DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IT 1672

Onverschuldigde betaling na opzegging softwareonderhoud

Rechtbank Gelderland 1 september 2014, IT 1672; ECLI:NL:RBGEL:2014:6417 (Rima tegen Komexo-Mex Solutions)
Rima is ijzer/metaalwarengroothandel gespecialiseerd in schroeven en moeren. Komexo en Mex leveren applicatiesoftware voor productieprocesbeheersing en logistiek management. De gesloten licentieovereenkomst wordt opgezegd voor het onderhoudsgedeelte. Rima is voor haar onderneming afhankelijk van de programmatuur en de daarbij behorende jaarlijks te verstrekken licentiecodes. Zonder deze licentiecodes kan zij de programmatuur (software) niet raadplegen. Het is voldoende aannemelijk dat daarna onverschuldigd is betaald, de geldvordering wordt in kort geding toegewezen.

4.4. Vastgesteld kan worden dat de licentieovereenkomst is gesloten door Mex (die in de overeenkomst als dealer wordt aangeduid) als vertegenwoordiger van Unit 4. Unit 4 heeft Rima (dus) het gebruiksrecht van de licentie verleend en haar via Mex, en later via Komexo, steeds de licentiecodes verstrekt. In artikel 9, tweede lid van de overeenkomst is bepaald dat Rima de vergoeding voor het onderhoud van de standaardprogrammatuur via de dealer aan Unit 4 dient te betalen. Mex en later Komexo stuurde Rima jaarlijks facturen voor het onderhoud. In artikel 3, tweede lid van diezelfde overeenkomst is opgenomen dat het onderhoudsgedeelte van de overeenkomst door de gebruiker kan worden opgezegd, mits een opzegtermijn van drie maanden in acht wordt genomen, en dat gebruiker ook na opzegging van het onderhoudsgedeelte gerechtigd blijft de software te gebruiken. De voorzieningenrechter leest de overeenkomst zo dat Rima hieruit had mogen begrijpen dat zij, indien zij het onderhoudsgedeelte van de overeenkomst zou opzeggen, niet langer een vergoeding verschuldigd zou zijn voor het gebruik van de software, zij het dat zij dan verstoken zou blijven van updates en hulp bij technische storingen. Dit geldt temeer nu Rima bij aanvang van de overeenkomst reeds een vast bedrag van € 14.500,00 (eenmalige licentievergoeding) had betaald voor het gebruik van de standaardprogrammatuur, terwijl gesteld noch gebleken is dat Rima na haar opzeggingsbrief van 21 december 2011 (nog) updates heeft ontvangen en hulp bij storingen heeft gevraagd en gekregen.
4.5. Dit betekent dat voldoende aannemelijk is geworden dat in een bodemprocedure zal worden beslist dat aan Komexo in 2012 (vanaf 1 april) en in 2013 bedragen voor het onderhoud onverschuldigd zijn betaald, zodat Komexo en/of Mex (nu zij – zij het als vertegenwoordiger van Unit 4 – die bedragen in rekening in rekening hebben gebracht en hebben geïncasseerd) deze terug dienen te betalen aan Rima. In totaal heeft Rima in 2012
€ 3.210,05 (€ 793,17 + € 2.416,88) aan Komexo betaald en in 2013 € 3.345,51 (€ 831,51 +
€ 2.514,00). Rima heeft opgezegd tegen 1 april 2012, zodat ¾ x € 3.210,05 = € 2.407,54 over 2012 plus € 3.345,51 over 2013, zijnde in totaal € 5.753,05 aan haar dient te worden terugbetaald. De vordering onder I., inclusief de wettelijke handelsrente, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
IT 1670

Eigen schuld door ingebruikname gebrekkige webapplicatie

Rechtbank Midden-Nederland 7 januari 2015, IT 1670; ECLI:NL:RBMNE:2015:4 (Webapplicatie)
Wanprestatie. Eigen schuld. Verweerder ontwikkelt voor eiseres een webapplicatie voor o.a. het uploaden van PDF’s. Ondanks wetenschap van (erkende) gebreken in de software kiest eiseres voor het uploaden van bestanden, welke vervolgens verloren gaan. De daardoor ontstane schade blijft voor rekening van eiseres, omdat het niet bezwaarlijk of onmogelijk was om de verloren bestanden ook zelf (als back-up) op te slaan. Van belang is daarbij dat eiseres kennis had van het gebrek. De vorderingen worden afgewezen en eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten.

4.6. Zoals hiervoor als uitgangspunt is genomen, wordt de vergoedingsplicht in beginsel verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Tussen partijen staat vast, dat [eiseres] in februari 2011, dus kort nadat zij de webapplicatie in gebruik had genomen, aan [gedaagde] heeft laten weten dat de upload-functie niet goed functioneerde. [gedaagde] heeft daarop aanpassingen aan de webapplicatie uitgevoerd en heeft [eiseres] schriftelijk geadviseerd om ‘alle bestanden’ die op de website werden gezet voor de zekerheid ook als kopie achter de hand te houden op de eigen computer. Ter comparitie heeft [eiseres] verklaard dat haar gebruikelijke werkwijze inhield dat zij de papieren adviesrapporten in haar computer inscande, om vervolgens het aldus zich in haar computer bevindende (PDF-)bestand te uploaden in de webapplicatie en daarna dat (PDF-)bestand uit haar computer te verwijderen. De papieren adviesrapporten werden ofwel meegegeven aan de (potentiële) verzekeringsnemer ofwel door haar vernietigd. Gesteld noch gebleken is dat het voor [eiseres] niet of bezwaarlijk mogelijk was om de in haar computer ingescande (als PDF-bestanden) adviesrapporten niet te bewaren. Het was de eigen verantwoordelijkheid van [eiseres], die zich, anders dan [gedaagde], bewust was van het belang van de door haar opgemaakte en door de (potentiële) verzekeringsnemer ondertekende adviesrapporten en die kort na het in gebruik nemen van de webapplicatie al geconfronteerd werd met een niet goed functionerende upload-functie, om de door haar ingescande rapporten uit haar computer te verwijderen, en niet aldaar (of elders) te bewaren, en aldus niet te handelen overeenkomstig hetgeen [gedaagde] haar nu juist naar aanleiding van het geconstateerde probleem met de upload-functie uitdrukkelijk had geadviseerd. Door zo te handelen heeft [eiseres] het risico, welk risico zich thans in de stelling van [eiseres] heeft geopenbaard, genomen dat, indien zich opnieuw problemen zouden voordoen met de upload-functie, zij de betreffende documenten niet (meer) ter beschikking had en bijgevolg niet opnieuw zou kunnen uploaden. Indien zij het advies van [gedaagde] wél zou hebben opgevolgd, had de door haar in de onderhavige procedure gestelde schade, die voortvloeit uit de omstandigheid dat die adviesrapporten niet elders zijn bewaard, volledig kunnen worden voorkomen.
IT 1669

Geen bewijs voor schending geheimhoudingsplicht

Rechtbank Rotterdam 19 december 2014, IT 1669; ECLI:NL:RBROT:2014:10701 (Steens Consultants tegen Stone Business Associates c.s.)
Conservatoir bewijsbeslag is ten onrechte gelegd. Niet bewezen is dat vertrouwelijke gegevens op USB-media zijn gekopieerd, nu slechts is aangetoond dat deze USB-media contact hebben gemaakt met computersystemen van eiser. Ook verstuurde mails met databestanden naar privéadressen van de gedaagde werknemers vormen geen sluitend bewijs, omdat regelmatig werd thuisgewerkt en deze verzending reeds ruim voor beëindiging van de arbeidsrelatie heeft plaatsgevonden. De herkomst van bepaalde informatie die in bezit is van gedaagde, kan evenmin met zekerheid worden herleid tot de bestanden die gedaagde aan zichzelf heeft verzonden. Bepaalde gegevens waren immers ook via LinkedIn beschikbaar. De oud-werkgever wordt in reconventie veroordeeld om op grond van art. 1019g Rv schadevergoeding te betalen.

IT 1665

Geen bonus voor afronden automatiseringsproject

Hof Amsterdam 9 december 2014, IT 1665; ECLI:NL:GHAMS:2014:5206 (X B.V. tegen ARN)
Overeenkomstenrecht. Uitleg van afspraak over bonus in overeenkomst van opdracht inzake vervanging van software programmapakketten/automatisering. Is voldaan aan de voorwaarde om tot uitkering over te gaan? Dat door het management van ARN op bepaalde afdelingen soms prioriteit is gegeven aan de reguliere werkzaamheden in plaats aan de introductie van de nieuwe software doet niet af aan de bereidwilligheid van ARN om software te testen. Het betreft een resultaatsverbintenis en er wordt geen bonus toegewezen. Het besluit van de directie om de ingebruikname van de nieuwe software is een besluit dat tijdig genomen moet worden.

3.9. De afspraak over de bonus brengt mee dat [X] daarop geen aanspraak kan maken omdat het resultaat van een daadwerkelijke ingebruikname door ARN van de nieuwe software op 1 januari 2012 niet is gerealiseerd. In beginsel draagt [X] dus het risico dat dit resultaat niet is bereikt. Daaraan doet niet af dat [X] voor de succesvolle ingebruikname van de software afhankelijk was van de inzet van het personeel van ARN en haar management. Ook [X] moet bij het maken van de afspraak hebben geweten dat de ingebruikname van nieuwe software door bedrijven een ingewikkeld proces is waarvan het succes mede afhankelijk is van voldoende medewerking van (de werknemers van) het betrokken bedrijf, in dit geval ARN, als opdrachtgever. Dat [X] daarmee daadwerkelijk bekend was, blijkt uit het feit dat zij zelf in deze procedure met zoveel woorden heeft gesteld dat de inzet en betrokkenheid van de uiteindelijke gebruikers van de programmapakketten, de werknemers en het management van ARN, vanaf het opstellen van de ‘business case’ in 2010 bij aanvang van het project als een (zelfs groot) “risico” is aangeduid (inleidende dagvaarding onder 9). [X] heeft desondanks bij het maken van de bonusafspraak niet bedongen dat zij de bonus ook zou ontvangen indien de software niet tijdig gebruiksklaar zou zijn vanwege onvoldoende medewerking van de zijde van het personeel of het (lijn)management van ARN.

3.10. Een redelijke uitleg van de afspraak brengt echter mee dat [X] toch aanspraak kan maken op de afgesproken bonus indien zou komen vast te staan dat ARN bewust de introductie van de nieuwe software heeft willen vertragen, opdat de datum van de geplande ingebruikname van 1 januari 2012 niet gehaald zou worden. Dat ARN in die zin verwijtbaar heeft gehandeld en geen medewerking aan de implementatie van de softwarepakketten heeft gegeven, is echter door [X] niet gesteld noch is dit gebleken. Uit de door [X] als productie 4 bij inleidende dagvaarding overgelegde e‑mails (voor het belangrijkste deel door de kantonrechter in het bestreden vonnis geciteerd) kan zulk verwijtbaar optreden van ARN niet worden afgeleid. Uit de overgelegde e-mails volgt wel dat [A] met regelmaat er indringend op heeft gewezen dat bepaalde afdelingen van ARN meer tijd dienden te besteden aan de inrichting en het testen van de software, maar niet dat het personeel, het (lijn)management en/of de directie van ARN daartoe niet bereidwillig waren. Dat door het management van ARN op bepaalde afdelingen soms prioriteit is gegeven aan de reguliere werkzaamheden in plaats aan de introductie van de nieuwe software doet daaraan niet af.

3.11. [X] heeft nog aangevoerd dat het besluit van de directie op 7 december 2011 om de ingebruikname van de nieuwe software uit te stellen, te vroeg is genomen, waardoor kostbare tijd, die gebruikt had kunnen worden voor de inrichting en het testen van de software, verloren is gegaan. Dat verwijt aan de directie van ARN treft naar het oordeel van het hof geen doel omdat een besluit als dit tijdig genomen moet worden en het te billijken is dat de directie niet tot daags voor 1 januari 2012 heeft afgewacht of de softwarepakketten wellicht nog tijdig gebruiksklaar zouden kunnen worden opgeleverd.

3.12. Op grond van het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat [X] geen recht kan doen gelden op uitbetaling van de bonus. Voor een gedeeltelijke uitbetaling van de bonus, zoals door [X] bij pleidooi nog gesuggereerd, biedt de bonusafspraak geen grondslag.

3.13. Van een tekortkoming van ARN is geen sprake en [X] kan het bonusbedrag daarom evenmin vorderen als vervangende schadevergoeding. [X] kan evenmin worden gevolgd in haar stelling dat ARN een onrechtmatige daad heeft gepleegd door de bonus niet uit te betalen, zodat ook de door [X] meer subsidiair aangevoerde rechtsgrond niet tot toewijzing van de gevorderde bonus leidt.

Op andere blogs:
Dirkzwager

IT 1663

Verwijzing naar DRM-stripping software bij eBooks volgens Amerikaanse rechter toegestaan

Bijdrage ingezonden door Michael Reker en Dorien Verhulst, Brinkhof. Boekenwurmen hadden in het analoge tijdperk weinig last van het auteursrecht. Voor het lezen van een papieren boek is geen toestemming van de rechthebbende nodig en voor de tweedehands verkoop ervan geldt de uitputtingsregel. Sinds de opkomst van eBooks is dat anders. Vrijwel ieder gebruik van een eBook gaat immers met de (tijdelijke) opslag daarvan gepaard en vormt in potentie een auteursrechtelijk relevante reproductiehandeling.

(deze bijdrage is ingekort, lees de volledige bijdrage hier)

Tegen deze achtergrond is het recente oordeel van een federale rechter in New York dat een verwijzing naar ‘DRM-stripping software’ geen (secundaire) auteursrechtinbreuk vormt vermeldenswaardig (uitspraak hier). In de daaraan ten grondslag liggende procedure stonden uitgevers Penguin en Simon & Schuster tegenover eBook-verkoper Abbey House Media. De laatste had een mededeling op haar website geplaatst toen zij voornemens was de deuren van haar digitale boekwinkel te sluiten. Als gevolg daarvan zouden klanten geen eBooks meer kunnen downloaden, terwijl de daarop aangebrachte DRM het maken van een back-up of reservekopie verhinderde. Tegen die specifieke achtergrond attendeerde Abbey House Media klanten via haar website op de mogelijkheid om de kopieerbeveiliging met speciale software te verwijderen. In de procedure die de uitgevers daarop startten wees de Amerikaanse rechter de op het auteursrecht gebaseerde vorderingen (resp. contributory infringement en inducement) af. Doorslaggevend daarvoor was dat het gebruik waartoe Abbey House Media haar klanten in staat stelde – het maken van een back up en het overzetten van een boek op een ander medium - niet inbreukmakend was.

De Amerikaanse uitspraak geeft een steuntje in de rug aan tech-savvy digitale boekenlezers die zich gehinderd zien door DRM. Mogelijk duidt de uitspraak op het begin van een tegenbeweging, waarbij consumenten terrein terugwinnen op de vergaande bescherming (en handhavingsmogelijkheden) die rechthebbenden in de loop der tijd hebben verworven. De impact van de uitspraak moet tegelijkertijd niet worden overschat. Het oordeel betreft de uitleg van Amerikaans, niet Europees auteursrecht en gaat bovendien over een specifieke situatie, namelijk het verwijderen van DRM voor rechtmatig gebruik. Wat dat rechtmatig gebruik precies omvat zal in Europa mede afhangen van de uiteindelijke reikwijdte van het UsedSoft-arrest. Ten slotte moet de contractuele dimensie niet uit het oog worden verloren. Ook als het verwijderen van DRM op grond van de Auteurswet niet (steeds) onrechtmatig is, kunnen uitgevers in overeenkomsten met verkopers bedingen dat eBooks uitsluitend met DRM mogen worden verkocht en dat eindgebruikers middels de gebruiksvoorwaarden worden verplicht die kopieerbeveiliging te respecteren. De lezer die dat contractuele verbod aan zijn laars lapt hangt dan echter geen verwijt van auteursrechtinbreuk, met de bijbehorende volledige proceskostenveroordeling, boven zijn hoofd.

Michael Reker en Dorien Verhulst

IT 1662

Tegenbewijs toegelaten ondanks derdenbescherming Handelsregisterwet

Rechtbank Gelderland 6 augustus 2014, IT 1662; ECLI:NL:RBGEL:2014:6303 (eiseres tegen gedaagde)
Art. 25 lid 3 Handelsregisterwet. Gedaagde helpt eiseres bij de ontwikkeling van een webshop. Gedaagde presenteert zich bij onderhandeling hierover onder de naam Icreators, welke volgens het Handelsregister de eenmanszaak van gedaagde is. De omstandigheid dat op een aan eiseres overhandigd voorstel de naam van een in India gevestigde Icreators ltd. (van gedaagde) staat vermeld doet daar niet aan af. De omstandigheid dat gefactureerd is vanuit en betaald is aan de Ltd. hoeft hiermee evenmin strijdig te zijn. Voorshands is daarom aannemelijk dat de overeenkomst daarbij met gedaagde is gesloten. Gedaagde wordt echter wel in staat gesteld om tegenbewijs te leveren.

4.3. De rechtbank overweegt dat partijen van mening verschillen over de vraag of [gedaagde] in eigen naam dan wel in naam van een derde (de Ltd.) de overeenkomst heeft gesloten. Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam, dat wil zeggen als wederpartij van die ander, is opgetreden, hangt af van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkander hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en (in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs) mochten afleiden; een bevestigend antwoord op die vraag wordt niet uitgesloten door de omstandigheid dat die ander wist dat degene met wie hij handelde, dit ten behoeve van een opdrachtgever deed; HR 11-03-1977, NJ 1977/521.

4.4. Vast staat dat [gedaagde] zich op de beurs in [plaats] heeft gepresenteerd onder de naam Icreators. [gedaagde] heeft gesteld dat hij met twee Indiase collega’s op de genoemde beurs stond en dat hij aan [eiseres] heeft medegedeeld dat de werkzaamheden in India zouden worden uitgevoerd. Indien dit laatste juist is, wil dit nog niet zeggen dat daarmee voor [eiseres] duidelijk moet zijn geweest dat een Indiase Ltd. een eventueel te verstrekken opdracht zou aanvaarden. Indien een opdrachtnemer bij de uitvoering van de opdracht gebruik maakt van diensten van derden, betekent dit immers niet dat daarmee die derde contractspartij van de opdrachtgever wordt. Onder de eerste e-mail van [gedaagde] (die van 20 februari 2013) staat vermeld Icreators ICT Services Europe, met een Nederlands adres, en daaronder de Ltd., met een adres in India. Behoudens andersluidende mondelinge mededelingen, mocht [eiseres] er op grond van deze uitingen en verklaringen dan ook vanuit gaan dat zij van doen had met een in Nederland gevestigde Icreators, die kennelijk ook een vestiging had in India, althans samenwerkte met een gelijknamige Ltd. in India. De omstandigheid dat op het voorstel de naam van de Ltd. staat vermeld (met overigens daaronder een Nederlands adres) doet daar niet aan af. Daargelaten dat dit voorstel met name over de SEO-overeenkomst lijkt te gaan, was dit niet onverenigbaar met een constructie waarbij een Nederlandse opdrachtnemer werkzaamheden door een buitenlandse vennootschap laat uitvoeren. De omstandigheid dat gefactureerd is vanuit en betaald is aan de Ltd. hoeft hiermee evenmin strijdig te zijn, tenzij dit niet is geschied op verzoek van [gedaagde] om fiscale redenen, zoals [eiseres] heeft verklaard maar door [gedaagde] is betwist.

4.5. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank voorshands bewezen acht dat de overeenkomst is aangegaan met een in Nederland gevestigde onderneming van [gedaagde] die handelde onder de naam Icreators. Gelet op de inschrijving in het Handelsregister is dat de eenmanszaak van [gedaagde]. Gesteld noch gebleken is immers dat er nog een andere onderneming van [gedaagde] met de naam Icreators ingeschreven is in het Handelsregister. Gelet op de onder 4.3 genoemde maatstaf is niet relevant dat de eenmanszaak dit soort opdrachten niet zou aannemen omdat in die eenmanszaak uitsluitend E Marketingdiensten zouden worden verricht. Volgens het Handelsregister houdt de eenmanszaak zich, handelend onder de naam Icreators, ook bezig met ICT dienstverlening o.a. op het gebied van het ontwikkelen van software en het bouwen van websites. Indien deze informatie verouderd is, en de naam Icreators thans alleen nog wordt gevoerd door de Ltd., zoals [gedaagde] ter comparitie heeft verklaard, kan dit niet aan [eiseres] worden tegengeworpen. Ingevolge artikel 25 lid 3 Handelsregisterwet kan degene aan wie een onderneming toebehoort, de ingeschreven rechtspersoon of degene die enig feit heeft opgegeven of verplicht is enig feit op te geven, aan derden die daarvan onkundig waren niet de onjuistheid of onvolledigheid van de inschrijving of van de in artikel 24 bedoelde mededeling tegenwerpen. Een doel van de Handelsregisterwet is immers het bevorderen van de rechtszekerheid in het economisch verkeer. Nu gesteld noch gebleken is dat [eiseres] op de hoogte was van de door [gedaagde] gestelde onjuistheid van de inschrijving, kan [eiseres] zich op de derdenbescherming van het Handelsregister beroepen.

4.6. Aangezien [gedaagde] bestrijdt dat de overeenkomst met zijn eenmanszaak is aangegaan, zal hij overeenkomstig zijn bewijsaanbod worden toegelaten om tegenbewijs te leveren van de onder 4.5 vermelde voorshands bewezen geachte stelling van [eiseres].
IT 1641

Uitleg no cure no pay-garantie als inspanningsverbintenis

Rechtbank Midden-Nederland 12 november 2014, IT 1637 (NetRom Software tegen Flexservice c.s.)
Software. Netrom ontwikkelt software en Flexservice richt zich op handel, ontwikkeling en produceren van maatwerksoftware voor de uitzendbranche. NetRom biedt een no-cure-no-pay garantie. In deze verhouding moeten resultaten die niet naar de zin van de opdrachtgever zijn dat opdrachtnemer het geleverde moet aanpassen, maar daarvoor moet opdrachtgever bijbetalen. Bij de werkzaamheden zijn de instructies van Flexservice opgevolgd en tussentijds zijn er geen klachten geuit als gevolg van de tussentijdse tests.

Resultaats- of inspanningsverbintenis
4.24. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de no cure no pay-garantie gezien dient te worden in het licht van het goed opdrachtnemerschap. Netrom diende te handelen en zich in te spannen zoals een bekwaam en redelijk handelend vakgenoot zou doen. Het enkele niet voldoen aan de subjectieve verwachtingen van Flexservice is daarom niet voldoende om gerechtvaardigd bezwaar te maken. Het verweer van Netrom dat het niet behalen van een resultaat niet ter zake doet vanwege het slechts bestaan van een inspanningsverbintenis aan haar zijde, dient in voormeld opzicht te worden genuanceerd.

no cure no pay-garantie
4.28. Wanneer in een verhouding als deze opleveringen plaatsvinden of anderszins resultaten worden gepresenteerd die niet naar de zin van de opdrachtgever – Flexservice – zijn, moet uitgangspunt zijn dat de opdrachtnemer – Netrom – het geleverde werk moet aanpassen conform de (nadere) instructies van de opdrachtgever, maar laatstgenoemde zal daarvoor dan gewoon weer conform de overeengekomen tarieven moeten (bij)betalen. Dit uitgangspunt kan uitzondering leiden indien de aanvullende werkzaamheden, voor zover die eerder waren overeengekomen, zouden meebrengen dat overeengekomen deadlines zouden worden overschreden, dat de opdrachtnemer afspraken niet is nagekomen, of (anderszins) niet de zorg heeft betracht die een goed opdrachtnemer betaamt, met inbegrip bijvoorbeeld van inefficiënt werken, het niet (adequaat) (laten) testen van resultaten, het niet programmeren volgens wat objectief als professionele standaard kan worden aangemerkt, of bijvoorbeeld het niet waarschuwen van de opdrachtgever voor (kennelijk door de opdrachtgever niet voorziene, maar voor de opdrachtnemer wel voorziene of voorzienbare) nadelige gevolgen van door de opdrachtgever gegeven instructies. Indien de opdrachtgever van mening is dat een dergelijke uitzonderingssituatie zich voordoet – zoals in dit geding –, is het aan deze om dit te stellen en, in geval van gemotiveerde betwisting, te bewijzen. In de no cure no pay-bepaling of anderszins in de overeenkomsten, is geen hiervan afwijkende afspraak opgenomen.

4.31. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Flexservice onvoldoende onderbouwd dat een uitzonderingssituatie, als hiervoor (4.28) bedoeld, zich in het onderhavige geval voordoet. Netrom heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij bij haar werkzaamheden de instructies van Flexservice, in het bijzonder in de persoon van de heer [C] (destijds werkzaam voor Flexservice), heeft opgevolgd, dat van diens zijde tussentijds geen klachten zijn geuit, dat er tussentijds steeds is getest zowel aan de zijde van Netrom als aan de zijde van Flexservice, dat Flexservice permanent toegang had tot de database met alle testresultaten, en dat het voor haar steeds mogelijk is geweest om de bezwaren van Flexservice desgewenst – en tegen betaling, maar ten opzichte van het totaal van een overzichtelijk aantal uren – weg te nemen. Dit alles heeft Flexservice onvoldoende gemotiveerd weersproken. De rechtbank licht dit als volgt toe.
IT 1642

Geen ontbinding bij softwarepakket door verzuim klachtplicht

Rechtbank Gelderland 19 november 2014, IT 1638 (Spitters Elektrotechniek tegen Electel e.a.)
Koopovereenkomst. Koop van standaard softwareapplicaties waarvan de samenstelling van onderdelen op de wensen van koper (eiseres) is afgestemd. Eiseres heeft onvoldoende gesteld voor de conclusie dat gedaagde is tekortgeschoten in de nakoming en dat dit grond was voor ontbinding. Niet gebleken van tijdige en concrete klachten over het geleverde. Geen verzuim. De rechtbank wijst de vorderingen af.

5.3  (...) Ook als het gaat om koop, mag in het geval dat het om software gaat, worden aangenomen dat de vraag of een beroep op een gebrek in de software tijdig gedaan is, onder meer afhangt van het antwoord op de vraag wanneer de koper, mede gelet op de belangen van de verkoper, redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het functioneren van de software.

5.4. Niet is gesteld of gebleken, terwijl het van de zijde van Electel betwist wordt, dat op de levering van de gekochte software tijdig een klacht is gevolgd. Onduidelijk is namelijk gebleven welke klacht dat zou zijn en wanneer er zou zijn geklaagd.

5.12. De rechtbank verwerpt het standpunt van Spitters dat Electel de door Spitters gestelde tekortkomingen erkende en reeds daarom zonder ingebrekestelling in verzuim was. De rechtbank komt in de eerste plaats tot dit oordeel op grond van wat zij onder 5.11 heeft overwogen. In de tweede plaats blijkt niet dat Electel, voor zover zij al instemde met de noodzaak de software nader aan te passen, hiermee door Spitters naar voren gebrachte klachten en/of bezwaren integraal erkende – zulks stelt Spitters ook niet –, en in de derde plaats blijkt niet dat Electel herstel c.q. aanpassing geweigerd heeft.

5.20. (...) Wat er ook zij van de constatering van beide partijen dat bij de uitvoering van tenminste een van de projecten waarin software die Electel geleverd had, moest worden toegepast, er aanpassingen nodig waren, het oordeel van de rechtbank luidt dat Spitters onvoldoende heeft gesteld om haar conclusies te kunnen dragen dat Electel tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst en dat dit ontbinding van de overeenkomst heeft gerechtvaardigd.

5.21. Samengevat ligt aan dit oordeel ten grondslag dat Spitters’ betoog dat er door Electel software ontwikkeld is, is verworpen en dat van tijdige en concrete klachten over hetzij het gekochte hetzij daaraan verrichte aanpassingswerkzaamheden niet gebleken is. Er is daarmee geen moment aanwijsbaar waarop Electel in verzuim verkeerde en ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd was. Hiermee is de grondslag van Spitters’ vordering verworpen.
IT 1631

Software op test- en acceptatieserver is geen inbreuk

Rechtbank Amsterdam 29 september 2014, IT 1631 (Actuate tegen Delta Lloyd)
Auteursrecht. Rechtspraak.nl: Richtlijnconforme uitleg van artikel 45j Aw brengt dan mee dat verveelvoudigingen van de Software op test- en acceptatieservers die noodzakelijk zijn voor het compatibel maken van de Software met een nieuw in gebruik te nemen besturingssysteem niet kunnen worden aangemerkt als een inbreuk op het auteursrecht van de rechthebbende, terwijl een bepaling in de licentieovereenkomst die de bevoegdheid van de licentiehouder om dergelijke op compatibiliteit gerichte verveelvoudigingen te beperken niet is toegelaten. De rechtbank wijst de vordering af.

5.11. Delta Lloyd heeft onbetwist gesteld dat de verveelvoudigingen van de Software op de test- en acceptatieservers noodzakelijk zijn voor het compatibel maken van de Software met een nieuw door haar in gebruik te nemen besturingssysteem.
Richtlijnconforme uitleg van artikel 45j Aw brengt dan mee dat dergelijke verveelvoudigingen niet kunnen worden aangemerkt als een inbreuk op het auteursrecht van de rechthebbende, terwijl een bepaling in de licentieovereenkomst die de bevoegdheid van de licentiehouder om dergelijke op compatibiliteit gerichte verveelvoudigingen te beperken niet is toegelaten.

5.12. Op grond van de vorenstaande overwegingen kan worden vastgesteld dat Delta Lloyd door de Software op een testserver en op een acceptatieserver te kopiëren ten behoeve van onderzoek naar de compatibiliteit met haar nieuwe besturingssysteem noch wanprestatie heeft geleverd, noch onrechtmatig heeft gehandeld jegens Actuate.De onder 1 en 2 genoemde vorderingen van Actuate stuiten daarop af.

Op andere blogs:
Dirkzwager IE & IT

IT 1629

Slachtoffer identiteitsfraude verzoekt met succes gegevensverwijdering Preventel

Hof Arnhem-Leeuwarden 4 november 2014, IT 1629 (KPN geïntimeerde)
Wet bescherming persoonsgegevens. Registratie gerechtvaardigd? Belangenafweging. Op naam van geïntimeerde zijn meerdere telefoonabonnementen met mobiele telefoons afgesloten. [geïntimeerde] heeft op 8 april 2013 op het politiebureau te Nieuwegein aangifte gedaan van diefstal van haar ID-kaart en bankpas. Contracten worden niet ontbonden, maar wel kosteloos beëindigd, vordering zal niet aan een incassobureau worden overgedragen en geïntimeerde wordt bij stichting Preventel aangemeld. Geïntimeerde verzoekt om verwijdering van haar gegevens. Omdat geïntimeerde daadwerkelijk slachtoffer is van identiteitsfraude kan het niet-betalen niet leiden tot registratie bij Preventel.

4.4. Deze grief faalt. De brief van 31 juli 2013 van de gemachtigde van [geïntimeerde], in samenhang gelezen met de brief van 4 juni 2013 van KPN en de brieven van 12 juni 2013 en 31 juli 2013 van Preventel, kan immers niet anders worden verstaan dan als een verzoek van [geïntimeerde] om verwijdering van haar gegevens bij Preventel.
Het betoog van KPN dat aan [geïntimeerde] nog niet bekend kon zijn welke gegevens geregistreerd waren bij Preventel, zodat zij eerst daarover nog bij KPN opheldering had moeten verzoeken, faalt eveneens. Uit de mededeling van KPN in haar brief van 4 juni 2013, gevolgd door de brieven van Preventel, dat de gegevens van [geïntimeerde] geregistreerd staan, kon [geïntimeerde] immers afleiden dat het hier om de voor de verkrijging van een (mobiel) telefoonabonnement benodigde gegevens gaat, welke KPN klaarblijkelijk via de op naam van [geïntimeerde] aangevraagde telefoonabonnementen had verkregen. In dat kader was het voor [geïntimeerde] een overbodige handeling om bij KPN na te vragen welke gegevens van haar bij Preventel waren geregistreerd.
[geïntimeerde] is om die reden terecht ontvankelijk verklaard in haar verzoek.

4.8. Op grond van artikel 8 Wbp mogen persoonsgegevens onder meer worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke (KPN) of van een derde (andere telefoonaanbieders) aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van degene wiens gegevens worden verwerkt ([geïntimeerde]), prevaleert.
Artikel 8 Wbp bevat een limitatieve opsomming van de gronden die een gegevensverwerking rechtvaardigen. Het artikel behelst bovendien dat bij elke verwerking moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De inbreuk op de belangen van [geïntimeerde] mogen dus niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel van KPN en het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt mag in redelijkheid niet op een andere, voor [geïntimeerde] minder nadelige wijze kunnen worden verwerkelijkt.
De verwerking is derhalve uitsluitend toelaatbaar indien zij noodzakelijk is met het oog op het belang van KPN of een andere telefoonaanbieder én het belang van [geïntimeerde] niet prevaleert.
4.9. KPN heeft als grondslag voor de registratie aangevoerd haar niet voldane vordering op [geïntimeerde] uit hoofde van de verstrekking van de telefoons.
Zij heeft daarbij vermeld dat zij er, om haar moverende redenen, voor heeft gekozen om deze vordering niet te innen, maar te kiezen voor registratie van de gegevens van [geïntimeerde] totdat [geïntimeerde] de vordering van KPN heeft voldaan. Een ander belang bij de registratie heeft zij niet aangevoerd.
Daarmee heeft zij deze registratie in feite als een dwangmiddel gebruikt om [geïntimeerde] tot betaling te bewegen.

4.11. Gelet op deze wederzijdse belangen van partijen, is naar het oordeel van het hof een registratie van de persoonsgegevens van [geïntimeerde] bij Preventel slechts gerechtvaardigd als er aan de zijde van KPN zodanig sterke aanwijzingen worden aangevoerd dat de door [geïntimeerde] gestelde identiteitsfraude niet op voorhand aannemelijk is. In dit kader is niet van belang of [geïntimeerde] een verwijt valt te maken dat er civielrechtelijk toe zou kunnen leiden dat zij de vordering van KPN zou dienen te voldoen, nu in het onderhavige geval niet de verschuldigdheid van de vordering, maar de noodzakelijkheid van registratie onder de omstandigheden van dit geval, centraal staat.

4.14. Al deze onder 4.13 vermelde feiten en omstandigheden lijken er op te duiden dat [geïntimeerde] daadwerkelijk het slachtoffer is geworden van diefstal van haar ID-kaart en bankpas. Het enkele niet betalen door [geïntimeerde] van de vordering van KPN kan onder die omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat de registratie van de gegevens van [geïntimeerde] bij Preventel in die mate noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van KPN dat dit belang dient te prevaleren boven het gerechtvaardigde belang van [geïntimeerde] om niet geregistreerd te zijn.
Het verzoek is om die reden dan ook terecht toegewezen, wat er verder zij van de daartoe gebezigde gronden.

Dirkzwager IE IT