DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IT 1717

Geen fatale termijn met ingebrekestellende kracht

Hof 's-Hertogenbosch 24 februari 2015, IT 1717; ECLI:NL:GHSHE:2015:611 (Feelings)
ICT-werkzaamheden. Partij stelt vast dat binnen de huidige overeenkomst niet mogelijk is om 'Feelings' af te bouwen met alle wensen en dat het project laat zoals het is (geen samenwerking). Er is geen bevoegdheid tot ontbinden, omdat er geen verzuim was. Er is geen fatale termijn die voldoende bepaald om ingebrekestellende kracht te hebben.

3.5.4. Tussen partijen staat vast dat [appellante] [geïntimeerde] niet in gebreke heeft gesteld. Anders dan [appellante] heeft aangevoerd, is geen sprake van de situatie als omschreven in artikel 6:83 aanhef en onder a BW (verzuim treedt zonder ingebrekestelling in wanneer, kort gezegd, een fatale termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen). In de door [geïntimeerde] aan [appellante] gestuurde offerte (r.o. 3.1.2) heeft [geïntimeerde] geschreven: “Looptijd van dit (deel)project is geraamd op 5 weken vanaf datum gunning project”. [appellante] heeft die offerte geaccepteerd (r.o. 3.1.3). Daarbij heeft [appellante] ook nog geschreven: “Wat betreft het [ont-'X.'en]: zo spoedig mogelijk mee beginnen en opleveren.”
Naar het oordeel van het hof hebben partijen aldus geen fatale termijn in de zin van voormeld artikel afgesproken, noch daargelaten dat hoe dan ook geen sprake is van een termijn die voldoende bepaald is om ingebrekestellende kracht te hebben.

3.5.7. Artikel 6:265 lid 2 BW bepaalt dat, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat wanneer de schuldenaar in verzuim is. Nu [geïntimeerde] niet in verzuim is komen te verkeren en nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk was, was [appellante] niet bevoegd de overeenkomst te ontbinden. Indien zijn brief van 11 juni 2013 al als buitengerechtelijke ontbinding zou kunnen worden gezien, ontbeert die “ontbinding” rechtsgevolg. Ook de gevorderde rechterlijke ontbinding moet worden afgewezen, nu aan [appellante] op voorgaande gronden geen bevoegdheid tot ontbinding toekomt. Dat betekent ook dat de op de ongedaanmakingsverplichting gebaseerde vordering tot terugbetaling van het bedrag van € 2.856,-- niet toewijsbaar is. Daaruit vloeit voort dat de nevenvorderingen een zelfde lot treft.
IT 1706

Nederland ICT Voorwaarden? Vijf redenen om ze niet te accepteren

Bijdrage ingezonden door Philip van der Weijde, ICTRecht BV. Je ziet ze steeds vaker voorbij komen, de Nederland ICT Voorwaarden. Het zijn de nieuwe leveringsvoorwaarden die sinds juni 2014 de ICT~Office Voorwaarden uit 2009 vervangen. Aangezien het om leveringsvoorwaarden gaat, is het niet verwonderlijk dat zij enigszins in het voordeel van de leverancier zijn opgesteld. Dit is leuk voor u als leverancier, minder leuk voor u als afnemer. De Nederland ICT Voorwaarden zijn namelijk nogal klantonvriendelijk. Ik presenteer u daarom vijf redenen waarom u als klant beter niet met deze voorwaarden akkoord kunt gaan.

Beperkte aansprakelijkheid
Eigenlijk zijn er maar weinig punten in de voorwaarden te vinden waarbij de aansprakelijkheid van de leverancier niet is uitgesloten. Zo is de leverancier bijvoorbeeld niet aansprakelijk voor aanspraken die ontstaan bij de verwerking van persoonsgegevens. Zorg er daarom ook altijd voor dat wanneer er bij het uitvoeren van de overeenkomst persoonsgegevens in handen van een ICT-aanbieder komen, u van tevoren een bewerkersovereenkomst sluit. Daarnaast kan de leverancier ook niet aansprakelijk worden gesteld bij dataverlies of wanneer de apparatuur die voor onderhoud bij de leverancier is, verloren gaat of beschadigt. En om het allemaal nog leuker te maken, is de leverancier enkel aansprakelijk voor directe schade en niet voor indirecte schade. Althans, voor zover deze niet uitgesloten is natuurlijk.

Prijsverhogingen
Betaalt u periodiek bedragen aan de leverancier voor de diensten die worden geleverd? In dat geval mag de leverancier prijsverhogingen doorvoeren, mits hij dit minimaal drie maanden voor de door te voeren prijsverhoging schriftelijk meldt. Als klant heeft u dan 30 dagen de tijd om de overeenkomst te ontbinden. Best een redelijke regeling zult u misschien denken. Het is echter behoorlijk vervelend wanneer u sterk afhankelijk bent van de te leveren diensten en u feitelijk geen keuze hebt om de prijsverhoging te weigeren. Uw bedrijfsvoering komt dan immers op de tocht te staan.

Altijd ingebrekestelling vereist
Voor wat betreft de afgesproken levertijden geldt slechts dat de leverancier deze zoveel mogelijk in acht zal nemen. Verder is duidelijk dat alle overeengekomen opleverdata de leverancier niet binden en enkel een “indicatief karakter” hebben. Het is dus telkens maar afwachten of en wanneer het project afgerond zal worden. Hoe zit dat dan als er wel een fatale termijn is gesteld? De wet bepaalt in dit geval dat er automatisch sprake is van verzuim en er dus geen ingebrekestelling nodig is. De voorwaarden stellen echter dat bij overschrijding van deze termijn de leverancier nog niet in verzuim is. De voorwaarden zijn hiermee strenger dan de wettelijke regeling en de leverancier zal dus te allen tijde eerst in gebreke moeten worden gesteld.

Verplichte arbitrage
Bent u niet tevreden over de wijze waarop de leverancier de overeenkomst heeft uitgevoerd? Normaal gesproken zou het u vrij staan naar de rechter te stappen om ofwel juiste nakoming en schadevergoeding te vorderen ofwel de overeenkomst te laten ontbinden. Wanneer u akkoord bent gegaan met de Nederland ICT Voorwaarden bent u helaas eerst verplicht het geschil middels arbitrage in Den Haag te laten beslechten. Valt het geschil echter binnen de bevoegdheid van een kantonrechter, dan kan in afwijking van de ICT~Office Voorwaarden nu wel een procedure bij de bevoegde rechtbank worden gestart. Ook bestaat er nog steeds de mogelijkheid om eerst tot een ICT-Mediation procedure over te gaan.

Intellectuele eigendom

Voor wat betreft de intellectuele eigendomsrechten die op de te ontwikkelen producten rusten verkrijgt u als klant een gebruiksrecht. Dit gebruiksrecht is niet-exclusief, niet-overdraagbaar, niet-verpandbaar en niet sub-licentieerbaar. Kortom, dit gebruiksrecht is voor u en voor niemand anders. In het geval dat u de leverancier zover krijgt de intellectuele eigendomsrechten toch over te dragen, dan moet dat volgens de voorwaarden schriftelijk en uitdrukkelijk gebeuren. Daarnaast behoudt de leverancier ook na de overdracht het recht om de ideeën en materialen die tot de ontwikkeling hebben geleid voor andere doeleinden te gebruiken. Daar gaat uw gouden idee! Om dit te voorkomen is het dan ook altijd verstandig een concurrentie- en geheimhoudingsbeding in de overeenkomst op te nemen.

Het moge duidelijk zijn dat de Nederland ICT Voorwaarden veel eenzijdige bepalingen bevatten. Bij kleine ICT-projecten kan het accepteren van deze voorwaarden niet veel kwaad. Gaat het echter om grotere projecten waarbij ook meer financiële risico’s meespelen, dan raad ik iedereen aan om deze voorwaarden niet te accepteren en bij voorkeur te kiezen voor een overeenkomst op maat. Op die manier kan er beter recht worden gedaan aan de belangen van beide partijen. Als alternatief kan er ook gekozen worden zelf de algemene voorwaarden op te stellen met behulp van onze generatoren.

IT 1705

Niet naleven gebruikersvoorwaarden free disclaimer is auteursrechtinbreuk

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 11 december 2013, IT 1705 (eiser tegen Reputations Corporate Communication)
Vgl. IE-Forum.nl - IEF 14691. Auteursrecht. Licentie. Eiser heeft in het najaar van 2002 een internetdisclaimer geschreven. Deze is te raadplegen via www.freedisclaimer.eu en mag, met inachtneming van de gebruiksvoorwaarden, door anderen door middel van een hyperlink openbaar worden gemaakt. Eiser heeft Reputations diverse malen verzocht de disclaimer van haar website te verwijderen ofwel de bron of naam van eiser bij de disclaimer te vermelden. Hieraan werd niet voldaan en heeft de inbreukmakende URL op de zwarte lijst van zijn pagina geplaatst, waarop gedaagde verzoekt om verwijdering. De wijze waarop gedaagde de disclaimer gebruikt, levert een inbreuk op van het aan eiser toekomend auteursrecht.

4.6. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of Reputations zich aan de door [eiser] gestelde voorwaarden heeft gehouden. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de gebruiksvoorwaarden voldoende duidelijk blijkt dat indien een (rechts)persoon/ organisatie de disclaimer op zijn of haar website wil plaatsen, hij/zij daarvoor op die desbetreffende website een link met de html-regel dient op te nemen, zoals vermeld onder 1. van de gebruiksvoorwaarden. Daar staat immers ‘slechts linken naar de disclaimer d.m.v. de vorenbedoelde html-regel;’. Indien een gebruiker van een website voornoemde link aanklikt, zal de disclaimer verschijnen. In dit geval heeft Reputations niet de hyperlink getoond op haar website, maar de disclaimer gekopieerd en geplakt. Deze werkwijze is niet conform de door [eiser] gewenste wijze van tonen van de disclaimer. [eiser] heeft echter verklaard dat hij het kopiëren en plakken van de disclaimer gedoogd, mits zijn naam en/of de bron wordt vermeld. Vaststaat dat ook dat niet is gebeurd. Het verweer van Reputations dat in de gebruiksvoorwaarden niet is vermeld dat de disclaimer niet gekopieerd en geplakt mag worden en dat in het geval dit wel gebeurt de bron moet worden vermeld, slaagt niet. Immers, zoals gezegd is de te hanteren werkwijze voor openbaarmaking duidelijk omschreven en Reputations heeft zich daaraan niet gehouden. Dat in de gebruiksvoorwaarden niet is opgenomen dat indien de disclaimer wordt gekopieerd en geplakt de bron moet worden vermeld, is gelet op het vorenstaande logisch omdat dit niet de te volgen werkwijze conform de gebruiksvoorwaarden is. [eiser] is gerechtigd om aan de ‘gedoogde’ werkwijze tot openbaarmaking van de disclaimer een voorwaarde te verbinden. Deze voorwaarde heeft hij aan Reputations kenbaar gemaakt in het e-mailbericht van 19 september 2013. Nu Reputations zich niet houdt aan die voorwaarde handelt zij ook in die zin in strijd met het auteursrecht van [eiser].

4.7. Nu aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de disclaimer een auteursrechtelijk beschermd werk is en vaststaat dat Reputations zich niet houdt aan de door [eiser] gestelde voorwaarden aan het gebruik van de disclaimer, is voldoende aannemelijk dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat Reputations inbreuk maakt op de auteursrechten van [eiser]. De vordering tot het staken en gestaakt houden van de inbreuk makende handelingen zal gelet daarop worden toegewezen, met dien verstande dat Reputations wel gerechtigd de disclaimer op haar website te tonen indien zij dat doet overeenkomstig de daaraan door [eiser] gestelde voorwaarden.

IT 1704

Schade van niet nakomen fatale termijn nog nader te beoordelen

Hof 's-Hertogenbosch 17 februari 2015, IT 1704; ECLI:NL:GHSHE:2015:480 (Stichting JBZ tegen Alert Life Sciences Computing)
Korte weergave: Complexe ICT-opdracht, aard samenwerkingsrelatie, nadere afspraken tussen opdrachtgever en leverancier, fatale termijn overeengekomen en niet nagekomen door leverancier, ontbindingsverklaring, schade nog nader te beoordelen. JBZ is een groot regionaal ziekenhuis waarin vrijwel alle medische specialisaties. Alert ontwikkelt, levert en onderhoudt software voor gezondheidszorg voor een een 'paper free hospital'. De software bestaat uit verschillende, onderling koppelbare modules.

3.8.5. Tussen partijen is er discussie over of de datum van 28 februari 2011, die in het Change Proposal (pag. 35) is opgenomen voor de eerste IAT, tussen hen als een fatale termijn heeft te gelden. JBZ betoogt dat “for the time being” betekent: op dit moment. Er kunnen dus andere afspraken worden gemaakt, maar als die er niet zijn, blijft de datum als fatale termijn staan. Alert c.s. wijst erop dat de milestone voor de eerste IAT “for the time being” was gepland op 28 februari 2011, waarbij zij aangeeft dat “for the time being” betekent dat nog geen fatale termijn was overeengekomen.
3.8.5.1. Het hof stelt vast dat blijkens het Change Proposal (pag. 35) de datum van 28 februari 2011 tussen partijen geldt als een milestone. Dat dit “for the time being” was, wil daarmee nog niet zeggen dat de datum niet als fataal zou hebben te gelden. Dit zou slechts anders zijn, als partijen een nieuwe fatale termijn zouden zijn overeengekomen. Daarvan is echter niet gebleken, zodat de conclusie is dat de datum van 28 februari 2011 tussen partijen het karakter heeft van een fatale termijn. Daaraan doet niet af de door de rechtbank genoemde omstandigheid dat op pagina 19 van het Change Proposal wordt uitgegaan van 1 oktober 2012 als nieuwe datum voor GoLive, met de toevoeging “Please note: dates are only an indication”. Het hof begrijpt deze toevoeging als niet meer dan de onderkenning door partijen van het gegeven dat het kunnen overgaan tot uitvoering van de fase van GoLive afhankelijk was van de stand van zaken met betrekking tot andere (eerder te voltooien) onderdelen van het project.

 

3.9.5. Het hof komt tot de slotsom dat de termijn voor de (eerste) IAT uit het Change Proposal een fatale termijn was en dat Alert c.s. deze termijn niet is nagekomen. Weliswaar heeft JBZ kennelijk geaccepteerd dat in januari/februari 2011 niet een volledige IAT werd uitgevoerd, maar slechts een gedeelte daarvan, te weten de FAT, maar de resultaten van deze FAT waren onbevredigend, hetgeen niet aan JBZ was toe te rekenen, en daarmee kon JBZ stellen dat de fatale termijn van 28 februari 2011 niet was gehaald en dus het in het Change Proposal opgenomen tijdpad niet werd nagekomen. Dat JBZ zich eerder niet op het niet gehaald hebben van een milestone heeft beroepen, leidt naar het oordeel van het hof niet tot de conclusie dat JBZ zich niet (langer) op het niet halen van deze milestone zou kunnen beroepen.

3.17.5. In hoger beroep heeft JBZ nog niet gereageerd op het door Alert c.s. ten aanzien van de schade gevoerde verweer. Het hof zal JBZ in de gelegenheid stellen om bij akte daarop in te gaan. Met name verzoekt het hof JBZ te reageren op het verweer van Alert c.s. dat de door JBZ opgevoerde schadeposten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat zij niet vallen onder de diverse door JBZ aangehaalde subbepalingen van artikel 16.3 van de Raamovereenkomst.
Het hof wijst erop dat JBZ in hoger beroep weliswaar schadeposten opsomt tot een totaalbedrag van € 24.304.560,58, maar dat ter beoordeling voorligt of de schadevordering van JBZ tot een bedrag van € 1.500.000,-- kan worden toegewezen.
IT 1695

Provider moet data in the cloud aan curatoren geven

Rechtbank Oost-Brabant 13 februari 2015, IT 1695 (curator tegen Detron en Phoenix)
Failliet probeert (via stromannen en andere entiteiten) curatoren te dwarsbomen in de uitvoering van hun wettelijke taak. Gebod aan de provider om data in the cloud aan curatoren ter beschikking te stellen door de digitale omgeving zodanig te herstellen dat de provider aan curatoren via het Citrix portal door middel van “alleen lezen”-rechten toegang verleent tot de via een derde bij de provider gehoste concerndata onder de voorwaarde dat curatoren aan de provider een redelijke vergoeding betalen voor de werkzaamheden zij in dit verband moet maken.

De derde die de overeenkomst met de provider heeft gesloten wordt op straffe van een dwangsom verboden enige handeling te verrichten waardoor de jegens de provider uitgesproken veroordeling wordt belemmerd.

4.7. Vooropgesteld wordt dat curatoren buiten de discussie staan die tussen Phoenix en de [naam 1] Groep gevoerd wordt over de voorwaarden waaronder de contracten met Detron overgaan op de [naam 1] Groep, waaronder [naam 1] Group B.V. Deze (contracts)partijen kunnen voorwaarden opgenomen in hun overeenkomsten niet aan curatoren tegenwerpen omdat curatoren een zelfstandig wettelijk recht hebben op toegang tot en inzage in data die voor de uitoefening van hun taak van belang zijn.

4.8. De voorzieningenrechter zal daarom Detron gelasten binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de digitale omgeving zodanig te herstellen dat aan de curatoren via het Citrix portal door middel van “alleen lezen”-rechten toegang wordt verleend tot de data die via Phoenix wordt althans, tot voor kort, werd gehost en dat onder de voorwaarde dat curatoren (gelijk zij ook hebben aangeboden) aan Detron een redelijke vergoeding betalen voor de werkzaamheden die Detron in dit verband moet maken. De voorzieningenrechter zal Phoenix verbieden enige handeling te verrichten waardoor de jegens Detron uit te spreken veroordeling wordt belemmerd en zal aan dit gebod een dwangsom verbinden zoals door curatoren is gevorderd.

IT 1693

Betwiste feitencomplexen over software-auteursrechten, niet voor KG geschikt

Vzr. Rechtbank Limburg 22 december 2014, IT 1693; ECLI:NL:RBLIM:2014:11173 (Katoomba tegen Voorzorg c.s. en Mosadex)
Auteursrecht. Bewijs. Katoomba vordert verlenen van gebruiksrechten aan derde partijen op en toegang tot programmatuur waarvan Katoomba het auteursrecht heeft, waaronder DPS Programmatuur. Aangezien er een feitencomplexen over en weer wordt betwist zonder nadere bewijsvoering, die ontbreekt, en zonder deskundige expertise en advisering van de voorzieningenrechter, leent de behandeling zich niet voor inhoudelijke beoordeling in kort geding en worden de vorderingen afgewezen.

4.9. De voorzieningenrechter is in het onderhavige geval van oordeel dat partijen over en weer op de door de ander(en) ter zitting als belangrijkste pijlers van hun respectievelijke vorderingen gepresenteerde feitencomplexen - namelijk:
- aan de zijde van Katoomba: Vici heeft in 2014 aan Katoomba het auteursrecht op DPS softwareprogrammatuur overgedragen in 2014 (1); Voorzorg B.V. zat vast aan een schriftelijke licentieovereenkomst met Vici uit 2009 en aan Fenit voorwaarden/ICT-Office voorwaarden (2); Voorzorg BV heeft in strijd met die overeenkomst (met behulp van Mosadex) de programmatuur aan Voorzorg Limited ter beschikking gesteld (3) en Voorzorg Limited heeft die programmatuur gebruikt/gebruikt die programmatuur (4);
- aan de zijde van Mosadex c.s.: Vici mocht onderhoud, support en verdere ontwikkeling op DPS programmatuur niet opzeggen, zoals zij heeft gedaan en Vici heeft onderhoud, support en doorontwikkeling CFS programmatuur nooit opgezegd (1); Katoomba is niet auteursrechthebbende (2); Katoomba biedt geen adequaat onderhoud, support en doorontwikkeling voor DPS en CFS en dat heeft grote schadelijke gevolgen voor Mosadex c.s. (3); Mosadex c.s. hebben jegens Katoomba recht en belang bij levering van broncode van programmatuur (4),
uitdrukkelijk en onderbouwd verweer hebben gevoerd en daarbij de juistheid van de feitelijke en juridische stellingen gemotiveerd hebben betwist, zodat het zonder nadere bewijsvoering, die ontbreekt en die in kort geding niet aan de orde is, en zonder deskundige expertise en advisering van de voorzieningenrechter, die in kort geding evenmin voorhanden is, niet mogelijk is om alle voor een oordeel relevante noodzakelijke feiten vast te stellen.

4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de zaak zich derhalve niet leent voor inhoudelijke beoordeling in kort geding en hij zal om die reden de vorderingen over en weer afwijzen.
IT 1692

Geen buitengerechtelijke ontbinding bij ontwikkeling verzekeringssoftware

Rechtbank Den Haag 24 december 2014, IT 1692 (Elips c.s. tegen Automatiseringsmaatschappij Gouda)

Overeenkomst. Tussenvonnis. Ingebrekestelling en ontbinding. Elips c.s. ontwikkelt verzekeringssoftware voor De Goudse. De Goudse heeft gepoogd tot buitengerechtelijke ontbinding over te gaan. Niet gebleken is echter dat Elips van rechtswege in verzuim is geraakt. Daarvoor is onder meer van belang dat partijen de leveringstermijnen gedurende de ontwikkelingsfase niet strak in de hand hebben gehouden. De besproken data moeten in casu  worden gezien als streefdata. Het door De Goudse aangevoerde stuurgroepverslag kan bovendien niet als ingebrekestelling worden beschouwd, zodat ook via deze weg geen verzuim is ontstaan. Wel heeft De Goudse de overeenkomsten inmiddels rechtsgeldig opgezegd. Verdere beslissingen worden aangehouden.

De ontbinding:

4.18. De Goudse heeft niet gesteld dat sprake is van een blijvende of tijdelijke onmogelijkheid tot nakoming door Elips c.s. van haar verplichtingen en daarvan is ook overigens niet gebleken. Dat betekent dat de bevoegdheid voor De Goudse tot ontbinding van de OPP en de aanvullende overeenkomsten pas ontstaat, wanneer Elips c.s. in verzuim is.

4.20. (...) Uit de processtukken (in het bijzonder uit de ruim 250 door partijen overgelegde producties) en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat partijen in de loop der jaren steeds in goed overleg en in afwijking van de OPP en de aanvullende overeenkomsten nadere en ook aanvullende afspraken hebben gemaakt, niet alleen over de data van oplevering, maar ook over de inhoud van een bepaalde oplevering en de specificaties en nadere wensen van De Goudse, waardoor de in verband met de OPP en de aanvullende overeenkomsten uit te voeren werkzaamheden in de loop der tijd zijn uitgebreid. Dat partijen al vrij snel na ondertekening van de OPP tot deze handelwijze zijn overgegaan en niet strikt de hand hebben gehouden aan de in de PID van de OPP opgenomen termijnen, blijkt uit het feit dat de twee in de PID opgenomen opleverdata voor fase 1A (15 juli 2011) en fase 1B (22 september 2011) van PensionOffice niet zijn gehandhaafd, terwijl uit de processtukken blijkt dat De Goudse daar geen van de in artikel 3.1.6 van de OPP genoemde consequenties aan heeft verbonden (zie 2.7. hiervoor). Dit leidt tot de conclusie dat, Elips c.s. niet in verzuim is komen te verkeren door de overschrijding van de in de PID van de OPP opgenomen opleverdata voor fase 1 van PensionOffice (1A, 1A bis en 1B).

4.21. De rechtbank is verder van oordeel dat de door partijen gedurende de uitvoering van het PPI-project nader vastgestelde data voor oplevering in verband met de verschillende projecten steeds streefdata zijn geweest, waarbij partijen – wanneer deze niet gehaald werden – voortdurend nadere data overeenkwamen. In de verslagen van de stuurgroep (bijvoorbeeld 15 mei 2012, zie. 2.13. hiervoor) worden herhaaldelijk termen gebruikt als “(de) verwachting is” en “verwachte opleverdatum”. Dat de meermaals overeengekomen en aangepaste opleverdata geen fatale data zijn, doet ook recht aan, en is in lijn met, het onderhavige complexe ontwikkel- en implementatieproject, waaraan alle betrokken partijen, en dus ook De Goudse, een bijdrage dienden te leveren. Het enkel verstrijken van de nader overeengekomen opleverdata voor de verschillende projecten heeft aldus niet geleid tot het intreden van verzuim aan de kant van Elips c.s. Dit zou eerst anders zijn geweest wanneer De Goudse bij het overeenkomen van een nieuwe opleverdatum uitdrukkelijk kenbaar zou hebben gemaakt dat zij – in afwijking van de ontstane handelwijze om de opleverdata als streefdata aan te merken – aan overschrijding van die datum gevolgen zou verbinden. Dat De Goudse aldus heeft gehandeld blijkt niet uit de in het geding gebrachte stukken. De rechtbank neemt in dit verband bovendien in aanmerking dat partijen steeds gezamenlijk verantwoordelijk zijn geweest voor het projectmanagement en ook allemaal vertegenwoordigd waren in de stuurgroep die maandelijks, en de projectgroep die wekelijks vergaderde. (...)

De ingebrekestelling:

4.26. De rechtbank is van oordeel dat het stuurgroepverslag van 25 februari 2013 niet als een rechtsgeldige ingebrekestelling kan worden aangemerkt. In het stuurgroepverslag – dat is opgesteld door De Goudse – (zie. 2.24. hiervoor) ontbreekt niet alleen een sommatie en een redelijke termijn voor herstel, maar is ook niet kenbaar welke concrete opeisbare prestaties De Goudse voor ogen had. De rechtbank is van oordeel dat De Goudse haar stelling dat zij Elips c.s. in gebreke heeft gesteld ook in het licht van de overige in het geding gebrachte stukken onvoldoende heeft onderbouwd, nu ook uit die stukken niet blijkt dat De Goudse Elips c.s. rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Dat De Goudse in diverse stukken maant tot snelheid, is op zich begrijpelijk, maar die stukken leveren geen rechtsgeldige ingebrekestellingen op nu niet is voldaan aan de aan ingebrekestellingen te stellen eisen, te weten een duidelijke uiteenzetting van de gestelde tekortkomingen en een – gegeven de omstandigheden – redelijke termijn om die tekortkomingen te herstellen. Nu De Goudse Elips c.s. niet rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld, verkeerde Elips c.s. op 19 juni 2013 niet in verzuim.

De opzegging:

4.29. Met De Goudse is de rechtbank van oordeel dat De Goudse bij brief van 19 juni 2013 de OPP en de aanvullende overeenkomsten – gelet op het bepaalde in artikel 12.3 van de OPP (zie. 2.7. hiervoor), waarvan in de aanvullende overeenkomsten niet is afgeweken – rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 30 november 2013.

4.45. De rechtbank betrekt in haar beoordeling dat uit de tussen partijen gewisselde correspondentie kort na de opzeggingsbrief van 19 juni 2013 blijkt dat Elips c.s. bereid was haar verplichtingen onverkort na te komen, terwijl De Goudse vasthield aan de onmiddellijke beëindiging van alle werkzaamheden aan de zijde van Elips c.s. (met uitzondering van fase 1A en 1A bis van PensionOffice, alsmede de diensten die het gebruik van deze producten betroffen). Daarmee heeft De Goudse Elips c.s. de kans ontnomen om fase 1B van PensionOffice nog voor de beëindigingsdatum van 30 november 2013 (een periode van meer dan vier maanden vanaf de datum van de opzeggingsbrief) voor in productie name op te leveren. Elips c.s. heeft immers ter zitting onbestreden gesteld dat oplevering ruimschoots vóór de beëindigingsdatum mogelijk was. Daarmee heeft De Goudse tevens in strijd gehandeld met de tussentijdse beëindigingsregeling van de OPP die er immers in voorzag dat de werkzaamheden pas op 30 november 2013 tot een einde zouden komen. De Goudse was bovendien al vergevorderd met het testen van fase 1B van PensionOffice (maand negen van twaalf). Dat De Goudse desondanks heeft besloten om de werkzaamheden per direct stop te zetten – wellicht mede ingegeven door de kort daarop gevolgde aankondiging op 8 juli 2013 om uit de PPI-markt te stappen – rechtvaardigt daarom mede het oordeel van de rechtbank dat de redelijkheid en billijkheid verlangen dat de voorwaarde op grond van artikel 6:23 BW geldt als vervuld, en wel per 19 juni 2013.
IT 1683

Uitlener niet aansprakelijk voor gebrekkig werk van developer

Rechtbank Rotterdam 19 november 2014, IT 1683; ECLI:NL:RBROT:2014:9439 (eiser tegen Nice2Do)
Uitzendwerk. Applicatieontwikkeling. Dat de klant ontevreden was over het resultaat van de verrichte werkzaamheden is niet voldoende. Gestelde fouten door uitzendkracht en daarvoor relevante omstandigheden zijn onvoldoende uitgewerkt en onderbouwd. De klacht over gebrekkige selectie door uitzendbureau faalt, ook omdat inlener zelf op basis van cv’s en sollicitatiegesprek voor deze kandidaat koos.

4.9. Nice2Do motiveert in haar conclusie van antwoord nauwelijks waarom zij [eiser] verwijt dat hij met [persoon1] niet een deugdelijke ICT-er heeft uitgeleend. Voor het slagen van dat verwijt is onvoldoende dat - naar op zichzelf uit de stukken aannemelijk wordt - (in ieder geval) Imtech ontevreden was over het resultaat van de door [persoon1] daar namens Nice2Do verrichte werkzaamheden. Ook preciseert Nice2Do in haar conclusie van antwoord niet over welke vaardigheden [persoon1] in haar visie niet - althans niet in voldoende mate - beschikte, en legt zij niet uit waarom [eiser] wist of kon weten dat deze vaardigheden wel van de in te lenen ICT-er werden verlangd.

Ook het meer algemene verwijt dat [persoon1] fouten heeft gemaakt waardoor Nice2Do schade heeft geleden waarvoor [eiser] aansprakelijk is, moet deugdelijk feitelijk worden uitgewerkt, omdat sterk van de omstandigheden van het geval afhangt wat als een fout van [persoon1] kan worden beschouwd. Relevant is bijvoorbeeld wat in het algemeen van een redelijk bekwaam applicatieontwikkelaar mag worden verwacht en wat Nice2Do in het onderhavige geval - gelet op hetgeen zij met [eiser] en [persoon1] had besproken - redelijkerwijs van [persoon1] mocht verwachten, waartoe Nice2Do zich jegens (in het bijzonder) haar klant Imtech had verbonden, en welke verwachtingen Imtech in dit verband redelijkerwijs van Nice2Do mocht hebben, in hoeverre [persoon1] over een en ander is geïnformeerd, welke instructies, toelichting en begeleiding aan [persoon1] zijn gegeven, onder welke omstandigheden hij zijn werk verrichtte, wat [persoon1] precies heeft gedaan en nagelaten, en waarom dit gelet op al voornoemde omstandigheden als een fout moet worden beschouwd.

Voor zover Nice2Do de aansprakelijkheid van [persoon1] terugredenerend vanuit de schade benadert, in die zin dat zij stelt dat de schade uitsluitend door een fout van [persoon1] kan zijn ontstaan, ligt op haar weg om uit te leggen waarom deze schade niet (mede) aan andere factoren kan worden toegeschreven. Zeker nu het hier gaat om programmeerwerk in een bestaande ICT-omgeving, ligt voor de hand dat ook (bijvoorbeeld) fouten in reeds bestaande (al dan niet van derden aangekochte) software, onvoldoende systeemintegratie, of verkeerd gebruik door de eindgebruiker(s) kunnen hebben geleid tot klachten van de klant en uiteindelijk tot schade voor Nice2Do.

4.15. Op zichzelf bieden de stukken voldoende aanknopingspunten voor het vermoeden dat de kennis en ervaring van [persoon1] met .net(nuke) beperkt was, hetgeen [eiser] ook niet gemotiveerd heeft weersproken. Naar Nice2Do echter ter comparitie heeft verklaard, bezat [persoon1] ‘op papier’ (naar de rechtbank begrijpt: volgens zijn cv) wel alle door Nice2Do gevraagde kwalificaties.

[eiser] heeft betoogd dat het op de weg van Nice2Do lag, die zelf als beste wist wat zij van een applicatieontwikkelaar verwachtte, om tijdens haar sollicitatiegesprek met [persoon1] door te vragen en te controleren of hij daadwerkelijk over het kennis- en ervaringsniveau beschikte dat nodig was voor de door de nieuwe applicatieontwikkelaar te verrichten werkzaamheden. [eiser] heeft ter comparitie ook aangevoerd dat op hem als uitzendbureau een inspanningsverbintenis en geen resultaatsverbintenis rust ten aanzien van het door de uitzendkracht beschikken over de vereiste vaardigheden. Ook heeft [eiser] erop gewezen dat hij herhaaldelijk heeft aangeboden een andere kracht in te zetten in plaats van [persoon1], indien Nice2Do dit zou wensen, welk aanbod steeds is afgeslagen. Dit laatste heeft Nice2Do niet betwist.

Dit betoog slaagt. Nu Nice2Do slechts in algemene termen heeft aangegeven dat zij ervaring met .net(nuke) vereiste en niet is gesteld of gebleken dat zij aan [eiser] specifieke uitleg heeft gegeven over de te verrichten werkzaamheden (en dat het hoofdzakelijk programmeren in een .netnuke omgeving zou betreffen), was voldoende dat [persoon1] op papier aan deze eis voldeed en bestond voor [eiser] - nu andersluidende afspraken met Nice2Do niet zijn gesteld of gebleken - geen aanleiding om nog specifieker daarnaar te vragen of daarop te toetsen, temeer niet nu de keuze voor [persoon1] niet door [eiser] maar door Nice2Do zelf is gemaakt op basis van aangereikte cv’s en een sollicitatiegesprek.
IT 1678

My T-Mobile site geeft voldoende inzicht in persoonsgegevens

Rechtbank Amsterdam 29 januari 2015, IT 1678; ECLI:NL:RBAMS:2015:207 (verzoeker tegen T-Mobile)
Wbp. Verzoek om inzage persoonsgegevens inclusief verkeersgegevens en locatiegegevens subsidiair Cell-ID's afgewezen, nu reeds op de My T-Mobile site inzage wordt gegeven. T-Mobile is met betrekking tot de overige verzochte gegevens niet gehouden om inzage te geven.

3.1. [verzoeker] verzoekt de rechtbank T-Mobile te bevelen om aan [verzoeker] inzage te verlenen in alle persoonsgegevens, inclusief verkeersgegevens, inclusief locatiegegevens, op straffe van een dwangsom van 500 euro per dag. Subsidiair verzoekt [verzoeker] T-Mobileom met betrekking tot de verkeersgegevens alleen de Cell ID’s waarmee zijn telefoon verbinding heeft gemaakt te verstrekken, en niet ook het radioplan.

4.3.
De rechtbank volgt T-Mobile op dit punt. Er is geen grond om T-Mobile te verzoeken tot verstrekking van locatiegegevens die zij in haar normale bedrijfsvoering niet creëert. Dat T-Mobile op grond van de wet op last van het bevoegd gezag gehouden kan zijn om de persoonsgegevens die zij verwerkt te combineren met het radioplan en zodoende de locatie van een klant op een bepaald moment vast te kunnen stellen, maakt niet dat dergelijke locatiegegevens deel uitmaken van de persoonsgegevens die T-Mobile in haar bedrijfsvoering verwerkt. Artikel 35 Wbp geeft [verzoeker] dan ook niet het recht om T-Mobile om een overzicht van dergelijke locatiegegevens te vragen.

4.4.
Dat T-Mobile op verzoek wel bereid is voor een periode van 10 dagen aan een klant locatiegegevens te verstrekken, in de vorm van de postcode van de zendmast(en) waarmee contact is gemaakt aan het begin en het einde van de mobiele contacten van die klant, maakt dit niet anders. Ook is de beperking van deze inzage tot 10 dagen naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd, nu T-Mobile onbetwist heeft gesteld dat zij hiervoor handmatig de gegevens uit het radioplan omzet in postcodes, omwille van de bedrijfsvertrouwelijkheid en de geheime nummers in de verkeersgegevens anonimiseert, omwille van de privacy. Het belang van T-Mobile om deze handelingen niet voor een heel jaar aan verkeersgegevens te hoeven uitvoeren hoeft bovendien niet te worden afgewogen tegen een belang van [verzoeker], omdat T-Mobile niet gehouden is tot het geven van een overzicht van locatiegegevens en [verzoeker] geen rechtens te respecteren belang heeft bij het verzoeken om creatie van locatiegegevens.

4.5.
Anders ligt het wat betreft de persoonsgegevens die T-Mobile wel in haar normale bedrijfsvoering verwerkt.

4.7.
De rechtbank is van oordeel dat de codes van de zendmasten waarmee een telefoon contact heeft gemaakt geen persoonsgegevens zijn waarin op grond van de Wbp inzage moet worden verstrekt. Persoonsgegevens in de zin van de Wbp zijn herleidbaar tot een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Een code die alleen tot een zendmast is te herleiden is dat niet. Ook het radioplan is geen persoonsgegeven in de zin van de Wbp, nu het een database betreft waarin slechts gegevens van de zendmasten van T-Mobile zijn opgenomen. Dit zijn gegevens die zijn te herleiden tot een zendmast, en niet tot een identificeerbare persoon.

4.8.
Slechts wanneer de code van de zendmast wordt gekoppeld aan het radioplan, kan de locatie van een natuurlijk persoon op een moment dat zijn mobiele telefoon contact maakt(e) met een zendmast, worden vastgesteld.
IT 1673

Erotiekwebshop moet dicht vanwege non-concurrentiebeding

Vzr. Rechtbank Overijssel 23 januari 2015, IT 1673; ECLI:NL:RBOVE:2015:369 (Christine Le Duc tegen Lefemme)
Een erotiekwinkel in Zwolle en de bijbehorende webshop moeten dicht. De kortgedingrechter van de rechtbank Overijssel oordeelt dat de eigenaresse in strijd handelt met het concurrentiebeding van haar voormalig werkgever Christine le Duc. Op straffe van een dwangsom van 5000 euro ineens en 500 euro per dag mag de vrouw tot en met 1 oktober 2015 geen erotiekwinkel of soortgelijke webshop starten.

De vrouw nam in september 2014 ontslag bij Christine le Duc en begon een eigen erotiekwinkel en webshop in Zwolle. Haar oude werkgever spande een kort geding aan omdat zij hiermee het concurrentiebeding overtrad. In haar contract stond dat zij voor vier jaar geen vergelijkbaar werk zou mogen doen. Zo kon ze de kennis en bedrijfsinformatie die ze bij Christine le Duc had opgedaan niet als concurrent gebruiken tegen haar voormalige werkgever.

5.1. gebiedt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis haar werkzaamheden neer te leggen ter zake de in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel ingeschreven eenmanszaak (mede) handelend onder de naam Lefemme (kvk-nummer: 60779160), alsmede haar winkel aan de Thomas a Kempistraat 30 te Zwolle te staken en gestaakt te houden en de website en webshop www.lefemme te verwijderen en verbiedt [gedaagde] om gedurende een periode van één jaar na 1 oktober 2014, op welke wijze en in welke vorm dan ook, betrokken te zijn bij activiteiten die gelijk of gelijksoortig zijn aan de activiteiten van CLD of aan haar gelieerde ondernemingen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 ineens indien [gedaagde] nalaat aan deze veroordeling te voldoen en € 500,00 per dag of dagdeel dat die niet-nakoming voortduurt, zulks met een maximum van € 50.000,00;