsstaat aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Op 22 december spreekt zij haar oratie uit.

IT 600

Beheer van het softwareplatform

Vzr. rechtbank 's-Gravenhage 12 juli 2011, LJN BU7217 (Charta Software B.V. tegen Staat der Nederlanden, Infrastructuur/Milieu, met tussenkomst van Q Delft B.V.)

Kort geding, aanbestedingsrecht; aanbesteding van beheer en onderhoud van twee softwareprogramma’s. Vorderingen eiseres afgewezen, aangezien onvoldoende aannemelijk is geworden dat de winnende inschrijving als abnormaal laag of niet-marktconform terzijde had moeten worden gelegd. Anders dan eiseres kennelijk meent, maakt het beheer van het softwareplatform (op basis waarvan de beide softwareprogramma’s ontwikkeld zijn) geen onderdeel uit van de aanbestede opdracht. Eiseres heeft vervolgens ook niet nader concreet gemaakt met welke werkzaamheden in de winnende inschrijving geen rekening is gehouden of waarom het onmogelijk is de opdracht voor de door winnende inschrijver aangeboden prijs uit te voeren.

4.7. Het bovenstaande laat onverlet dat voor de correcte uitvoering van de opdracht, waaronder het beheer en de ontwikkeling van de beide programma's, het noodzakelijk is om gedegen kennis te hebben van het Charta Platform. De aangepaste en/of nieuwe applicatiespecifieke regels dienen immers te functioneren op basis van dat platform. Ook met betrekking tot deze werkzaamheden diende de inschrijver op basis van het bestek, daarin begrepen de door Charta gegeven informatie en de rapporten van SIG, een inschatting te maken. Daarnaast konden inschrijvers gebruik maken van de mogelijkheid tot inzage in de broncodes van de beide programma's.

4.8. Ter zitting heeft Q Delft verklaard dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot inzage in de broncode van het Charta Platform. Zij heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat zij, mede dankzij haar ervaring met vergelijkbare softwaresystemen, in staat is in de in het bestek voorziene (en onder 2.7 bedoelde) inwerkperiode voldoende kennis te nemen van het Charta Platform om de opdracht conform haar inschrijving uit te voeren.

4.9. Hoewel dat wél op haar weg lag, heeft Charta vervolgens niet nader concreet gemaakt met welke werkzaamheden Q Delft in haar inschrijving geen rekening heeft gehouden of waarom het onmogelijk is de opdracht voor de door Q Delft aangeboden prijs uit te voeren. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat de beide applicaties thans functioneren en dat, zoals hiervoor is overwogen, het beheer van het platform buiten de opdracht valt.
De stelling van Charta dat betwijfeld moet worden of Q Delft haar inschrijving op de punten performance en beschikbaarheid kan waarmaken, moet als, onvoldoende onderbouwd, worden gepasseerd. Dat Q Delft haar inschrijving niet kan waarmaken en/of dat de continuïteit van PROTIDE en BIVAS gevaar loopt, kan in ieder geval niet zonder meer worden afgeleid uit het prijsverschil of uit de omstandigheid dat Q Delft geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot inzage in de programma's. Een verklaring voor het prijsverschil tussen de aanbiedingen van Charta en Q Delft, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot het beschrijven van de beide systemen in DOORS, kan immers ook zeer wel gelegen zijn in het verschil van inzicht met betrekking tot het beheer van het Charta Platform.

4.10. Ten overvloede geldt dat indien op een later moment zou blijken dat Q Delft een verkeerde inschatting heeft gemaakt van de werkzaamheden, dit voor haar rekening en risico dient te komen. Vooralsnog is evenwel niet aannemelijk geworden dat dit het geval is.

4.11. Gelet op het voorgaande is dan ook voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat de inschrijving van Q Delft als abnormaal laag of niet-marktconform terzijde had moeten worden gelegd. Dit betekent dat de primaire vordering moet worden afgewezen.

IT 599

Nutteloze exercitie

Kantonrechter Rechtbank Alkmaar 16 november 2011, LJN BU6789 (Tom Bikes B.V. tegen gedaagde)

In navolging van IT 488, IT 493 en IT 498.

Koop op afstand. Artikel 7:46d BW. Koper heeft het recht om gedurende zeven werkdagen na ontvangst van de gekochte zaak, de overeenkomst te ontbinden. De kantonrechter is van oordeel dat een koper ook vóór ontvangst van de zaak bevoegd is om de koopovereenkomst te ontbinden, vanwege de nutteloze exercitie die zou volgen indien de koper zou moeten wachten met de ontbinding van de overeenkomst totdat de zaak is ontvangen.

13.De kantonrechter is van oordeel dat tussen [gedaagde] en Tom Bikes op 4 december 2010 een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot een fietsmand, ad€ 29,22. [gedaagde] heeft immers erkend dat hij op deze dag de fietsmand bij Tom Bikes via internet heeft besteld. Dat [gedaagde] van deze overeenkomst geen bevestiging heeft ontvangen, is aan hem te wijten omdat hij een verkeerd e-mailadres heeft opgegeven.

14.Wat betreft de gevolgen hiervan overweegt de kantonrechter het volgende. [gedaagde] heeft bij e-mail van 12januari 2011 aan Tom Bikes duidelijk uitgelegd waarom hij een tweede bestelling heeft geplaatst en heeft hierbij verzocht om tot een oplossing te komen. Tom Bikes had hieruit kunnen begrijpen dat het niet de bedoeling van [gedaagde] is geweest om een dubbele bestelling te plaatsen en dat [gedaagde], nu is gebleken dat hiervan sprake is, de eerste overeenkomst daarom wilde annuleren. De vraag doet zich hier voor of [gedaagde] gerechtigd is om de koopovereenkomst te ontbinden. In casu is sprake van een koop op afstand omdat de koopovereenkomst via internet tot stand is gekomen. Dit betekent dat artikel 7:46d BW van toepassing is.
In dit artikel is bepaald dat de koper gedurende zeven werkdagen na de ontvangst van de gekochte zaak het recht heeft de koop op afstand zonder opgave van redenen te ontbinden. Onbetwist staat vast dat de levering van de eerste bestelling niet heeft plaatsgevonden. De kantonrechter is van oordeel dat een koper ook vóór ontvangst van de zaak bevoegd is om de koopovereenkomst te ontbinden, vanwege de nutteloze exercitie die zou volgen indien de koper zou moeten wachten met de ontbinding van de overeenkomst totdat de zaak is ontvangen. Dit betekent dat [gedaagde] geacht moet worden de eerste overeenkomst te hebben ontbonden, zodat hij niet is gehouden tot betaling van de fietsmand. De gevorderde hoofdsom, evenals de wettelijke rente, zal worden afgewezen.

IT 598

Privacy in slimme meter moet goed worden gewaarborgd

B. Braat, Privacy in slimme meter moet goed worden gewaarborgd (opinie), webwereld 6 december 2011.

Met dank aan Bieneke Braat, Legal Tree.

De slimme energiemeter komt er nu toch echt aan. Op 1 januari 2012 worden de wetswijzigingen rond de slimme meter van kracht. Welke gevolgen heeft dat voor de privacy van de consument?

Met de meetwaarden uit de slimme meter kan een nauwkeurig beeld worden geschapen van het energieverbruik 'achter de voordeur'. Hoe kleiner het tijdsbestek waarbinnen wordt gemeten, hoe nauwkeuriger het energieverbruik kan worden weergegeven.

Wanneer u in bad bent geweest, wanneer u heeft gekookt, wanneer u bent gaan slapen. Daarom worden meetgegevens aangemerkt als persoonsgegevens... meer op webwereld.

IT 597

Online betaaldienst

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 6 december 2011, KG ZA 11-1183 (Stichting BREIN tegen Techno Design "Internet programming" B.V.) -  persbericht BREIN

Met dank aan Dirk visser, Marloes Bakker en Arnout Groen, Klos Morel Vos & Schaap.

Auteursrecht. Provider als tussenpersoon. Klantgegevens. Technodesign is een payment provider en biedt een online-betaaldienst aan met behulp waarvan bezoekers van een website betalingen kunnen verrichten aan de beheerder van de website. Op internet was tot voor kort een website beschikbaar die fungeerde als platform voor het uitwisselen van entertainmentbestanden, via zogenaamde torrents. BREIN heeft, zonder succes, getracht de identiteit van de verantwoordelijken te achterhalen omdat die naar haar oordeel met de website auteursrechtinbreuken door derden faciliteerden. Bezoekers konden tokens kopen waarmee ze gebruik konden maken van betere functionaliteiten en sneller konden downloaden. Voor de afhandeling van de betaling van de tokens worden diensten van Techno Design gebruikt.

Conform criteria uit de rechtspraak, waaronder Lycos/Pessers, moet Techno Design de gegevens van de verantwoordelijken verstrekken aan BREIN. Hieronder wordt verstaan de naw-gegevens, e-mail en ip-adressen en het bankrekeningnummer. De gegevens van personen die "anderszins als tussenpersoon tussen Techno Design en de verantwoordelijken voor de website diensten verlenen voor de verantwoordelijken voor de website" hoeven niet te worden overlegd. Dit alles onder last van een dwangsom ad €1.000 tot een maximum van €25.000. Techno Design wordt veroordeeld in de kosten ex liquidatietarief ad €1.466,81.

4.3. Naar voorlopig oordeel kan bij de beoordeling van de gevorderde gegevensverstrekking worden aangesloten bij de criteria die in de rechtspraak zijn ontwikkeld voor de beantwoording van de vraag onder welke omstandigheden een hosting provider identificerende gegevens van zijn klant moet verstrekken aan een derde die stelt dat die klant onrechtmatig jegens hem handelt via een door de provider gehoste website ([Lycos - Pessers]). In beide gevallen gaat het immers om een partij die gegevens wil hebben van een dienstverlener teneinde een klant van die dienstverlener te kunnen aanspreken op onrechtmatig gedrag.

a. de mogelijkheid dat de informatie, op zichzelf beschouwd, jegens de derde onrechtmatig en schadelijk is, is voldoende aannemelijk;
b. de derde heeft een reëel belang bij de verkrijging van de NAW-gegevens;
c. aannemelijk is dat er in het concrete geval geen minder ingrijpende mogelijkheid bestaat om de NAW-gegevens te achterhalen;
d. afweging van de betrokken belangen van de derde, de serviceprovider en de websitehouder (voor zover kenbaar) brengt mee dat het belang van de derde behoort te prevaleren.

Zoals hierna per criterium zal worden toegelicht, moet toetsend aan die criteria voorhands worden geoordeeld dat op Techno Design een op maatschappelijke zorgvuldigheidnormen gebaseerde rechtsplicht rust om identificerende gegevens betreffende de verantwoordelijken te verstrekken aan BREIN.

4.4. Ten eerste staat voorshands vast dat via de onder 2.4 beschreven website (hierna: de website) structureel en grootschalig inbreuken zijn gepleegd op auteursrechten en naburige rechten van bij BREIN aangesloten rechthebbenden en dat ook de verantwoordelijken voor de website zelf grootschalig inbreuk hebben gepleegd op die rechten. Techno Design heeft dat niet betwist. Techno Design heeft ook niet bestreden dat er sprake is van “evident onrechtmatig handelen”, dat wil zeggen: handelen waarvan ook voor een derde die erop wordt gewezen, zoals Techno Design, duidelijk moet zijn dat het onrechtmatig is. In zoverre is de positie van Techno Design in dit geval minder lastig dan die van de gedaagde in de hiervoor genoemde Lycos – Pessers zaak. In die zaak ging het immers om handelingen waarvan de aangesproken provider volgens het hof niet zonder meer kon vaststellen of die onrechtmatig waren.

4.5. Ten tweede is niet in geschil dat BREIN een reëel belang heeft bij verkrijging van identificerende gegevens van de verantwoordelijken voor de website. BREIN heeft die gegevens immers nodig om die verantwoordelijken te kunnen aanspreken en aldus de voortdurende inbreuken op de rechten van de bij haar aangesloten partijen te kunnen stoppen. Dat belang bestaat ook nog na de verandering van de domeinnaam waaronder de website wordt gepubliceerd. Niet in geschil is namelijk dat de verantwoordelijken hun onrechtmatig gedrag onverminderd voortzetten onder de nieuwe domeinnaam.

4.6. Ten derde is voorhands niet aannemelijk dat BREIN in dit geval minder ingrijpende mogelijkheden heeft om de gevorderde gegevens te achterhalen. Het enige alternatief dat Techno Design naar voren heeft gebracht, is het starten van een procedure tegen de hosting provider. Dat alternatief is zowel voor de betreffende provider, als voor de personen op wie de gegevens betrekking hebben, naar voorlopig oordeel even ingrijpend als de onderhavige procedure. Techno Design heeft ook niet toegelicht waarom haar alternatief minder ingrijpend is. Bovendien heeft BREIN aangevoerd dat als het gaat om de verkrijging van gegevens, het effectiever is om een payment provider aan te spreken dan een hosting provider. Een payment provider zoals Techno Design moet op zijn minst bepaalde identificerende gegevens van zijn klanten bijhouden om de dienst te kunnen uitvoeren. Om de geïncasseerde gelden door te leiden naar haar klant moet Techno Design immers beschikking hebben over ten minste de naam en het rekeningnummer van die klant. Techno Design heeft ook niet bestreden dat zij over die gegevens beschikt. Een hosting provider daarentegen kan zijn diensten verrichten zonder identificerende gegevens van de klant en een eventuele betaling voor die dienst kan anoniem worden verricht. Volgens BREIN leert de ervaring dan ook dat de partijen die zich schuldig maken aan grootschalige inbreuken, doorgaans niet traceerbaar zijn op basis van de gegevens die hosting providers bijhouden. Ook dat heeft Techno Design niet bestreden. Gelet daarop kan naar voorlopig oordeel niet

4.7. Ten vierde moet naar voorlopig oordeel in dit geval het hiervoor genoemde belang van de bij BREIN aangesloten partijen om te kunnen optreden tegen de grootschalige inbreuken op hun rechten zwaarder wegen dan de belangen van de verantwoordelijken voor de website en de belangen van Techno Design. Het belang van de verantwoordelijken om anoniem te blijven prevaleert in dit geval niet. De verantwoordelijken opereren namelijk niet in de privé-sfeer, maar zijn in het economisch verkeer actief. Daarom moet hun identiteit duidelijk kunnen worden vastgesteld (vgl. HvJ EU 12 juli 2011, LJN BR3605, r.o. 142 (L’Oréal – eBay)). De dienst die zij aanbieden moet bovendien worden gekwalificeerd als een dienst van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 3:15d lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. BREIN heeft er naar voorlopig oordeel terecht op gewezen dat die diensten niet anoniem mogen worden aangeboden (art. 3:15d lid 1 sub a BW).

4.14. De proceskosten zullen niet worden begroot op basis van artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, alleen al omdat BREIN dat niet heeft gevorderd en zij geen overzicht van haar kosten in het geding heeft gebracht. De proceskosten zullen dus worden begroot op basis van het reguliere liquidatietarief, te weten op € 816,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 560,00 aan griffierecht en € 90,81 aan kosten deurwaarder.