DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IT 1543

Uitvoering acceptatietest applicatieprogramma reëel

Gerechtshof Amsterdam 29 april 2014, IT 1543 (appellant tegen A B.V.)
Applicatieprogramma. Oplevering en acceptatie. A B.V. is een bedrijf dat online software applicaties ontwikkelt. Appellant heeft A B.V. gevraagd om een online software applicatie te bouwen. Voor de exploitatie van deze applicatie hebben partijen afgesproken dat appellant gebruik zou gaan maken van een door A B.V. ter beschikking gestelde systeemomgeving. Binnen deze omgeving kon de applicatie online toegankelijk worden gemaakt voor appellant en zijn klanten, een zogeheten Dedicated Hosting Service. Partijen hebben een licentieovereenkomst en een overeenkomst met betrekking tot de Dedicated Hosting Service ondertekend. Appellant heeft op een zeker moment aan A B.V. meegedeeld dat de applicatie als niet-geaccepteerd kan worden beschouwd, zolang hij geen functioneel en technisch ontwerp heeft, dat A B.V. data heeft verwijderd zodat het uitvoeren van een acceptatietest binnen twee weken niet realistisch is en meldt hij onder andere enkele gebreken in de oplevering. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Geacht wordt dat appellant de applicatie en de Dedicated Hosting Service heeft geaccepteerd en dat hij ondanks de korte termijn kon overgaan tot het uitvoeren van de acceptatietests.

3.4. Het hof volgt [A B.V.] in haar standpunt dat voor de beoordeling van haar verplichtingen ter zake de applicatie de licentieovereenkomst tussen partijen leidend is. Voor zover[appellant] bij pleidooi nog heeft betoogd dat ook hetgeen in de offerte is opgenomen deel uitmaakt van hetgeen door partijen is overeengekomen wordt dat standpunt van de hand gewezen. (...) Volgens de licentieovereenkomst heeft [A B.V.] zich tegenover[appellant] slechts verplicht tot de oplevering van applicatieprogrammatuur conform het functioneel ontwerp versie 1.0 (bijlage A bij die overeenkomst) en geldt als criterium voor acceptatie volgens diezelfde overeenkomst uitsluitend dat door[appellant] uit te voeren acceptatietests resultaten opleveren conform de in die versie neergelegde specificaties.[appellant] onderbouwt zijn standpunt in feite niet anders dan door te stellen dat er aanpassingen in de applicatie zijn gemaakt en dat hem ter zake een gewijzigd functioneel ontwerp versie 1.2 is toegezonden. [A B.V.] heeft echter op dit punt onvoldoende weersproken betoogd dat de wijzigingen in de applicatieprogrammatuur met name zien op het roosterplan en op verzoek van[appellant] onverplicht zijn aangebracht (en daarom hebben geleid tot wijzigingen neergelegd in een functioneel ontwerp versie 1.2), maar dat dit aan de licentieovereenkomst (en functionaliteit van het ontwerp - het hof begrijpt: zoals vastgelegd in bijlage A van die overeenkomst, zijnde het functioneel ontwerp versie 1.0 - ) verder niet afdoet. Op grond van het voorgaande moet derhalve worden geoordeeld dat [A B.V.] op grond van de licentieovereenkomst applicatieprogrammatuur conform het functioneel ontwerp versie 1.0 diende op te leveren.

3.5. Evenals de rechtbank overweegt het hof dat de oplevering zijdens [A B.V.] ten aanzien van de Dedicated Hosting Service en de bedoelde applicatieprogrammatuur heeft plaatsgevonden door de brief van [A B.V.] aan[appellant] van 23 december 2011, waarin zij met zoveel woorden meedeelt dat de applicatie volgens de overeengekomen specificaties is opgeleverd.

3.8. (...) In hoger beroep heeft hij dit in zoverre genuanceerd dat gelet op de korte periode van de acceptatieprocedure (twee weken) dit praktisch onmogelijk was omdat het invoeren van data veel meer tijd dan die twee weken zou kosten. Aangenomen moet echter worden dat partijen de consequenties van de duur van de acceptatieperiode bij het sluiten van de overeenkomst onder ogen hebben gezien. Het tegendeel is door[appellant] niet betoogd. Verder staat vast dat[appellant] überhaupt geen poging heeft ondernomen om met de acceptatietests en de invoer van data een aanvang te maken. Onvoldoende is onderbouwd dat dat gelet op de termijn van 2 weken op voorhand zinloos was. Voor zover[appellant] met een en ander heeft willen betogen dat (de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat) hij niet tot de acceptatietests hoefde over te gaan, moet dat standpunt dan ook van de hand worden gewezen omdat dat wel degelijk van hem verwacht had mogen worden.

3.11. (...) In lijn met de rechtbank concludeert het hof echter dat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat[appellant] geacht wordt de applicatie en de Dedicated Hosting Service te hebben geaccepteerd. Onder die omstandigheden kwam hem daarna geen beroep op grond van artikel 13 lid 2 van de overeenkomst toe deze te ontbinden wegens omstandigheden die vóór het tijdstip van die acceptatie zijn gelegen. Dat zich na de acceptatie (nieuwe) omstandigheden hebben voorgedaan die een beroep op ontbinding als bedoeld in art. 6:265 BW rechtvaardigen, is onvoldoende gesteld en onderbouwd.
IT 1540

Ontbinden koop smart-tv, model was bestemd voor Duitse markt

Rechtbank Oost-Brabant 26 juni 2014, IT 1539 (eiser tegen Qplaza)
Consumentenkoop. Non-conformiteit. Qplaza heeft aan eiser een televisie geleverd. De televisie is diverse malen gerepareerd door een door Samsung Benelux aangesteld bedrijf. De conclusie is dat de televisie niet te repareren is. Het probleem met de smart-tv is dat het internet niet of moeilijk kan worden gebruikt. De Samsung televisie in kwestie betreft een Duits model en is niet bestemd voor de Benelux markt. Verweer verkoper dat niet tijdig is geklaagd, wordt verworpen.  Het beroep op non-conformiteit is derhalve geslaagd en de kantonrechter ontbindt de tussen partijen gesloten koopovereenkomst.

3.3. [eiser] heeft van een smart-tv als de televisie die hij bij Qplaza gekocht heeft, mogen verwachten dat hij daarop internet kan gebruiken. Kennelijk is dat niet mogelijk. Qplaza heeft althans niet betwist dat dat niet mogelijk is. Zij heeft enkel gesteld dat niet duidelijk is of dit probleem veroorzaakt wordt door de internetaansluiting van Qplaza zelf of dat dit een gebrek is van de televisie. Deze betwisting is onvoldoende gemotiveerd, nu [eiser] meerdere malen medewerkers van Samsung heeft ontvangen die hebben gepoogd de televisie te repareren. Het ligt voor de hand dat deze medewerkers, indien er sprake zou zijn van een gebrekkige internetaansluiting, dat geconstateerd zouden hebben. Dat is echter niet gebeurd. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de televisie niet goed functioneert, heeft [eiser] bij dagvaarding een reparatierapport van Samsung in het geding heeft gebracht, waarin staat: ‘Betreft een compatibiliteitsprobleem waar geen technische oplossing voorhanden is. Bovendien is dit een buitenlands model wat niet in aanmerking kan komen voor ECF.’ Qplaza heeft daar niets althans onvoldoende tegenover gesteld. Vaststaat derhalve, als onvoldoende gemotiveerd betwist, dat de televisie niet conform is.

3.5. (...) Bij e-mailbericht van 25 oktober 2013 heeft [eiser] geëist dat Qplaza de televisie zou omruilen voor een gelijkwaardig type (met behoud van garantie). Hij heeft dus vervanging van de afgeleverde zaak geëist. Qplaza heeft daaraan niet voldaan. Zij heeft slechts onder bijbetaling van een bedrag van € 750,- een andere televisie aangeboden. De kantonrechter is van oordeel dat er geen sprake van is dat de afwijking van het overeengekomene te gering is om vervanging van de afgeleverde zaak te kunnen eisen dan wel om de ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen.

IT 1536

Nieuwe Nederland ICT voorwaarden 2014

Nederland ICT Voorwaarden 2014 (inkijkexemplaar).
Nederland ICT brengt nieuwe voorwaarden op de markt. Deze Nederland ICT Voorwaarden vervangen de in de markt veelgebruikte ICT~Office Voorwaarden, die stammen uit 2009. Nieuwe wet- en regelgeving, gerechtelijke uitspraken en nieuwe vormen van dienstverlening door ICT-bedrijven zijn belangrijke redenen voor de ingrijpende update van de Voorwaarden. De Nederland ICT Voorwaarden zijn tot stand gekomen met behulp van input en toetsing door lidbedrijven van de brancheorganisatie. Hun praktijkervaringen vormden een belangrijke bron voor verbetering.
Lees verder

IT 1534

Verlies van gegevens bij overhevelen cloud opslag

Rechtbank Den Haag 28 mei 2014, IT 1534 (Fysicas tegen KPN)
Tussenuitspraak. Cloud computing. Back-up Online dienstverlening aan eenmanszaak. Schadevergoeding wegens niet-overhevelen van bestanden van oude naar nieuwe account. Verlies van gegevens (opleidings- en cursusmaterialen sportmassage). Exoneratiebeding in Algemene leveringsvoorwaarden via reflexwerking vernietigbaar.

4.7. Artikel 14.1 en 14.3 van de Algemene leveringsvoorwaarden zijn als exoneratiebedingen aan te merken als bedoeld in artikel 6:237 aanhef en onder f BW. Dergelijke bedingen die de gebruiker geheel of ten dele bevrijdt van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding staan op de zogenoemde grijze lijst, en worden vermoed onredelijk bezwarend te zijn ten aanzien van een wederpartij, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Vast staat dat artikel 6:237 aanhef en onder f niet rechtstreeks tussen [eiseres] en KPN van toepassing is. De rechtbank is echter van oordeel dat aan deze laatste bepaling in de grijze lijst reflexwerking toekomt jegens [eiseres], nu zij een met consumenten vergelijkbare positie inneemt. [eiseres] heeft op dit punt terecht gesteld dat zij een kleine zelfstandige is, geen personeel in dienst heeft en voorts haar eenmanszaak lange tijd naast haar baan in loondienst als fysiotherapeute heeft gevoerd. Verder staat vast dat de door KPN aangeboden back-up dienst niet onmiddellijk samenhangt met de bedrijfsmatig door [eiseres] ondernomen activiteiten en ligt buiten het gebied van de eigenlijke professionele activiteit, namelijk het verzorgen van sportmassage opleidingen. [eiseres] is niet of nauwelijks van een consument te onderscheiden en komt via de open norm van artikel 6:233 aanhef en onder a BW de bescherming toe van de grijze lijst. Voor haar is het op dezelfde voet als bij een consument onwenselijk te achten dat in gevallen als deze – waarbij door KPN een fout met grote gevolgen is gemaakt – een wettelijke verplichting tot schadevergoeding wordt uitgesloten. Temeer nu KPN als grote professionele organisatie is aan te merken en [eiseres] in generlei onderhandelingspositie over de Algemene leveringsvoorwaarden tegenover KPN stond.

4.8. De stelling van KPN dat [eiseres] via Fysicas ook algemene voorwaarden met uitsluiting van aansprakelijkheid hanteert, en dat zij reeds zeven jaar zelfstandige is, doet aan de zojuist genoemde reflexwerking niet af. Volgens vaste rechtspraak moet de uitzondering van artikel 6:235 lid 3 BW restrictief worden uitgelegd, in die zin dat op de eerdergenoemde vernietigingsgronden geen beroep kan worden gedaan door een partij die meermalen en nagenoeg hetzelfde pakket van algemene voorwaarden hanteert. De door [eiseres] gehanteerde algemene voorwaarde betreft uitsluiting van aansprakelijkheid voor lichamelijk letsel, en niet, zoals de onderhavige Algemene leveringsvoorwaarden van KPN een uitsluiting van aansprakelijkheid voor schade, waaronder begrepen (onder meer) verlies van gegevens.

4.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de in artikel 14.3 vermelde uitsluiting van aansprakelijkheid door KPN terecht door [eiseres] buitengerechtelijk is vernietigd.

4.13. [eiseres] heeft ter comparitie, aan de hand van een door haarzelf opgesteld overzicht, toegelicht dat zij ongeveer 500-700 uur in 2013 en 360 uur in 2014 heeft besteed aan het herstellen en opnieuw vervaardigen van het benodigde cursusmateriaal. [eiseres] heeft met stukken onderbouwd welke specifieke werkzaamheden zij heeft moeten verrichten om het cursusmateriaal weer op te bouwen, zoals het maken van fotoplaatjes met telkens twee personen voor het doorlopen van alle stappen van een sportmassage, anatomieoverzichten, protocollen etc. Slechts een kleine hoeveelheid studiemateriaal heeft [eiseres] via haar studenten kunnen krijgen en inscannen, waarvoor echter opnieuw bewerkingstijd nodig was, in verband met aanstrepingen e.d. in die tekst. KPN heeft het door [eiseres] gestelde urenaantal, alsmede de door [eiseres] nauwkeurig omschreven werkzaamheden, nog niet (gemotiveerd) weersproken. Gelet op het onder 4.12 bedoelde oordeel van de rechtbank dat zij de schadebegroting aan zich houdt, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over de schadeomvang, te weten (i) de hoogte van de uurvergoeding en (ii) het aantal gemaakte uren. De rechtbank zal [eiseres] in de gelegenheid stellen zich uitsluitend over de onder (i) en (ii) genoemde onderwerpen bij akte uit te laten op een termijn van vier weken, waarna KPN gelegenheid zal krijgen om eveneens uitsluitend op voornoemde onderwerpen bij antwoordakte te reageren, eveneens op een termijn van vier weken.

4.14. KPN heeft nog aangevoerd dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar schadebeperkingsplicht, omdat zij – kort gezegd – haar licentiegegevens en inlogcodes op een andere plek had kunnen bewaren, dan wel had kunnen inloggen op een andere computer om die gegevens te verkrijgen. KPN suggereert daarmee in feite dat [eiseres] de fout van KPN had kunnen voorkomen. Dit verweer gaat aldus niet op, nu dit niet van [eiseres] had kunnen worden verwacht in verhouding tot de vastgestelde fout van KPN, terwijl voorts uit een door partijen overgelegde afdruk van een e-mailbericht van KPN volgt dat KPN zelf via haar systemen ook over de licentiegegevens kon beschikken.
IT 1517

Voorwaarde achter knop voldoet aan gemakkelijke elektronische toegankelijkheid

Rechtbank Oost-Brabant 14 mei 2014, IT 1517 (Quantaris tegen gedaagde)
Algemene voorwaarden. Toegankelijkheid. Tussenvonnis. Kennisneming van algemene voorwaarden bij dienstverlening. Aan vereiste van gemakkelijke elektronische toegankelijkheid is voldaan als de voorwaarden zich achter een ‘knop’ bevinden op de site waarnaar de gebruiker in de schriftelijke overeenkomst heeft verwezen. De wet noch de Dienstenrichtlijn schrijven voor dat de voorwaarden toegankelijk moeten zijn voor latere kennisneming en dat deze door de wederpartij moeten kunnen worden opgeslagen.

4.6.4. [gedaagde] heeft zich met een beroep op het bepaalde in artikel 6:230c, aanhef en onder 3 BW op de vernietigbaarheid van deze voorwaarden beroepen. Volgens [gedaagde] waren de FENIT-voorwaarden op 31 mei 2010 niet gemakkelijke toegankelijk op de in de opdrachtbevestiging genoemden site https://www.quantaris.nl.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:233 aanhef en onder b BW is een beding in de algemene voorwaarden vernietigbaar indien de gebruiker aan de wederpartij niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:234, eerste lid onder d, BW zoals dat luidde toen partijen de overeenkomst sloten op of omstreeks 31 mei 2010, heeft de gebruiker aan de wederpartij de in artikel 6:233 onder b BW bedoelde mogelijkheid geboden, indien hij de algemene voorwaarden overeenkomstig de in artikel 6:230c BW voorziene wijze heeft verstrekt. Dit houdt in dat de algemene voorwaarden voor [gedaagde] als afnemer gemakkelijk elektronisch toegankelijke dienden te zijn op een door Quantaris als dienstverrichter meegedeeld adres. Quantaris heeft gesteld dat de voorwaarden op 31 mei 2010 toegankelijk waren op het in de overeenkomst genoemde adres https://www.quantaris.nl in die zin dat zich op deze website een ‘knop’ bevond waarachter zich de algemene voorwaarden bevonden. Ter onderbouwing daarvan heeft zij de producties 18 tot en met 20 in het geding gebracht, zijnde zogeheten ‘screendumps’ van haar website op de data 19 februari 2009, 24 mei 2010 en 24 juli 2010. Uit die producties blijkt echter dat het om ‘screendumps’ gaat van een andere site dan in de overeenkomst genoemd, te weten de site https://www.quantaris.com. Met deze producties wordt de stelling van Quantaris derhalve onvoldoende onderbouwd. Quantaris heeft uitdrukkelijk te bewijzen aangeboden dat de FENIT-voorwaarden zoals door haar als productie 2 in het geding gebracht, op 31 mei 2010 gemakkelijk toegankelijk waren via de site https://www.quantaris.nl. Gegeven dit bewijsaanbod zal haar bewijs op dit punt worden opgedragen.

4.6.5. Ter comparitie is namens en [gedaagde] nog gesteld dat zij de algemene voorwaarden waarop Quantaris een beroep doet, in oktober 2012 en op 29 oktober 2013 niet op de site van Quantaris heeft aangetroffen zodat Quantaris een beroep doet op algemene voorwaarden die feitelijk niet beschikbaar zijn. Volgens [gedaagde] hadden de voorwaarden gemakkelijk te downloaden moeten zijn en ter beschikking moeten blijven.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:230e BW moeten de algemene voorwaarden tijdig voor het sluiten van de schriftelijke overeenkomst worden medegedeeld of beschikbaar gesteld. Noch uit de wet, noch uit de Dienstenrichtlijn (2006/123/EG, PbEU L 376) volgt dat de voorwaarden die op de in artikel 6:230c BW voorzien wijze worden verstrekt, gemakkelijk te downloaden moeten zijn en ter beschikking moeten blijven na het sluiten van de overeenkomst. Bovendien is in de overeenkomst vermeld dat de algemene voorwaarden van https://www.quantaris.nl te downloaden waren en gesteld noch gebleken is dat de algemene voorwaarden van Quantaris op of omstreeks 31 mei 2010 niet gemakkelijk te downloaden waren. Aan het door [gedaagde] gestelde op dit punt zal daarom verder worden voorbij gegaan.
IT 1513

Schatting van schade na tekortkoming in de nakoming van (software)overeenkomst

Hof Den Haag 20 april 2014, IT 1516 (B tegen H) 
Samenwerkingsovereenkomst software; uitleg overeenkomst; omzetgarantie; exclusiviteitsbeding; beëindigingsbepaling; doorbetaling na beëindiging; tekortkoming; schatting schade. Zie eerder IT 1380. Het hof blijft bij hetgeen hij heeft overwogen en beslist ([B] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming het exclusiviteitsbeding, haar inspanningsverplichting tot verkoop van INCAM en haar verplichting tot afdracht van onderhoudsbijdragen). Het hof ziet geen andere mogelijkheid de te bepalen schadevergoeding te schatten, waarbij het doel is [H] in een zodanige vermogenspositie te brengen als hij had gehad als [B] haar contractuele verplichtingen wel was nagekomen. Partijen worden in de gelegenheid gesteld het hof in te lichten over wat aan een goede schatting kan bijdragen. Het hof oordeelt dat met betrekking tot de beslissing van de rechtbank op de vordering in reconventie zowel de grieven van [B] als die van [H] falen en veroordeelt [B] aan [H] € 211.050,- te betalen.

8. Het hof komt op grond van het hierboven overwogene tot de volgende schattingen.
a.    Uitgangspunt bij de schatting ter zake van de tekortkoming van [B] bij haar verkoopinspanningen in 2009 is de door [H] als productie 7 bij de memorie van antwoord overgelegde factuur, waarin de totale opbrengst van de zgn. Van Wijnen-deal wordt afgerekend (licenties en onderhoud). Gelet daarop wordt de gemiste verkoop van nieuwe licenties in 2009 inclusief het daarbij behorende onderhoud in het eerste jaar geschat op (circa 90% van € 76.414,12 =) € 70.000,-. Het hof gaat ervan uit dat de onderhoudsgelden over 2009 betreffende licenties die vóór 2009 door [B] zijn verkocht, tussen partijen zijn verdeeld (zie daarover punt 33 van de akte overlegging producties van [B]).
b.    Ter zake van de schending door [B] van het exclusiviteitsbeding gaat het hof ervan uit dat [B] gedurende de eerste helft van 2010 op gelijke voet INCAM-licenties (inclusief eerste jaar onderhoud) zou hebben verkocht in afwachting van de bekendmaking van Offertespiegels, maar dat die afzet na 1 juli 2011 zou zijn teruggelopen, omdat Offertespiegels zijn schaduwen vooruit wierp. Het hof schat het aan [H] toekomende deel van de opbrengst daarvan op € 50.000,-. Daarnaast komt het aandeel van [H] in onderhoudsgeld uit doorlopende contracten, waarbij er rekening mee moet worden gehouden dat partijen hebben beoogd [H] uit die onderhoudscontracten een redelijk deel van zijn inkomen te doen toekomen. Het hof schat dat aandeel op € 30.000,- (méér dan in 2009, omdat ervan wordt uitgegaan dat [B] ook in 2009 nieuwe INCAM-licenties had moeten verkopen, waarvan de onderhoudscontracten in 2010 doorliepen)
c.    Het hof gaat er met betrekking tot de tekortkoming van [B] bij de afdracht voor onderhoud vanaf 2010 van uit dat [B] en [H] ten behoeve van de vergoeding voor doorlopend onderhoud na 2010 een afspraak zouden hebben gemaakt die ertoe zou hebben geleid dat [B] aan [H] een afkoopsom zou hebben betaald die afhankelijk was van het aantal bij [B] nog doorlopende onderhoudscontracten voor INCAM (zie productie 13 van [H] bij memorie van antwoord). Nu partijen niet meer samenwerken, gaat het hof ervan uit dat 100% van de INCAM-licenties wordt omgezet in Offertespiegels. Daarbij past dan, overeenkomstig het namens [B] aan [H] gedane voorstel, een schadevergoeding aan [H] van € 61.050,-.

Gelet op het hierboven overwogene schat het hof de totale door [B] aan [H] te betalen schadevergoeding op € 211.050,-. Aangezien geen sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119 BW maar van een samenwerkingsovereenkomst, zal de rentevordering van [H] op basis van artikel 6:119 BW worden toegewezen, en wel vanaf de dag waarop [H] de schade heeft geleden. Het hof stelt deze, de onderscheidene data voor de verschillende schadeposten middelend, vast op 1 januari 2010.

9. In het licht van het hierboven overwogene heeft [H] bij verdere behandeling van zijn grieven 7, 8 en 9 geen belang. De slotsom is dat met betrekking tot de beslissing van de rechtbank op de vordering in reconventie zowel de grieven van [B] als die van [H] falen. Omdat [H] in hoger beroep zijn vordering in reconventie heeft gewijzigd en het hof die gewijzigde vordering in voege als in rechtsoverweging 8 overwogen gedeeltelijk zal toewijzen, zal het hof het vonnis van de rechtbank, voor zover gewezen in reconventie, vernietigen voor zover het de punten 5.5, 5.12 en 5.13 betreft, en zal het terzake beslissen als na te melden. Aangezien de grieven van beide zijden niet tot resultaat leiden, zal het hof beslissen dat beide partijen de eigen kosten van het hoger beroep dragen.

IT 1514

Blokkeren van elektronische toegang is geen databankinbreuk

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 21 mei 2014, IEF 13878 (Creditline tegen Gerechtsdeurwaarder Baldinger)
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel advocaten. Eerder gepubliceerd op www.IE-Forum.nl. Databankenrecht. Hoger beroep is ingesteld. Baldinger is een gerechtsdeurwaarderskantoor; zij onderhoudt een website met een afgeschermd inloggedeelte via deurwaarderwijzer.nl. Met Creditline, een incassobureau, is een samenwerking, zodat inzage wordt gegeven in de dossiers met informatie. Vanwege vermoedelijke privacyschendingen is door Baldinger de toegang tot het afgeschermd gedeelte uitgeschakeld sinds maart 2014. Creditline vordert elektronische toegang tot de Databank op basis van haar databankenrecht en (voorschot op) schadevergoeding. Het blokkeren van de elektronische toegang is geen inbreuk op een verondersteld databankrecht. Beroepen op artikelen 4, 5b of 5c Dbw slagen niet.

Het niet functioneren van de zoekfunctie is een technisch gebrek, de algemene zoekfunctie via toetsencombinatie Control-F is feitelijk nog mogelijk. Geen voorschot.

Leestips; 4.2 - 4.6.

IT 1505

Voldoende aanleiding inhoud laptop te onderzoeken

Ktr. Rechtbank Amsterdam 6 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2391 (eiser tegen Adata)
Arbeidsrecht. Doorzoeken laptop. Rechtspraak.nl: Werkgever had voldoende aanleiding om de inhoud van de laptop van de werknemer te doen onderzoeken. Dat onderzoek vond proportioneel plaats en de in die laptop gevonden berichten vormen daarom rechtmatig verkregen bewijs. Werknemer heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door werkgever overgelegde berichten niet van hem afkomstig zijn. Die berichten (grovelijk uitschelden leidinggevende) vormen naar in kort geding moet worden aangenomen een dringende reden.

7. Adata heeft gesteld dat de laptop van [eiser] onderzocht is op voor Adata negatieve berichten. Hoewel [eiser] de inhoud van de berichten op zijn laptop had gewist, konden deze berichten naar zeggen van Adata toch worden getraceerd.

12. [eiser] betwist de geldigheid van het ontslag op staande voet. Hij voert daartoe aan dat de in de e-mail van 6 november 2013 gegeven redenen niet juist zijn, en voor zover wel juist, geen dringende reden opleveren. [eiser] stelt voorts dat het door Adata in de verzoekschriftprocedure naar voren gebracht materiaal, grotendeels onrechtmatig is verkregen. Immers, die informatie is uit zijn laptop gehaald, terwijl hij die laptop had gewist. Het had daarmee voor Adata duidelijk moeten zijn dat het hier om privé gegevens betrof.

16. De kantonrechter is van oordeel dat Adata, gelet op de verklaring van [collega] en de naar zeggen van Adata door [collega] overgelegde whatsapp-berichten, voldoende aanleiding had om nader onderzoek te doen naar de inhoud van de laptop die afkomstig was van [eiser]. Adata heeft uitsluitend een beroep op gedaan op berichten gestuurd aan of van werknemers of ex-werknemers van Adata, en die een verband hielden met het werk. Tevens is gekeken naar werkzaamheden die [eiser] tijdens het dienstverband van en met bedrijfsmiddelen van Adata heeft verricht ten eigen bate, dat wil zeggen zijn eigen bedrijf. Gelet op de inhoud van de, naar zeggen van Adata, van [collega] verkregen informatie, kan niet worden gezegd dat Adata bij deze informatie geen belang had. Ook is niet gebleken dat de verificatie van de door [collega] verstrekte informatie op een andere, voor [eiser] minder belastende, wijze had kunnen plaatsvinden. Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk dat het door Adata ingebrachte materiaal rechtmatig is verkregen, althans dat Adata van dit materiaal in de onderhavige procedures gebruik kan maken.

Op andere blogs:
ICTRecht Laptopdoorzoeking na ontslag op staande voet terecht

IT 1492

Competentie van partijen en rol deskundige. Reactie op het artikel van J.L.G. Dietz

J. Honkoop en E.P. Tamminga, 'Competentie van partijen en rol deskundige. Reactie op het artikel van J.L.G. Dietz', IT 1492.
Bijdrage van Jacques Honkoop en Ernst Peter Tamminga, bestuursleden NVBI
. Op 25 maart 2014 is op ITenRecht.nl een artikel gepubliceerd van de hand van J.L.G. Dietz [IT 1466], getiteld: “Hoe competent moeten partijen zijn om een IT-overeenkomst af te sluiten?” Met enige verbazing hebben wij kennis genomen van de inhoud, waarbij wij, op zijn zachtst gezegd, vraagtekens plaatsen bij de inhoud en met name bij de rol die een deskundige in de rechtspleging volgens Dietz dient aan te houden.

Lees verder

IT 1491

Afbreken onderhandelingen Universiteit Twente onaanvaardbaar

Hof Arnhem-Leeuwarden 15 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3102 (X tegen Universiteit Twente)
Afgebroken onderhandelingen. Positief contractbelang. Begroting schade. [appellante], [fysiotherapeut] en [tandarts] hebben het college van bestuur van de Universiteit verzocht in te stemmen met de bouw van een gezondheidscentrum op de campus. Bij brief is instemming gegeven en voorwaarden gesteld. Het hof acht het gelet op het stadium waarin het project zich bevond, de kenbare belangen en de tot dan toe relatief rimpelloze onderhandelingen niet goed te begrijpen waarom de Universiteit appellanten niet heeft toegestaan zijn positie toe te lichten. Het hof oordeelt dat het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar was. Dit brengt mee dat de Universiteit schadeplichtig is. Schade wordt gesteld op positief contractsbelang. De schade moet worden geschat. Het hof sluit aan bij een deel van de reeds gemaakte kosten, in het bijzonder om de kosten voor de leges, de erfpacht en advieskosten van de VvAA en voor grondmechanica. Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met een mogelijk gemist rendement.

4.16. Naar het oordeel van het hof kan uit het verloop van de onderhandelingen en het punt die deze eind juni 2010 hadden bereikt – de erfpachtovereenkomst zou binnen enkele dagen worden ondertekend, aan alle door de Universiteit gestelde voorwaarden voor de bouw van het gezondheidscentrum was voldaan – niet anders worden geconcludeerd dan dat [appellante] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de Universiteit haar medewerking zou verlenen aan het verlijden van de akte. Daarmee zou hetgeen voorzien was bij de intentieovereenkomst van 3 april 2007 vervuld zijn. Beide partijen hadden belang bij het project. Centralisatie van zorgverleners op één plek was een al lang gekoesterde wens van de Universiteit. Ook voor [appellante], [fysiotherapeut] en [tandarts] vielen er voordelen te behalen bij concentratie van zorg. Bovendien hadden [fysiotherapeut] en [tandarts] steeds tijdelijk praktijkruimte gehuurd met investeringen en de onzekerheid vandien. Het te bouwen gezondheidscentrum bood een langer perspectief. Tot slot heeft [appellante], als uiteindelijke financier van het project, aanzienlijke kosten gemaakt om het project van de grond te krijgen (adviseurkosten, leges bouwvergunning). De betrokkenen namens de Universiteit (met name [bedrijfsjurist], [secretaris] en [contactpersoon]) hebben in een voortdurend overleg met [appellante] toegewerkt naar het slagen van het project. Onvoldoende weersproken is dat het college van bestuur ([persoon 3]) tussentijds regelmatig op de hoogte is gesteld van de ontwikkelingen en inbreng heeft gehad in de onderhandelingen.

4.20. Het hof acht het gelet op het stadium waarin het project zich bevond, de kenbare belangen van [appellante] en de tot dan toe relatief rimpelloze onderhandelingen tussen partijen niet goed te begrijpen waarom de Universiteit eind juni 2010/begin juli 2010 [appellante] niet heeft toegestaan zijn positie toe te lichten. In de processtukken is daarvoor ook geen verklaring te vinden. Aangenomen kan weliswaar worden dat de breuk wellicht niet had plaatsgevonden indien [appellante] de Universiteit op de hoogte had gesteld van de onderhandelingen over huurruimte in De Sleutel voor het geval het project niet – op korte termijn – doorgang zou vinden, maar hij was hiertoe naar het oordeel van het hof niet verplicht. Naar verkeersopvattingen bestaat er geen mededelingsplicht voor de contractpartner aangaande de alternatieven die hij onderzoekt voor het geval het beoogde contract geen of later dan verwacht doorgang vindt. Overigens heeft [appellante] volgens de stellingen van de Universiteit [contactpersoon] op 24 juni 2010 wél ingelicht over zijn onderhandelingen met De Veste. Wat hier ook van zij, onvoldoende gesteld is dat [appellante] de Universiteit bewust onjuist zou hebben geïnformeerd over zijn intenties met het gezondheidscentrum en dat is waar het partijen om ging.

4.21. Het hof oordeelt op grond van het bovenstaande dan ook dat het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar was. Dit brengt mee dat de Universiteit schadeplichtig is, waarbij [appellante] de schade stelt op het positief contractsbelang.

4.26. Op grond van het onder 4.23 tot en met 4.25 overwogene oordeelt het hof dat de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld zodat deze geschat moet worden. Het hof schat en stelt de geleden schade vast op € 125.000. Daarbij heeft het hof aangesloten bij een deel van de reeds gemaakte kosten (vgl. productie 46 bij inleidende dagvaarding) waarvan kan worden aangenomen dat deze geen nut zullen hebben bij realisering van een gezondheidscentrum op een andere locatie. Het gaat daarbij in het bijzonder om de kosten voor de leges, de erfpacht en advieskosten van de VvAA en voor grondmechanica. Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met een mogelijk gemist rendement gedurende een beperkte periode, waarbij het hof de bandbreedte van in opdracht van [appellante] berekende aanvangsnettorendementen per jaar tussen € 31.625 en € 50.337 in acht heeft genomen alsmede het verweer van de Universiteit dat resulteert in een (licht) negatief exploitatieresultaat (vgl. conclusie van repliek randnummer 54).