DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IT 1044

DSL-aansluiting voorziet in levensbehoefte

BGH 24 januari 2013, III ZR 98/12 - uitspraak helaas nog niet beschikbaar

new dsl gear in the basement

Het Duitse Bundesgerichtshof heeft klanten van een telecommunicatieonderneming schadevergoeding toegekend voor de uitval van enkele weken van de DSL-aansluitingen.

Uit't persbericht: Naar jurisprudentie van het BGH moet de compensatie voor het uitvallen van de gebruikersmogelijkheid van een economisch goed voorbehouden blijven voor gevallen wanneer er sprake is van een defect van een apparaat dat voorziet in een levensbehoefte. Daarom is de schadevergoedingsvordering met betrekking tot de uitval van de Telefax afgewezen. Ook de uitval van de vaste telefoonverbinding wordt afgewezen. De schadevergoedingsplicht strekt zich slechts uit tot compensatie van de meerkosten. Aangezien eiser in de aangegeven periode een mobiele telefoon gebruikte en hij de extra kosten kon vorderen, is hiervan geen sprake.

Het gebruik van internet is een economisch goed dat (ook in privésferen) van centraal belang is. Betreft de hoogte van de schadevergoeding: de kosten die zijn gemaakt, mits deze gemiddeld en marktconform zijn in de betreffende periode voor een voorziening zoals de DSL-aansluiting met een vergelijkbare capaciteit.

Het BGH beschrijft het internet als volgt:

"Das Internet stellt weltweit umfassende Informationen in Form von Text-, Bild-, Video- und Audiodateien zur Verfügung. Dabei werden thematisch nahezu alle Bereiche abgedeckt und verschiedenste qualitative Ansprüche befriedigt. So sind etwa Dateien mit leichter Unterhaltung ebenso abrufbar wie Informationen zu Alltagsfragen bis hin zu hochwissenschaftlichen Themen. Dabei ersetzt das Internet wegen der leichten Verfügbarkeit der Informationen immer mehr andere Medien, wie zum Beispiel Lexika, Zeitschriften oder Fernsehen. Darüber hinaus ermöglicht es den weltweiten Austausch zwischen seinen Nutzern, etwa über E-Mails, Foren, Blogs und soziale Netzwerke. Zudem wird es zunehmend zur Anbahnung und zum Abschluss von Verträgen, zur Abwicklung von Rechtsgeschäften und zur Erfüllung öffentlich-rechtlicher Pflichten genutzt. Der überwiegende Teil der Einwohner Deutschlands bedient sich täglich des Internets. Damit hat es sich zu einem die Lebensgestaltung eines Großteils der Bevölkerung entscheidend mitprägenden Medium entwickelt, dessen Ausfall sich signifikant im Alltag bemerkbar macht.

IT 1041

Inbreuk op privé e-mailaccount werkgever

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Bergen op Zoom 13 februari 2013, LJN BZ 1215 (Artel, Inkoopcentrum voor beeldende kunstenaars B.V. tegen verweerster)

Email customized iconAls randvermelding. Rechtspraak.nl. Inbreuk op privé e-mailaccount werkgever (en meer) is te bestempelen als ernstig verwijtbaar handelen van werknemer. De werkgever heeft zich echter, gezien de inhoud van de desbetreffende e-mailberichten, ook niet onbetuigd gelaten. Hoewel het geheel van handelen van de werknemer als dringende reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou kunnen worden gezien, voert het conflict tussen partijen de boventoon, zodat (voorwaardelijk) zal worden ontbonden op grond van gewijzigde omstandigheden, gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding.

Op andere blogs:
Ius Mentis (Hacken van mailboxen tijdens een arbeidsconflict)

IT 1024

Ongebruikelijk betalingsverkeer is reden tot blokkeren van rekening

Rb. Rotterdam 23 januari 2013, zaaknr. C/10/402317 / HA ZA 12-455 (eiser tegen ING BANK N.V.)

Money-50-Euro_32705-480x360 Niet-ontvankelijk. Persoonsgegevens in extern incidentenregister art. 46 jo 36 Wbp. Blokkering betaalrekening. Phishing - fraude. Money mule. Zorgplicht bank.

Een bedrag van € 5.000,00 is naar de rekening van eiser overgeboekt, afkomstig van een rekening waarvan de houder daartoe geen opdracht had gegeven. Diezelfde dag hebben meerdere geldopnames plaatsgevonden. In totaal is daarbij een bedrag van € 4.733,10 van de rekening gehaald. ING is van mening dat eiser is opgetreden als een zogenaamde “money-mule” in een omvangrijke “phishing-fraude”. ING heeft de betaalrekening van eiser en de daaraan gekoppelde bankpas met bijbehorende pincode geblokkeerd en de relatie met eiser opgezegd. Als deelnemer aan het interbancaire incidentenwaarschuwingssysteem heeft ING de persoonsgegevens van eiser opgenomen in het zogenaamde extern verwijzingsregister (EVR). Eiser vordert verwijdering van onderhavig incident uit het EVR. De vordering is niet tijdig ingediend, daarom wordt de eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Met betrekking tot de door ING geblokkeerde rekening is het uitgangspunt dat wanneer een bank het gerechtvaardigde vermoeden heeft dat haar dienstverlening wordt misbruikt en aldus sprake is van een vertrouwensbreuk met een klant, of indien de bank beargumenteerd van mening is dat de voortzetting van de dienstverlening tot onacceptabele risico’s leidt, die bank bevoegd is de relatie met die klant op te zeggen. Die bevoegdheid is echter niet onbegrensd. Immers dient de bank rekening te houden met haar zorgplicht die zij heeft jegens haar relaties.

De stellingen van eiser voor zover deze ertoe strekken om de conclusie van betrokkenheid bij benadeling van ING door middel van frauduleuze handelingen te weerleggen, zijn naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig en ongenoegzaam. Mede gelet op de uitleg die ING heeft gegeven aan de aard en de achtergrond van de mutaties die hebben plaatsgevonden op de betaalrekening van de eiser, blijkt dat sprake is van ongebruikelijk betalingsverkeer en derhalve van een concreet of reëel integriteitsrisico. De rechtbank wijst de vordering af.

4.13.  Uitgangspunt is dat wanneer een bank het gerechtvaardigde vermoeden heeft dat haar dienstverlening wordt misbruikt en aldus sprake is van een vertrouwensbreuk met een klant, of indien de bank beargumenteerd van mening is dat de voortzetting van de dienstverlening tot onacceptabele risico’s leidt, die bank bevoegd is de relatie met die klant op te zeggen. Dit volgt onder meer uit artikel 30 van de algemene bankvoorwaarden.

4.14.  Die bevoegdheid is echter niet onbegrensd. Immers dient de bank rekening te houden met haar zorgplicht die zij heeft jegens haar relaties. Banken hebben, nu zij bij uitsluiting het betalingsverkeer verzorgen, een belangrijke publieke rol en een bijzondere positie, hetgeen een bepaalde verantwoordelijkheid met zich brengt jegens klanten. Beoordeeld moet worden beoordeeld of de reden voor de opzegging voldoende zwaarwegend is in verhouding tot het belang van de klant bij de voortzetting van de relatie. Het belang om te kunnen beschikken over een betaalrekening moet daarbij als het in beginsel meest zwaarwegende belang worden gezien.

4.15.  Als door ING gesteld en door [eiser] niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat [eiser] is opgetreden als zogenaamde “money-mule” in een omvangrijke “phishing-fraude” en dat [eiser] in het verlengde daarvan een (ernstig) gevaar vormt voor de integere uitoefening van het bankbedrijf. De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van [eiser] voorzover deze ertoe strekken om de conclusie van betrokkenheid bij (poging tot) benadeling van ING door middel van frauduleuze handelingen te weerleggen, ongeloofwaardig en ongenoegzaam zijn. Mede gelet op de uitleg die ING heeft gegeven aan de aard en de achtergrond van de mutaties die hebben plaatsgevonden op de betaalrekening van de [eiser], blijkt dat sprake is van ongebruikelijk betalingsverkeer en derhalve van een concreet of reëel integriteitsrisico.

IT 1018

Fatale termijn volgt niet uit de aard van de overeenkomst tussen partijen

Hof 's-Hertogenbosch 22 januari 2013, LJN BY9487 (Decon Systems B.V. tegen GSD Software)

Fatale termijn volgt niet uit de aard van de overeenkomst tussen partijen. Verzuim opdrachtnemer bij het ontwikkelen van een computerprogramma?

Decon, producent van o.a. beveiligings- en parkeerautomaten, heeft aan GSD Software, opdracht gegeven tot het ontwikkelen van een computerprogramma, door partijen aangeduid als het ERP-systeem. Kernpunt van het geschil tussen partijen is dat zij het oneens zijn over de inhoud van de tussen hen gesloten overeenkomst en – in samenhang hiermee – over de vraag of GSD Software al dan niet is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit deze overeenkomst.

Voor zover Decon heeft gesteld dat de fatale termijn volgt uit de aard van de tussen partijen gesloten overeenkomst, wordt ook die stelling als onvoldoende onderbouwd verworpen. Er zijn door haar geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat het voor de bedrijfsvoering van Decon of anderszins noodzakelijk was dat het ERP-systeem uiterlijk op 1 januari 2009 beschikbaar was en dat [geintimeerde] dat heeft moeten begrijpen. 

Decon stelt subsidiair dat geïntimeerde in verzuim is geraakt doordat hij is tekortgeschoten in zijn verplichting om (zijn aandeel in) het ERP-systeem op te leveren en dat hij door Decon op dit punt in gebreke is gesteld, namelijk bij e-mail van 19 januari 2009. Echter de e-mail kan niet als een deugdelijke inbrekestelling worden aangemerkt. Decon stelt meer subsidiair dat het beroep van geïntimeerde op het ontbreken van een ingebrekestelling in strijd met de redelijkheid en billijkheid is, dat wordt ook afgewezen.

Het hof verklaart Decon niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van 9 juni 2010 en bekrachtigt het eindvonnis waarvan beroep van 9 maart 2011.

4.7. Decon stelt dat partijen voor het beschikbaar komen van het ERP-systeem een fatale termijn, namelijk uiterlijk 1 januari 2009, zijn overeengekomen. [geintimeerde] betwist dit.

Decon verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de gespreksverslagen die zijn gemaakt van de besprekingen tussen partijen op 6 augustus 2008 en 1 september 2008 (productie 3 bij de inleidende dagvaarding) en naar de e-mailwisseling tussen partijen op 2 september 2008 (productie 4 bij de inleidende dagvaarding). Die gespreksverslagen bevatten echter slechts in algemene zin informatie over het doel van de (voorgenomen) samenwerking tussen partijen en in de e-mails van 2 september 2008 staan slechts afspraken over de financiële vergoeding aan [geintimeerde]. Weliswaar zijn die financiële afspraken beperkt tot de periode september t/m december 2008, maar naar het oordeel van het hof valt nóch aan de inhoud van deze e-mails, nóch aan de voornoemde gespreksverslagen redelijkerwijs een aanknopingspunt te ontlenen voor de stelling van Decon dat het ERP-systeem uiterlijk 1 januari 2009 beschikbaar diende te zijn. (...)


4.8. Voor zover Decon bedoeld heeft te stellen dat de fatale termijn volgt uit de aard van de tussen partijen gesloten overeenkomst, wordt ook die stelling als onvoldoende onderbouwd verworpen; er zijn door haar geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat het voor de bedrijfsvoering van Decon of anderszins noodzakelijk was dat het ERP-systeem uiterlijk op 1 januari 2009 beschikbaar was en dat [geintimeerde] dat heeft moeten begrijpen.

4.10 Decon stelt subsidiair dat [geintimeerde] in verzuim is geraakt doordat hij is tekortgeschoten in zijn verplichting om (zijn aandeel in) het ERP-systeem op te leveren en dat hij door Decon op dit punt in gebreke is gesteld, namelijk bij e-mail van 19 januari 2009 (productie 10 CvA), inhoudende: “Zoals vrijdag besproken, hebben wij geen enkele afspraak van je zien nakomen. Wij vinden het niet meer dan redelijk dat je levert wat je afspreekt. Daarnaast zeg je te communiceren en vooraf vast te leggen wat je aan werkzaamheden verricht. Nog het eerste nog het tweede zien we van je en wachten daarom op een produkt of wij verwachten dat je de reeds uitgevoerde betalingen retourneert. Gaarne een constructieve reactie.”.

Dit subsidiaire standpunt van Decon kan alleen al niet worden aanvaard omdat de e-mail van 19 januari 2009 niet als een deugdelijke ingebrekestelling kan worden aangemerkt. Ingevolge artikel 6:82 BW dient een ingebrekestelling een omschrijving te bevatten van de prestatie die van de schuldenaar wordt verlangd en een redelijke termijn waarbinnen de schuldenaar zijn verplichting alsnog dient na te komen, alsmede een aansprakelijkstelling voor het geval nakoming binnen de gestelde termijn achterwege blijft. Genoemde e-mail van 19 januari 2009 waarnaar Decon verwijst voldoet aan geen van deze vereisten.

4.11. Meer subsidiair stelt Decon zich op het standpunt dat het beroep van [geintimeerde] op het ontbreken van een ingebrekestelling in strijd met de redelijkheid en billijkheid is.

Hieromtrent overweegt het hof dat onder omstandigheden op grond van de redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling achterwege kan blijven en de schuldenaar in verzuim is zonder ingebrekestelling (vergelijk HR 28 november 2003, NJ 2004, 237) maar naar het oordeel van het hof doen zich in de onderhavige zaak geen feiten of omstandigheden voor die verzuim zonder ingebrekestelling rechtvaardigen. De e-mailwisseling die in november 2008 tussen partijen heeft plaatsgevonden waaruit blijkt dat Decon ontevreden was over de prestaties van [geintimeerde] acht het hof in dit verband ontoereikend.

Evenmin is gebleken van feiten of omstandigheden die het beroep van [geintimeerde] op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar doen zijn.

IT 1014

Basisovereenkomst betreffende non-concurrentiebeding

Hof Amsterdam 8 januari 2013, LJN BY8738 (Sywan Solutions B.V. tegen DM Consultants B.V.)

Non-concurrentiebeding. Verwachting van overeenkomst.

Sywan Solutions is een dienstverlener op het gebied van informatietechnologie en communicatie. DM Consultants houdt zich onder meer bezig met advieswerkzaamheden op het gebied van ICT. Partijen hebben een “Basisovereenkomst betreffende de inzet van DM-Consultants B.V. medewerkers” (verder ook: de basisovereenkomst) gesloten. Het incidenteel hoger beroep richt zich voornamelijk tegen het oordeel van de rechtbank in het tussenvonnis dat het non-concurrentiebeding van toepassing is. Met het oog op de uitleg van artikel 10.1 van de basisovereenkomst, waarin het non-concurrentiebeding is vervat, moet worden gekeken naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

In artikel 10.1 van de basisovereenkomst wordt verwezen naar “de overeenkomstig artikel 3 gespecificeerde werkzaamheden” en naar “de in artikel 3.9 genoemde opdrachtgever”. Tegen deze achtergrond heeft Sywan onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat DM consultants wist of behoorde te begrijpen dat het de bedoeling van Sywan was dat, ondanks het feit dat ten aanzien van hem geen deelovereenkomst was gesloten, het verbod van art. 10.1 ten aanzien van [ A ] zou gelden, of op welke werkzaamheden het verbod betrekking had. De enkele (door Sywan gestelde) omstandigheden dat het DM Consultants ten tijde van het sluiten van de basisovereenkomst bekend was dat [ A ] via Sywan aan Getronics werd uitgeleend, is daartoe onvoldoende.

De conclusie is dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 10.1 in deze zaak toepasselijk is. De vordering van Sywan, die strekt tot betaling van contractuele boetes en niet tot schadevergoeding wegens een door DM Consultants begane onrechtmatige daad, stuit af. Sywan zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het principaal hoger beroep. Tot een kostenveroordeling in het incidenteel hoger beroep bestaat geen aanleiding. Het hof bekrachtigt het bestreden eindvonnis.

3.4. In artikel 10.1 van de basisovereenkomst wordt verwezen naar “de overeenkomstig artikel 3 gespecificeerde werkzaamheden” en naar “de in artikel 3.9 genoemde opdrachtgever”. Omdat vaststaat dat met betrekking tot [ A ] geen deelovereenkomst als bedoeld in artikel 3 van de basisovereenkomst is gesloten, is deze verwijzing voor wat betreft [ A ] zinledig. Tegen deze achtergrond heeft Sywan, mede in aanmerking genomen dat op overtreding van artikel 10.1 een (forse) boete is gesteld en [ A ] ten tijde van het sluiten van de basisovereenkomst nog niet bij DM Consultants in dienst was, onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die zouden kunnen leiden tot het oordeel i) dat DM consultants wist of behoorde te begrijpen dat het de bedoelingvan Sywan was dat ondanks het feit dat ten aanzien van hem geen deelovereenkomst was gesloten het verbod van art. 10.1 ten aanzien van [ A ] zou gelden, indien deze bij DM Consultants in dienst zou treden en ii) dat het DM Consultants bovendien duidelijk was althans behoorde te zijn op welke werkzaamheden van [ A ] het in artikel 10.1 bedoelde verbod betrekking had. De enkele (door Sywan gestelde) omstandigheden dat het DM Consultants ten tijde van het sluiten van de basisovereenkomst bekend was dat [ A ]via Sywan aan Getronics werd uitgeleend, is daartoe onvoldoende. De conclusie is dan ook dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 10.1 in deze zaak toepasselijk is. De onderhavige grieven zijn gegrond.


3.5. Op het voorgaande stuit de vordering van Sywan – die strekt tot betaling van contractuele boetes en niet tot schadevergoeding wegens een door DM Consultants begane onrechtmatige daad - al af, reden waarom het eindvonnis, wat er zij van de motivering daarvan, moet worden bekrachtigden alle overige grieven geen bespreking meer behoeven. Bij deze stand van zaken heeft DM Consultants geen belang bij vernietiging van het tussenvonnis, hoewel de daarbij gegeven bewijsopdracht achterwege had moeten blijven. Tot een bekrachtiging van dat vonnis bestaat echter evenmin aanleiding. Het bewijsaanbod van Sywan wordt als niet ter zake dienend verworpen. Sywan zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het principaal hoger beroep. Tot een kostenveroordeling in het (onnodige maar om begrijpelijke redenen ingestelde) incidenteel hoger beroep bestaat, gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad in dit soort gevallen, geen aanleiding.

IT 1010

Upgraden van op leeftijd zijnde powerboek, met behoud van data

Ktr. Rechtbank Utrecht 16 januari 2013, LJN BY7960 (eiser tegen gedaagde)

Bodemzaak. Kanton. Eiser heeft Gedaagde opdracht gegegeven om het besturingssysteem van zijn op leeftijd zijnde powerbook van Apple te upgraden en heeft daarbij benadrukt dat de data op de powerbook, waaronder een door hem geschreven boek, behouden moest blijven. Tijdens uitvoering opdracht crasht de harde schijf van de powerbook en raken alle data verloren. Eiser vordert schadevergoeding. Geconcludeerd wordt dat in de gegeven omstandigheden op Gedaagde zorgplicht rust die meebrengt dat Gedaagde voor de uitvoering van de opdracht de data had moeten proberen veilig te stellen. Gedaagde is toerekenbaar tekortgeschoten in deze zorgplicht. Aan de andere kant geldt dat eiser is tekort geschoten in schadebeperkingsplicht door niet eerder een back up van de data te maken. De helft van de schade komt voor vergoeding in aanmerking.

3.5.  De kantonrechter is echter wel van oordeel dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in haar zorgplicht die zij in de gegeven omstandigheden tegenover [eiser] in acht had moeten nemen. Dit wordt als volgt gemotiveerd.

[gedaagde] is in de relatie met [eiser] aan te merken als “de professional” en had behoren te behoren te begrijpen dat [eiser] geen, althans weinig, verstand had van computers en software. [eiser] is immers met zijn powerbook en de eerder door hem bij [gedaagde] gekochte externe harde schijf teruggekomen, omdat het hem niet lukte om deze op elkaar aan te sluiten. Verder geldt dat [gedaagde] wist, althans als professional behoorde te weten, dat een upgrade van het besturingssysteem softwarematige risico’s met zich meebrengt en dat dit zelfs kan betekenen dat data verloren gaan. [eiser] heeft aan [gedaagde] benadrukt dat er geen data verloren mochten gaan. Dit is zelfs op het innamebewijs en afgiftebewijs onder de probleemomschrijving vermeld. Het was kennelijk in de visie van [gedaagde] nog zinvol om het besturingssysteem van de powerbook up te graden, ondanks de leeftijd van de powerbook en de daarin aanwezige harde schijf.

[gedaagde] had, gezien het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, voordat zij met de upgradewerkzaamheden begon, moeten kijken of het nog mogelijk was om de data van de powerbook veilig te stellen. Het betreft hier een eenvoudige activiteit. [gedaagde] had dit in de winkel in bijzijn en met instemming van [eiser] kunnen doen door deze data, en meer in het bijzonder het boek, bijvoorbeeld op een cd-rom te branden, op een usb-stick te plaatsen of te mailen naar een webmail account. Indien de harde schijf op dat moment was gecrasht dan was [gedaagde] daarvoor niet aansprakelijk geweest, omdat dit ook bij [eiser] had kunnen gebeuren. Indien dit echter was gelukt dan waren de data veilig gesteld geweest.

Vaststaat dat [gedaagde] niet aan de hiervoor omschreven zorgplicht heeft voldaan. Dit betekent dat zij tegenover [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten.


3.6.  De kantonrechter overweegt verder dat [gedaagde] zich ten aanzien van deze toerekenbare tekortkoming niet kan beroepen op de in het inname- en afgiftebewijs vermelde bepaling dat zij niet verantwoordelijk is voor het verlies van data. Deze bepaling ziet namelijk op de situatie dat bij de uitvoering van werkzaamheden data verloren gaan en niet op de situatie dat [gedaagde] tekortschiet in haar zorgplicht tegenover de klant.

Aan de beoordeling van de vraag of voormelde bepaling als een algemene voorwaarde kan worden aangemerkt en op grond van de wettelijke bepalingen met betrekking tot algemene voorwaarden kan worden vernietigd, wordt daarom niet toegekomen.


3.7.  Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] ten gevolge van de in rechtsoverweging 3.5 omschreven toerekenbare tekortkoming heeft geleden.


3.8.  [eiser] vordert in dit geding een schadevergoeding van € 15.100,--.

Dit bedrag is als volgt samengesteld:

- honorarium voor het opnieuw schrijven en vertalen (300 uur x € 50,00)  € 15.000,--

- vervangen harde schijf              € 100,--.


3.10.  Ten aanzien van de schadevergoeding betreffende het honorarium voor het opnieuw schrijven van het boek geldt dat dit wel in voldoende causaal verband staat met de toerekenbare tekortkoming.

De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen de omvang van deze gevorderde schade. Wel heeft [gedaagde] een beroep gedaan op eigen schuld van [eiser].

Geconcludeerd wordt dat dit beroep op eigen schuld slaagt. Dit wordt als volgt gemotiveerd.

De kantonrechter is van oordeel dat de door [eiser] gevorderde schade van

€ 15.000,-- mede een gevolg is van de omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend. Aan [eiser] kan namelijk worden toegerekend dat hij niet recenter en vaker een back-up van het boek heeft gemaakt. Hij had dit bijvoorbeeld kunnen doen door het boek op een cd-rom te branden, op een usb-stick te zetten of te mailen naar een web-mail account. Hij wist ook dat dit kon, aangezien hij – zoals in zijn conclusie van repliek is vermeld – al eens eerder een back up van het boek door zijn zoon heeft laten maken. Dat hij niet iedere keer zijn zoon daarmee wilde belasten, doet hieraan niet af.

Op grond van het bepaalde in artikel 6:101, lid 1 Burgerlijk Wetboek wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.

De kantonrechter is van oordeel dat de vergoedingsplicht van [gedaagde] dient te worden verminderd met 50%. De kantonrechter ziet geen aanleiding om hierop een billijkheidscorrectie toe te passen. Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 7.500,--.

IT 1009

'Bestel Nu'-button geen definitieve bestelling

Vz RCC 21 december 2012, dossiernr. 2012/01084 (Vodafone bestelvoorwaarden)

Het betreft de uiting van Vodafone waarin onder meer staat: “Bestel je voor 17:00 uur dan wordt binnen 1 werkdag contact opgenomen om een afspraak voor levering te maken”. Klager stelt dat Vodafone zich niet houdt aan de opgegeven tijden. Vodafone stelt zich op het standpunt dat de mededeling die klager bestrijdt, pas verschijnt nadat een consument besluit om de button ‘Bestel Nu’ aan te klikken.

Voorzitter oordeelt als volgt: Onmiskenbaar is sprake is van een openbare directe aanprijzing van de diensten, zoals bedoeld in artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Aldus is sprake van reclame. Het moment dat de bestreden tekst in beeld verschijnt, is de bestelling nog niet definitief geplaatst en kan de aanprijzende werking van de tekst nog van invloed zijn op het besluit van de consument om de bestelling definitief te maken.

Adverteerder heeft niet weersproken dat de stelling niet in alle gevallen wordt nagekomen. Dit impliceert dat de uiting onjuiste informatie bevat met betrekking tot de levering als genoemd in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. De bestreden uiting is misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Onmiskenbaar is sprake van een openbare directe aanprijzing van de diensten van een adverteerder, zoals bedoeld in artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Aldus is sprake van reclame in de zin van dat artikel. Dat de uiting pas zichtbaar wordt op het moment dat men de knop ‘Bestel nu’ heeft gedrukt, doet daaraan niet af. Immers is, op het moment dat de bestreden tekst in beeld is, de bestelling nog niet definitief geplaatst en kan de aanprijzende werking van de tekst nog van invloed zijn op het besluit van de consument om de bestelling definitief te maken.

Adverteerder heeft niet weersproken dat de stelling “Bestel je voor 17:00 uur dan wordt binnen 1 werkdag contact opgenomen om een afspraak voor levering te maken” niet in alle gevallen wordt nagekomen. Dit impliceert dat de uiting onjuiste informatie bevat met betrekking tot de levering als genoemd in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC, welke blijkens dat artikel dient te worden beschouwd als één van de ‘voornaamste kenmerken van het product’. Omdat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de bestreden uiting tevens misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

IT 1001

Vastgestelde budget in belangrijke mate overschreden

Hof 's-Gravenhage 9 oktober 2012, LJN BY8328 (GAC GROUP OF COMPANIES B.V. tegen geïntimeerde)

Overeenkomst betreffende de levering van software, waarna het vastgestelde budget in belangrijke mate was overschreden door de projectleider van GAC. De uitleg die geïntimeerde aan de e-mailwisseling tussen GAC en geïntimeerde geeft, is het meest plausibel, aldus het hof. Deze uitleg sluit nauw aan bij de gekozen bewoordingen en de bestaande situatie dat tegen beperkte kosten gekomen zou moeten worden tot een spoedige 'live gang' van het al ver gevorderde project en dat pas na de 'live gang' eventuele verdere uitbreidingen van het softwarepakket, met daaraan inherente kosten, aandacht zouden krijgen. Uit de e-mailwisseling zou het GAC duidelijk moeten zijn geweest dat geïntimeerde niet bereid was alle de door GAC gefactureerde uren te betalen.

Het hof komt tot de slotsom dat GAC gehouden was om al het nodige te doen om de 'live gang' van het complete softwarepakket tot stand te brengen en dat geïntimeerde erop mocht vertrouwen dat GAC daarvoor niet meer in rekening zou brengen dan maximaal 80 gewerkte uren tegen half tarief. Dat leidt ertoe dat de door GAC-medewerkers gewerkte uren boven die 80  voor rekening van GAC blijven, te meer daar dat in de gegeven omstandigheden in overeenstemming met de redelijkheid en billijkheid te achten is omdat als projectleider bij uitstek in staat was om te schatten hoeveel werk GAC nog zou moeten leveren, mede rekening houdend met de omstandigheid dat geïntimeerde als gevolg van onervarenheid van haar personeel meer aandacht en ondersteuning dan gebruikelijk nodig bleek te hebben. Een miscalculatie van de projectleider behoort dan tot het risico van GAC. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en verklaart voor recht dat geïntimeerde op goede gronden, de partiële ontbinding van de overeenkomst heeft ingeroepen en veroordeelt GAC de hieruit voortgevloeide schade te vergoeden.

2.11  Het geheel overziende is het hof – voorshands, dus behoudens de hierna te bespreken stellingen van GAC – van oordeel dat de uitleg die [geïntimeerde] aan de e-mailwisseling geeft, het meest plausibel geacht moet worden. Deze uitleg sluit nauw aan bij de gekozen bewoordingen en de kennelijk in december 2006 bestaande situatie dat tegen beperkte kosten gekomen zou moeten worden tot een spoedige 'live gang' van het al ver gevorderde project en dat pas na de 'live gang' eventuele verdere uitbreidingen van het softwarepakket (met daaraan inherente kosten) aandacht zouden krijgen.

2.12.6  Het hof komt tot de slotsom dat het in geen van de door GAC aangevoerde argumenten een grond vindt om terug te komen op de sub 2.11 uiteengezette conclusie. Daarmee staat voor het hof vast dat GAC ingevolge de in december 2006 gemaakte afspraken gehouden was om al het nodige te doen om de 'live gang' van het complete softwarepakket tot stand te brengen en dat [geïntimeerde] erop mocht vertrouwen dat GAC daarvoor niet meer in rekening zou brengen dan maximaal 80 gewerkte uren tegen half tarief. Dat leidt ertoe dat de door GAC-medewerkers gewerkte uren boven die 80 (behoudens voor zover het nieuwe meerwerkopdrachten betreft, waarover hierna meer) voor rekening van GAC blijven, te meer daar dat in de gegeven omstandigheden in overeenstemming met de redelijkheid en billijkheid te achten is omdat [projectleider GAC] als projectleider bij uitstek in staat was om te schatten hoeveel werk GAC nog zou moeten leveren, mede rekening houdend met de omstandigheid dat [geïntimeerde] als gevolg van onervarenheid van haar personeel meer aandacht en ondersteuning dan gebruikelijk nodig bleek te hebben. Een miscalculatie van [projectleider GAC] behoort dan tot het risico van GAC.

Op andere blogs:
Quafi (Uitspraak: lekker “haviltexen”over de inhoud van e-mails.)

IT 1000

Kosten voor rekening van aanbieder op grond van de sms-gedragscode

Ktr. Dordrecht 27 december 2012, LJN BY8127 (Instrum Justitia Nederland B.V. tegen gedaagde)

Gedaagde heeft kort nadat hij een overeenkomst met Vodafone heeft afgesloten te maken gekregen met hoge kosten in verband met sms-gebruik. Vodafone heeft de aansluiting dan wel de levering van haar diensten aan gedaagde geblokkeerd. De gedaagde verweert zich door een beroep op de bepalingen van de Gedragscode SMS-Dienstverlening van 2008 (hierna: sms-gedragscode). Voorts doet de consument een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.

De kantonrechter is van oordeel dat, nu - gelet op de zeer hoge verbruikskosten in verband met een sms-dienst kort nadat het telefoonabonnement is afgesloten alsmede gelet op de aard en inhoud van de klacht zoals die in het telefoongesprek en de brief naar voren komt - het op de weg van Vodafone had gelegen om ter afhandeling van de klacht over de facturatie op grond van artikel 13 lid 3 van de sms-gedragscode de onderliggende registratiegegevens op te vragen bij de sms-dienstverlener en deze tijdig te verstrekken aan gedaagde. Door dit destijds niet te doen en de vordering naderhand over te dragen aan Intrum Justitia, waardoor in verband met de inmiddels verstreken tijd, de volledige registratiegegevens niet meer te achterhalen zijn, kan niet gesproken worden van een (juiste) afhandeling van de klacht.

Gelet op voornoemde omstandigheden en het feit dat artikel 13 lid 3 sub e van de sms-gedragscode bij een abonnementsdienst ervan uit gaat dat de eindgebruiker geen toestemming voor een dergelijke dienst heeft gegeven als de onderliggende registratiegegevens niet (tijdig) worden overgelegd door de sms-dienstverlener, zou het in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om op basis van de tussen Vodafone en gedaagde afgesloten overeenkomst de kosten bij gedaagde in rekening te brengen. Het voorgaande brengt mee dat Vodafone onterecht is overgegaan tot buitengebruikstelling van haar diensten en dat zij zonder dat sprake was van een tekortkoming aan de zijde van gedaagde en dus onterecht tot ontbinding van de overeenkomst is overgegaan. De daarmee verband houdende abonnementskosten c.q. schade kunnen dan ook niet worden verhaald op gedaagde. De kantonrechter wijst de vordering af.

8. Intrum Justitia heeft zich op het standpunt gesteld dat de sms-dienst waarvoor [gedaagde] zich aanmeldde een eenmalige sms-dienst betrof. [gedaagde] heeft dit betwist bij gebrek aan wetenschap. Op basis van de overgelegde facturen is niet zondermeer vast te stellen om wat voor soort sms-dienst het gaat. De kantonrechter is echter van oordeel dat in het midden kan blijven om wat voor soort sms-dienst het gaat, nu gelet op de zeer hoge verbruikskosten in verband met een sms-dienst kort nadat het telefoonabonnement is afgesloten alsmede gelet op de aard en inhoud van de klacht zoals die in het telefoongesprek van 6 juli 2009 en de brief van 7 juli 2009 naar voren komt het op de weg van Vodafone had gelegen om ter afhandeling van de klacht over de facturatie op grond van artikel 13 lid 3 van de sms-gedragscode de onderliggende registratiegegevens op te vragen bij de SMS-dienstverlener en deze tijdig te verstrekken aan [gedaagde]. Door dit destijds niet te doen en de vordering naderhand over te dragen aan Intrum Justitia, waardoor in verband met de inmiddels verstreken tijd, de volledige registratiegegevens niet meer te achterhalen zijn, kan niet gesproken worden van een (juiste) afhandeling van de klacht van [gedaagde]. [gedaagde] heeft in zijn conclusie van dupliek en tijdens de comparitie een beroep gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Gelet op voornoemde omstandigheden en het feit dat artikel 13 lid 3 sub e van de sms-gedragscode bij een abonnementsdienst ervan uit gaat dat de eindgebruiker geen toestemming voor een dergelijke dienst heeft gegeven als de onderliggende registratiegegevens niet (tijdig) worden overgelegd door de SMS-dienstverlener, zou het in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om op basis van de tussen Vodafone en [gedaagde] afgesloten overeenkomst de kosten bij [gedaagde] in rekening te brengen. Het voorgaande brengt mee dat Vodafone onterecht is overgegaan tot buitengebruikstelling van haar diensten en dat zij zonder dat sprake was van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] en dus onterecht tot ontbinding van de overeenkomst is overgegaan. De daarmee verband houdende abonnementskosten c.q. schade kunnen dan ook niet worden verhaald op [gedaagde].

Op andere blogs:
Juridischdagblad (Consument ten onrechte afgesloten door Vodafone na hoge kosten vermeend SMS-gebruik)

IT 998

Overgangsrecht terhandstelling na aanpassingswet dienstenrichtlijn

Hof Arnhem 11 december 2012, LJN BY5306 (appellant tegen (De Roo Taxi- en Autoverhuur B.V.)

Overgangsrecht terhandstelling algemene voorwaarden na aanpassingswet dienstenrichtlijn.

Appellant heeft een auto gehuurd en de huurperiode is verlengd. Niet is betwist dat de voorwaarden op de verhuurbalie ter inzage lagen en dat hij die voorwaarden “uit het bakje” had kunnen pakken. [appellant] is, ondanks de uitnodiging in het tussenar-rest, niet ingegaan op de inhoud van artikel 6:230c Burgerlijk Wetboek, noch op artikel 80 lid 1 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek.

Het nieuwe recht is dus beslissend voor de vraag of vernietiging mogelijk is. Volgens artikel 6:230c mag de in artikel 6:230b Burger-lijk Wetboek bedoelde informatie, waaronder de door een dienstverrichter gebruikte algeme-ne voorwaarden (sub 6), ter beschikking worden gesteld doordat zij voor de afnemer van de dienst gemakkelijk toegankelijk is op de plaats waar de dienst wordt verricht of de overeen-komst wordt gesloten. Met de beschikbaarheid van de voorwaarden doordat zij op de verhuurbalie lagen, is aan dit voorschrift voldaan. Het hof bekrachtigd het vonnis van de kantonrechter rechtbank Arnhem.

 

2.6  Het hof overweegt thans als volgt. [appellant] heeft de vernietiging eerst bij memorie van grieven van 24 januari 2012 ingeroepen, dus na de inwerkingtreding van genoemd arti-kel 6:230c Burgerlijk Wetboek (28 december 2009). Het nieuwe recht is dus beslissend voor de vraag of vernietiging mogelijk is. Volgens artikel 6:230c mag de in artikel 6:230b Burger-lijk Wetboek bedoelde informatie, waaronder de door een dienstverrichter gebruikte algeme-ne voorwaarden (sub 6), ter beschikking worden gesteld doordat zij voor de afnemer van de dienst gemakkelijk toegankelijk is op de plaats waar de dienst wordt verricht of de overeen-komst wordt gesloten. Met de beschikbaarheid van de voorwaarden doordat zij op de ver-huurbalie lagen, is aan dit voorschrift voldaan, zodat niet kan worden gezegd dat [geïntimeerde] aan [appellant] geen redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de voorwaarden kennis te nemen. Het beroep op vernietiging faalt dus.

Het hof, recht doende in hoger beroep: bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Arnhem, locatie Tiel, van 8 juni 2011

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT Het hof Arnhem keurt de terhandstelling AV conform dienstenrichtlijn goed