IT 4685
27 november 2024
Uitspraak

Gemeente moet concessieopdracht voor lichtmastreclames Europees aanbesteden

 
IT 4684
26 november 2024
Uitspraak

Hof geeft verduidelijking over niet-verplichte persoonsgegevens

 
IT 4683
26 november 2024
Uitspraak

Meta mogelijk schadeplichtig wegens tekortschietende licentieonderhandelingen met Pictoright

 
IT 1877

Hans Frankenprijs 2016

SGOA - Experts in Conflict Management: Hans Frankenprijs 2016
De Hans Frankenprijs is bedoeld voor de HBO/WO student die in de afgelopen twee jaar de meest innovatieve afstudeerscriptie op het gebied van ICT-recht heeft geschreven. Onder ICT-recht wordt in dit kader verstaan: ICT-recht inclusief Internetrecht, Telecommunicatierecht en specifieke toepassingsgebieden van het recht in algemene zin op de ICT-sector: zoals ICT-arbeidsrecht, ICT-belastingrecht en ICT-aanbestedingen enz. Maar ook geschilbeslechting, mediation, arbitrage of conflict management op het gebied van ICT. Naast een eervolle vermelding, ontvangt de prijswinnaar een bedrag van € 2.500,--. Ook zal de winnende scriptie worden uitgegeven in boekvorm.

Inzendingen
Afstudeerscripties welke met tenminste een voldoende zijn beoordeeld en zijn geschreven aan een Nederlandse HBO-instelling of ter afronding van een universitaire master-opleiding, zijn geschreven tussen 1 januari 2014 en 30 november 2015 en welke voldoen aan de inzendingscriteria, vastgelegd in het reglement, kunnen tot uiterlijk 30 december 2015 worden ingezonden. De ingezonden scripties zullen worden beoordeeld door een jury waarin diverse vooraanstaande vertegenwoordigers uit het ICT-recht gebied zijn opgenomen, onder leiding van Prof. dr. mr. K. Stuurman. Inzendingen voor de Hans Frankenprijs 2015 kunnen tot uiterlijk 30 december 2015 worden verzonden aan: hansfrankenprijs@sgoa.eu.

Nadere informatie over de Hans Frankenprijs is opgenomen in het reglement. Ook kunt u contact opnemen via: hansfrankenprijs@sgoa.eu.

IT 1876

Prejudiciële vragen: is er sprake van een mededeling aan het publiek wanneer een mediaspeler met add-ons auteursrechtelijk beschermd materiaal zonder toestemming direct toegankelijk maakt?

Rechtbank Midden-Nederland 30 september 2015, IT 1875(Stichting Brein tegen Filmspeler)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap en Kreijger en Jurian van Groenendaal en Fulco Blokhuis, Boekx. Auteursrecht. Add-ons. X heeft op een mediaspeler add-ons geïnstalleerd waarin zich hyperlinks bevinden die indien aangeklikt, linken naar websites die door derden worden beheerd. Op deze streamingwebsites zijn films, series en wedstrijden vrij toegankelijk gemaakt. Brein heeft enkele streamingssites gesommeerd te staken met hem beschikbaar stellen van auteursrechtelijk beschermd materiaal. Daarnaast heeft Brein de hosting provider van de verschillende websites aangeschreven. De rechtbank is van oordeel dat de vraag of het aanbieden en verkopen van de filmspeler waarop door X add-ons zijn geïnstalleerd die hyperlinks bevatten naar websites waarop auteursrechtelijke werken zonder toestemming van de rechthebbenden toegankelijk zijn gemaakt, kwalificeert als een mededeling aan het publiek in de zin van de Auteursrecht-richtlijn, zich leent voor een prejudiciële vraag aan het HvJ EU.

Prejudiciële vragen die gesteld zijn:
1) Moet artikel 3 lid 1 van de Auteursrecht-richtlijn aldus worden uitgelegd dat er sprake is van "een mededeling aan het publiek" in de zin van die bepaling, wanneer iemand een product (mediaspeler) verkoopt waarin door hem add-ons zijn geïnstalleerd die hyperlinks bevatten naar websites waarop auteursrechtelijke beschermde werken, zoals films, series en live-uitzendingen, zonder toestemming van de rechthebbenden, direct toegankelijk zijn gemaakt?
2) Maakt het daarbij verschil:
- of de auteursrechtelijk beschermde werken in het geheel nog niet eerder of uitsluitend via een abonnement met toestemming van de rechthebbenden op internet openbaar zijn gemaakt?
- of de add-ons die hyperlinks bevatten naar websites waarop auteursrechtelijk beschermde werken zonder toestemming van de rechthebbenden direct toegankelijk zijn gemaakt, vrij beschikbaar zijn en ook door de gebruikers zelf in de mediaspeler te installeren zijn?
- of de websites en dus de daarop - zonder toestemming van de rechthebbenden- toegankelijk gemaakte auteursrechtelijk beschermde werken, ook zonder de mediaspeler door het publiek te benaderen zijn?
IT 1875

Vraag aan HvJ EU over uitleg van art. 10,11 en 13 Richtlijn 95/46/EG betreffende bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 1 oktober 2015, zaak C-201/14 (Smaranda Bara tegen Presedintele Casei Nationale de Asigurari de Sanatate)
Prejudiciële verwijzing. Verwerking persoonsgegevens. De prejudiciële beslissing betreft de uitleg van art. 124 VWEU en art. 10,11 en 13 van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Het Hof verklaart voor recht: Dat de artikelen 10,11 en 13 van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer moeten worden uitgelegd dat nationale maatregelen, zoals die welke in het hoofdgeding, een overheidsinstantie van een lidstaat toestaan om persoonlijke gegevens door te geven aan een andere overheidsdienst en daaropvolgende behandeling, zonder dat de betrokkenen op de hoogte zijn van deze transmissie of behandeling.

Sur les dépens
47      La procédure revêtant, à l’égard des parties au principal, le caractère d’un incident soulevé devant la juridiction de renvoi, il appartient à celle-ci de statuer sur les dépens. Les frais exposés pour soumettre des observations à la Cour, autres que ceux desdites parties, ne peuvent faire l’objet d’un remboursement.
Par ces motifs, la Cour (troisième chambre) dit pour droit:
Les articles 10, 11 et 13 de la directive 95/46/CE du Parlement européen et du Conseil, du 24 octobre 1995, relative à la protection des personnes physiques à l’égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, doivent être interprétés en ce sens qu’ils s’opposent à des mesures nationales, telles que celles en cause au principal, qui permettent à une administration publique d’un État membre de transmettre des données personnelles à une autre administration publique et leur traitement subséquent, sans que les personnes concernées n’aient été informées de cette transmission ou de ce traitement.
IT 1874

Rechtsmacht: plaats waar volgens overeenkomst de dienst wordt verricht

Rechtbank Rotterdam 30 september 2015, IT 1874; ECLI:NL:RBROT:2015:6973 (Imtech tegen Oakleigh)
Bevoegdheidsincident. Radio Holland verschaft wereldwijd 'airtime' via drie satellieten aan Oakleigh, gevestigd op de Britse Maagdeneilanden. Imtech vordert betaling van Oakleigh van facturen die afkomstig zijn van Radio Holland. De forumkeuze voor de rechtbank Rotterdam in de algemene voorwaarden van Radio Holland voldoet niet aan de vormvereisten van artikel 25 van de Herschikte EEX-Verordening (EU-Verordening 1215/2015). Een land overzee (Britse Maagdeneilanden) is geen grondgebied van lidstaat van de Verordening dus is het Nederlands commuun internationaal bevoegdheidsrecht van toepassing ter bepaling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het bestaan van rechtsmacht van de Nederlandse rechter volgt uit artikel 6a, aanhef en onder b, Rv, omdat het Nederlandse kantooradres van Radio Holland aangemerkt moet worden als de plaats waar volgens de overeenkomst de diensten werden en moesten worden verricht.

3.19. Aldus moet worden beoordeeld of volgens de overeenkomst tussen Radio Holland en Oakleigh de diensten van Radio Holland in Nederland werden verstrekt of hadden moeten worden verstrekt. Radio Holland had zich verbonden tot het aan Oakleigh verschaffen van toegang tot communicatieverbindingen via de satellieten van Inmarsat. Het moet voor beide partijen duidelijk zijn geweest dat Radio Holland zich niet fysiek met de satellieten van Inmarsat zou bezighouden, maar haar verplichtingen zou nakomen door daarover al dan niet via tussenschakels met Inmarsat afspraken te maken en voorts Oakleigh zonodig zou bijstaan om aan haar zijde de verbindingen operationeel te krijgen en te houden. Voor de hand lag dat Radio Holland desgevraagd ook klantenservice zou verlenen en voor haar dienstverlening facturen zou sturen. Gelet op deze aard van de door Radio Holland te verrichten werkzaamheden merkt de rechtbank het kantooradres van Radio Holland aan als de plaats waar de volgens overeenkomst de diensten werden en moesten worden verricht. Radio Holland was in de relevante periode in Nederland was gevestigd en hield kantoor in Rotterdam.

3.20. De conclusie is dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 6, aanhef en onder a Rv, in verbinding met 6a, aanhef en onder b, Rv rechtsmacht heeft om van de vordering gegrond op de overeenkomst tussen Radio Holland en Oakleigh kennis te nemen. De relatieve bevoegdheid van deze rechtbank volgt uit artikel 109 Rv.
IT 1873

Weinig voortvarende aanpak zorgt niet voor een toedoen of nalaten door TSL

Ktr. Rechtbank Amsterdam 29 mei 2015, IT 1873; ECLI:NL:RBAMS:2015:5838 (Datavisual tegen The Secret Lab)
ICT. Ontwikkeling applicatie. Datavisual is allround ICT-dienstverlener. TSL richt zich op het ontwerpen en bouwen van websites en applicaties. Tussen Datavisual en TSL is een overeenkomst gesloten met betrekking tot ontwikkeling van een applicatie. Datavisual heeft ten onrechte deze overeenkomst ontbonden. De kantonrechter oordeelt dat de e-mail die Datavisual naar TSL heeft gestuurd niet voldoet aan de vereisten van een ingebrekestelling. Door Datavisual is onvoldoende gesteld dat er sprake is van ernstige vertraging aan de zijde van TSL of goede grond om te vrezen dat TSL niet zal nakomen. De gestelde deadlines zijn geen harde termijnen. TSL heeft wellicht een weinig voortvarende aanpak gehad, maar dat laat onverlet dat niet is gebleken van een toedoen of nalaten door TSL. TSL is niet ingebreke gesteld en niet in verzuim geraakt. 

Beoordeling
6. Datavisual noemt de email van 28 januari 2014 als een aanmaning in de zin van artikel 6:82 BW en het feit dat op deze aanmaning niet op 29 januari 2014 is gereageerd als het moment waarop het verzuim intreedt. De kantonrechter is echter met TSL van oordeel dat deze email niet voldoet aan de vereisten die aan een ingebrekestelling worden gesteld. In dit bericht worden bevindingen doorgegeven van de klant en een opsomming gegeven van wat er nog moet gebeuren. Vervolgens is gevraagd om uiterlijk de volgende dag 12:00 uur te berichten over aanpak en planning. Dit kan niet worden aangemerkt als een aanmaning om binnen een bepaalde termijn de volledige werkzaamheden af te ronden. De verwijzing naar de AV is door Datavisual niet nader onderbouwd. Door Datavisual is voorts onvoldoende gesteld, ook nadat zij hierover ter terechtzitting uitdrukkelijk is bevraagd, om vast te kunnen stellen dat TSL voorafgaand aan de email van 28 januari 2014 voortdurend tekort is geschoten in haar taakvervulling.

10. Wel heeft Datavisual gesteld dat TSL al voorafgaand aan 29 januari 2014 harde deadlines niet heeft gehaald. Van het bestaan van een harde termijn is echter niet gebleken. Datavisual noemt 6 juni 2013 als een dergelijke deadline. Datavisual geeft daarover zelf al aan dat deze datum enkel zag op het opleveren van de internet applicatie en dus niet op de overige producten. Ook erkent zij dat deze datum niet kan worden beschouwd als een fatale termijn. Door TSL is gemotiveerd betwist dat zij deze termijn niet gehaald zou hebben nu zij onweersproken heeft gesteld dat de internet applicatie voor die datum is aangeleverd. Ten aanzien van de email van 16 juli 2013 (r.o. 1.10) is ondanks de bewoording niet vast komen te staan dat dit als een termijnstelling moet worden beschouwd. Deze termijn is genoemd in een drukke emailwisseling en de termijn is door TSL – onweersproken - niet reëel genoemd. Na deze email is door Datavisual een nieuw voorstel gedaan (r.o. 1.11) en zijn partijen verder gegaan met hun samenwerking.

11. De kantonrechter overweegt nog dat er wellicht sprake is geweest van een weinig voortvarende aanpak door TSL. Dit laat onverlet dat niet is gebleken dat partijen concrete termijnen zijn overeengekomen, laat staan dat deze zijn overschreden door doen of nalaten van TSL. Gesteld noch gebleken is dat TSL tekort is geschoten in regievoering. Evenmin is gebleken dat de professionele opdrachtgever Datavisual op ook maar enig moment een concrete termijn heeft gesteld. Van een tekortkoming op dit gebied is dan ook niet gebleken.

Conclusie
13. De conclusie is dat TSL niet in gebreke is gesteld. Evenmin is gebleken van omstandigheden op grond waarvan het verzuim is ingetreden zonder een ingebrekestelling. Hieruit volgt dat TSL niet in verzuim is geraakt, Datavisual de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft kunnen ontbinden en er geen grondslag bestaat om de gevorderde schadevergoeding toe te wijzen.
IT 1872

Onrechtmatig met mede-auteursrecht op add-on software wapperen

Hof Den Haag 22 september 2015, IT 1872; ECLI:NL:GHDHA:2015:2592 (SDC tegen Femto)
Auteursrecht op software. Wapperverbod anders dan de rechtbank [IEF 13683]. SDC geeft technisch ontwerp en advies voor werktuig-, machine- en apparatenbouw en heeft een add-on software genaamd SDC Verifier. Het programmeren is deels feitelijk uitbesteed aan Femto in Oekraïne. Femto laat brieven uitgaan via naar wederverkopers in Japan, Oostenrijk, de VS en Oekraïne waarin IE-rechten op de software wordt geclaimd. Er wordt aangeknoopt bij het recht van het land van oorsprong, de lex originis: Nederlands recht, nu sprake is van een ontwerp van en leiding en toezicht door een Nederlander, aldus SDC. Het wapperen is onrechtmatig, en zijn geen opinies of louter informatief en moet worden gerectificeerd.

24. Voor het geval dat zou moeten worden aangenomen dat sprake is van gemeenschappelijk auteursrecht van SDC en (onder meer) Femto Ltd heeft SDC gesteld dat Femto Ltd onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij als medegerechtigde niet bevoegd was eenzijdig de onderhavige stappen te ondernemen tot handhaving van de auteursrechten en zij, SDC, bovendien als medegerechtigde gerechtigd was de software te gebruiken en te exploiteren nu Femto Ltd als medegerechtigde verplicht was SDC toestemming te geven voor gebruik en exploitatie van de software en omdat dat voortvloeit uit de relatie tussen partijen.

34. Nu voormelde omstandigheden meebrachten dat Femto SDC (op wier, al dan niet (pre)contractuele, relatie hetzij Oekraïens, hetzij Nederlands recht van toepassing is) niet mocht weerhouden, bemoeilijken en/of verbieden de software te exploiteren, is naar het voorlopig oordeel van het hof het wapperen door Femto Ltd in alle betrokken landen, naar het op de gestelde onrechtmatige gedragingen van toepassing zijnde Nederlandse recht, onrechtmatig. Gelet op voormelde omstandigheden wist [geïntimeerde 3] c.s ook dat zij SDC niet mocht weerhouden, bemoeilijken en/of verbieden om de software te exploiteren, althans moet zij dit redelijkerwijs hebben begrepen.

Het hof acht voorshands de stelling van Femto Ltd dat zij niet verwijtbaar heeft gehandeld omdat zij 1.) zich heeft laten adviseren door advocaten en 2.) omdat haar wapperbrieven geen sommatie, maar slechts informatie zouden bevatten, onjuist.
Ad 1.) In de opinies wordt niet, althans onvoldoende ingegaan op bovenomschreven relatie tussen partijen, terwijl overigens een (onjuiste) visie van een advocaat zijn cliënt niet disculpeert.
Ad 2.) Deze stelling acht het hof voorshands onjuist, gelet op de in rechtsoverweging 1.6. tot en met 1.8 geciteerde tekst van de wapperbrieven, waaruit de bedoeling blijkt de wederverkopers te waarschuwen dat hun leverancier inbreuk maakt, terwijl in de brief van Siemens nog is toegevoegd dat derden (wederverkopers en afnemers) ook inbreuk maken. Dat de offensieve brief aan de Oekraïense wederverkoper een sommatie bevat behoeft geen betoog.
Ook de omstandigheid dat [geïntimeerde 3] Siemens op 5 oktober 2012 informeerde dat nog zou worden uitgezocht “waar het intellectual property van SPD ligt” (prod. 19 […]), doet aan het bovenstaande niet af; door daarop een jaar later met de waarschuwing dat op de IE-rechten van Femto Ltd inbreuk wordt gemaakt, terug te komen, wordt juist de indruk gewekt dat het gaat om een serieuze waarschuwing.
IT 1871

Hermes geeft te ruime uitleg aan Regeling Cameratoezicht

Ktr. Rechtbank Oost-Brabant 7 augustus 2015, IT 1871; ECLI:NL:RBOBR:2015:4762 (Ondernemingsraad Hermes tegen Hermes Groep)
Arbeidsrecht. Cameratoezicht. Hermes zet sinds 2010 af en toe Mystery Guests (anonieme rijinstructeurs) in op ritten. De desbetreffende chauffeur wordt dan beoordeeld op 51 punten betreffende het gedrag en rijvaardigheid. Daarnaast worden hier camerabeelden van gemaakt. De kantonrechter oordeelt dat de video-opnames niet als bewijs mogen dienen omdat het Reglement dat Hermes heeft opgesteld een te ruime uitleg geeft aan de Regeling Cameratoezicht van Connexxion. De ondernemingsraad krijgt gelijk: de camerabeelden mogen slechts worden gebruikt als bewijs wanneer ze onderdeel zijn van een formele aangifte van een misdrijf of betrokkenheid daarbij en/of justitie/politie die beelden heeft opgevraagd. Hermes moet het gebruik van de beelden staken wanneer het doel 'ter observatie van houding en gedrag' is. Daarnaast is het besluit tot inzet van Mystery Guests niet instemmingsplichtig op grond van art. 27 lid 1 sub g WOR. 


3.9.5. Op grond van het voorgaande is, naar het oordeel van de kantonrechter, voldoende komen vast te staan dat het beoordelen van een chauffeur van Hermes door rijinstructeurs aan de hand van het als productie 1 bij het verzoekschrift overgelegde beoordelingsformulier geschiedt op basis van beslissingen van Hermes die incidentele situaties betreffen en die buiten de geldende, met instemming van de OR tot stand gekomen regeling ten aanzien van de personeelsbeoordeling van Hermes vallen. Dat was ook al zo in de situatie vóór 2010. De slotsom is derhalve dat het in 2010 genomen besluit van Hermes om rijinstructeurs in de hiervoor genoemde gevallen ook anoniem als Mystery Guest in te zetten, geen besluit betreft dat de vaststelling, of wijziging of intrekking van een regeling als bedoeld in artikel 27 lid 1 sub g WOR tot doel heeft. De door de OR verzochte verklaring voor recht en het verbod zijn dan ook niet toewijsbaar.

3.17. Naar het oordeel van de kantonrechter miskent Hermes met haar uitleg dat de Regeling Cameratoezicht reeds voorschrijft bij welke incidenten de camerabeelden rechtspositioneel tegen medewerkers kunnen worden gebruikt, namelijk slechts als onderdeel van een formele aangifte van een misdrijf of betrokkenheid daarbij en/of politie/justitie de beelden heeft opgevraagd. Door Hermes is niet weersproken dat de desbetreffende passage na uitvoerig overleg met de COR in de Regeling Cameratoezicht is opgenomen. Voor zover Hermes meent ook buiten deze gevallen de beelden rechtspositioneel tegen haar medewerkers te kunnen gebruiken, bijvoorbeeld na een klacht over het tijdens het rijden door een chauffeur bedienen van een smartphone geeft Hermes naar het oordeel van de kantonrechter een te ruime uitleg aan de regeling. De verwijzing naar het doel van de Regeling Cameratoezicht en haar zorgplicht als vervoerder kan Hermes daarbij niet baten. Zonder toelichting valt niet in te zien dat het doel van de regeling en de zorgplicht van Hermes in het gedrang kunnen komen door een juiste toepassing van de in die regeling opgenomen rechtspositionele bescherming van haar chauffeurs. De verwijzing naar de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter te Arnhem kan Hermes evenmin baten. De vraag die in die procedure door de kantonrechter beantwoord moest worden, namelijk of de camerabeelden als (onrechtmatig verkregen) bewijs dienden te worden uitgesloten, was een andere dan de vraag die in de onderhavige procedure aan de orde is en kan aan het hiervoor overwogene daarom niet af doen.

3.18. De conclusie van het voorgaande is dat Hermes de Regeling Cameratoezicht te ruim uitlegt zodat het door de OR verzochte verbod toewijsbaar is.

Andere blogs:
ICTarbeidsrecht

IT 1870

Gebruik adressen verkregen via wederrechtelijke aankoop van leads is onrechtmatige daad

Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 2 september 2015, IT 1870; ECLI:NL:RBNNE:2015:4159 (Response tegen de ouders)
Kort geding. Internetoplichting. Response houdt zich ondermeer bezig met het verzamelen van consumentengegevens. De minderjarige zoon van één van de ouders heeft bij Response 'leads' besteld voor € 73.530,00 en daarna te koop aangeboden op een eigen internetsite. Zo heeft hij verschillende personen, via de gegevens van Response, willen oplichten door zich voor te doen als incassobureau met de bedoeling hen een betaling te laten verrichten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de jongeman een inbreuk op een (vermogens)recht van Response heeft gemaakt, met de bedoeling om de geleverde leads op onrechtmatige wijze aan te wenden. Dit levert een onrechtmatige daad op in de zin van artikel 6:162 BW. De ouders zijn niet pro se aansprakelijk voor de schade, aangezien hen niet kan worden verweten dat zij de gedraging van hun zoon niet hebben belet.

4.8. Het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwende, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat [C] inbreuk op een (vermogens)recht van Response heeft gemaakt, in strijd heeft gehandeld met een wettelijke plicht en voorts de jegens Response betamende zorgvuldigheid niet in acht heeft genomen en wel op een zodanige wijze dat deze handelwijze strijd oplevert met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat [C] zelfs na een verhoor door de politie over zijn oplichtingspraktijken een omvangrijke order bij Response heeft geplaatst, in de wetenschap dat hij de gefactureerde "leads" niet zou kunnen betalen en met de bedoeling om de geleverde "leads" op onrechtmatige wijze aan te wenden. Dit levert een onrechtmatige daad op in de zin van artikel 6:162 BW, die naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aan [C] kan worden toegerekend.
4.11. Een en ander brengt met zich dat de voorzieningenrechter [C] aansprakelijk acht voor de door Response geleden schade wegens een door [C] gepleegde onrechtmatige daad. Dit betekent dat de ouders van [C] in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van [C] aansprakelijk zijn voor de betaling van deze schade.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt de ouders in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van [C] om de door Response geleverde "leads" door te verkopen, daarmee te adverteren en/of deze te koop aan te bieden via het internet of anderszins,
5.2. veroordeelt de ouders in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van [C] om aan Response een dwangsom te betalen van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de ouders niet aan de in rechtsoverweging 5.1. uitgesproken veroordeling voldoen, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3. gebiedt de ouders in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van [C] om de site [naam internetsite] van het internet verwijderd te houden,
5.4. veroordeelt de ouders in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van [C] om aan Response een dwangsom te betalen van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de ouders niet aan de in rechtsoverweging 5.3. uitgesproken veroordeling voldoen, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
IT 1869

Buitenplaats Amerongen onderbouwt onvoldoende dat SLA mondeling is opgezegd

Rechtbank Midden-Nederland 26 augustus 2015, IT 1869; ECLI:NL:RBMNE:2015:6852 (eiser tegen Buitenplaats Amerongen)
Opzegging overeenkomst. Eiser is een Service Level Agreement (SLA) aangegaan met buitenplaats Amerongen. Op basis van deze overeenkomst verricht eiser schoonmaakwerkzaamheden bij Buitenplaats Amerongen. De kern van het geschil tussen partijen is de vraag of Buitenplaats Amerongen de SLA rechtsgeldig heeft opgezegd. Een voor bepaalde tijd gesloten overeenkomst kan in beginsel niet eenzijdig tussentijds door opzegging worden beëindigd. Het voorgaande betekent dat de SLA alleen tegen het einde van de overeengekomen duur kan worden opgezegd. Rechtbank is ook van oordeel dat Buitenplaats Amerongen onvoldoende heeft onderbouwd dat zij de SLA mondeling heeft opgezegd. Ze is dus verplicht om tot het eind van de overeenkomst haar verplichtingen uit de SLA te voldoen.

4.1. De kern van het geschil tussen partijen is de vraag of Buitenplaats Amerongen de SLA rechtsgeldig heeft opgezegd. Om die vraag te kunnen beantwoorden is van belang wat partijen zijn overeengekomen over de duur van de SLA en over de mogelijkheden om de SLA op te zeggen.

4.9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Buitenplaats Amerongen de stelling dat zij de SLA mondeling heeft opgezegd, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiseres] , onvoldoende heeft onderbouwd, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Dit heeft tot gevolg dat niet is komen vast te staan dat Buitenplaats Amerongen de SLA rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 28 februari 2015. Dat betekent dat de SLA met ingang van 28 februari 2015 is verlengd met nogmaals 2 jaar en wel tot 28 februari 2017. Tot die tijd dient Buitenplaats Amerongen dan ook aan haar verplichtingen uit de SLA te voldoen.

4.11. De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel de SLA onderscheid maakt in de verschillende typen werkzaamheden, dat wil zeggen vaste en variabele werkzaamheden, volgt noch uit de SLA noch anderszins dat sprake zou zijn van twee aparte overeenkomsten. De rechtbank volgt Buitenplaats Amerongen daarom niet in haar stelling dat de SLA bestaat uit twee delen, maar gaat ervan uit dat sprake is van één overeenkomst.

4.13. Het voorgaande brengt met zich dat Buitenplaats Amerongen verplicht is om (in elk geval) tot 28 februari 2017 aan haar verplichtingen uit de SLA te voldoen. Dit betekent dat zij zowel verplicht is om de vaste werkzaamheden (waarvan de hoogte € 1.644,09 bedraagt), als de variabele werkzaamheden (waarvan de gemiddelde hoogte in de maanden maart, april en mei € 8.336,84 bedroeg) af te nemen.
IT 1868

Conclusie AG: Nationale autoriteiten mogen doorgifte van gegevens van EU Facebookgebruikers aan servers in de VS opschorten

Conclusie AG HvJ EU 23 september 2015, IT 1868; C-362/14 (Maximillian Schrems/Data Protection Commissioner)
Uit het perscommuniqué: Volgens advocaat-generaal Bot mogen nationale autoriteiten de doorgifte van gegevens van Europese Facebookgebruikers aan servers in de VS opschorten, niettegenstaande de beschikking van de Commissie dat de VS een passend niveau van bescherming van persoonsgegevens bieden. De advocaat-generaal is bovendien van mening dat deze beschikking ongeldig is. Conclusie:

Article 28 of Directive 95/46/EC of the European Parliament and of the Council of 24 October 1995 on the protection of individuals with regard to the processing of personal data and on the free movement of such data, read in the light of Articles 7 and 8 of the Charter of Fundamental Rights of the European Union, must be interpreted as meaning that the existence of a decision adopted by the European Commission on the basis of Article 25(6) of Directive 95/46 does not have the effect of preventing a national supervisory authority from investigating a complaint alleging that a third country does not ensure an adequate level of protection of the personal data transferred and, where appropriate, from suspending the transfer of that data.

 

Commission Decision 2000/520/EC of 26 July 2000 pursuant to Directive 95/46/EC of the European Parliament and of the Council on the adequacy of the protection provided by the safe harbour privacy principles and related frequently asked questions issued by the Department of Commerce of the United States of America is invalid.

Gestelde vragen:

Wanneer bij een onafhankelijke ambtsdrager, aan wie bij de wet de toepassing en de uitvoering van de wetgeving inzake gegevensbescherming is opgedragen, een klacht wordt ingediend dat persoonsgegevens worden doorgegeven aan een derde land (in casu de Verenigde Staten van Amerika) waarvan het recht en de praktijk volgens de klager de betrokkenen geen passende bescherming bieden, is die ambtsdrager dan absoluut gebonden aan de communautaire bevinding van het tegendeel [in de beschikking van de Commissie van 26 juli 2000 (2000/520/EG1 )], gelet op de artikelen 7, 8 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2000/C 364/012 ), niettegenstaande artikel 25, lid 6, van richtlijn 95/46/EG3 ?

Of kan en/of moet de ambtsdrager overgaan tot een eigen onderzoek van de zaak in het licht van de feitelijke ontwikkelingen die zich sinds de bekendmaking van die Commissiebeschikking hebben voorgedaan?