DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IT 1138

Nieuwe incassowet heeft grote gevolgen voor IT-contracten

Annemarie Bolscher en Marianne Korpershoek, Nieuwe incassowet heeft grote gevolgen voor IT-contracten, AG april 2013, p. 22-23.
Money-50-Euro_32705-480x360Op 16 maart 2013 is de nieuwe incassowet van kracht geworden. Deze wet is gebaseerd op een Europese Richtlijn en is vooral bedoeld om Europa-breed betalingsachterstanden terug te dringen. Normaal zijn dit soort wetten natuurlijk niet interessant voor de IT-praktijk, maar deze nieuwe wet heeft vooral gevolgen voor het test- en acceptatieproces. Voor de overheid gelden zelfs nog strengere regels dan voor particuliere bedrijven. Wanneer er geen goede afspraken gemaakt worden in contracten, kan de nieuwe wetgeving er voor zorgen dat een afnemer wel moet betalen ook wanneer test- en acceptatieproces niet is afgerond, zelfs wanneer de systemen niet goed door de test- en acceptatieprocedure komen.

Het is dus zaak om voor de inkoop van de ICT-dienstverlening te checken of de inkoopvoorwaarden voldoen aan de wet. Bij grote aankopen is het zaak om specifieke contracten op te stellen om te voorkomen dat er betaald moet worden voor dat de test- en acceptatieprocedure goed en wel is afgerond.

Lees verder

IT 1137

Kosten voor het herontwerpen laboratorium

Rechtbank Almelo 8 augustus 2012, LJN BX6857 (PANalytical B.V. tegen gedaagde)
Met samenvatting van Robert Kreuger, masterstudent Internet, IE en ICT VU Amsterdam
Vervolg op IT 683 ‘Bouw van een nieuw geautomatiseerd laboratorium’. Overeenkomst met betrekking tot de bouw en realisatie van een nieuw geautomatiseerd laboratorium.Schadeberekening. De kosten verbonden aan het "herontwerpen" van het Systeem komen voor vergoeding in aanmerking. PANalytical kan onderbouwen dat het ging om "hardware for upgrade of send and receive station".

Door een nadere uitleg van PANalytical betreffende de facturen van materialen van Metal B.V. zijn de kosten van het herontwerpen voldoende onderbouwd. Er is aannemelijk gemaakt dat die materialen inderdaad nodig waren met het oog op bedoeld herontwerpen. Ook heeft PANalytical door overlegging van de opdrachtbevestiging van TKS voldoende aannemelijk gemaakt dat door haar met TKS de daarin genoemde betalingstermijnen waren overeengekomen en TKS deze op latere tijdstippen dan overeengekomen heeft betaald. De rechtbank zal bij de bepaling van de schade uitgaan van een renteverlies, hetgeen ook geldt voor de te late betaling van de – contractueel overeengekomen – boete.

De schade die PANalytical lijdt is alle vermogensschade - voorzover door de rechtbank toegewezen - die is veroorzaakt door [gedaagde]s wanprestatie en door de (gedeeltelijke) ontbinding als gevolg daarvan. Er is geen aanleiding of rechtsgrond een "besparing" van PANalytical, in de vorm van een niet te betalen deel van de aanneemsom in mindering te brengen op het schadebedrag.

3.12 [gedaagde] miskent hiermee echter dat de schade die PANalytical lijdt alle vermogensschade - voorzover door de rechtbank toegewezen - is die is veroorzaakt door [gedaagde]s wanprestatie en door de (gedeeltelijke) ontbinding als gevolg daarvan. Er is geen aanleiding of rechtsgrond een "besparing" van PANalytical, in de vorm van een niet te betalen deel van de aanneemsom in mindering te brengen op het schadebedrag. Als gevolg van de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst is er ook geen grond om bij de bepaling van de schade rekening te houden met vergoedingen van werk ten behoeve van "aanvullende wensen van PANalytical", nog daargelaten dat hetgeen [gedaagde] daarover heeft gesteld onvoldoende specifiek is en door PANalytical gemotiveerd is betwist.

3.13 Op basis van o.a. de kosten van het herontwerpen en het geleden renteverlies, alsook hetgeen reeds in het Tussenvonnis (LJN: BV6074) is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende schadeberekening:
(i) kosten herontwerpen € 115.518,--
(ii) extra arbeidsuren € 71.325,--
(iii) reis- en verblijfskosten € 16.000,--
(iv) extra managementstijd € 0,--
(v) renteverlies € 111.164,--
(vi) boete TKS € 165.750,--
(vii) extra manuren etc. klant Frankrijk € 0,--
Totaal € 479.757,--

IT 1133

Valse hoedanigheid op marktplaats is nog geen oplichting

Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem 29 april 2013, LJN BZ9266 (Valse hoedanigheid op marktplaats is nog geen oplichting)
Rechtspraak.nl (geparafraseerd): Strafrecht. Vrijspraak van oplichting. Benadeelde partijen niet-ontvankelijk. Het aan verdachte onder het eerste cumulatief/alternatief gemaakte verwijt houdt in, dat hij zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als bonafide boekverkoper door te reageren op advertenties op marktplaats waarin aspirant-kopers verzochten om levering van een specifiek boek. Waarop verdachte hen meedeelde dit boek te zullen leveren (opsturen) en met hen een prijs overeenkwam welk bedrag kopers overmaakten op een op naam van verdachte staande bankrekening, waarna verdachte vervolgens het boek niet aan kopers leverde.

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de boeken niet bezat, deze dus niet kon leveren en ook niet van plan was deze te leveren. Deze - civielrechtelijk als moedwillige wanprestatie te bestempelen - manier van handelen betekent echter in strafrechtelijke zin nog niet dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting zoals ten laste gelegd.

3.2. Niet elke vorm van bewust oneerlijk zaken doen levert het in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde misdrijf "oplichting" op. Dat geldt ook wanneer kan worden bewezen dat men is benadeeld door een persoon die niet van plan was zijn verplichting na te komen en die zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als een bonafide verkoper. Die enkele omstandigheid is immers volgens vaste rechtspraak onvoldoende om 'het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326' op te leveren (zie o.m. HR 15 december 1998, LJN ZD1177). Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist die niet uit het strafdossier zijn gebleken.

Ten aanzien van het in de tenlastelegging eveneens verweten gebruik van een valse naam door verdachte overweegt de rechtbank voorts dat verdachte telkens zijn eigen naam of die van zijn vriendin in combinatie met één van zijn eigen rekeningnummers of van zijn vriendin aan de kopers heeft opgegeven om de overeengekomen koopsom naar over te maken. De rechtbank is daarom van oordeel dat onder deze omstandigheden niet gezegd kan worden dat verdachte een valse naam heeft aangenomen.

Nu niet is komen vast te staan dat verdachte méér heeft gedaan dan te kwader trouw betaling te ontvangen van kopers, is daarmee naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het bewegen tot afgifte van het geld door het aannemen van een valse hoedanigheid of een valse naam. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de onder het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde oplichting.

Nu de rechtbank tot vrijspraak van de onder het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde oplichting komt, is niet vast komen te staan dat het geld dat op de rekening van verdachte werd bijgeschreven uit enig misdrijf afkomstig is, acht de rechtbank ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het onder het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde.

IT 1129

Geldboetes ten onrechte gematigd

College van Beroep voor het Bedrijfsleven 4 april 2013, LJN BZ 7807 (Consumentenautoriteit tegen A B.V.)
Consumentenrecht. Verkoop via e-mail. Matiging geldboete.

A hield zich bezig met de uitoefening van een postorderbedrijf. Zij biedt online voedingssupplementen (Pet's Energy), afslankproducten (Slim+ en TopForm), tandverzorgingsproducten (StarBright en Super White) en erotische producten (Lively Spirit) aan. Daarnaast maakte A gebruik van callcenters en e-mails waarin producten werden aangeboden, al dan niet in combinatie met een (eenvoudige) prijsvraag. Toezichthouders van de Consumentenautoriteit hebben de naleving van verplichtingen uit de Whc onderzocht. De Consumentenautoriteit heeft bij besluit (23 januari 2008) vier boetes opgelegd van in totaal € 130.000. Het bezwaar van A werd gegrond verklaard voor zover de opgelegde boete werd verlaagd. De rechtbank heeft het beroep van A tegen dit besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit deels vernietigd.

Volgens het College is er sprake van een overtreding van artikel 8.2 en 8.5 Whc. Het College is van oordeel dat het hoger beroep van A niet slaagt, maar dat van de Consumentenautoriteit wel. Het College is van oordeel dat de geldboetes in beroep ten onrechte zijn gematigd. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor wat betreft de hoogte van de daarbij aan A opgelegde geldboete en de proceskostenveroordeling.

In citaten:

3.2 (...) Voor het College staat vast dat A degene is in wiens opdracht de commerciële communicatie in de zin van artikel 8.2, tweede lid, Whc geschiedde. Dat sluit op zichzelf een zekere vrijheid in de vormgeving door derden op de websites en in de advertenties niet uit. Met de rechtbank acht het College van belang dat A degene is die de contracten met de consumenten aanging. De activiteiten waren gericht op verkoop door haar en niet door de affiliates. A blijft dan ook als opdrachtgever verantwoordelijk voor het naleven van de artikelen 8.2 en 8.5 Whc en de achterliggende bepalingen uit het BW. Niet gebleken is dat A haar affiliates vrijheid heeft gegeven op punten die voor de hier aan de orde zijnde overtredingen van belang zijn.

Conclusie is dat A als overtreder is aan te merken en dat haar als zodanig een verwijt kan worden gemaakt. Deze beroepsgrond van A slaagt derhalve niet.

3.4 (...) De omstandigheid dat A, naar zij heeft gesteld, nadat zij met de resultaten van het onderzoek van de Consumentenautoriteit werd geconfronteerd, de overtredingen heeft gestaakt, noopt naar het oordeel van het College evenmin tot matiging van de hoogte van de boetes.

Het College ziet, gelet op het vorenoverwogene, aanleiding om inzake de hoogte van de boetes voor de onderscheiden door A begane overtredingen als volgt te overwegen.

- Met betrekking tot de overtredingen vermeld in rubriek 3.3 onder A heeft A stelselmatig, op grote schaal en op verschillende manieren niet aan haar wettelijke informatieplicht voldaan, hetgeen voor de Consumentenautoriteit terecht reden heeft gevormd A voor deze overtredingen tezamen een boete op te leggen van € 30.000, zijnde iets minder dan de helft van het ten tijde van de overtredingen (per overtreding) geldende boetemaximum. De redenering van de rechtbank heeft het College er niet van kunnen overtuigen dat matiging van dit bedrag is aangewezen.

- Datzelfde geldt voor de boete van € 10.000 die de Consumentenautoriteit aan A heeft opgelegd voor de onder B vermelde overtreding.

- Voor wat betreft de overtredingen vermeld onder C verbindt het College aan de vaststelling dat ter zake van de vervolgzendingen A ten onrechte de onder a genoemde overtreding is verweten het gevolg dat de door de Consumentenautoriteit voor dit samenstel van overtredingen opgelegde boete van € 50.000 met een bedrag van € 10.000 dient te worden gematigd.

- Voor de onder D vermelde overtreding acht het College een boete van € 30.000 passend.

Bij het voorgaande is het College op basis van de discussie tussen partijen nog uitgegaan van het door de Consumentenautoriteit bij het primaire besluit gehanteerde wettelijke maximum boetetarief van € 74.000. Bij de beslissing op bezwaar heeft de Consumentenautoriteit echter onder ogen gezien dat de maximumboete ten tijde van de overtredingen € 67.000 bedroeg. Bij een straftoemeting als hier aan de orde is het strafmaximum een belangrijke parameter.  De Consumentenautoriteit heeft in dat lagere strafmaximum geen reden gevonden tot verlaging van de door haar toegemeten boetes. Naar het oordeel van het College staan de hier aan de orde zijnde boetebedragen in een zodanige verhouding tot het maximumbedrag, dat een vermindering in het licht van dat lagere maximum wel degelijk geboden is. Gelet daarop acht het College een vermindering van € 10.000 op het totale boetebedrag van € 110.000 aangewezen.

Al met al is het College van oordeel dat, gelet op de ernst en duur van de overtredingen, de mate waarin de overtredingen A kunnen worden verweten en de omstandigheden van dit concrete geval, een boete van in totaal € 100.000 passend en geboden is.

3.5 (...) Naar het oordeel van het College rechtvaardigt de feitelijke complexiteit van de zaak, de regeltechnische bewerkelijkheid ervan en het feit dat een besluit tot het opleggen van bestuursrechtelijke boetes op grond van de Whc niet eerder ter beoordeling stond, dat in het kader van een veroordeling in de proceskosten het gewicht van de zaak als zwaarder dan gemiddeld is aangemerkt. Een factor 1,5 is in het voorliggende geval echter meer op zijn plaats.

IT 1126

Wat betekent het kooprecht voor zakelijke softwarelicenties?

W.F.R. Rinzema en mr. F.B. Melis, "Wat betekent het kooprecht voor zakelijke softwarelicenties?" Computerrecht. Tijdschrift voor Informatica, Telecommunicatie en Recht, 2013-2, Artikelnummer 43, p. 88-97.

Bijdrage ingezonden door Reinout Rinzema en Frank Melis, Ventoux advocaten.

Het zogenaamde Beeldbrigade-arrest [IT 16] heeft duidelijk gemaakt dat de bepalingen van het wettelijk kooprecht van toepassing zijn op licentiecontracten voor standaard software. Het moet dan gaan om betaalde, voor onbepaalde tijd verstrekte softwarelicenties. Het arrest is van groot belang voor de praktijk. Bij standaard software gaat het namelijk niet alleen om eenvoudige of goedkope software. Er zijn ook standaard softwarepakketten die belangrijke bedrijfsfuncties reguleren. Soms is standaard software vooraf al ingericht voor toepassing in complexe en bedrijfskritische sectoren, zoals de gezondheidszorg. Het kan hierbij ook om uitermate kostbare software gaan. Zal het wettelijk kooprecht tot grote veranderingen in de rechtspraktijk leiden? De zakelijke praktijk laat zien dat softwareleveranciers vrijwel altijd standaard contractvoorwaarden hanteren die op Angelsaksische leest zijn geschoeid. Gaan deze contracten sneuvelen? In dit artikel wordt de impact van het Beeldbrigade-arrest op zakelijke contracten voor standaard software onderzocht.

IT 1124

Onrechtmatig handelen met de webshop internet-bikes

Ktr. Rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht 18 april 2013, zaaknr. 311744 CV EXPL 12-9765 (Se tegen Tom Bikes)
Uitspraak ingezonden door Arne ten Hoeve, Ten Hoeve & Van der Horst Incasso.

Consumentenkoop. Koop op afstand. Se heeft voor zichzelf en als lasthebber van de Vereniging Consument en Recht gedagvaard, de vorderingen van de Vereniging zijn ingetrokken. Tom is een groothandel met retail inkooporganisatie, fysieke en webwinkels. Se heeft een bestelling geplaatst op 26 juni voor een driewieler via internet-bikes.com en op 7 juli de bestelling geannuleerd.  In reactie daarop werd aangekondigd dat retourneren enkel mogelijk is ná ontvangst en dat het enkel mogelijk is te ruilen. De vorderingen worden toegewezen.

Tom bikes handelt onrechtmatig ex artikel 7:46d BW door niet in de ontbinding vóór levering te berusten en slechts ruiling te bieden en niet de gedane vooruitbetaling ongedaan te maken. Ook is het onrechtmatig dat annulering, ontbinding en/of herroepen slechts binnen 7 dagen na bestelling als verzending nog niet heeft plaatsgevonden, dat in afwijking van 7:23 BW een onderzoeksplicht wordt opgelegt en dat de klachttermijn beperkt wordt en dat er in keuze uit de wet ex 7:21BW wordt ontnomen. Volledige vooruitbetaling in algemene voorwaarden is ook onredelijk bezwarend.

13. Uit hetgeen over en weer is gesteld staat naar het oordeel van de kantonrechter onbetwist vast dat TOM vóór de aan haar uitgebrachte dagvaarding de door Se ingeroepen ontbinding van de koop van de driewielerfiets niet heeft geaccepteerd, slechts een ruil heeft aangeboden in plaats van het accepteren van de retourzending van de fiets met terugbetaling van hetgeen is betaald, en dat TOM ten onrechte in haar aanbod in haar webwinkel heeft vermeld dat annulering, ontbinding en/ofherroeping van een bestelling slechts mogelijk is binnen zeven dagen na bestelling als verzending nog niet heeft plaatsgevonden. Daarnaast staat als niet dan wel onvoldoende bestreden vast dat de bedingen in de algemene voorwaarden van TOM, zoals opgenomen in artikel 8 lid 4, artikel 8 lid 4 juncto lid 6 en artikel 8 lid 7 in strijd zijn met voor consumenten dwingendrechtelijke bepalingen van artikel 7:23 en 7:21 van het Burgerlijk Wetboek.
Voormelde gedragingen en het opnemen c.q. laten staan van voormelde bepalingen in haar algemene voorwaarden kunnen dan ook als zijnde in strijd met de wet worden beschouwd als onrechtmatig.

In de hoofdzaak:
I . verklaart voor recht:
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en heeft gehandeld door niet in de ontbinding ex artikel 7:46d BW vóór levering te berusten;
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en heeft gehandeld door na ontbinding ex artikel 7:46d BW slechts ruiling te bieden en niet de gedane vooruitbetaling ongedaan te maken;
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en heeft gehandeld door in haar aanbod in haar webwinkel te vermelden dat annulering, ontbinding en/o f herroeping van de bestelling slechts mogelijk is binnen zeven dagen na bestelling als verzending nog niet heeft plaatsgevonden;
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en heeft gehandeld met het beding onder artikel 8 lid 4 in haar algemene leveringsvoorwaarden dat aan eiseres in afwijking van artikel 7:23 lid 1 BW een onderzoeksplicht oplegt;
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en heeft gehandeld met het beding onder artikel 8 lid 4 juncto lid 6 in haar algemene leveringsvoorwaarden dat de klachttermijn van eiseres bij non-conformiteit beperkt tot minder dan de termijn die voortvloeit uit artikel 7:23 lid 1 BW;
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en/ of heeft gehandeld met het beding onder artikel 8 lid 7 in haar algemene leveringsvoorwaarden dat aan eiseres de keuze uit de mogelijkheden in artikel 7:21 lid 1 BW ontneemt voor zover de wet daarin voorziet;
- dat de algemene voorwaarde die eiseres volledige vooruitbetaling oplegt onredelijk bezwarend is;

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Webshophouder handelt onrechtmatig door vermelding onjuiste informatie en onjuiste algemene voorwaarden)

IT 1123

Positie van de domeinnaamhouder

Rechtbank Midden-Nederland 15 februari 2013, LJN BZ8313 (Universiteit Utrecht tegen gedaagde)

Onrechtmatige publicaties/uitlatingen. Positie domeinnaamhouder. Geen inbreuk portretrecht.

Gedaagde is een oud-student van de Universiteit Utrecht. Gedaagde heeft, onder zijn eigen naam, verschillende artikelen geplaatst op de website, waaronder de artikelen met titel: "Europese Universiteiten massaal ondermaats", "Discutabele academicus [Eiser 2] wint prijs" en "Wederom fraude op universiteit". Per 11 december 2012 staat niet meer gedaagde, maar Persgroep Alles In Perspectief A.S. geregistreerd bij de SIDN als houder van de domeinnaam. Waarna artikelen met de volgende titels zijn geplaatst: "Plagiaat van [Eiser 2]?" en "Universiteit Utrecht klaagt academicus aan". Eisers vorderen rectificaties en het verbod op het portretrecht van de docent Kunstgeschiedenis.

De voorzieningenrechter stelt bij haar beoordeling voorop dat de domeinnaamhouder niet automatisch ook de beheerder is van de inhoud van de website die onder de domeinnaam hangt (contentbeheerder). Deze hoedanigheden kunnen in één persoon vertegenwoordigd zijn, maar dat hoeft niet. Universiteit Utrecht c.s. heeft verder aangevoerd dat Gedaagde tevens de auteur, dan wel contentbeheerder is van de overige bestreden artikelen, nu de andere redacteuren feitelijk hebben te gelden als pseudoniemen van Gedaagde. Universiteit Utrecht c.s. stelt vervolgens nog dat Gedaagde (in ieder geval tot 11 december 2012) als domeinnaamhouder aansprakelijk is voor eventuele onrechtmatige uitlatingen in de bestreden artikelen.

Indien sprake is van een onrechtmatige publicatie, in de hier boven bedoelde zin, dan kan op grond van artikel 6:167 BW de vordering tot rectificatie worden toegewezen. In het licht van de aard van de website (te weten een blog over actualiteiten die, zoals de titel al aangeeft, “alles in perspectief wil plaatsen”) is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de lezer van dit artikel een en ander kan relativeren, zodat dat de ernst van de te verwachten gevolgen voor Universiteit Utrecht c.s. beperkt zal blijven. De vorderingen worden afgewezen.

5.6. (...) Voor zover Universiteit Utrecht c.s. onderhavige vorderingen baseert op artikel 6:196c lid 5 BW, dat bepaalt dat een rechterlijk gebod of verbod kan worden opgelegd aan degene die diensten van de informatiemaatschappij verricht als bedoeld in artikel 3:15d lid 3BW, geldt dat – voor zover voornoemd artikel van toepassing is op een domeinnaamhouder – ook dit spoor doodloopt, omdat [Gedaagde] geen domeinnaamhouder (meer) is. Dat [Gedaagde] betrokken is bij de nieuwe domeinnaamhouder en in zo’n mate dat hij in staat moet worden geacht om tot verwijdering van de artikelen en het plaatsen van een rectificatie over te gaan, zoals Universiteit Utrecht c.s. heeft gesteld, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in het kader van dit kort geding niet komen vast te staan.

5.9. Aan Universiteit Utrecht c.s. wordt toegegeven dat een lezer wellicht zou kunnen denken dat iets dergelijks door [Gedaagde] wordt gesuggereerd, maar in het licht van de aard van de website (te weten een blog over actualiteiten die, zoals de titel al aangeeft, “alles in perspectief wil plaatsen”) is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de lezer van dit artikel een en ander kan relativeren, zodat dat de ernst van de te verwachten gevolgen voor Universiteit Utrecht c.s. beperkt zal blijven.
Alles overziende heeft Universiteit Utrecht c.s. naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende aannemelijk gemaakt dat Universiteit Utrecht c.s. op onrechtmatige wijze in de genoemde passages van fraude, liegen of verwijten van gelijke strekking worden beschuldigd. De vorderingen van Universiteit Utrecht c.s. worden dan ook afgewezen.

Inbreuk portretrecht?
5.10. Universiteit Utrecht c.s. stelt dat [Gedaagde], door het plaatsen van de beeltenis van [Eiser 2] op de website [Website], in strijd handelt met het portretrecht van [Eiser 2] en vordert onder 2 dat deze beeltenis wordt verwijderd en onder 3 dat het [Gedaagde] verboden wordt verder gebruik te maken van dit beeldmateriaal (zie 3.1). De voorzieningenrechter komt echter niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van deze vordering. In 5.4, 5.5 en 5.6 is immers reeds bepaald dat in het kader van dit kort geding dient te worden aangenomen dat [Gedaagde] slechts met betrekking tot het artikel van 11 april 2012 zeggenschap heeft over de inhoud daarvan en in dit artikel is de beeltenis van [Eiser 2] niet zichtbaar. Onderhavige vorderingen van Universiteit Utrecht c.s. worden dan ook afgewezen.
IT 1114

Een mondelinge ingebrekestelling reeds daarom niet volstaat

Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden 10 april 2013, LJN BZ6902 (ZOOROBOTICS B.V. tegen Dokterswacht Friesland B.V.)

Levering software, tekortkoming, reconventionele vordering tot ontbinding. Zoorobotics houdt zich bezig met de ontwikkeling en verkoop van software. Dokterswacht verleent diensten op het gebied van het organiseren van spoedeisende huisartsenzorg in de avonden en nachten en tijdens weekenden en feestdagen. Dokterswacht maakt bij haar werkzaamheden gebruik van de software applicatie CallManager van producent Labelsoft.

Van tussentijdse opzegging van de Overeenkomsten is geen sprake nu er geen inlichting aan Zoorobotics is verstrekt, noch dat uit gedraging van partijen blijkt. De tekortkoming aan Zoorobotics is niet schriftelijk maar mondeling gedaan. Krachtens de Algemene Voorwaarden van Zoorobotics is een (aangetekende) schriftelijke ingebrekestelling vereist, zodat een mondelinge ingebrekestelling reeds daarom niet volstaat. Dokterswacht wordt veroordeeld tot betaling van €73.513,44 en de rechtbank wijst de reconventionele vorderingen af.

4.4.  De rechtbank overweegt allereerst dat het - voor een geslaagd beroep door Dokterswacht op een tussentijdse opzegging op grond van artikel 5 - op de weg van Dokterswacht ligt om feiten en omstandigheden te stellen waaruit voortvloeit dat Dokterswacht tijdig de in dat artikel vermelde benodigde inlichting aan Zoorobotics heeft verstrekt dat zij de Overeenkomsten tussentijds wenste te beëindigen. Dokterswacht heeft erkend dat zij geen mededeling van opzegging aan Zoorobotics heeft gedaan. Zo'n inlichting kan dus alleen worden afgeleid uit de gedragingen van partijen over en weer. Daargelaten de vraag of het niet gebruiken van de software gezien kan worden als een gedraging waaruit (stilzwijgend) een beëindiging voort vloeit, heeft Dokterswacht - in reactie op de onderbouwde stelling van Zoorobotics dat zij niet op de hoogte was van het feit dat Dokterswacht de software niet gebruikte - onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit voortvloeit dat Zoorobotics hiervan op de hoogte was. [A] heeft ter comparitie weliswaar verklaard dat Dokterswacht in januari 2008 aan Zoorobotics heeft medegedeeld dat zij geen gebruik maakte van de software - hetgeen door Zoorobotics is bestreden - maar Dokterswacht heeft tevens erkend dat het door Zoorobotics in april/mei 2008 genomen definitieve besluit om met MediTra Pro te stoppen niet is gecommuniceerd met Zoorobotics. Zoorobotics heeft verder onbetwist gesteld dat versie 2.6. de laatste versie van de software was die gebruik maakte van het NGH protocol, terwijl Dokterswacht ter comparitie heeft bevestigd dat zij steeds gebruik is blijven maken van de protocollen van NHG, zodat het niet aanleveren van op NTS gebaseerde updates, of het niet aanleveren van op het NHG protocol gebaseerde updates na versie 2.6, evenmin een op tussentijdse beëindiging gerichte gedraging is. Hetzelfde geldt voor het uitblijven van vragen aan de helpdesk, nu Zoorobotics gemotiveerd heeft aangegeven waarom zij daaruit geen op beëindiging van de Overeenkomsten gerichte gedraging heeft afgeleid. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat Dokterswacht onvoldoende heeft onderbouwd dat de Overeenkomsten door haar na drie jaar tussentijds zijn beëindigd. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan niet toegekomen.


4.5.  Daarmee staat vast dat de Overeenkomsten - behoudens rechtsgeldige tussentijdse buitengerechtelijke ontbinding - voor hun volledige looptijd van vijf jaar, tot 1 september 2012, van kracht zijn geweest tussen partijen.


Tekortkoming Zoorobotics

4.6.  Dokterswacht heeft aangevoerd dat sprake was van een tekortkoming van Zoorobotics in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen op grond van de Overeenkomsten, omdat de software gebreken vertoonde. Er was sprake van verwisseling van patiëntgegevens, er waren problemen met de triage en MediTra Pro werkte niet goed samen met het programma CallManager. (...)


4.7.  Door het gebrek in MediTra Pro heeft Zoorobotics nimmer een deugdelijke prestatie geleverd, zodat Zoorobotics volgens Dokterswacht blijvend tekort is geschoten.

Zoorobotics is daarmee volgens Dokterswacht zonder ingebrekestelling in verzuim geraakt. Voor zover een ingebrekestelling vereist was, dient het mondelinge contact tussen Dokterswacht en Zoorobotics volgens Dokterswacht als zodanig te worden gezien.


4.12.  De (subsidiaire) stelling van Dokterswacht dat een ingebrekestelling geacht kan worden voort te vloeien uit de mondelinge contacten tussen partijen alsmede de geplande bespreking van 12 november 2008, nu tijdens deze bespreking de klachten van Dokterswacht zouden worden besproken, wordt door de rechtbank verworpen, waarbij het volgende wordt overwogen. Krachtens artikel 9.1. van de Algemene Voorwaarden van Zoorobotics is een (aangetekende) schriftelijke ingebrekestelling vereist, zodat een mondelinge ingebrekestelling reeds daarom niet volstaat. Het beroep van Dokterswacht op de vernietigbaarheid van artikel 9.1 van de Algemene Voorwaarden wordt verworpen. Mede gezien het in art. 6: 82 lid 1 BW vermelde vereiste dat ingebrekestelling schriftelijk dient te geschieden heeft Dokterswacht onvoldoende aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat dit beding onredelijk bezwarend zou zijn. Uit de door Dokterswacht aangevoerde feiten en omstandigheden vloeit evenmin voort dat verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden. Dokterswacht heeft ter comparitie verklaard dat zij zich niet meer herinnert waar de bespreking van 12 november 2008 over zou gaan. Ook Zoorobotics heeft ter comparitie - na de betwisting door Dokterswacht dat over de overstap naar NTS zou worden gesproken - verklaard dat zij zich niet meer herinnert waar die bespreking dan wel over zou gaan. Dokterswacht heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat de voorgenomen, maar geen doorgang gevonden hebbende, bespreking van 12 november 2008 over de problemen met de software zou gaan. Voorts heeft Dokterswacht ter comparitie erkend dat Zoorobotics door haar niet is geïnformeerd over het door haar in april/mei 2008 genomen besluit om definitief met MediTra Pro te stoppen.

4.13.  Tot slot heeft Dokterswacht aangevoerd dat Zoorobotics tekort is geschoten omdat Dokterswacht nooit feitelijk de beschikking heeft gekregen over de Management Module MediTra Pro. Zoorobotics heeft dit gemotiveerd bestreden door te verwijzen naar de e-mailberichten van 14 en 17 december 2007 waarin wordt bevestigd dat de module is geïnstalleerd maar dat het opslaan van data (nog) niet is aangezet. Dit houdt volgens Zoorobotics verband met de instellingen van de databaseserver. Zoorobotics heeft er verder op gewezen dat zij in de e-mails uiteen heeft gezet hoe een en ander verholpen kan worden. Tegenover deze gemotiveerde betwisting van Zoorobotics heeft Dokterswacht nagelaten om haar stelling dat Zoorobotics tekort zou zijn geschoten in de levering van de Management Module MediTra Pro nader te onderbouwen, zodat deze stelling wordt verworpen en aan nadere bewijslevering op dit punt niet wordt toegekomen.

IT 1112

Opzegging sportschool per email mag, aan de balie opzeggen is onredelijk

Ktr. Rechtbank Amsterdam 4 april 2013, LJN BZ6804 (eiser tegen Club Sportive)

Eiser heeft jaarabonnement van sportschool per e-mail opgezegd. Beding in algemene voorwaarden dat opzegging schriftelijk aan te balie dient te geschieden wordt op grond van artikel 6:237 sub m BW vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Sportschool heeft onvoldoende omstandigheden aangevoerd om dat vermoeden te weerleggen. Beroep op vernietigbaarheid van beding slaagt. Sportschool moet twee maanden abonnementsgeld terugbetalen.

7.[eiser] heeft voorts, subsidiair, een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van artikel 1 van de algemene voorwaarden omdat het onredelijk bezwarend is. Dit betoog slaagt. Nu het beding vereist dat opzegging schriftelijk en aan de balie plaatsvindt, stelt het voor de geldigheid van een door de wederpartij te verrichten verklaring een strengere vorm dan het vereiste van een onderhandse akte. Op grond van artikel 6:237 sub m BW wordt het geding dan vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Dit vermoeden kan – en moet – vervolgens door Club Sportive worden weerlegd. Club Sportive heeft echter geen omstandigheden aangevoerd die maken dat het vereiste van een schriftelijk opzegging aan de balie niet onredelijk bezwarend is. De door haar aangevoerde omstandigheden dat [eiser] als jurist werkzaam is bij een kantoor in de buurt van Club Sportive, zijn daarvoor in ieder geval onvoldoende. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van [eiser] op de vernietigbaarheid van artikel 1 van de algemene voorwaarden.

8.Club Sportive kan zich er derhalve niet op beroepen dat de opzegging van 22 februari 2012 niet op de voorgeschreven wijze is gedaan. Voorts staat, gezien de reactie van Club Sportive op de opzegging, vast dat deze opzegging Club Sportive heeft bereikt en dat het haar duidelijk was dat [eiser] zijn abonnement wilde opzeggen. Club Sportive had deze opzegging moeten begrijpen als een opzegging tegen de eerstmogelijke datum, te weten 1 november 2012.

9.Dit alles leidt tot de conclusie dat Club Sportive ten onrechte nog abonnementsgelden voor november en december 2012 heeft geïncasseerd. Deze dient zij aan [eiser] terug te betalen. De hoofdsom zal dan ook worden toegewezen.

Op andere blogs:
ICTRecht (Opnieuw bepaalt rechter dat Wet-Van-Dam ook geldt voor reeds lopende contracten)

IT 1113

Financial lease is huurkoopovereenkomst waarover de kantonrechter gaat

Rechtbank Midden-Nederland 23 januari 2013, LJN BZ7090 (ISL Automatisering B.V. tegen Econocom Nederland B.V.)

ICT werkstations. Contractrecht. Procesrecht. Econocom vordert succesvol dat de rechtbank de zaak verwijst naar de kantonrechter. Zij voert daartoe aan dat het geschil tussen partijen draait om de vraag of er tussen hen een overeenkomst tot stand is gekomen. De betreffende overeenkomst wordt door Econocom gekwalificeerd als een financial lease overeenkomst. Deze overeenkomst moet worden aangemerkt als een huurkoopovereenkomst in de zin van artikel 7A: 1576h BW en behoort derhalve ingevolge artikel 93 sub c Rv tot de exclusieve competentie van de kantonrechter, aldus Econocom. ISL voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. Overal waar in deze offerteaanvraag lease staat wordt financial lease bedoeld. Aan het einde van de looptijd van de overeenkomst gaat het eigendom van de ICT werkstations van rechtswege over op [Naam] hogeschool.

2.2.  ISL stelt dat het beroep op de exceptie van onbevoegdheid te laat, dat wil zeggen niet voor alle weren, is gedaan. In deze kwestie is tussen partijen al een kort geding gevoerd en een voorlopig getuigenverhoor gehouden. Beide bij de rechtbank. In beide procedures is de exceptie niet opgeworpen en daarom dient deze nu als tardief gepasseerd te worden. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op de exceptie van onbevoegdheid niet te laat is ingesteld. Voor een kort geding procedure gelden andere bevoegdheidsregels dan voor een bodemprocedure. Datzelfde geldt voor de verzoekschriftprocedure waarbij een voorlopig getuigenverhoor kan worden gelast. Artikel 93 Rv geldt alleen voor de dagvaardingsprocedure.

2.3. (...) Op pagina 5 van de offerteaanvraag van [Naam] Hogeschool staat: "Overal waar in deze offerteaanvraag lease staat wordt financial lease bedoeld. Aan het einde van de looptijd van de overeenkomst gaat het eigendom van de ICT werkstations van rechtswege over op [Naam] hogeschool." ISL heeft, in het licht van dit onderdeel van de offerteaanvraag, onvoldoende gemotiveerd dat het in deze zaak gaat om een lease overeenkomst met een koopoptie, zodat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van haar stelling dat dit type overeenkomst niet als huurkoop moet worden aangemerkt. ISL heeft haar stelling dat een Financial lease niet moet worden aangemerkt als huurkoop niet verder gemotiveerd. De rechtbank zal dus aan deze stellingen voorbijgaan