HvJ EU: Bitcoin is wettig betaalmiddel en dus vrijgesteld van BTW
HvJ EU 22 oktober 2015, IT 1897; C-264/14 (Skatteverket tegen David Hedqvist)
Inwisselen van de virtuele valuta "bitcoin" tegen traditionele valuta's - vrijstelling. Het Hof verklaart voor recht:
1) Artikel 2, lid 1, onder c), van [BTW-richtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat handelingen zoals die aan de orde in het hoofdgeding – die bestaan in het inwisselen van traditionele valuta’s tegen eenheden van de virtuele valuta „bitcoin” en omgekeerd, die worden verricht tegen betaling van een bedrag dat overeenkomt met de marge die ontstaat uit het verschil tussen de prijs waarvoor de betrokken marktdeelnemer de valuta’s koopt en de prijs waarvoor hij deze verkoopt aan zijn klanten –, diensten onder bezwarende titel in de zin van deze bepaling vormen.
2) Artikel 135, lid 1, onder e), van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat diensten zoals die aan de orde in het hoofdgeding – die bestaan in het inwisselen van traditionele valuta’s tegen eenheden van de virtuele valuta „bitcoin” en omgekeerd, die worden verricht tegen betaling van een bedrag dat overeenkomt met de marge die ontstaat uit het verschil tussen de prijs waarvoor de betrokken marktdeelnemer de valuta koopt en de prijs waarvoor hij deze verkoopt aan zijn klanten –, van de btw vrijgestelde handelingen vormen in de zin van deze bepaling. Artikel 135, lid 1, onder d), en f), van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat dergelijke diensten niet binnen de werkingssfeer van deze bepalingen vallen.
Prejudiciële vragen die gesteld zijn:
1) Moet artikel 2, lid 1, van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd dat handelingen in de vorm van wat is omschreven als de inwisseling van virtuele valuta’s tegen traditionele valuta’s en omgekeerd, die worden verricht voor een tegenprestatie die de dienstverrichter bij de vaststelling van de wisselkoers mede aanrekent, een dienst onder bezwarende titel vormen?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 135, lid 1, [van deze richtlijn] dan aldus worden uitgelegd dat voormelde wisselhandelingen zijn vrijgesteld van belasting?”
Op andere blogs:
Hln.be
Legalworld.be
CBP publiceert conceptboetebeleidsregels
CBP 22 oktober 2015, IT 1896 (boetebeleidsregels)
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft vandaag de conceptbeleidsregels voor het opleggen van een bestuurlijke boete door de Autoriteit Persoonsgegevens gepubliceerd. Belanghebbenden kunnen gedurende 4 weken reageren op deze conceptversie van de boetebeleidsregels. Per 1 januari 2016 krijgt het CBP (op dat moment: Autoriteit Persoonsgegevens) de bevoegdheid om boetes op te leggen als organisaties de Wet bescherming persoonsgegevens overtreden. Met de boetebeleidsregels beoogt het CBP inzicht te geven in hoe de hoogte van een bestuurlijke boete zal worden bepaald. De maximale boete is 810.000 euro.
Boetebevoegdheid
De wetgever heeft besloten de sanctiemogelijkheden van het CBP te versterken om zo de naleving van de Wbp te bevorderen. Het CBP vindt hierbij vooral de preventieve werking van de boetebevoegdheid van belang. De verwachting is namelijk dat de boetebevoegdheid bedrijven en overheden zal stimuleren om in een eerder stadium aandacht te besteden aan de bescherming van persoonsgegevens. Hierdoor kunnen privacyovertredingen worden voorkomen. Als sprake is van een overtreding van de Wbp die opzettelijk is gepleegd of het gevolg is van ernstig verwijtbare nalatigheid, kan de toezichthouder direct een boete opleggen. In andere gevallen gaat hier een bindende aanwijzing aan vooraf.
Hoogte boete
Uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van een boete is dat deze in verhouding moet staan tot de begane overtreding. In de conceptboetebeleidsregels is gekozen voor een categorie-indeling en bandbreedte-systematiek. Dit betekent dat de beboetbare wettelijke bepalingen per wettelijk boetemaximum van 810.000 euro, 450.000 euro of 20.250 euro ingedeeld zijn in een aantal boetecategorieën met daaraan verbonden in zwaarte oplopende boetes. Daarnaast geeft het CBP in de beleidsregels inzicht in de relevante factoren die bepalend zijn voor de hoogte van een boete in een concreet geval.
Consultatie boetebeleidsregels
Het CBP nodigt belanghebbenden uit om in de komende 4 weken op de nu gepubliceerde conceptversie te reageren. Het CBP zal rekening houden met deze reacties in de definitieve versie van de boetebeleidsregels. Reacties op de boetebeleidsregels kunnen worden ingezonden via consultatieboetebeleid@cbpweb.nl.
Autoriteit Persoonsgegevens
De definitieve versie van de boetebeleidsregels treedt op 1 januari 2016 in werking. Vanaf die datum heeft het CBP ook een nieuwe naam: Autoriteit Persoonsgegevens.
Tien simpele manieren om wereldwijd privacybescherming te verbeteren
CBP 21 oktober 2015, IT 1895 (Privacybescherming) - Internationaal
Privacy. Negentien toonaangevende privacyexperts uit de VS en Europa hebben tien praktische voorstellen ontwikkeld om trans-Atlantisch het niveau van bescherming persoonsgegevens te verhogen. De meeste voorstellen kunnen binnen de bestaande wetgeving ter hand genomen worden en wereldwijd worden geïmplementeerd. Het gaat om pragmatische bruggen waar mensen, bedrijven, overheden en toezichthouders voordeel van gaan hebben.
De experts werkten samen in het Privacy Bridges project en presenteren de bruggen tijdens de Internationale Privacy Conferentie eind oktober in Amsterdam. "Ik heb met enthousiasme kennisgenomen van het eindresultaat van het Privacy Bridges project. Ik kijk uit naar de discussie over de voorgestelde bruggen met de 700 conferentiedeelnemers volgende week", zegt Jacob Kohnstamm voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) en initiatiefnemer van het Privacy Bridges project. De 700 conferentiedeelnemers van over de hele wereld bespreken de voorgestelde bruggen.
VS en EU
Het internet kent geen grenzen. Via het internet gaan enorme hoeveelheden persoonsgegevens de wereld over. Wet- en regelgeving kennen daarentegen wél grenzen. In de VS gelden bijvoorbeeld ingrijpend andere regels voor het verzamelen en gebruik van persoonsgegevens dan in de EU. Voor burgers is het daardoor lastig om hun rechten te doorgronden en daarvoor op te komen, voor bedrijven is het complex om met de verschillende en soms tegenstrijdige regelgeving om te gaan en voor toezichthouders is de noodzakelijke samenwerking op grensoverschrijdende zaken ingewikkeld. “Al vele jaren worden er pogingen gedaan om de andere kant van de oceaan van het eigen gelijk te overtuigen en wordt op verschillende continenten apart het wiel uitgevonden. Door deze houding zijn voor de hand liggende oplossingen om persoonsgegevens wereldwijd beter te beschermen niet eerder bedacht of van de grond gekomen”, aldus Jacob Kohnstamm. “De leden van het project hebben de verschillen in wetgeving even aan de kant gezet. Zij zijn daardoor gekomen tot een realistische aanzet om praktische bruggen te bouwen die het leven van mensen, bedrijven, overheden en toezichthouders net wat makkelijker kunnen maken en het niveau van bescherming persoonsgegevens zullen verhogen”.
Brug: Regie over eigen persoonsgegevens
Een van de belangrijke bruggen is het verder ontwikkelen van een techniek om internetgebruikers weer ‘in control’ te laten zijn over hun persoonsgegevens. “De internetgebruiker is nu een marionet die niet weet wie er aan de touwtjes, aan zijn persoonsgegevens trekt. Het wordt tijd dat mensen zelf de touwtjes weer in handen krijgen”, aldus Kohnstamm. Bedrijven moeten de techniek kunnen gebruiken om hun internetdienst zo in te richten dat er aan de verschillende regels in de VS en de EU wordt voldaan bij het verzamelen en gebruiken van persoonsgegevens. En internetgebruikers moeten op een simpele manier hun voorkeuren kunnen aangeven. Voor het bouwen van deze brug kan gebruik worden gemaakt van bestaande technische bouwstenen die in het kader van eerdere initiatieven zijn ontwikkeld, onder meer door de W3C Tracking Protection Working Group.
Brug: Standaardisatie meldproces datalekken
Datalekken hebben niet alleen binnen landsgrenzen, maar ook wereldwijd impact. Het antwoord op een datalek zou daar rekening mee moeten houden. Op dit moment gelden er tientallen verschillende wetten voor het melden van datalekken met grote verschillen in de definitie van een datalek en de termijn waarop een lek moet worden gemeld. Het voorstel is te komen tot standaardisatie van het meldproces, zonder nu de wetten te moeten veranderen. Dit kan één formulier zijn waarmee bedrijven het lek kunnen melden aan al hun klanten in de wereld en de betrokken toezichthouders. Kohnstamm: “Dit zou een forse vermindering van de administratieve lasten betekenen”.
Brug: Samenwerking overheden
Beleidsmakers in de VS en de EU werken aan dezelfde privacyvraagstukken. Zij doen dat niet met elkaar, maar naast elkaar. Het zou efficiënt én effectief zijn als er op meer structurele basis informatie-uitwisseling, kennisdeling en samenwerking tussen overheden is bij deze maatschappelijke vraagstukken. Dit begint bij het kennen van rugnummers aan beide zijden van de oceaan en een vorm van overleg. “Het is verbazingwekkend dat dit te weinig en zeker niet structureel gebeurd” zegt Kohnstamm. “Het is tijd dat de regering van de VS en de Europese Commissie gezamenlijk actie ondernemen”.
Privacy Bridges project
Het Privacy Bridges project stond onder leiding van het Instituut voor Informatierecht (IViR) van de Universiteit van Amsterdam en het Massachusetts Institute of Technology (MIT). Het project werd gecoördineerd door Danny Weitzner, plaatsvervangend hoofd Internetbeleid van het Witte Huis in de eerste periode van Obama en Nico van Eijk, hoogleraar Informatierecht aan het IViR, een van de toonaangevende privacyonderzoeksgroepen in Europa.
Stelselmatig in facturen verwijzen naar algemene voorwaarden onvoldoende voor forumkeuzeovereenkomst
Rechtbank Rotterdam 14 oktober 2015, IT 1894; ECLI:NL:RBROT:2015:7496 (B&S Köpcke tegen Sodexo)
Service Level Agreement. B&S is een groothandel in levensmiddelen en non food artikelen. Sodexo verzorgt de catering van de Franse en Noorse NAVO-troepen in Afghanistan. Zij hebben een Service Level Agreement (SLA) gesloten. De rechtbank oordeelt dat art. 23 EEX-Vo een forumkeuzeovereenkomst vereist waarvan "de vorm" wordt toegelaten door gebruikelijke handelswijzen. Uit de stelling van B&S Köpcke volgt niet dat hieraan is voldaan. Onvoldoende is dat zij stellen dat het een gewoonte is om te contracteren op basis van de algemene voorwaarden van B&S Köpcke, dat de vindplaats van die voorwaarden via een link wordt verstrekt naar hun website of dat zij stelselmatig in facturen of in correspondentie hebben verwezen naar hun algemene voorwaarden. Hierin wordt Köpcke in bewijs toegelaten. Er is geen sprake van noodzakelijke wilsovereenstemming. Afgezien dat nergens in de SLA uitdrukkelijk is bepaald dat geleverd moet worden in Nederland is er ook sprake van strijdige bepalingen zoals het tijdstip van eigendomsoverdracht. Indien de plaats van levering niet kan worden bepaald gaat het om de plaats van materiële overdracht van goederen waarmee de koper op de eindbestemming de feitelijke macht krijgt. De Nederlandse rechter kan geen bevoegdheid ontlenen aan art. 6 onder a en 6a Rv noch aan art. 9 onder c Rv. Feiten en omstandigheden waarom het onaanvaardbaar is om de zaak aan het oordeel van "een rechter van een vreemde staat" te onderwerpen zijn niet komen vast te staan.
4.9. Lid 1 onder b van artikel 23 EEX-Vo vereist een forumkeuzeovereenkomst (lees: een forumkeuze) waarvan ‘de vorm’ wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen bij deze forumkeuze gebruikelijk zijn geworden. Uit de stellingen van B&S Köpcke c.s. volgt niet dat aan dit vormvereiste is voldaan. Niet voldoende is dat, zoals zij wél stellen, tussen partijen een gewoonte is ontstaan om te contracteren op basis van de algemene voorwaarden van B&S Köpcke c.s. (of vergelijkbare algemene voorwaarden). Evenmin is voldoende hun stelling dat zij in de loop der jaren stelselmatig in de correspondentie en op offertes en facturen verwezen hebben naar hun algemene voorwaarden en naar de vindplaats van die voorwaarden en (bij de e-mails ook) een ‘link’ naar hun website hebben verstrekt. Uit deze stellingen van B&S Köpcke c.s. (in onderling verband en samenhang bezien) volgt namelijk niet tevens dat de inhoud van de algemene voorwaarden van B&S Köpcke c.s., waarin een forumkeuze is opgenomen, op enig moment is medegedeeld aan Sodexo c.s. Daarom kan uit deze stellingen van B&S Köpcke c.s. niet de ook in het kader van het vormvereiste onder b van artikel 23 EEX-Vo noodzakelijke wilsovereenstemming met betrekking tot de forumkeuze volgen (vgl. NJ 2012, 391.)
4.10 (...) Het bewijsaanbod dat door B&S Köpcke c.s. in verband met het vormvereiste onder c van lid 1 van artikel 23 EEX-Vo is gedaan houdt in dat zij bewijs aanbieden om personen die werkzaam zijn in de internationale handel in consumptieartikelen als getuige te horen om te bewijzen dat het gebruikelijk is dat in deze branche een forumkeuze is opgenomen in algemene voorwaarden en dat deze algemene voorwaarden van toepassing worden verklaard door verwijzing naar deze algemene voorwaarden op offertes, op facturen en in correspondentie. Het gaat hier om een bewijsaanbod dat naar het oordeel van de rechtbank in het licht van het vormvereiste onder c van lid 1 van artikel 23 EEX-Vo voldoende concreet is. Voor zover deze rechtbank niet reeds op andere gronden bevoegd is, zullen B&S Köpcke c.s. dan ook tot dit bewijs worden toegelaten. De rechtbank is van oordeel, temeer omdat het hier gaat om een beding in algemene voorwaarden (waarvan de toepasselijkheid nog niet vaststaat), een beding derhalve dat niet rechtstreeks deel uitmaakt van de tekst van de overeenkomst, dat ook het aannemen van bevoegdheid door deze rechtbank op grond van dít beding in strijd komt met bovengenoemde beginselen van voorzienbaarheid en rechtszekerheid waarop artikel 6a Rv mede is gebaseerd. Dit heeft te maken met de bewoordingen van het eerste zinsgedeelte van dit beding (“Unless explicitly agreed upon otherwise”), welk zinsgedeelte een noodzakelijke voorwaarde vormt voor de toepasselijkheid van de Incoterm “Ex works” op overeenkomsten van B&S Köpcke c.s. Zonder een nadere toelichting in de algemene voorwaarden op deze bewoordingen, welke toelichting ontbreekt, zijn deze bewoordingen naar het oordeel van de rechtbank voor meerdere uitleg vatbaar. Het is immers niet zonder meer duidelijk wat precies verstaan moet worden onder ‘otherwise’ waar het gaat om een afwijkende overeenkomst en hoe uitdrukkelijk (‘explicitly’) zo’n afwijkende overeenkomst moet zijn. Dit klemt temeer vanwege het volgende. Nog afgezien dat nergens in de Eerste Service Level Agreement en/of in de eventueel op deze overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden van B&S Köpcke c.s. uitdrukkelijk is bepaald dat geleverd moet worden in Nederland, houdt deze overeenkomst bewoordingen in die op het punt van de plaats van levering strijd met elkaar lijken op te leveren. Zo zijn daar enerzijds de passage ‘Sodexho will therefore order goods to be stocked in the KGT Kabul Warehouse and build so called committed stocks, which remain property of Sodexho’ en de verplichting van B&S Köpcke c.s. tot transportverzekering, die erop lijken te wijzen dat de eigendom vóór aankomst van de goederen in Afghanistan al is overgegaan op Sodexo c.s., maar is daar anderzijds de passage ‘Invoices wil be provided to Sodexho at the moment that goods arrive into the stock of the KGT Kabul Warehouse. The stocks are thus Sodexho property, stocked and handled by KGT’, die er op lijkt te wijzen dat de eigendom pas in Afghanistan overgaat op Sodexo c.s. Bij dit alles komt nog dat in een andere overeenkomst, door B&S Köpcke c.s. aangeduid als Tweede Service Level Agreement van 1 januari 2010, zowel de Incoterm ‘EX WORKS Kabul’ als ‘EXW Dordrecht Warehouse’ wordt gehanteerd, maar partijen van mening verschillen of deze overeenkomst in de plaats is gekomen van de Eerste Service Level Agreement.
4.22.Mede gelet op hetgeen in de bovenstaande rechtsoverwegingen is overwogen, is de plaats van levering van de goederen aan Sodexo c.s. dan ook niet eenduidig bepaalbaar.
4.23.Indien de plaats van levering niet kan worden bepaald op grond van de bepalingen van de overeenkomst zonder het op de overeenkomst toepasselijke materiële recht toe te passen, is deze plaats de plaats van de materiële overdracht van de goederen waarmee de koper op de eindbestemming van de verkooptransactie de feitelijke macht om over deze goederen te beschikken heeft verkregen of had moeten verkrijgen. Zie r.o. 4.17 hierboven. In de onderhavige zaak is deze plaats van de materiële overdracht in Afghanistan gelegen. Daar bevinden zich immers de cateringlocaties van Sodexho EZKA waarnaar de bestelde goederen door Köpcke c.s. gedistribueerd worden.
4.24. Noch de diensten noch de goederen dienen derhalve in Nederland te worden verstrekt respectievelijk geleverd. De Nederlandse rechter kan derhalve geen bevoegdheid ontlenen aan de artikelen 6, aanhef en onder a, en 6a Rv.
4.25 (...) Feiten en omstandigheden waarom het echter onaanvaardbaar is om van B&S Köpcke te vergen dat zij de zaak aan het oordeel van “een rechter van een vreemde staat” onderwerpen zijn echter, naar het oordeel van de rechtbank, niet komen vast te staan.
Servicecontract betrof tapapparatuur en later geleverde kassa-apparatuur
Hof Den Haag 20 oktober 2015, IT 1893; ECLI:NL:GHDHA:2015:2857 (Rotown tegen Beverage Control Netherlands)
Uitleg servicecontract horeca-automatisering. Ongerechtvaardigde verrijking. Beconet is een groothandel die aan horecabedrijven automatiseringen levert, waaronder tap-automatiseringen en kassa-automatiseringen. Rotown exploiteert een horecagelegenheid in Rotterdam. Het Hof stelt voorop dat Rotown ervan uit mocht gaan dat het gesloten servicecontract ook op de later geleverde kassa-apparatuur betrekking had, omdat Beconet het voorblad van hetzelfde onderhoudscontract als dat van de tapapparatuur heeft verstrekt en niet is gesteld of gebleken dat de servicekosten afzonderlijk zijn overeengekomen voor de tapapparatuur. Rotown mocht ervan uit gaan dat door de overeengekomen beëindiging van de samenwerking ook het volledige servicecontract was beëindigd en afgerekend. Daarbij komt dat Beconet in het jaar 2011/2012 geen onderhoud heeft verricht of service heeft verleend. Vorderingen van Beconet worden afgewezen.
5. (...) Voorts geldt dat in 2002 de door Beconet aan Rotown geleverde (tap)apparatuur is uitgebreid; niet is gesteld of gebleken dat de servicekosten daarvan afzonderlijk zijn overeengekomen. Ook bij de verkoop van de kassa-apparatuur heeft Beconet het voorblad van hetzelfde onderhoudscontract aan Rotown verstrekt. Onder deze omstandigheden mocht Rotown ervan uitgaan dat het gesloten servicecontract ook op de later geleverde kassa-apparatuur betrekking had. In zoverre slaagt de eerste grief van Rotown.
8. Het geschil betreft in de kern de vraag of Beconet op grond van het servicecontract van Rotown nog iets te vorderen heeft ter zake van de tapapparatuur. Die vordering betreft met name de servicejaren 2010/2011 en 2011/2012. Gelet op hetgeen het hof in de rechtsoverwegingen 5 en 7 heeft overwogen, mocht Rotown ervan uitgaan dat door de overeengekomen beëindiging van de samenwerking ook het volledige servicecontract was beëindigd en afgerekend, zowel voor de toekomst als voor het verleden, dit laatste met inachtneming van de nadien op 9 maart 2011 toegezonden creditnota en de op 30 maart 2011 verrichtte nabetaling. Dat zou alleen anders zijn als de vertegenwoordiger van Beconet toen uitdrukkelijk had medegedeeld dat het servicecontract betreffende de tapapparatuur nog bleef doorlopen. Uit de stellingen van Beconet, inhoudende dat over het servicecontract op dat punt niet is gesproken (zie wederom memorie van antwoord, punt 19), blijkt dat dat niet het geval is. Reeds hieruit volgt, dat de grieven van Rotown slagen.
9. Daarbij komt, dat Rotown tevens heeft betoogd dat Beconet in het jaar 2011/2012 geen enkele maal onderhoud heeft verricht of service heeft verleend. Dat is door Beconet niet weersproken en ook uit de overgelegde producties blijkt van dienstverlening in die periode niets. Zelfs al zou Rotown kunnen worden verweten dat zij de service-overeenkomst voor de tapapparatuur niet schriftelijk heeft opgezegd, dan nog zou Rotown niet tot betaling verplicht zijn, aangezien Beconet, door een betaling te ontvangen waar zij geen enkele tegenprestatie tegenover heeft gesteld, ongerechtvaardigd zou worden verrijkt. Het hof is zich ervan bewust dat deze rechtsgrond in dit geding niet eerder aan de orde is gesteld, maar Beconet had met de ambtshalve toepassing van deze regel rekening kunnen houden (ECLI:NL:HR:2010:BK3066).
Ongeblurd in documentaire over religieuze bekering is privacyinbreuk
EHRM 13 oktober 2015, IT 1892; Application No. 37428/06 (Bremner tegen Turkije) - persbericht
Onrechtmatige publicatie. Mediarecht. Privacy. In een televisie-uitzending wordt de heer Bremner met een verborgen camera gefilmd en niet geblurred getoond. De heer Bremner verkondigd het evangelische Christelijke geloof en werd omschreven als een buitenlandse 'pedlar of religion' die zich met geheime activiteiten in Turkije bezighoudt. Het Hof constateerde dat het tonen van zijn gezicht, dus zonder 'blurring', niet kan bijdragen aan een debat van algemeen belang, ongeacht de mate van publieke belangstelling voor religieuze bekeringen.
76. En ce qui concerne la méthode utilisée pour réaliser le reportage, la Cour considère que l’usage d’une technique aussi intrusive et aussi attentatoire à la vie privée que celle de la caméra cachée doit en principe être restreint. Néanmoins, la Cour n’ignore pas l’importance des moyens d’investigation secrets pour l’élaboration de certains types de reportage. En effet, dans certains cas, l’usage de la caméra cachée peut s’avérer nécessaire pour le journaliste, par exemple lorsque les informations sont difficiles à obtenir par un autre moyen (comparer avec l’affaire De La Flor Cabrera, précitée, § 40, qui portait sur la réalisation d’un enregistrement vidéo sans le consentement de la personne filmée à des fins d’administration de la preuve dans un débat judiciaire). Toutefois, cet outil de dernier ressort doit être utilisé dans le respect des règles déontologiques et en faisant preuve de retenue.
77. Quant à la balance des droits en jeu, la Cour réitère les critères mentionnés au paragraphe 69 plus haut, dont notamment la contribution à un débat d’intérêt général, la notoriété de la personne visée, l’objet du reportage ainsi que la forme et les répercussions de la publication.
81. Dans ces conditions, la diffusion de l’image du requérant sans précaution ne saurait être regardée comme une contribution à un quelconque débat d’intérêt général pour la société, quel que soit le degré d’intérêt de celle-ci envers la question du prosélytisme religieux
82. À cet égard, la Cour rappelle que dans l’affaire Haldimann, précitée, qui concernait les sanctions infligées à des journalistes en raison de la diffusion de l’enregistrement, réalisé en caméra caché, d’une prétendue négociation entre un courtier en assurance et un journaliste, la Cour avait conclu à la violation du droit à la liberté d’expression des requérants. Pour ce faire, elle avait considéré comme déterminante la circonstance que les requérants avait pixélisé le visage du courtier et modifié sa voie (voir le paragraphe 65 de l’arrêt en question).
83. De surcroît, la Cour note qu’aucune des juridictions internes ne semble avoir procédé à une évaluation de ce dernier point, celui de la contribution au débat d’intérêt général de la diffusion de l’image du requérant sans floutage.
NILG Conference 'Law and Governance in the Digital Era'
Programme 10:15 Big Data and Web 3.0 - Mapping the Challenges of New Technologies 11:15 Coffee Break 11:45 Public/Private Interface – Assessing the Potential of Regulatory Tools 12:45 Lunch Break 13:45 Case Studies – Part 1 Session B ‘Internet of Things’ Session C ‘Smart Borders’ 14:45 Coffee Break 15:15 Case Studies – Part 2 Session B ‘3D Printing’ Session C ‘Law Enforcement and ISP Liability’ 16:15 Governance Challenges Revisited 17:30 Closing and drinks (Borrel) --- Description To shed light on these facets of law and governance in the digital era, the conference first offers two plenary sessions. Seeking to explore the present interplay of technology and legal norms, the first session maps current regulatory dilemmas that are triggered by digital technology: from access to information for the purposes of text and data mining to legal risks associated with the use of advanced information technologies. On this basis, the second session discusses the potential of available regulatory tools in the public and private sphere. To which extent can traditional legislation still be seen as an appropriate answer? Which level of abstraction is required? Which level of harmonization of national approaches is desirable? Is it conceivable to combine public and private norm setting and enforcement initiatives? How much room should be provided for self-regulation? With the morning sessions laying groundwork for a more detailed problem analysis, it becomes possible to focus on individual developments at the crossroads of law and technology in parallel afternoon sessions: from liability risks evolving from driverless cars, privacy issues surrounding the recording of private use and consumption patterns as a result of the internet of things, the hidden control of borders through digital data exchange in the first series of parallel sessions to changes in notary services based on digital applications, the reconsideration of intellectual property norms in the light of 3D printing and the involvement of Internet services providers in law enforcement in the second series of parallel sessions. Bringing together the results of the discussion, the final roundtable of session chairs will yield deeper insights into the interaction between law and technology, the role and impact of public and private regulation and, ultimately, the chances of governance in the digital era. Certificates Venue Registration fees Sign up here |
eduLex, onderdeel van deLex b.v. Postbus 3564 1001 AJ Amsterdam | |
| |
HEADER: West Indisch Huis |
Schade vergoed worden door Europese Unie voor het verlies van een kans
HvJ EU 7 oktober 2015, IT 1890, T-299/11 (European Dynamics tegen BHIM)
Zie eerder IT 1361. Aanbestedingsrecht. Externe dienstverlening voor programma- en projectbeheer alsook technische bijstand op IT-gebied – Rangschikking van een inschrijver in een cascadeprocedure – Gunningscriteria – Gelijke kansen – Transparantie – Kennelijk onjuiste beoordeling – Motiveringsplicht – Niet-contractuele aansprakelijkheid.
Nietigverklaring van het besluit "Externe dienstverlening voor programma- en projectbeheer alsook technische bijstand op IT-gebied", van het BHIM in het kader van openbare aanbestedingsprocedure A0/021/10. De Europese Unie moet de schade vergoeden die European Dynamics Luxembourg heeft geleden door het verlies van een kans om als eerste contractant in het cascadesysteem de raamovereenkomst toegewezen te krijgen.
Het Gerecht EU verklaart voor recht:
1) Het besluit van het BHIM, vastgesteld in het kader van openbare aanbestedingsprocedure AO/021/10, met als opschrift „Externe dienstverlening voor programma- en projectbeheer alsook technische bijstand op IT-gebied”, en aan European Dynamics Luxembourg SA meegedeeld bij brief van 28 maart 2011, waarbij haar offerte met het oog op de gunning van een raamovereenkomst als derde is gerangschikt in het kader van het cascadesysteem en de offertes van het consortium Unisys SLU en Charles Oakes & Co. Sàrl, enerzijds, en ETIQ Consortium (by everis en Trasys), anderzijds, respectievelijk als eerste en tweede zijn gerangschikt, wordt nietig verklaard.
2) De Europese Unie moet de schade vergoeden die European Dynamics Luxembourg heeft geleden door het verlies van een kans om als eerste contractant in het cascadesysteem de raamovereenkomst toegewezen te krijgen.
3) Het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen voor het overige.
4) Partijen zullen het Gerecht binnen drie maanden na de uitspraak van dit arrest het in onderlinge overeenstemming becijferde bedrag van de vergoeding meedelen.
5) Bij ontbreken van overeenstemming zullen partijen binnen dezelfde termijn hun berekeningen aan het Gerecht toezenden.
6) De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.
Privacyprotocol persoonsgegevens pre-employment screening is rechtmatig verklaard
CBP besluit 5 augustus 2015, IT 1889 (Randstad / Adecco)
Zie eerder IT 1782. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft het ‘Privacyprotocol persoonsgegevens pre-employment screening’ van Randstad Nederland B.V. en Adecco Group Nederland rechtmatig verklaard. Dit protocol beschrijft de werkwijze bij het uitvoeren van pre-employment screeningen om de achtergrond van flexwerkers te controleren of te onderzoeken. Het CBP concludeert dat de beschreven werkwijze in het protocol voldoende privacywaarborgen bevat.
Randstad en Adecco Group Nederland bemiddelen in (tijdelijk) werk tussen flexkrachten en opdrachtgevers. Het komt daarbij regelmatig voor dat opdrachtgevers een pre-employment screening eisen voordat zij een flexkracht willen inhuren. Een pre-employment screening is het doorlichten van het (arbeids)verleden van de kandidaat. Bij zo’n screening verwerken Randstad en Adecco Group Nederland mogelijk strafrechtelijke gegevens en/of gegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag. Dit zijn zogeheten bijzondere persoonsgegevens, die een organisatie alleen bij uitzondering mag verwerken.
Beroep tegen CBP-besluit
Bent u belanghebbende? Dan kunt u beroep instellen tegen het besluit van het CBP bij de rechtbank. U heeft 6 weken de tijd om een beroepschrift in te dienen. Deze termijn loopt vanaf 5 augustus 2015, de datum waarop het CBP-besluit is gepubliceerd in de Staatscourant.
Modelcontracten als alternatief voor Safe Harbour?
Een analyse van de uitspraak Hof van Justitie van de EU van 6 oktober 2015, C-362/14 op de Commissiebeslissing over Modelcontracten van 5 februari 2010.
Bijdrage ingezonden door Frank van ’t Geloof, Bolderman De Meijer. De beslissing van het Hof van Justitie van de EU dat de Safe Harbour regeling ongeldig is, heeft niet alleen effect op export van persoonsgegevens naar de Verenigde Staten onder de Safe Harbour principes. De verantwoordelijke voor de persoonsgegevens, bij export van persoonsgegevens naar de Verenigde Staten, kan volgens het Hof niet garanderen dat het fundamentele recht op eerbiediging van het privéleven van de belanghebbenden bij de data, gerespecteerd zal worden. En daartoe is een verantwoordelijke wel verplicht om modelcontracten te mogen gebruiken.
(...dit artikel is ingekort, lees de hele bijdrage hier...)
CONCLUSIE
De Safe Harbour Beslissing is van tafel omdat, hoewel de Commissie bevoegd is te bepalen dat een land voldoende waarborgen geeft, het Hof van mening is dat de Verenigde Staten die waarborgen niet geven. En dat is een vereiste voor een Commissie-beslissing onder artikel 25 van de Richtlijn. Omdat de beslissing alleen ziet op de Verenigde Staten, is de hele beslissing ongeldig.
Het is niet waarschijnlijk dat de hele beslissing over de modelcontracten zal sneuvelen bij een beoordeling door het Hof, want artikel 1 lijkt de toetsen van het Hof wel te kunnen doorstaan. Dat artikel 3 zal sneuvelen kunnen we aannemen, maar dat doet niet heel veel af aan de beslissing als geheel.
Wat echter veel belangrijker is, is dat het Hof van mening is dat export van gegevens naar de Verenigde Staten vooral op grote bezwaren stuit, omdat het schending van artikel 7 van het Handvest van de Grondrechten van de EU impliceert. Als dit, zoals het Hof stelt, het grootste bezwaar tegen export van persoonsgegevens naar de Verenigde Staten is, dan maakt het niet veel uit of die export gebaseerd is op de ene of de andere regeling. Export van persoonsgegevens naar de Verenigde Staten op basis van een modelcontract lijkt niet toegestaan, zolang de Amerikaanse overheid tamelijk willekeurig toegang houdt tot persoonsgegevens in de Verenigde Staten.
Kortom: De Modelcontracten Beslissing loopt niet veel risico op volledige ongeldigverklaring door het Hof zoals met de Safe Harbour Beslissing is gebeurd. Op basis van dezelfde uitspraak van het Hof laten modelcontracten het aan verantwoordelijken niet toe persoonsgegevens uit de EU naar de Verenigde Staten te exporteren.