DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IT 1435

Toegang niet afsluiten, rechtvaardigt niet het ongeautoriseerd gebruik

Rechtbank Amsterdam 19 februari 2014, HA ZA 13-406 (Bruno Press tegen Yourscene c.s.)
Uitspraak ingezonden door Fulco Blokhuis, Boekx Advocaten. Tussenvonnis. Uitleg licentie. Citaatrecht: meer dan naam tijdschrift. Download met oude logingegevens. Geen forfaitaire verhoging. SIDN-geregistreerde Domeinnaamhoudster, cookieplaatser invloed op inhoud website. Bruno Press richt zich op exploitatie van foto's. Zij heeft met Yourscene een licentie-overeenkomst voor hergebruik van foto's uit haar database. Het is niet aannemelijk dat er onbeperkt de bevoegdheid werd verleend om de opnamen te gebruiken voor alle door Yourscene of concernpartners geëploiteerde websites. Dat Bruno Press heeft nagelaten de toegang af te sluiten na afloop van de overeenkomst, is geen rechtvaardiging voor het ongeautoriseerd gebruik.

Foto's die gebruikt zijn onder het citaatrecht van 15 of 15a Aw, behoeven een meer duidelijke vermelding zoals de naam van de maker. Het enkele vermelden van de naam van het tijdschrift waaraan het citaat is ontleend is dus onvoldoende.

Dat Bruno Press op voet van 27a lid 2 Aw niet bevoegd is om zelfstandig de geleden schade te vorderen en dit verweer nu pas is gevoerd, wordt Bruno Press in de gelegenheid gesteld om te reageren. Hoe sympathiek de redenering voor een forfaitaire verhoging ook is, zij past niet in het systeem van het Nederlandse schadevergoedingsrecht bij onrechtmatige daad. Het systeem gaat uit van een reële schadevergoeding.

4.9. Naar het oordeel van de rechtbank mag in het algemeen uit de registratie van een domeinnaamhoudster bij SIDN worden afgeleid dat de betrokken houdster, behoudens tegenbewijs, invloed heeft op de inhoud van de website. Eenzelfde vermoeden duikt op uit de omstandigheid dat op de website wordt gemeld dat deze "onderdeel uitmaakt" van een bepaalde rechtspersoon. Dat geldt overeenkomstig voor het geval een bepaalde rechtspersoon op de betreffende website doet vermelden dat zij via die website cookies op de computer van de bezoekers doet plaatsen.

 

IT 1423

Geen waardevergoeding gaslevering na ontbinding, `opgedrongen verrijking`

Hof Arnhem-Leeuwarden 11 februari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:999 (Appellant tegen Nederlandse Energiemaatschappij)
Contractenrecht. Koop op afstand. Bedenktijd. Overeenkomst tot levering van energie. Betwisting wilsovereenstemming ten aanzien van de levering van gas. Voorliggende vraag is of wettelijke regels inzake koop op afstand zijn geschonden. NEM vordert appellant te bevelen tot betaling van de levering van gas. Annulering is in de gegeven omstandigheden tijdig geschied. Vergoeding van de waarde van het geleverde gas ex artikel 6:203 lid 1 BW in de gegeven omstandigheden niet redelijk. Uitblijven van levering van elektriciteit levert geen aan de energiemaatschappij toerekenbare tekortkoming op. De afwezigheid van een elektriciteitsmeter komt voor rekening van de afnemer. Geen schending van toezegging en/of zorgplicht door de energiemaatschappij. Het hof wijst de vorderingen van NEM af.

5.3. Uit een geluidsopname van (het afsluitende gedeelte van) het telefoongesprek d.d. 29 mei 2008, waarin de overeenkomst tussen partijen is gesloten, blijkt dat gesproken wordt over de levering van gas en elektriciteit. [appellant] bestrijdt dit niet, maar stelt - zoals het hof zijn verweer begrijpt - dat zijn wil niet op de levering van gas gericht is geweest. Voorts stelt hij dat (de betreffende medewerkster van) NEM dit redelijkerwijs heeft dienen te begrijpen, aangezien het hele telefoongesprek ging over de levering van elektriciteit en het daarmee verband houdende probleem van het ontbreken van een elektriciteitsmeter. Pas op het eind van het gesprek is - voor hem ongemerkt - de levering van gas "ingeslopen", aldus [appellant].
Deze stelling wordt ondersteund door zijn - na ontvangst van de betreffende geluidsopname verzonden - brief aan NEM d.d. 14 november 2008:

"(…) In het gesprek wat wij hebben gevoerd met uw medewerkster is gesproken over de levering van elektriciteit in de bandopname wordt hier snel gas aan toegevoegd hetgeen erg misleidend is. (…)"

5.14. De ontbinding van de overeenkomst heeft tot gevolg dat de nadien door NEM gedane gasleveringen onverschuldigd zijn gedaan, zodat zij in beginsel recht heeft deze als onverschuldigd betaald terug te vorderen (artikel 6:203 lid 1 BW). Nu de levering van gas naar de aard niet ongedaan gemaakt kan worden, "treedt, voor zover dit redelijk is, vergoeding van de waarde van de prestatie op het ogenblik van ontvangst daarvoor in de plaats, indien de ontvanger door de prestatie is verrijkt, indien het aan hem is toe te rekenen dat de prestatie is verricht, of indien hij erin had toegestemd een tegenprestatie te verrichten" (artikel 6:210 lid 2 BW).

5.15. [appellant] betwist dat hij verplicht is tot ongedaanmaking in de vorm van waardevergoeding, aangezien volgens hem sprake is van een "opgedrongen" verrijking. Hiertoe voert hij aan dat hij in een reeks van brieven aan NEM heeft aangegeven dat hij van de levering van gas door NEM af wilde, maar dat NEM deze brieven steeds onbeantwoord heeft gelaten, terwijl overstappen naar een andere energieleverancier voor hem onmogelijk was, omdat NEM hem als "wanbetaler" had geregistreerd.

5.16. Het hof is van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden niet redelijk is dat [appellant] de waarde van het aan hem geleverde gas zou moeten vergoeden. Daarbij kent het hof met name gewicht toe aan het feit dat [appellant] direct na ontvangst van de eerste termijnnota heeft bestreden dat tussen hem en NEM een overeenkomst met betrekking tot de levering van gas tot stand is gekomen en heeft verzocht dit ongedaan te maken, en dat hij dit standpunt in een reeks van daaropvolgende brieven heeft herhaald, zonder dat NEM hierop - op adequate wijze - heeft gereageerd.

5.21. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan hij redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat NEM zich verplichtte tot levering van elektriciteit zonder de aanwezigheid van een meter, althans tot het zorgdragen voor herinstallatie en heraansluiting van de meter. Indien de verkoopmedewerkster al tegen [appellant] zou hebben gezegd dat de afwezigheid van een meter geen probleem was, zou hieruit hooguit de verplichting voor NEM voortvloeien om van haar kant al het mogelijke te doen om levering van elektriciteit mogelijk te maken. [appellant] heeft echter niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist dat NEM aan deze verplichting heeft voldaan, maar dat dit niet tot het gewenste resultaat heeft geleid omdat herinstallatie en heraansluiting van de meter alleen door tussenkomst van [appellant] in persoon bewerkstelligd kon worden.

5.22. Ten aanzien van de vraag of NEM een zorgplicht jegens [appellant] heeft geschonden door hem niet naar een oplossing van het probleem te begeleiden, overweegt het hof als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij door Enexis op de hoogte is gesteld van de voorwaarden voor herinstallatie en heraansluiting van de meter. De enkele opmerking van [appellant] dat het hem ontgaat waarom hij als consument de oplossing had moeten kennen, en dat hij anders immers zelf wel actie zou hebben ondernomen (memorie van grieven sub 61), is daartoe naar het oordeel van het hof ontoereikend. Indien [appellant] al niet op de hoogte zou zijn gesteld door Enexis, had het bovendien op zijn weg gelegen om hiernaar bij Enexis te informeren. [appellant] heeft uit vorenbedoelde opmerking van de verkoopmedewerkster van NEM redelijkerwijs niet mogen afleiden dat hij van zijn eigen verantwoordelijkheid in dezen werd ontslagen. De omstandigheid dat NEM hem hierop pas bij brief van 12 juni 2009 gewezen, zo dit al als een schending van haar zorgplicht dient te worden aangemerkt, staat derhalve niet in causaal verband met de door [appellant] gestelde schade.

5.23. Uit het voorgaande volgt dat [appellant] de voor hem nadelige financiële gevolgen van de afwezigheid van een meter, die het rechtstreekse gevolg zijn van de fraude die heeft plaatsgevonden op zijn perceel, niet - op basis van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst - kan afwentelen op NEM. De (tegen)vordering van [appellant] is derhalve niet toewijsbaar.
IT 1418

Geen matiging boete: verbrekingsvergoeding Proximedia geen boetebeding

Gerechtshof Amsterdam 28 januari 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:304 (Proximedia B.V. tegen geïntimeerden)
Contractenrecht. Geen steekhoudend verweer tegen de vordering ter zake van een aantal maandelijkse facturen. Artikel 7.1 van de overeenkomst, een verbrekingsvergoeding, is een algemene voorwaarde in de zin van artikel 6:231 BW. Geen “reflexwerking” van artikel 6:237 BW. Onvoldoende gesteld waarom artikel 7.1 onredelijk bezwarend zou zijn in de zin van artikel 6:233 BW en dat toewijzing van de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Verbrekingsvergoeding geen boete in de zin van artikel 6:91 BW, derhalve geen matiging van de boete op grond van artikel 6:94 BW.

3.5.3. Anders dan de kantonrechter (en [geïntimeerden].) is het hof van oordeel dat in het kader van de beoordeling van - de kennelijk door [geïntimeerden]. in hoger beroep geponeerde - stelling dat het beding onredelijk bezwarend is in de zin van art. 6:233 aanhef en sub a BW geen zogeheten reflexwerking moet worden toegekend aan art. 6:237 aanhef en sub i BW. Tegen de achtergrond van het feit dat vaststaat dat [geïntimeerde sub 1] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst twee barbecuerestaurants exploiteerde hebben [geïntimeerden]. niets aangevoerd waaruit zou moeten geconcludeerd dat [geïntimeerde sub 1] in haar relatie tot Proximedia een met een consument vergelijkbare positie innam.

3.5.4. Art. 6:233 BW luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
Een beding in algemene voorwaarden is vernietigbaar:
a. indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij (…)”
Op [geïntimeerden]. rusten de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot de feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat het beding onredelijk bezwarend is. Zij hebben te dier zake in eerste aanleg in het geheel niets gesteld. In hoger beroep hebben zij slechts argumenten aangedragen voor hun stelling dat het beding onredelijk bezwarend is op grond van (het niet toepasselijke noch reflexwerking hebbende) art. 6:237 aanhef en sub i BW. Zij hebben in dat kader overigens vooral weersproken wat Proximedia heeft aangedragen ter adstructie van haar stelling dat de gevorderde vergoeding van 60% van de nog niet vervallen termijnen niet onredelijk is. Waarom het beding, afgezien van art. 6:237 aanhef en sub i BW, onredelijk bezwarend zou zijn hebben [geïntimeerden]. echter niet uit de doeken gedaan en zij zijn niet ingegaan op de in art. 6:233 BW genoemde relevante aspecten als zojuist geciteerd. Zij hebben aldus niet aan de te dezen op hen rustende stelplicht voldaan.
IT 1416

Incompatibiliteit in laat stadium voor rekening ICT-dienstverlener

Rechtbank Amsterdam 4 december 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:9521 (SET Automatisering tegen TRIPLE ACE) 
Contractenrecht. Wanprestatie. Dienstverlening voor vaste prijs. Toerekenbare tekortkoming in nakoming van een overeenkomst inzake automatisering? Geschil ontstaan na voorgenomen overname beheer ICT van verhuurder van vergaderruimtes en horeca-ondernemer. Tussen partijen is uitgebreid onderhandeld, waarbij de ondernemer steeds heeft gezegd dienstverlening voor een vaste prijs te willen en geen verrassingen achteraf. De ICT-dienstverlener heeft bestaande ICT doorgelicht en is op basis daarvan tot een offerte gekomen. Onder die omstandigheden komt een in een laat stadium gebleken incompatibiliteit van een belangrijke applicatie met het nieuw te installeren ICT-systeem voor rekening van de ICT-dienstverlener.

6. De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht is gesloten. Op grond van de hiervoor aangehaalde feiten is de kantonrechter van oordeel dat inhoud van deze overeenkomst was dat SET opdracht had gekregen een totaaloplossing te bieden voor een vaste, transparante prijs. Daarbij heeft SET Triple voorgehouden (zie het advies aangehaald onder 1.5) dat “Niet standaard applicaties worden in kaart gebracht en geanalyseerd of deze mogelijke problemen kunnen veroorzaken tijdens een migratie”. De kantonrechter stelt voorts vast dat voor het sluiten van de overeenkomst aan de orde is geweest dat sprake was van een oude versie van Fidelio en een wens van Triple om deze te “upgraden”, waarbij het de bedoeling was dat de nieuwe versie van Fidelio zou gaan draaien op het systeem dat SET zou leveren (zie de onder 1.4 en 1.9 aangehaalde e-mails van [naam 2]). In de onder 1.4 aangehaalde e-mail van [naam 2] is niet alleen gesproken over een upgrade van een oude naar een nieuwe versie van Fidelio, maar tevens een verzoek gedaan om “een voorstel waarin álles opgenomen is, zodat er niets aan het toeval overgelaten kan worden en dus achteraf (na ondertekenen) niet de vraag krijgen om nog software, hardware en of andere dienstverlening aan te schaffen om het product en dienst van setICT goed te laten functioneren. Dit mag ook opgenomen worden in het voorstel”.

7. Op grond van deze inhoud van de door partijen gemaakte afspraken, is de kantonrechter van oordeel dat Triple er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat SET op 1 december 2012 “live” zou kunnen gaan met haar dienstverlening inclusief het bieden van een platform waarop Fidelio kon draaien. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat Fidelio binnen de overeenkomst is aangemerkt als “Third Party Software”, nu tussen partijen niet in geschil is dat SET zou zorgen voor een infrastructuur waarop Fidelio als nadrukkelijk genoemde “Third Party Software” wel kon draaien. Voor zover dat niet het geval was, had het op de weg van SET als professionele dienstverlener gelegen Triple op de gevolgen daarvan tijdig te wijzen. Dit geldt met name nu Triple meerdere keren met zoveel woorden erom heeft gevraagd haar te wijzen op alle risico’s en niet voor onverwachte kostenposten te willen komen staan. Nu ter comparitie door [naam 3] met zoveel woorden is verklaard dat SET pas in november 2012 duidelijk is geworden dat de oude versie van Fidelio niet compatibel was met het door haar te leveren systeem, is zij in ieder geval tekortgeschoten in haar verplichting uit hoofde van de overeenkomst om alle vereisten goed in kaart te brengen en te analyseren of er problemen konden ontstaan bij de migratie (zie opnieuw het onder 1.5 aangehaalde advies). Van SET had in ieder geval verwacht mogen worden dat zij Triple erop had gewezen dat Fidelio voor een bepaalde datum ge-upgrade moest zijn naar de nieuwe versie omdat anders de start van het project in gevaar zou komen. Nu gesteld noch gebleken is dat zij dit heeft gedaan, kan Triple niet worden tegengeworpen dat zij niet eerder opdracht voor de upgrade aan [naam 1] heeft gegeven.

8. Nadat pas in november 2012 uiteindelijk de incompatibiliteit is gebleken en toen niet tijdig meer kon worden overgeschakeld, heeft SET bovendien te kennen gegeven slechts tegen extra kosten mee te werken aan het alsnog en met vertraging leveren van het onder de overeenkomst beloofde systeem. De kantonrechter concludeert dan ook dat SET als eerste niet heeft geleverd wat Triple onder de overeenkomst van haar heeft mogen verwachten.
IT 1410

Geen beroep op gevolgschade als dat in eigen voorwaarden ook is uitgesloten

Rechtbank Gelderland 30 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:6411 (NMA office equipment tegen De Wal ICT)
Overeenkomst tot levering en implementatie van software (e-Synergy en Exact Globe); vraag of deugdelijk is nagekomen; vraag of ontbinding gerechtvaardigd is; nadien aan het licht gekomen gebrek; verwijzing naar de rol voor akte uitlating te benoemen deskundige. Door meermalig dezelfde of nagenoeg dezelfde algemene voorwaarden in haar overeenkomsten te gebruiken waarin is opgenomen dat gevolgschade is uitgesloten, kan er ook geen beroep worden gedaan op  6:233 BW, zo bepaalt artikel 6:235 lid 3 BW.

3.2. [NMA] heeft voor De Wal consultancy werkzaamheden verricht in verband met de implementatie van Exact Synergy en Globe. Deze consultancy werkzaamheden heeft zij, zoals afgesproken, op uurtarief uitgevoerd en tot september 2011 gefactureerd. Daarvoor heeft zij De Wal diverse facturen gestuurd voor een totaalbedrag van € 25.287,50.

De Wal vordert ontbinding van de overeenkomst, terugbetaling van reeds betaalde facturen en een verklaring voor recht dat NMA toerekenbaar tekor is gekomen in de nakoming van haar verplichtingen die uit de overeenkomst voortvloeiden en aansprakelijkheid voor de gelede schade (€59.522,00). Gebaseerd op een buitengerechtelijke ontbinding.

4.3. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de stukken en hetgeen partijen over en weer hebben gesteld blijkt dat er vanaf de aanvang van de implementatie van Exact Synergy en Globe problemen waren met het systeem. De oorspronkelijke deadline van 1 april 2011 is niet gehaald, waarna partijen in overleg zijn getreden en de deadline steeds is verschoven. Uit de email van 10 mei 2011 van NMA aan Exact (rov. 2.6) blijkt ook dat NMA zich terdege bewust was van de ernst van de klachten van De Wal. Ondanks inspanningen over en weer blijven er echter problemen bestaan met het systeem. De problemen bestaan, zoals De Wal onweersproken heeft aangevoerd, onder andere met de facturatie, de planning en het inlezen van bankafschriften. Op 10 januari 2012 (rov. 2.9) heeft De Wal een email naar NMA gestuurd waaruit volgt dat haar balans compleet verkeerde getallen weergeeft. Al deze problemen hebben uiteindelijk geresulteerd in een bijeenkomst in augustus 2012 van niet alleen NMA en De Wal, maar ook afgevaardigden van Exact en van Business Experts met als doel te komen tot een uiteindelijke oplossing op een redelijke termijn. De toen gemaakte afspraken zijn neergelegd in de brief van 24 augustus 2012 (zie rov. 2.11). Onder meer staat daarin wat op 14 september 2012 moest worden opgeleverd. Volgens De Wal heeft NMA op 14 september 2012 niet gepresteerd wat zij op 15 augustus 2012 met De Wal was overeengekomen. Daarom heeft zij de overeenkomst bij brief van 27 september 2012 buitengerechtelijk ontbonden.

4.10. Veronderstellenderwijs aangenomen dat wordt geoordeeld dat terecht is ontbonden ligt, gelet op artikel 6:271 BW in verbinding met 6:272 BW de vraag voor naar de waarde van de door NMA geleverde prestaties. Ook daarover heeft de rechtbank behoefte aan voorlichting.

4.11. De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en over de aan de deskundige voor te leggen vragen.
De rechtbank is voornemens de navolgende vragen aan de deskundige te stellen:
Wat is als oorzaak aan te merken van de problemen met de uitwisseling tussen Microsoft Exchange en Exact Synergy en Exact Globe en de niet werkende Exact Integrator? Ligt deze oorzaak bij de installatie van het systeem of bij de inrichting van het systeem?
Wat is de waarde van de (consultancy) prestaties van NMA voor De Wal?
Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?

4.12. De kosten van de deskundige komen op grond van artikel 195 Rv. vooralsnog voor rekening van De Wal. In een later stadium zal, afhankelijk van de uitkomst van de procedure, definitief worden beslist wie deze kosten moet dragen.

4.15. Artikel 6:235 lid 3 BW bepaalt dat een wederpartij geen beroep kan doen op artikel 6:233 BW (zowel onder a als onder b) als die partij zelf meermalen dezelfde of nagenoeg dezelfde algemene voorwaarden in haar overeenkomsten gebruikt. Desgevraagd heeft De Wal ter comparitie verklaard dat zij soortgelijke voorwaarden hanteert en zij heeft het beroep op art 6:235 lid 3 BW overigens niet bestreden. Hieruit volgt dat De Wal daarom, ingevolge artikel 6:235 lid 3 BW geen beroep toekomt op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden. De door NMA gehanteerde algemene voorwaarden zijn dan ook van toepassing op de tussen NMA en De Wal gesloten overeenkomst, zodat aansprakelijkheid voor gevolgschade is uitgesloten.
IT 1395

Gelet op het percentage van niet bij NVM aangesloten makelaars, kon mededinging niet volledig uitgeschakeld worden

HR 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:149 (NVM tegen failliete HPC Hard & Software Services)
Mededingingsrecht. Ondernemersvereniging verplicht haar leden bepaalde softwarepakketten "OMA" aan te schaffen. Besluiten hebben betrekking op andere markt dan die waarop leden actief zijn. Strijd met art. 6 lid 1 Mw? HvJEU 28 februari 2013, C-1/12, ECLI:NL:XX:2013:BZ3827, NJ 2013/284 (OTOC). Aanvang verjaringstermijn art. 3:310 BW.

Vertraagde verstrekking specificaties voor aansluiting softwarepakket. Schending art. 24 Mw? Vereisten rechtspraak HvJEU voor misbruik van economische machtspositie in geval van (constructieve) leveringsweigering.

 3.3. Het hof heeft in het eindarrest het vonnis van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat NVM heeft gehandeld in strijd met art. 6 lid 1 Mw, waar zij als ondernemersvereniging haar leden heeft verplicht de module Makelaardij af te nemen en (later) ten minste één licentie van de module Makelaardij af te nemen (rov. 2.12 en 2.18). Daarmee heeft NVM naar het oordeel van het hof onrechtmatig jegens HPC gehandeld (rov. 2.32). Waar de curator had aangevoerd dat NVM’s late terbeschikkingstelling van de TIARA-specificaties voor koppeling met OMA (terwijl NVM deze specificaties wel direct aan haar preferred supplier Realworks B.V. ter beschikking had gesteld) misbruik van economische machtspositie in de zin van art. 24 Mw oplevert, heeft het hof geoordeeld dat dat betoog faalt. In het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door NVM, heeft de curator onvoldoende onderbouwd dat de leveringsweigering van NVM heeft geleid tot de volledige uitschakeling van de mededinging op de markt voor kantoorautomatiseringssoftware voor makelaars in Nederland, waarop HPC actief was. Volgens het hof heeft de curator eveneens onvoldoende onderbouwd dat de terbeschikkingstelling van die specificaties onontbeerlijk of essentieel was om op de markt actief te zijn, in die zin dat er geen reëel of potentieel alternatief bestond. (rov. 2.28) Om die reden, zo overwoog het hof, kan in het midden blijven of NVM een economische machtspositie had en wordt ook niet toegekomen aan de afbakening van de relevante markt voor de (toegang tot) objectuitwisselingssoftware (rov. 2.24-25). Omdat volgens het hof de mogelijkheid aannemelijk was dat HPC schade heeft geleden doordat NVM haar leden had verplicht exclusief de module Makelaardij en (later) ten minste één licentie van de module Makelaardij af te nemen, wees het de vorderingen in zoverre toe. Het verweer van NVM dat de vorderingen van de curator zijn verjaard, is door het hof verworpen op de grond dat voor HPC pas eind 2003 duidelijk is geworden dat zij haar investeringen in OMA niet zou kunnen terugverdienen, en NVM in 2002 berichten naar buiten heeft gebracht dat zij concurrerende partijen tot de tender ging toelaten (rov. 2.31). Het hof heeft de zaak naar de schadestaatprocedure verwezen, onder de overweging dat in die procedure de door NVM opgeworpen causaliteitsverweren dienen te worden beoordeeld en specifiek kan worden gedebatteerd over de vraag of, en zo ja, over welke periode welke schade door HPC ten gevolge van het onrechtmatig handelen van NVM is geleden. (rov. 2.32)

4.3
Uit het feit dat art. 6 lid 1 Mw (evenals art. 101 VWEU) niet alleen een verbod inhoudt op besluiten die ertoe strekken dat de mededinging wordt beperkt, maar ook op besluiten die een zodanige beperking tot gevolg hebben, volgt reeds dat voor de toepasselijkheid van voormelde bepaling niet vereist is dat de wil van NVM gericht was op overtreding van dat verbod. Evenmin is vereist dat het besluit van een ondernemersvereniging betrekking heeft op de markt waarop haar leden actief zijn. Dit volgt reeds uit de tekst van de bepalingen en strookt voorts met de rechtspraak van het HvJEU. Blijkens HvJEU 28 februari 2013, C-1/12, ECLI:NL:XX:2013:BZ3827, NJ 2013/284 (OTOC) kan immers een besluit van een ondernemersvereniging niet alleen op de markt waarop de leden actief zijn de mededinging verhinderen, beperken of vervalsen in de zin van art. 101 lid 1 VWEU, maar ook op een andere markt waarop deze vereniging zelf een economische activiteit uitoefent (punt 44-45). Hetzelfde dient te gelden voor de toepassing van art. 6 Mw.

4.4
De in onderdeel 1 vermelde klachten falen derhalve.

5.3.4
In het onderhavige geval staat tussen partijen vast dat 20% van de makelaars niet was aangesloten bij NVM. In het oordeel van het hof ligt besloten dat de mededinging door HPC, derhalve ook de mededinging op de betrokken markt door de handelwijze van NVM niet volledig uitgeschakeld kon worden, gelet op dit percentage van niet bij haar aangesloten makelaars. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, gelet op hetgeen hiervoor in 5.3.1-5.3.3 is overwogen. Het is ook niet onbegrijpelijk. Het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat niet is voldaan aan een van de cumulatieve voorwaarden die blijkens de rechtspraak van het HvJEU gelden om te kunnen oordelen dat sprake was van misbruik van machtspositie in geval van leveringsweigering, wordt dan ook tevergeefs bestreden. De curator heeft daarom geen belang bij behandeling van de overige klachten van het onderdeel.

IT 1391

Geen kosten bij beëindiging onderneming

Hof 's-Hertogenbosch 14 januari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:22 (Proximedia tegen Just M&E)
Bewijsrecht. Getuigenverklaring. Winkelier (eenmanszaak) wordt benaderd door een vertegenwoordiger van een bedrijf en sluit met dat bedrijf een “overeenkomst voor informaticaprestaties” met een looptijd van vier jaar, waarin een ontbindingsvergoeding ad 60% van de nog niet vervallen maandelijkse betalingen is opgenomen. De winkelier krijgt opdracht te bewijzen dat hem bij het aangaan van de overeenkomst namens het bedrijf is toegezegd dat hij bij beëindiging van zijn onderneming ook zonder verdere verplichtingen de overeenkomst zou kunnen beëindigen. De winkelier wordt geslaagd geacht in de bewijsopdracht en de vordering van het bedrijf tot betaling van de ontbindingsvergoeding wordt afgewezen.

4.8.
Met grief 1 klaagt Proximedia erover dat de kantonrechter ten onrechte niet ook getuige [voormalig werkneemster van geintimeerde] als partijgetuige heeft aangemerkt.
Grief 2 houdt in dat de kantonrechter ten onrechte [geïntimeerde] in haar bewijsopdracht geslaagd heeft geacht.
Met de grieven 3 en 4 komt Proximedia op tegen de afwijzing van haar vordering en de veroordeling van haar in de proceskosten.

4.10.
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] geslaagd is in haar bewijsopdracht. Anders dan [voormalig werkneemster van geintimeerde] is [geïntimeerde] wel partijgetuige. De door haar als getuige afgelegde verklaring kan daarom alleen bewijs in haar voordeel opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het haar verklaring voldoende geloofwaardig maakt.
Partijgetuige [geïntimeerde] wordt in haar verklaring, dat [commercieel afgevaardigde] als vertegenwoordiger van Proximedia vóórdat partijen de overeenkomst sloten aan [geïntimeerde] heeft meegedeeld dat aan [geïntimeerde] geen kosten in rekening zouden worden gebracht wanneer zij haar bedrijf Just M&E vóór het einde van de looptijd van de overeenkomst zou beëindigen, in voldoende mate gesteund door de verklaring van [voormalig werkneemster van geintimeerde], die heeft verklaard dat [commercieel afgevaardigde] uitdrukkelijk heeft gezegd dat er geen kosten zouden zijn als de winkel zou ophouden voor het einde van de contractsperiode. De verklaring van [voormalig werkneemster van geintimeerde] acht het hof geloofwaardig, nu het hof aannemelijk acht dat [voormalig werkneemster van geintimeerde] zich de situatie, die voor haar bijzonder was, nog kan herinneren, en [voormalig werkneemster van geintimeerde] ook heeft verklaard dat zij de kwestie aandachtig heeft gevolgd. Ook de verklaring van [commercieel afgevaardigde] in de contra-enquête biedt enige steun aan de door [geïntimeerde] te bewijzen stelling. Weliswaar heeft deze getuige in zijn verklaring betwist dat hij voornoemde mededeling aan [geïntimeerde] heeft gedaan, maar hij verklaart wel dat hij [geïntimeerde] niet heeft gewezen op de "60 procents bepaling", waarmee de getuige kennelijk doelt op het hiervoor in r.o. 4.1.2 weergegeven artikel 7.1 van de overeenkomst, dat Proximedia aan een deel van haar vordering ten grondslag heeft gelegd. Evenals de kantonrechter is het hof van oordeel dat aan de betwisting van de toezegging door [commercieel afgevaardigde] maar beperkte waarde kan worden toegekend, nu het contact met [geïntimeerde] voor [commercieel afgevaardigde] een van de vele contacten was die hij als vertegenwoordiger had, zodat aannemelijk is dat hij zich niet meer alles precies kan herinneren. Dat blijkt ook wel uit het feit dat hij niet meer wist hoe vaak hij bij [geïntimeerde] was geweest.
Op grond van deze drie verklaringen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof bewezen dat [commercieel afgevaardigde] [geïntimeerde], voordat partijen de overeenkomst sloten, heeft toegezegd dat zij bij beëindiging van haar bedrijf voor het verstrijken van de looptijd van 48 maanden aan Proxima geen kosten in verband met de voortijdige beëindiging van de overeenkomst verschuldigd zou zijn.
Bespreking van de vraag of de verklaring van [geïntimeerde] als getuige, dat zij de overeenkomst voor het sluiten van de overeenkomst niet heeft doorgelezen omdat zij klanten moest helpen, juist is, kan achterwege blijven, reeds omdat bewezen is dat [commercieel afgevaardigde] haar voor de ondertekening heeft meegedeeld dat zij zonder beëindigingskosten de overeenkomst tussentijds kon opzeggen. Ook de vraag of de kantonrechter terecht heeft overwogen dat de winkelruimte kennelijk niet bijzonder groot was, kan in het licht van het voorgaande in het midden blijven.

4.11 (...) Hieraan kan niet afdoen dat, zoals Proximedia heeft aangevoerd, haar vertegenwoordigers niet bevoegd zijn om van de tekst van de overeenkomst afwijkende toezeggingen aan (potentiële) afnemers van haar diensten te doen. Wat er verder zij van die stelling van Proximedia, het ontbreken van die bevoegdheid betekent niet zonder meer dat haar vertegenwoordigers niet toch feitelijk dergelijke toezeggingen (kunnen) doen. Het hof is van oordeel dat een wederpartij op een toezegging van een vertegenwoordiger mag afgaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, in die zin dat de wederpartij moet begrijpen dat een vertegenwoordiger zijn volmacht te buiten gaat. Een dergelijke bijzondere omstandigheid doet zich hier niet voor. (...)
IT 1389

Garantieverplichtingen voor elektronische sloten van lockers

Hof Arnhem-Leeuwarden 21 januari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:361 (Fit Focus tegen Sistim)
Niet nakoming van garantieverplichtingen met betrekking tot elektronische sloten van lockers in een sportcomplex.

Volgens Fit Focus kon het betreffende slot niet meer via het elektronisch paneel geopend worden en deed in de loop der tijd een identiek probleem zich voor met een groot aantal andere sloten waardoor deze feitelijk onbruikbaar werden. In 2004/2005 heeft Sistim ter uitvoering van een daartoe met Fit Focus gesloten overeenkomst sanitaire wanden, sanitaire cabines, garderobekasten en dergelijke geleverd en geplaatst in het door Fit Focus nieuw gebouwd sportcomplex. Onderdeel van deze overeenkomst is de levering en montage in januari 2015 van 174 garderobekasten (lockers) voorzien van elektronische codesloten.

Het hof veroordeelt Sistim tot betaling aan Fit Focus van een bedrag van € 29.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.

2.17. Sistim heeft ten verwere nog naar voren gebracht dat Fit Focus het in 2005 aan haar gegeven advies om de batterijhouders in te vetten met vaseline niet heeft opgevolgd. In dit verband heeft zij een beroep gedaan op artikel 9.11 van de A.V., inhoudende dat “de garantie vervalt indien is afgeweken van de onderhoudsvoorschriften”. Het hof gaat aan dit verweer voorbij. Zoals Fit Focus terecht heeft aangevoerd, gaat het hier niet om een (bij levering gegeven) onderhoudsvoorschrift maar om een advies dat is gegeven nadat de problemen waren ontstaan. Bovendien heeft Sistim niet (gemotiveerd) gesteld dat het opvolgen van dit advies door Fit Focus de nadien ontstane problemen zou hebben voorkomen. Dit had temeer van haar mogen worden verwacht nu uit de brieven van [toeleverancier] en producent Mauer (prod. 5 inleidende dagvaarding) blijkt dat deze de problemen wijten aan vocht en dat zelfs na lakken van de printplaat en ingieten van de elektronica door hen geen garantie wordt gegeven.
IT 1386

Opzegging van aanbestede opdracht vanwege afgegeven garanties

Vzr. Rechtbank Den Haag 22 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:651 (Gino B.V. tegen GGD)
Uitspraak ingezonden door Douglas Mensink, MICTA. Contractenrecht. Aanbesteding. ARBIT. Gino houdt zich bezig met de onwikkeling van software op het gebied van de zorg, welzijn en gezondheid. De GGD'en hebben een aanbesteding uitgeschreven voor een Digitaal Dossier Jeugdzorggezondheid als opvolger van het Elektronisch Kind Dossier. De ARBIT-voorwaarden zijn van toepassing. de GGD'en hebben vastgesteld dat veel discrepanties lijken te bestaan tussen bepaalde functionele eisen en de door Gino afgegeven G-3-garanties en hebben - na correspondentie - de overeenkomst opgezegd omdat in strijd met de waarheid G-3-garantie zijn afgegeven.

De verwijten zien niet op de uitvoering, maar op het aangaan van de overeenkomst onder valse voorwendsels. De verklaring van Gino maakt onderdeel uit van de contractuele verhouding. Uit steekproeven is gebleken dat 30 van de 50 in het kader van de onderzochte functionaliteiten niet voldoet aan de afgegeven garanties. Gino heeft 30% erkent, 60% niet be- of weersproken en 10% onvoldoende sterk weersproken.

3.5. Met de GGD'en - en anders dan Gino - is de voorzieningenrechter van oordeel dat die bijlage c.q. verklaring van Gino onderdeel uitmaakt van de contractuele verhouding tussen partijen. De bijlage bepaalt dat ook uitdrukkelijk. Gesteld noch gebleken is dat die contractueel afdwingbare garantieverplichting nadien is herroepen. Bovendien heeft Gino door ondertekening van bijlage 13 van de UTI uitdrukkelijk verklaard dat zij - voor zover de opdracht aan haar wordt gegund - de in de overeenkomst opgenomen uitgangspunten en contractuele voorwaarden integraal onderschrijft en onvoorwaardelijk accepteert als overeenkomst tussen de GGD'en en haar, in combinatie met de door haar ingediende inschrijving en de daarin afgegeven garanties. Daarnaast bepaalt artikel 2.3 van de overeenkomst dat verstrekte garanties worden geacht onderdeel uit te maken van de overeenkomst.

3.6. In het licht van het voorgaande kan de GGD'en niet worden tegengeworpen dat de door Gino ondertekende bijlagen 6 en 13 van de UTI - anders dan overige documenten - niet expliciet zijn opgenomen in (artikel 2.2 van) de overeenkomst. Overigens ligt het - gelet op het grote belang van de gegeven garanties voor de gunningsbeslissing en daarmee voor het sluiten van de overeenkomst met Gino - ook niet voor de hand dat de in bijlage 6 neergelegde garantieverplichting komt te vervallen doordat die bijlage niet (ook) uitdrukkelijk wordt vermeld in de overeenkomst. Gino heeft in ieder geval moeten (kunnen) begrijpen dat zij - contractueel - nog steeds gehouden is om aan de onvoorwaardelijk door haar verstrekte garanties te voldoen en dat zij daarop door de GGD'en kan worden aangesproken na het sluiten van de overeenkomst.

3.7. Het vorenstaande betekent dat de GGD'en de overeenkomst onmiddellijk mogen opzeggen indien blijkt dat niet wordt voldaan aan (één of meer van) de verstrekte garanties. Deze bevoegdheid komt hen toe gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst en - mede gelet op het bepaalde in artikel 4.1 van de overeenkomst - dus ook gedurende de periode van zes maanden die is uitgetrokken voor de migratie en implementatie van het systeem. Ten aanzien van de G-3-garanties klemt dat te meer, nu Gino door het verstrekken daarvan garandeerde dat de betreffende functionaliteiten op het moment van gunning, ofwel 30 mei 2013, aanwezig zijn in het door haar aangeboden systeem.

3.8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben de GGD'en in het (beperkte) bestek van de onderhavige procedure aannemelijk gemaakt dat het door Gino aangeboden systeem op 30 mei 2013 niet voorzag in een aantal verlangde functionaliteiten ten aanzien waarvan Gino G-3-garanties heeft verstrekt. Daarvoor is het volgende van belang.

3.9. Volgens de GGD'en bleek uit een tweetal steekproeven dat het systeem van Gino voor wat betreft 30 van de 50 in het kader van die proeven onderzochte functionaliteiten niet voldoet aan de door haar dienaangaande afgegeven G-3-garanties. Voorts stellen zij dat Gino 30% daarvan erkent, 60% niet be- of weerspreekt en 10% onvoldoende sterk weerspreekt, alsmede dat het vooral hoofdfunctionaliteiten betreft en geen detailfunctionaliteiten.

3.13. Op grond van al het bovenstaande moet ervan worden uitgegaan dat de GGD'en op goede gronden gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid om de overeenkomst tussentijds/onmiddellijk op te zeggen en behoeft van hen niet te worden verlangd dat zij daaraan verdere uitvoering geven.

Lees de uitspraak:
Afschrift KG ZA 13-1360 (pdf)
ECLI:NL:RBDHA:2014:651 (link)
ECLI:NL:RBDHA:2014:651 (pdf)

IT 1380

Tussenarrest over omzetgarantie voor softwareverkoop

Hof Den Haag 10 december 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4430 (Brink automatisering tegen X)
Tussenarrest. Samenwerkingsovereenkomst software; uitleg overeenkomst; omzetgarantie; exclusiviteitsbeding; beëindigingsbepaling; doorbetaling na beëindiging; tekortkoming; schade.

Brink is een onderneming die software ontwikkelt, onderhoudt en in licentie geeft, gericht op ondernemingen in de bouwbranche. Zij heeft het softwarepakket IBIS-TRAD ontwikkeld en in licentie gegeven, een calculatieprogramma voor de bouw waarmee begrotingen kunnen worden opgesteld. [geïntimeerde] drijft onder de naam [X] een onderneming met software-ontwikkeling als kernactiviteit. [geïntimeerde] heeft het softwarepakket INCAM ontwikkeld, waarmee offerteaanvragen verstuurd kunnen worden en offertes ontvangen en beoordeeld kunnen worden.

In februari 2002 zijn partijen een overeenkomst aangegaan, op grond waarvan Brink voor [geïntimeerde] INCAM zou verkopen aan haar doelgroep en deze zou ondersteunen.

6. De eerste vier grieven van [geïntimeerde] in incidenteel appel zijn gericht tegen de overwegingen inzake en de beslissing op de vordering in conventie. [geïntimeerde] stelt dat de in de overeenkomst opgenomen garantie van een afdracht door Brink van € 45.000,- voor elk jaar van de overeenkomst geldt. Hij beroept zich daarbij op de in rechtsoverweging 1.2 genoemde brief van Brink, waarin geen tijdsbeperking voor de garantie is opgenomen en waaruit ook niet blijkt dat Brink bedoeld heeft die garantie tot 2006 te beperken.(...)
7.De grieven kunnen niet slagen.

Verdere leeswijzer:

exclusiviteitsbepaling
Inspanningsverplichting Brink
afdrachtplicht na beëindiging overeenkomst
onrechtmatige daad
overige
schade

11.1 Gelet op de formulering van de exclusiviteitsbepaling (‘producten, die in concurrentie zouden kunnen treden’ en ‘te zullen verkopen of bij de fabricage of handel daarin op enigerlei wijze direct of indirect betrokken te zijn’) hebben partijen beoogd over en weer een verregaande exclusiviteit te bedingen. In de hiervoor gecursiveerd weergegeven onderdelen van de bepaling ligt besloten dat die exclusiviteit mede de ontwikkeling van een concurrerend product betreft, en dat de exclusiviteit slaat op de functies die INCAM vervult.  (...)