Gepubliceerd op maandag 7 april 2014
Ingebrekestelling niet (meer) vereist
Hof Arnhem-Leeuwarden 1 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2714 (installatiesuper.nl tegen Reclamebureau)
Geschil tussen webwinkel en reclamebureau. Vraag of ingebrekestelling is vereist. In dit geval kon worden volstaan met een ingebrekestelling in de zin van artikel 6:82 lid 2 BW. Zaak wordt weer terug op de rol gezet voor akte uitlating producties door reclamebureau.
3.26. Voor zover [appellant] meent dat de in artikel 6:82 lid 2 BW geregelde situatie zich voordoet, ziet hij er aan voorbij dat ook in die situatie een ingebrekestelling vereist blijft, zij het dat de tekst van de ingebrekestelling beperkt kan blijven tot de mededeling dat de debiteur aansprakelijk wordt gehouden voor het uitblijven van de nakoming. Dat dergelijke mededelingen gedurende de periode dat partijen nog zaken deden door hem zijn gedaan, heeft [appellant] echter niet gesteld. [appellant] heeft echter ook verwezen naar enkele door zijn advocaat na het vonnis van de rechtbank geschreven brieven.
(...)“Cliënt en ik hebben uiteraard het vonnis van de Rechtbank Assen d.d. 20 juni 2012 geanalyseerd. Kort gezegd wordt cliënt door de rechtbank verweten dat hij met betrekking tot de reconventionele vorderingen uw vennootschap niet in gebreke heeft gesteld. Dat zal ik thans namens cliënt (alsnog) doen.(...)
Op grond van het bovenstaande ben ik genoodzaakt uw vennootschap hierbij te verzoeken en voor zoveel nodig te sommeren om binnen acht dagen na dagtekening dezesde bedragen ad € 81.662,03 en € 5.282,07 te hebben overgemaakt naar de derdenrekening van mijn kantoor (…).
De onderbouwing van het bedrag van € 81.662,03 kunt u vinden op de bladzijden 11 en 12 van de conclusie van antwoord in conventie/conclusie van eis in reconventie d.d. 12 oktober 2011, met de daarbij behorende producties 41 t/m 28.
De onderbouwing van het bedrag ad € 5.382,07 kunt u vinden in de conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie tevens houdende vermeerdering van eis in reconventie op bladzijde 17 met de daarbij behorende producties 17 t/m 20.”
Naar het oordeel van het hof voldoet deze brief aan de vereisten van artikel 6:82 lid 2 BW. Nu de brief is geschreven nadat [geïntimeerde] gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen en dat daardoor schade is ontstaan en heeft geweigerd deze schade te vergoeden, doet de in artikel 6:82 lid 2 BW bedoelde situatie - dat uit de houding van de schuldenaar blijkt dat aanmaning nutteloos is - zich voor.