DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IT 1900

Verbrekingsvergoeding niet onredelijk bezwarend na voortijdige beëindiging contract

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 augustus 2015, IT 1900; ECLI:NL:GHARL:2015:5803(Proximedia tegen geïntimeerde)
Beëindiging contract. Hoger beroep tegen minderjarige erfgenamen en uitgeschreven en ontbonden v.o.f. Proximedia is niet-ontvankelijk t.o.v. de minderjarige erfgenamen. De vennootschap blijft echter voortbestaan voor zover dit voor de vereffening van het vennootschappelijk vermogen nodig is. Het Hof is het met de rechtbank eens dat geïntimeerden onvoldoende hebben gesteld dat hen de bescherming toekomt van de Richtlijn oneerlijke bedingen, de grijze en zwarte lijst en de wanprestatie/dwaling. Wel keert het beroep zich tegen het oordeel dat de overeenkomst voor 6 maart 2008 is opgezegd. Voor toepassing van art. 6:236 en 6:237 BW is dan ook geen plaats. Vast staat dat ten tijde van de overeenkomst het verkoopgesprek heeft plaatsgevonden, Proximedia de laptop ter beschikking heeft gesteld en de apparatuur heeft geïnstalleerd en de toegezegde opleiding heeft gegeven. De verbrekingsvergoeding die door Proximedia wordt gevorderd is niet onredelijk bezwarend, evenals het beding in de overeenkomst. Geïntimeerde moest als ondernemer weten dat aan beeïndiging binnen de termijn financiële consequenties zouden kunnen zijn verbonden. Een beroep op art. 6:248 lid 2 jo art. 6:2 BW gaat niet op. Het is onvoldoende dat er bij een kleine ondernemer juist onvoorziene omstandigheden voordoen die maken dat deze niet langer gebonden wenst te zijn aan een duurovereenkomst.  

3.16 In het onderhavige geval is de overeenkomst gesloten op 14 februari 2008 en door [geïntimeerde 1] opgezegd op 6 maart 2008. Vast staat dat gedurende deze periode het verkoopgesprek heeft plaatsgevonden, Proximedia de laptop ter beschikking heeft gesteld, op 28 februari 2008 de apparatuur heeft geïnstalleerd en de toegezegde opleiding heeft gegeven. De website was op die datum daarentegen nog niet door Proximedia ontwikkeld. Proximedia heeft gesteld de onderhavige verbrekingsvergoeding te vorderen in verband met de gemaakte kosten, waarbij zij tevens onvoldoende weersproken heeft gesteld dat haar hiervoor beschreven bedrijfsmodel aldus is ingericht dat – zoals onvermijdelijk is bij commerciële ondernemingen – alle kosten, ook die van niet succesvolle acquisitie – uiteindelijk aan gesloten contracten moeten worden toegerekend en dat derhalve alle klanten samen betalen voor overheadkosten zoals de helpdesk, de klantenservice, de technische ondersteuning, ongeacht of zij daarvan gebruik maken of niet. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door Proximedia hebben [geïntimeerde 1] c.s. – op wie als hiervoor overwogen in beginsel de stelplicht en bewijslast rusten – onvoldoende (onderbouwd) gesteld dat de (hoogte van de) verbrekingsvergoeding desalniettemin onredelijk bezwarend is. De omstandigheid dat in dit concrete geval als gevolg van de tussentijdse opzegging op 6 maart 2008 nog niet alle van de onder 3.15 genoemde prestaties waren verricht, is daartoe naar het oordeel van het hof onvoldoende. Wat de aan haar ter beschikking gestelde (in dit geval bovendien niet geretourneerde) apparatuur betreft, heeft [geïntimeerde 1] c.s. onvoldoende onderbouwd dat voor eenmaal uitgepakte en bij een klant geïnstalleerde apparatuur na teruggave nog een economisch relevante restwaarde bestaat. Het voorgaande is niet anders, indien bij de beoordeling van de in de onderhavige (gestandaardiseerde) overeenkomst geregelde verbrekingsvergoeding – zoals [geïntimeerde 1] c.s. hebben gesteld – de gezichtspunten van artikel 7:411 lid 1 BW worden betrokken. Het hof neemt bij dit laatste nog in aanmerking dat, zoals hiervoor is overwogen, de door [geïntimeerde 1] c.s. in eerste aanleg gestelde tekortkomingen niet zijn komen vast te staan, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de belangrijkste reden voor [geïntimeerde 1] om de overeenkomst te beëindigen haar ongenoegen met de door haar aangegane financiële verplichtingen is geweest.

3.17. Naast de gestelde onredelijkheid van de hoogte van de verbrekingsvergoeding, hebben [geïntimeerde 1] c.s. (in eerste aanleg) aan hun beroep op artikel 6:233 aanhef en onder a BW nog ten grondslag gelegd: dat Proximedia zich dagelijks van de onderhavige algemene voorwaarden bedient, terwijl [geïntimeerde 1] daarmee slechts deze enkele keer is geconfronteerd, dat tegenover artikel 7.1 geen compenserende voorwaarde staat, de aansprakelijkheden van Proximedia integendeel op allerhande manieren worden beperkt en uitgesloten, terwijl ook geen feiten of omstandigheden worden genoemd waaronder wel kosteloze beëindiging van de overeenkomst mogelijk is. Voorts is het beding geen onderwerp van gesprek geweest, is [geïntimeerde 1] de voorwaarde gesteld dat de overeenkomst tijdens het bezoek van haar vertegenwoordiger moest worden getekend en is [geïntimeerde 1] geen tijd en mogelijkheid geboden om de algemene voorwaarden waaronder artikel 7.1 te bestuderen, aldus [geïntimeerde 1] c.s. Ten slotte hebben [geïntimeerde 1] c.s. aangevoerd dat het voor Proximedia kenbaar moet zijn dat bij de kleine ondernemer sprake kan zijn van (al dan niet onvoorziene) omstandigheden die maken dat deze niet langer gebonden wenst te zijn aan een duurovereenkomst als de onderhavige, waarvan de financiële lasten zwaar kunnen wegen.

3.18. Naar het oordeel van het hof is ook hetgeen [geïntimeerde 1] c.s. in dit verband hebben aangevoerd onvoldoende om te kunnen oordelen dat het beding jegens [geïntimeerde 1] onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:233 sub a BW. De overeenkomst is na een daartoe telefonisch gemaakte afspraak tot stand gekomen tijdens een gesprek tussen de verkoper van Proximedia en [geïntimeerde 1]. Dat op [A] – die de overeenkomst in hoedanigheid van vennoot van [geïntimeerde 1] in de uitoefening van het met [geïntimeerde 4] gevoerde bedrijf heeft gesloten – ontoelaatbare druk is uitgeoefend en hem feitelijk de mogelijkheid is onthouden de overeenkomst en de voorwaarden te lezen, is door Proximedia betwist en door [geïntimeerde 1] c.s. ook niet voldoende gesteld of gebleken. Hierbij neemt het hof nog in aanmerking dat op het eerste blad van de overeenkomst, nog voor artikel 1, staat vermeld dat de overeenkomst is aangegaan voor een niet reduceerbare en onherroepelijke termijn van (vetgedrukt) 48 maanden. [A] diende – zeker als ondernemer – te begrijpen dat aan beëindiging binnen die termijn financiële consequenties zouden (kunnen) zijn verbonden. Ook voor zover [geïntimeerde 1] c.s. kennelijk ervan uitgaan dat tegenover beperkingen in de aansprakelijkheid van Proximedia een kosteloze beëindiging van de overeenkomst mogelijk moet zijn, kan zij daarin niet worden gevolgd. Voor zover [geïntimeerde 1] c.s. zich in dit verband mede mochten hebben beroepen op de door hen gestelde wanprestatie van Proximedia is die niet komen vast te staan. Zoals hiervoor is overwogen, kunnen de (financiële) voorwaarden van tussentijdse beëindiging als zodanig niet als onredelijk worden aangemerkt. Dat [geïntimeerde 1] zich door de verkoper die de voordelen van de overeenkomst heeft benadrukt kennelijk heeft laten overtuigen, dient voor haar rekening te blijven. Dat sprake is geweest van dwaling aan de zijde van [geïntimeerde 1] is, zoals al overwogen, niet komen vast te staan. De omstandigheid dat Proximedia zich dagelijks van deze algemene voorwaarden bedient in tegenstelling tot [geïntimeerde 1] die er slechts eenmaal, in het onderhavige geval, mee werd geconfronteerd is evenmin voldoende. Evenmin is voldoende dat, naar [geïntimeerde 1] c.s. hebben gesteld, voor Proximedia kenbaar moet zijn geweest dat zich juist bij een kleine ondernemer onvoorziene omstandigheden kunnen voordoen die maken dat deze niet langer gebonden wenst te zijn aan een duurovereenkomst, nu daaraan verbonden financiële lasten voor een kleine ondernemer zwaar kunnen gaan wegen.

3.19. Aan hun beroep op 6:248 lid 2 respectievelijk 6:2 BW, dan wel hun in eerste aanleg gedane beroep op matiging van hetgeen zij op grond (het volgens hen als boetebeding aan te merken) artikel 7.1 van de overeenkomst verschuldigd zijn, hebben [geïntimeerde 1] c.s. geen andere feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd dan die welke hiervoor zijn besproken. Ook in dat verband schieten de stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. tekort om te kunnen oordelen dat toepassing van de overeengekomen verbrekingsvergoeding in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht dan wel (zo artikel 7.1 als een boetebeding zou worden aangemerkt) de billijkheid klaarblijkelijk matiging van het krachtens de bepaling verschuldigde bedrag eist.
IT 1898

Beëindiging gebruiksrecht IE-recht staat niet in de weg aan beëindiging overeenkomst

Vzr. Rechtbank Gelderland 24 september 2015, IT 1898; ECLI:NL:RBGEL:2015:6550 (St. Scholengroep Spinoza voor voortgezet onderwijs en Stichting Digitaal Leren tegen Merces)
IE-Recht. Contracten. Merces levert aan Scholengroep Spinoza en Stichting Digitaal Leren programmatuur op het gebied van personeels-, salaris- en financiële administratie. Merces biedt voortaan het administratiepakket HR2day aan in plaats van Merces@Work. Kern van het geschil is of Spinoza en Stichting Digitaal Leren op grond van art. 13 lid 1 sub c van de Algemene Voorwaarden van Merces de overeenkomst konden beeïndigen daar Merces per dezelfde datum haar gebruiksrecht op intellectuele eigendomsrecht van Merces@Work heeft beëindigd. De voorzieningenrechter oordeelt dat uit de tekst van het artikel niet valt af te leiden dat het alleen is geschreven voor de situatie waarin er door Merces geen andere intellectuele eigendomsrechten kunnen worden ingezet. Nu het beëindigen van het gebruik van Merces@Work ook gevolgen heeft voor Spinoza en Stichting Digitaal Leren, is het redelijk te veronderstellen dat zij de dienstverleningsovereenkomst mochten beëindigen. De voorzieningenrechter verbiedt Merces nog werkzaamheden voor Spinoza en Stichting Digitaal Leren uit te voeren en daarvoor facturen te sturen.

4.5. In het onderhavige geval gaat het om de uitleg van artikel 13 lid 1 sub c van de algemene voorwaarden. Nu over dergelijke voorwaarden niet tussen partijen onderhandeld pleegt te worden en niet gesteld of gebleken is dat zulks in dit geval anders is, is de uitleg daarvan met name afhankelijk van de objectieve bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de overeenkomst als geheel (vgl. HR 16 mei 2008, NJ 2008/284). Hieromtrent wordt het volgende overwogen.

4.6. Vast staat dat Merces het recht op het gebruik van Merces@Work voor haar dienstverlening met ingang van 1 januari 2016 heeft beëindigd en dat zij haar dienstverlening vanaf deze datum zal gaan uitvoeren met behulp van een ander softwarepakket, te weten HR2day. Het nieuwe softwarepakket is niet zoals Merces@Work gebaseerd op SAP (een Duits softwarepakket) maar op SalesForce, een softwarepakket dat werkt met cloudoplossingen. In die zin is dus sprake van een beëindiging van het recht van Merces om de voor de dienstverlening benodigde intellectuele eigendomsrechten van derden - in dit geval SAP - te gebruiken. Uit de tekst van artikel 13 lid 1 sub c van de Algemene Voorwaarden van Merces kan niet worden afgeleid wie een beroep op dit artikel mag doen. In het artikel staat slechts is algemene zin dat de overeenkomst eindigt als het gebruiksrecht van Merces op de voor haar dienstverlening benodigde intellectuele eigendomsrechten van derden eindigt. Verder valt uit de tekst van het artikel ook niet af te leiden dat het alleen is geschreven voor de situatie waarin er door Merces geen andere intellectuele eigendomsrechten kunnen worden ingezet en niet voor de onderhavige situatie waarbij Merces haar diensten door middel van een ander softwarepakket wil gaan aanbieden. Merces heeft niet betwist dat het overstappen op een ander pakket voor de medewerkers van de salarisadministratie van Spinoza en Stichting Digitaal Leren een groot verschil maakt omdat de zogeheten “look en feel” van HR2day verschilt van Merces@Work. Nu het beëindigen van het gebruik van Merces@Work dus ook gevolgen heeft voor (medewerkers van de salarisadministratie van) Spinoza en Stichting Digitaal Leren, is het redelijk te veronderstellen dat Spinoza en Stichting Digitaal Leren het artikel zo hebben opgevat en ook zo hebben mogen opvatten dat ook zij de dienstverleningsovereenkomst op grond van artikel 13 lid 1 sub c van de algemene voorwaarden mochten beëindigen met ingang van 1 januari 2016. Dit geldt temeer nu onduidelijkheden in de eenzijdig door Merces opgestelde algemene voorwaarden voor rekening en risico van Merces dienen te blijven.

IT 1897

HvJ EU: Bitcoin is wettig betaalmiddel en dus vrijgesteld van BTW

HvJ EU 22 oktober 2015, IT 1897; C-264/14 (Skatteverket tegen David Hedqvist)
Inwisselen van de virtuele valuta "bitcoin" tegen traditionele valuta's - vrijstelling.  Het Hof verklaart voor recht:

1) Artikel 2, lid 1, onder c), van [BTW-richtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat handelingen zoals die aan de orde in het hoofdgeding – die bestaan in het inwisselen van traditionele valuta’s tegen eenheden van de virtuele valuta „bitcoin” en omgekeerd, die worden verricht tegen betaling van een bedrag dat overeenkomt met de marge die ontstaat uit het verschil tussen de prijs waarvoor de betrokken marktdeelnemer de valuta’s koopt en de prijs waarvoor hij deze verkoopt aan zijn klanten –, diensten onder bezwarende titel in de zin van deze bepaling vormen.

2) Artikel 135, lid 1, onder e), van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat diensten zoals die aan de orde in het hoofdgeding – die bestaan in het inwisselen van traditionele valuta’s tegen eenheden van de virtuele valuta „bitcoin” en omgekeerd, die worden verricht tegen betaling van een bedrag dat overeenkomt met de marge die ontstaat uit het verschil tussen de prijs waarvoor de betrokken marktdeelnemer de valuta koopt en de prijs waarvoor hij deze verkoopt aan zijn klanten –, van de btw vrijgestelde handelingen vormen in de zin van deze bepaling. Artikel 135, lid 1, onder d), en f), van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat dergelijke diensten niet binnen de werkingssfeer van deze bepalingen vallen.

Prejudiciële vragen die gesteld zijn:

1)      Moet artikel 2, lid 1, van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd dat handelingen in de vorm van wat is omschreven als de inwisseling van virtuele valuta’s tegen traditionele valuta’s en omgekeerd, die worden verricht voor een tegenprestatie die de dienstverrichter bij de vaststelling van de wisselkoers mede aanrekent, een dienst onder bezwarende titel vormen?
2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 135, lid 1, [van deze richtlijn] dan aldus worden uitgelegd dat voormelde wisselhandelingen zijn vrijgesteld van belasting?”

Op andere blogs:
Hln.be
Legalworld.be

IT 1894

Stelselmatig in facturen verwijzen naar algemene voorwaarden onvoldoende voor forumkeuzeovereenkomst

Rechtbank Rotterdam 14 oktober 2015, IT 1894; ECLI:NL:RBROT:2015:7496 (B&S Köpcke tegen Sodexo)
Service Level Agreement. B&S is een groothandel in levensmiddelen en non food artikelen. Sodexo verzorgt de catering van de Franse en Noorse NAVO-troepen in Afghanistan. Zij hebben een Service Level Agreement (SLA) gesloten. De rechtbank oordeelt dat art. 23 EEX-Vo een forumkeuzeovereenkomst vereist waarvan "de vorm" wordt toegelaten door gebruikelijke handelswijzen. Uit de stelling van B&S Köpcke volgt niet dat hieraan is voldaan. Onvoldoende is dat zij stellen dat het een gewoonte is om te contracteren op basis van de algemene voorwaarden van B&S Köpcke, dat de vindplaats van die voorwaarden via een link wordt verstrekt naar hun website of dat zij stelselmatig in facturen of in correspondentie hebben verwezen naar hun algemene voorwaarden. Hierin wordt Köpcke in bewijs toegelaten. Er is geen sprake van noodzakelijke wilsovereenstemming. Afgezien dat nergens in de SLA uitdrukkelijk is bepaald dat geleverd moet worden in Nederland is er ook sprake van strijdige bepalingen zoals het tijdstip van eigendomsoverdracht. Indien de plaats van levering niet kan worden bepaald gaat het om de plaats van materiële overdracht van goederen waarmee de koper op de eindbestemming de feitelijke macht krijgt. De Nederlandse rechter kan geen bevoegdheid ontlenen aan art. 6 onder a en 6a Rv noch aan art. 9 onder c Rv. Feiten en omstandigheden waarom het onaanvaardbaar is om de zaak aan het oordeel van "een rechter van een vreemde staat" te onderwerpen zijn niet komen vast te staan.

4.9. Lid 1 onder b van artikel 23 EEX-Vo vereist een forumkeuzeovereenkomst (lees: een forumkeuze) waarvan ‘de vorm’ wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen bij deze forumkeuze gebruikelijk zijn geworden. Uit de stellingen van B&S Köpcke c.s. volgt niet dat aan dit vormvereiste is voldaan. Niet voldoende is dat, zoals zij wél stellen, tussen partijen een gewoonte is ontstaan om te contracteren op basis van de algemene voorwaarden van B&S Köpcke c.s. (of vergelijkbare algemene voorwaarden). Evenmin is voldoende hun stelling dat zij in de loop der jaren stelselmatig in de correspondentie en op offertes en facturen verwezen hebben naar hun algemene voorwaarden en naar de vindplaats van die voorwaarden en (bij de e-mails ook) een ‘link’ naar hun website hebben verstrekt. Uit deze stellingen van B&S Köpcke c.s. (in onderling verband en samenhang bezien) volgt namelijk niet tevens dat de inhoud van de algemene voorwaarden van B&S Köpcke c.s., waarin een forumkeuze is opgenomen, op enig moment is medegedeeld aan Sodexo c.s. Daarom kan uit deze stellingen van B&S Köpcke c.s. niet de ook in het kader van het vormvereiste onder b van artikel 23 EEX-Vo noodzakelijke wilsovereenstemming met betrekking tot de forumkeuze volgen (vgl. NJ 2012, 391.)

4.10 (...) Het bewijsaanbod dat door B&S Köpcke c.s. in verband met het vormvereiste onder c van lid 1 van artikel 23 EEX-Vo is gedaan houdt in dat zij bewijs aanbieden om personen die werkzaam zijn in de internationale handel in consumptieartikelen als getuige te horen om te bewijzen dat het gebruikelijk is dat in deze branche een forumkeuze is opgenomen in algemene voorwaarden en dat deze algemene voorwaarden van toepassing worden verklaard door verwijzing naar deze algemene voorwaarden op offertes, op facturen en in correspondentie. Het gaat hier om een bewijsaanbod dat naar het oordeel van de rechtbank in het licht van het vormvereiste onder c van lid 1 van artikel 23 EEX-Vo voldoende concreet is. Voor zover deze rechtbank niet reeds op andere gronden bevoegd is, zullen B&S Köpcke c.s. dan ook tot dit bewijs worden toegelaten. De rechtbank is van oordeel, temeer omdat het hier gaat om een beding in algemene voorwaarden (waarvan de toepasselijkheid nog niet vaststaat), een beding derhalve dat niet rechtstreeks deel uitmaakt van de tekst van de overeenkomst, dat ook het aannemen van bevoegdheid door deze rechtbank op grond van dít beding in strijd komt met bovengenoemde beginselen van voorzienbaarheid en rechtszekerheid waarop artikel 6a Rv mede is gebaseerd. Dit heeft te maken met de bewoordingen van het eerste zinsgedeelte van dit beding (“Unless explicitly agreed upon otherwise”), welk zinsgedeelte een noodzakelijke voorwaarde vormt voor de toepasselijkheid van de Incoterm “Ex works” op overeenkomsten van B&S Köpcke c.s. Zonder een nadere toelichting in de algemene voorwaarden op deze bewoordingen, welke toelichting ontbreekt, zijn deze bewoordingen naar het oordeel van de rechtbank voor meerdere uitleg vatbaar. Het is immers niet zonder meer duidelijk wat precies verstaan moet worden onder ‘otherwise’ waar het gaat om een afwijkende overeenkomst en hoe uitdrukkelijk (‘explicitly’) zo’n afwijkende overeenkomst moet zijn. Dit klemt temeer vanwege het volgende. Nog afgezien dat nergens in de Eerste Service Level Agreement en/of in de eventueel op deze overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden van B&S Köpcke c.s. uitdrukkelijk is bepaald dat geleverd moet worden in Nederland, houdt deze overeenkomst bewoordingen in die op het punt van de plaats van levering strijd met elkaar lijken op te leveren. Zo zijn daar enerzijds de passage ‘Sodexho will therefore order goods to be stocked in the KGT Kabul Warehouse and build so called committed stocks, which remain property of Sodexho’ en de verplichting van B&S Köpcke c.s. tot transportverzekering, die erop lijken te wijzen dat de eigendom vóór aankomst van de goederen in Afghanistan al is overgegaan op Sodexo c.s., maar is daar anderzijds de passage ‘Invoices wil be provided to Sodexho at the moment that goods arrive into the stock of the KGT Kabul Warehouse. The stocks are thus Sodexho property, stocked and handled by KGT’, die er op lijkt te wijzen dat de eigendom pas in Afghanistan overgaat op Sodexo c.s. Bij dit alles komt nog dat in een andere overeenkomst, door B&S Köpcke c.s. aangeduid als Tweede Service Level Agreement van 1 januari 2010, zowel de Incoterm ‘EX WORKS Kabul’ als ‘EXW Dordrecht Warehouse’ wordt gehanteerd, maar partijen van mening verschillen of deze overeenkomst in de plaats is gekomen van de Eerste Service Level Agreement.

4.22.Mede gelet op hetgeen in de bovenstaande rechtsoverwegingen is overwogen, is de plaats van levering van de goederen aan Sodexo c.s. dan ook niet eenduidig bepaalbaar.

4.23.Indien de plaats van levering niet kan worden bepaald op grond van de bepalingen van de overeenkomst zonder het op de overeenkomst toepasselijke materiële recht toe te passen, is deze plaats de plaats van de materiële overdracht van de goederen waarmee de koper op de eindbestemming van de verkooptransactie de feitelijke macht om over deze goederen te beschikken heeft verkregen of had moeten verkrijgen. Zie r.o. 4.17 hierboven. In de onderhavige zaak is deze plaats van de materiële overdracht in Afghanistan gelegen. Daar bevinden zich immers de cateringlocaties van Sodexho EZKA waarnaar de bestelde goederen door Köpcke c.s. gedistribueerd worden.

4.24. Noch de diensten noch de goederen dienen derhalve in Nederland te worden verstrekt respectievelijk geleverd. De Nederlandse rechter kan derhalve geen bevoegdheid ontlenen aan de artikelen 6, aanhef en onder a, en 6a Rv.

4.25 (...) Feiten en omstandigheden waarom het echter onaanvaardbaar is om van B&S Köpcke te vergen dat zij de zaak aan het oordeel van “een rechter van een vreemde staat” onderwerpen zijn echter, naar het oordeel van de rechtbank, niet komen vast te staan.
IT 1893

Servicecontract betrof tapapparatuur en later geleverde kassa-apparatuur

Hof Den Haag 20 oktober 2015, IT 1893; ECLI:NL:GHDHA:2015:2857 (Rotown tegen Beverage Control Netherlands)
Uitleg servicecontract horeca-automatisering. Ongerechtvaardigde verrijking. Beconet is een groothandel die aan horecabedrijven automatiseringen levert, waaronder tap-automatiseringen en kassa-automatiseringen. Rotown exploiteert een horecagelegenheid in Rotterdam. Het Hof stelt voorop dat Rotown ervan uit mocht gaan dat het gesloten servicecontract ook op de later geleverde kassa-apparatuur betrekking had, omdat Beconet het voorblad van hetzelfde onderhoudscontract als dat van de tapapparatuur heeft verstrekt en niet is gesteld of gebleken dat de servicekosten afzonderlijk zijn overeengekomen voor de tapapparatuur. Rotown mocht ervan uit gaan dat door de overeengekomen beëindiging van de samenwerking ook het volledige servicecontract was beëindigd en afgerekend. Daarbij komt dat Beconet in het jaar 2011/2012 geen onderhoud heeft verricht of service heeft verleend. Vorderingen van Beconet worden afgewezen. 

5. (...) Voorts geldt dat in 2002 de door Beconet aan Rotown geleverde (tap)apparatuur is uitgebreid; niet is gesteld of gebleken dat de servicekosten daarvan afzonderlijk zijn overeengekomen. Ook bij de verkoop van de kassa-apparatuur heeft Beconet het voorblad van hetzelfde onderhoudscontract aan Rotown verstrekt. Onder deze omstandigheden mocht Rotown ervan uitgaan dat het gesloten servicecontract ook op de later geleverde kassa-apparatuur betrekking had. In zoverre slaagt de eerste grief van Rotown.

8. Het geschil betreft in de kern de vraag of Beconet op grond van het servicecontract van Rotown nog iets te vorderen heeft ter zake van de tapapparatuur. Die vordering betreft met name de servicejaren 2010/2011 en 2011/2012. Gelet op hetgeen het hof in de rechtsoverwegingen 5 en 7 heeft overwogen, mocht Rotown ervan uitgaan dat door de overeengekomen beëindiging van de samenwerking ook het volledige servicecontract was beëindigd en afgerekend, zowel voor de toekomst als voor het verleden, dit laatste met inachtneming van de nadien op 9 maart 2011 toegezonden creditnota en de op 30 maart 2011 verrichtte nabetaling. Dat zou alleen anders zijn als de vertegenwoordiger van Beconet toen uitdrukkelijk had medegedeeld dat het servicecontract betreffende de tapapparatuur nog bleef doorlopen. Uit de stellingen van Beconet, inhoudende dat over het servicecontract op dat punt niet is gesproken (zie wederom memorie van antwoord, punt 19), blijkt dat dat niet het geval is. Reeds hieruit volgt, dat de grieven van Rotown slagen.

9. Daarbij komt, dat Rotown tevens heeft betoogd dat Beconet in het jaar 2011/2012 geen enkele maal onderhoud heeft verricht of service heeft verleend. Dat is door Beconet niet weersproken en ook uit de overgelegde producties blijkt van dienstverlening in die periode niets. Zelfs al zou Rotown kunnen worden verweten dat zij de service-overeenkomst voor de tapapparatuur niet schriftelijk heeft opgezegd, dan nog zou Rotown niet tot betaling verplicht zijn, aangezien Beconet, door een betaling te ontvangen waar zij geen enkele tegenprestatie tegenover heeft gesteld, ongerechtvaardigd zou worden verrijkt. Het hof is zich ervan bewust dat deze rechtsgrond in dit geding niet eerder aan de orde is gesteld, maar Beconet had met de ambtshalve toepassing van deze regel rekening kunnen houden (ECLI:NL:HR:2010:BK3066).
IT 1889

Privacyprotocol persoonsgegevens pre-employment screening is rechtmatig verklaard

CBP besluit 5 augustus 2015, IT 1889 (Randstad / Adecco)
Zie eerder IT 1782. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft het ‘Privacyprotocol persoonsgegevens pre-employment screening’ van Randstad Nederland B.V. en Adecco Group Nederland rechtmatig verklaard. Dit protocol beschrijft de werkwijze bij het uitvoeren van pre-employment screeningen om de achtergrond van flexwerkers te controleren of te onderzoeken. Het CBP concludeert dat de beschreven werkwijze in het protocol voldoende privacywaarborgen bevat.

Randstad en Adecco Group Nederland bemiddelen in (tijdelijk) werk tussen flexkrachten en opdrachtgevers. Het komt daarbij regelmatig voor dat opdrachtgevers een pre-employment screening eisen voordat zij een flexkracht willen inhuren. Een pre-employment screening is het doorlichten van het (arbeids)verleden van de kandidaat. Bij zo’n screening verwerken Randstad en Adecco Group Nederland mogelijk strafrechtelijke gegevens en/of gegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag. Dit zijn zogeheten bijzondere persoonsgegevens, die een organisatie alleen bij uitzondering mag verwerken.

Beroep tegen CBP-besluit
Bent u belanghebbende? Dan kunt u beroep instellen tegen het besluit van het CBP bij de rechtbank. U heeft 6 weken de tijd om een beroepschrift in te dienen. Deze termijn loopt vanaf 5 augustus 2015, de datum waarop het CBP-besluit is gepubliceerd in de Staatscourant.
IT 1884

Inbreuk omdat in folders script, webdesign zit

Vzr. Rechtbank Den Haag 9 oktober 2015, IT 1884 (Kingbee tegen Eenmanszaak)
Auteursrecht. Makerschap. Contractenrecht. Mediarecht. Kingbee is een internetmarketingbedrijf dat diverse websites in Nederland, België en Duitsland exploiteert waarop een verzameling van actuele reclamefolders, acties en kortingscodes gerubriceerd per categorie en winkel. Gedaagde eenmanszaak verricht programmeerwerkzaamheden voor eiser. Na opdrachtwijzigingen en onbetaald laten van facturen, stopt gedaagde de samenwerking. Via sitedeals en gegegevensbestand biedt hij de scripts te koop aan. Het script is een auteursrechtelijk beschermd werk ex 10 lid 1 onder 12 Aw, waarvan gedaagde de rechthebbende is op de back end. In de mailwisseling is paragraaf over Copyright geschrapt voor de werkzaamheden omdat “dit aanpassingen aan reeds beschreven code is”. Voor de latere opdrachten is dit auteursrecht voorbehouden, maar moet Kingbee door geven van instructies voor de front end, als maker worden aangemerkt.

Nu het script het webdesign van de website aldus in zich bergt, levert in gebruikneming onder een nieuwe domeinnaam een verveelvoudiging van het webdesign op. De Eenmanszaak moet scripts van de websites verwijderen en wordt verboden de opnieuw de scripts te koop aan te bieden of in licentie te geven. Kingbee wordt in reconventie verboden in het openbaar negatief uit te laten over de Eenmanszaak.

3.1. Kingbee vordert – samengevat – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [de eenmanszaak]:
(...)
(II) te gebieden om de scripts van Kingbee op de websites www.gegevensbestand.nl en www.sitedeals.nl onmiddellijk te verwijderen en verwijderd te houden,
(III) te verbieden om scripts van de websites van Kingbee aan derden te koop aan te bieden, aan derden in licentie te geven en/of te publiceren als zijnde de eigendom van [de eenmanszaak],
(...)

5.8. Het voorgaande overziend, heeft [de eenmanszaak] bij het maken van de initiële afspraken in 2011 dus duidelijk te kennen gegeven dat rechten ten aanzien van nieuwe code bij [de eenmanszaak] rusten, waarna [X] een versie van de algemene voorwaarden heeft ondertekend. Vervolgens heeft [X] in de periode waarin het vervaardigen en ontwerpen van nieuw materiaal tussen partijen aan de orde was, onbestreden aanspraak gemaakt op de rechten op het design van de nieuwe websites. De hieraan voorlopig te verbinden conclusie dat [de eenmanszaak] op basis van deze ‘afspraken’ auteursrechthebbende is op het script en Kingbee op het webdesign van de website, strookt ook met hetgeen Kingbee en [de eenmanszaak] intellectueel aan de website hebben bijgedragen en wie op basis van de Auteurswet voorlopig als maker van de te onderscheiden werken moet worden aangemerkt.

5.9. Zo staat vast dat Kingbee als opdrachtgever de in PSD (Photoshop) gemaakte ontwerpen van het uiterlijk van de website bij [de eenmanszaak] aanleverde en ook is uit verschillende emails af te leiden dat Kingbee instructies gaf welke aanpassingen aan de front end diende plaats te vinden. Zie bijvoorbeeld de emails van [X] van 10 maart 2014 en 13 april 2014 (rov 2.10) met lijstjes met aanwijzingen voor te verrichten aanpassingen. Verder is onbestreden dat Kingbee de plaatjes en teksten voor de website inbracht. Ten aanzien van het webdesign van de website rechtvaardigt dit de voorlopige conclusie dat het is tot stand gebracht naar het ontwerp van Kingbee en/of (ook) onder diens leiding en toezicht, zodat Kingbee als de maker van het webdesign van de website kan worden aangemerkt.

5.10. Ditzelfde kan niet worden gezegd voor het tot stand brengen van het script. Indachtig het door Kingbee gewenste webdesign en de gewenste functionaliteiten, heeft [de eenmanszaak] immers de onderliggende technieken voor de website ontwikkeld en die samengebracht in het script. Bij het ontwikkelen van die technieken heeft enkel [de eenmanszaak] geestelijke arbeid verricht, oftewel in lijn met artikel 10 lid 2 Aw heeft [de eenmanszaak] de zelfstandig beschermde vertaling (verveelvoudiging in gewijzigde vorm) van het gewenste uiterlijk en de gewenste functionaliteiten van de website gemaakt. Dit rechtvaardigt ten aanzien van het script derhalve de voorlopige conclusie dat niet Kingbee maar [de eenmanszaak] als de maker moet worden aangewezen.

Inbreuk - te koop aanbieden en verkopen script(s)?
5.14. Nu het script het webdesign van de website aldus in zich bergt, brengt verkoop van het script voor gebruik onder een nieuwe domeinnaam naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mee dat het webdesign van de website wordt verveelvoudigd in de vorm waarin het ook in dat script is vertaald. In het verlengde daarvan en omdat het verveelvoudigen van het werk aan de auteursrechthebbende is voorbehouden, is met de verkoop van [de eenmanszaak] van het script zonder toestemming van Kingbee eveneens naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter inbreuk gemaakt op het auteursrecht van Kingbee op het webdesign van de website. Door het script blijvend te koop aan te bieden op www.gegevensbestand.nl en www.sitedeals.nl, dreigt bovendien een nieuwe inbreuk, zeker omdat [Gedaagde] in zijn brief van 23 juni 2015 aan de advocaat van Kingbee schrijft dat [de eenmanszaak] het script mag doorverkopen aan iedereen en dit ook zal blijven doen (productie 32 van de zijde van Kingbee). De vorderingen van Kingbee onder II) en III) zullen ten aanzien van de website dan ook worden toegewezen.

Slotsom
5.22. Voor wat betreft de in conventie gevorderde maatregelen is de slotsom dan ook dat de vorderingen onder II) en III) zullen worden toegewezen ten aanzien van de website en www.kortingscodez.nl. Daaraan zal als gevorderd een dwangsom worden verbonden. De vorderingen onder I) en IV) tot en met VII) zullen worden afgewezen.

Verbod tot het doen van negatieve uitlatingen
6.3. Het spoedeisend belang van [de eenmanszaak] bij het door hem gevorderde verbod vloeit voort uit de gestelde schadelijke negatieve uitlatingen van Kingbee en de vrees dat Kingbee dat andermaal zal doen. (...)

6.5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [de eenmanszaak] voor nu voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bericht van [Y], welk bericht niet is overgelegd maar waarin [Gedaagde] kennelijk – volgens de beheerder van www.sitedeals.nl – voor oplichter wordt uitgemaakt, te linken is aan Kingbee. Dat is al af te leiden uit het antwoord van deze [Y] op de mail van de beheerder en de reactie daarop van [Gedaagde] (rov 2.13), waarin hij schrijft over ‘zijn compagnon’ en ten aanzien van folderz.be spreekt over dat ‘we hebben besloten daar een ander naar te laten kijken’. Maar [X] maakt die verdenking compleet als hij de dag daarna aan [Gedaagde] schrijft dat (rov 2.14) hij slechte recensies over [Gedaagde] kan schrijven en dat ook de mensen met wie [X] heeft gewerkt staan te popelen om zulke recensies te schrijven. En als Kingbee al niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het bericht van deze [Y], dan geeft zijn bericht van 14 maart 2015 in elk geval grond te vrezen dat hij negatieve uitlatingen over [de eenmanszaak] zal doen. Naast de mogelijkheid van het schrijven van slechte recensies, geeft hij immers te kennen dat hij contact heeft met een journalist van het programma Tros Opgelicht over ‘jouw oplichtingspraktijken’.
IT 1883

Code van een brandmeldalarmsysteem is een zaak in de zin van art. 3:290 juncto 3:2 BW

Vzr. Rechtbank Rotterdam 4 september 2015, IT 1883; ECLI:NL:RBROT:2015:7101 (Hovra Holding tegen gedaagde en PBT Installatietechniek)
Hovra heeft een overeenkomst tot onderaanneming van werk gesloten. Het project heeft betrekking op de nieuwbouw van het Wings Hotel op Rotterdam The Hague Airport. Onder de aangenomen werkzaamheden door gedaagde valt ook de brandmeldinstallatie (BMI). Gedaagde is tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst ter zake onderhoud en garanties. Hovra vordert dat de gedaagde wordt geboden om de installateurscode te wijzigen zodat een derde de werkzaamheden kan overnemen. Gedaagde heeft voorwaarden gesteld. De code wordt beschouwt als een zaak in de zin van art. 3:290 juncto 3:2 BW, nu de code gelijk is te stellen met een fysieke sleutel. Gedaagde mag zich niet op een retentierecht beroepen. Gedaagde moet de code onvoorwaardelijk aan Hovra verschaffen.

5.12. Gezien het voorgaande is onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde1] is tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst ter zake onderhoud en garanties ten aanzien van de BMI. Hierbij wordt ten overvloede nog opgemerkt dat tevens niet aannemelijk is geworden dat de veiligheid van de hotelgasten en het personeel van het hotel wegens een niet goed functionerende BMI thans in het gedrang is. De primaire vordering wordt dan ook afgewezen.

5.13. (...) Niet wordt ingezien dat [gedaagde1] in beginsel de code niet aan Hovra zou behoeven te verschaffen. Daarbij komt dat Hovra niet contractueel gehouden is om [gedaagde1] , nu de BMI is opgeleverd, toegang te blijven verlenen tot de BMI, indien Hovra ervoor kiest de werkzaamheden aan de BMI door een derde te laten verrichten. [gedaagde1] heeft aangevoerd dat zij bereid is de code aan Hovra ter beschikking te stellen, doch zij heeft daaraan de volgende voorwaarden gesteld:
- acceptatie van de gevolgen van de overdracht van de code aan een andere installateur door Hovra;
- verval van garantie en iedere aansprakelijkheid van [gedaagde1] voor de BMI;
- afstand van aansprakelijkheid, korting of verrekening als gevolg van terugzetten code;
- finale kwijting ter zake de BMI. Het is niet gebleken dat [gedaagde1] deze voorwaarden rechtens mag stellen. Door het stellen van deze voorwaarden wordt [gedaagde1] dan ook geacht een beroep te doen op een retentierecht ten aanzien van de code. Hierbij wordt opgemerkt dat de voorzieningenrechter de code beschouwt als een zaak als genoemd in artikel 3:290 juncto 3:2 BW, nu de code in deze gelijk te stellen aan een fysieke sleutel. Op grond van artikel 14 van de overeenkomst is het [gedaagde1] evenwel niet geoorloofd om zich op een retentierecht te beroepen, zodat dit beroep reeds daarom niet kan slagen. Dit betekent dat [gedaagde1] de code onvoorwaardelijk aan Hovra dient te verschaffen, althans de benodigde medewerking dient te verlenen aan het wijzigen van de huidige code in een andere.
IT 1880

Geen sprake van auteursrechtinbreuk op de broncode van PLC-software

Rechtbank Oost-Brabant 30 september 2015, IT 1880; ECLI:NL:RBOBR:2015:5626 (Premier Tech Chronos tegen Votech)
Auteursrecht. Onrechtmatige concurrentie. Zie eerder IEF11036. Chronos houdt zich bezig met ontwikkeling en productie van industriële verpakkingssystemen. Gedaagden zijn ex-medewerkers van Chronos en oprichters van Votech. Er bestond noch een concurrentie -noch een relatie- noch een geheimhoudingsbeding tussen Chronos en zijn ex-medewerkers. De rechtbank overweegt dat er geen sprake is van onrechtmatig gebruik ten aanzien van het klantenbestand met offerte - en projectgegevens van Chronos vanwege tekort aan concrete aanwijzingen. Daarnaast is er geen sprake van auteursrechtinbreuk op de broncode van de PLC-software en technische tekeningen van Chronos. Ook heeft Votech met betrekking tot de knowhow niet onrechtmatig gehandeld. Er is geen sprake van onrechtmatige concurrentie omdat Votech geen klanten afhandig heeft gemaakt, geen bestellingen of offertes heeft uitgebracht gedurende het dienstverband, geen personeel afhandig heeft gemaakt, geen verwarring heeft geschept tussen de twee bedrijven of misbruik heeft gemaakt van bedrijfsvertrouwelijke gegevens.

4.2.3 (...) Er zijn voorts geen concrete aanwijzingen dat Votech c.s. gebruik maken/hebben gemaakt van het in Become-IT opgeslagen klantenbestand met daaraan gekoppeld de offerte- en projectgegevens van Chronos.
De stelling van Chronos dat er geen andere reden voor bestaat om het Become-IT bestand naar een extern medium te kopiëren, dan het gebruiken daarvan bij de opzet van de nieuwe onderneming, vindt dan ook geen steun in de feiten. Gelet op het verweer van Votech c.s. is de enkele bevinding van de partijdeskundige Evidentium onvoldoende om daaraan de conclusie te verbinden dat [gedaagde sub 2] en/of Votech c.s. op enige wijze onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van het Become-IT bestand.

4.3.17. Zoals de rechtbank hiervoor onder 4.3.11. heeft overwogen, komt aan Chronos geen auteursrecht op het programma TW1284.r10 toe, aangezien dit programma is geschreven door [naam 3] . Voor zover Votech c.s. al inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht op de broncode van dit programma, betreft dit dan ook geen aan Chronos toekomend auteursrecht.

4.3.20. (...) Naar het oordeel van de rechtbank moet het er in rechte voor worden gehouden dat de klanten van Chronos, dan wel Votech c.s. als door hen gemachtigd, gerechtigd waren om ten behoeve van de interoperabiliteit van de machines van Chronos met de machines van Votech c.s. een kopie te maken van de PLC-software en deze aan Votech c.s. te sturen. Dat een aantal van deze kopieën vervolgens intern is doorgestuurd bij Votech levert naar het oordeel van de rechtbank geen ongeoorloofde verveelvoudiging op. Het in verband met de interoperabiliteit doorsturen van de PLC-programma’s door klanten en het intern doorsturen daarvan binnen Votech levert dan ook geen inbreuk op Chronos’ auteursrecht op de broncode van deze programma’s op.

4.3.23. De rechtbank overweegt als volgt. Uit niets blijkt dat Votech bij de ontwikkeling van haar PLC-software voor door haar geleverde machines gebruik heeft gemaakt van de broncode van Chronos. Voor zover het al zo zou zijn dat Votech c.s. zich hebben laten inspireren door de software van Chronos voor wat betreft de functionaliteiten, hetgeen Votech c.s. betwisten, levert dat geen inbreuk op het auteursrecht van Chronos op de broncode op. De stelling van Chronos dat uit de rapporten blijkt dat de software voor de opdracht bij [Petfood] is gebaseerd op Chronos-software is een blote stelling. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank uit geen van de rapporten opmaken dat dit het geval is, laat staan dat daarmee inbreuk zou zijn gemaakt op het auteursrecht op de broncode. Een elektrisch schema als zodanig is geen auteursrechtelijk beschermd werk.

4.4.2. (...) De conclusie is dan ook dat de technische tekeningen van Chronos auteursrechtelijke bescherming ontberen en dat het verveelvoudigen dan wel bewerken van deze tekeningen door Votech c.s. niet kan worden beschouwd als auteursrechtinbreuk.

4.5.4. De conclusie is dat Votech c.s. met betrekking tot de Knowhow niet onrechtmatig hebben gehandeld jegens Chronos.

4.6.28. De conclusie is dat het verwijt dat Votech c.s. Chronos onrechtmatige concurrentie aandoen, onterecht is.

4.8. De conclusie is, dat geen van de door Chronos aan Votech c.s. gedane verwijten terecht is. Dat betekent dan ook dat alle vorderingen moeten worden afgewezen.
IT 1873

Weinig voortvarende aanpak zorgt niet voor een toedoen of nalaten door TSL

Ktr. Rechtbank Amsterdam 29 mei 2015, IT 1873; ECLI:NL:RBAMS:2015:5838 (Datavisual tegen The Secret Lab)
ICT. Ontwikkeling applicatie. Datavisual is allround ICT-dienstverlener. TSL richt zich op het ontwerpen en bouwen van websites en applicaties. Tussen Datavisual en TSL is een overeenkomst gesloten met betrekking tot ontwikkeling van een applicatie. Datavisual heeft ten onrechte deze overeenkomst ontbonden. De kantonrechter oordeelt dat de e-mail die Datavisual naar TSL heeft gestuurd niet voldoet aan de vereisten van een ingebrekestelling. Door Datavisual is onvoldoende gesteld dat er sprake is van ernstige vertraging aan de zijde van TSL of goede grond om te vrezen dat TSL niet zal nakomen. De gestelde deadlines zijn geen harde termijnen. TSL heeft wellicht een weinig voortvarende aanpak gehad, maar dat laat onverlet dat niet is gebleken van een toedoen of nalaten door TSL. TSL is niet ingebreke gesteld en niet in verzuim geraakt. 

Beoordeling
6. Datavisual noemt de email van 28 januari 2014 als een aanmaning in de zin van artikel 6:82 BW en het feit dat op deze aanmaning niet op 29 januari 2014 is gereageerd als het moment waarop het verzuim intreedt. De kantonrechter is echter met TSL van oordeel dat deze email niet voldoet aan de vereisten die aan een ingebrekestelling worden gesteld. In dit bericht worden bevindingen doorgegeven van de klant en een opsomming gegeven van wat er nog moet gebeuren. Vervolgens is gevraagd om uiterlijk de volgende dag 12:00 uur te berichten over aanpak en planning. Dit kan niet worden aangemerkt als een aanmaning om binnen een bepaalde termijn de volledige werkzaamheden af te ronden. De verwijzing naar de AV is door Datavisual niet nader onderbouwd. Door Datavisual is voorts onvoldoende gesteld, ook nadat zij hierover ter terechtzitting uitdrukkelijk is bevraagd, om vast te kunnen stellen dat TSL voorafgaand aan de email van 28 januari 2014 voortdurend tekort is geschoten in haar taakvervulling.

10. Wel heeft Datavisual gesteld dat TSL al voorafgaand aan 29 januari 2014 harde deadlines niet heeft gehaald. Van het bestaan van een harde termijn is echter niet gebleken. Datavisual noemt 6 juni 2013 als een dergelijke deadline. Datavisual geeft daarover zelf al aan dat deze datum enkel zag op het opleveren van de internet applicatie en dus niet op de overige producten. Ook erkent zij dat deze datum niet kan worden beschouwd als een fatale termijn. Door TSL is gemotiveerd betwist dat zij deze termijn niet gehaald zou hebben nu zij onweersproken heeft gesteld dat de internet applicatie voor die datum is aangeleverd. Ten aanzien van de email van 16 juli 2013 (r.o. 1.10) is ondanks de bewoording niet vast komen te staan dat dit als een termijnstelling moet worden beschouwd. Deze termijn is genoemd in een drukke emailwisseling en de termijn is door TSL – onweersproken - niet reëel genoemd. Na deze email is door Datavisual een nieuw voorstel gedaan (r.o. 1.11) en zijn partijen verder gegaan met hun samenwerking.

11. De kantonrechter overweegt nog dat er wellicht sprake is geweest van een weinig voortvarende aanpak door TSL. Dit laat onverlet dat niet is gebleken dat partijen concrete termijnen zijn overeengekomen, laat staan dat deze zijn overschreden door doen of nalaten van TSL. Gesteld noch gebleken is dat TSL tekort is geschoten in regievoering. Evenmin is gebleken dat de professionele opdrachtgever Datavisual op ook maar enig moment een concrete termijn heeft gesteld. Van een tekortkoming op dit gebied is dan ook niet gebleken.

Conclusie
13. De conclusie is dat TSL niet in gebreke is gesteld. Evenmin is gebleken van omstandigheden op grond waarvan het verzuim is ingetreden zonder een ingebrekestelling. Hieruit volgt dat TSL niet in verzuim is geraakt, Datavisual de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft kunnen ontbinden en er geen grondslag bestaat om de gevorderde schadevergoeding toe te wijzen.