DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IT 1827

Correcte ingebrekestelling met redelijke termijn maakt einde aan geschil bouw website

Hof Amsterdam 21 juli 2015, IT 1827; ECLI:NL:GHAMS:2015:3021 (Stichting Aquality Consultants Research tegen X)
Civiel recht. Geschil over bouw van website. Tekenen namens vof brengt geen persoonlijke aansprakelijkheid met zich mee. Aquality heeft hiervoor onvoldoende gesteld om aan te nemen dat X bij de overeenkomst partij is. Geen fatale termijn afgesproken. Datum laat mogelijkheid open van niet in werking treding van de website. De door Aquality betaalde fee zorgt niet voor schade aangezien zij de overeenkomst hebben opgezegd. Correcte ingebrekestelling. Gestelde termijn is niet onredelijk.

3.5. Gelet op de betwisting door [geïntimeerde sub 1] heeft Aquality onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [geïntimeerde sub 1] bij de overeenkomst partij is en persoonlijk aansprakelijk is voor de nakoming ervan. De tekst van de overeenkomst biedt daar geen aanknopingspunt voor, noch de ondertekening door [geïntimeerde sub 1] . Uit de overeenkomst volgt immers dat die door de vof New Nomads en de stichting Aquality is aangegaan en dat [geïntimeerde sub 1] slechts namens New Nomads mede heeft ondertekend. Op welke uitlatingen en gedragingen van [geïntimeerde sub 1] tijdens het aangaan van de overeenkomst Aquality verder doelt is niet duidelijk gemaakt. [geïntimeerde sub 1] voert terecht aan dat ook het verband dat tussen hem en New Nomads wordt gelegd door een visitekaartje en een e-mailadres niet meebrengt dat Aquality er gerechtvaardigd op kon vertrouwen dat [geïntimeerde sub 1] vennoot van New Nomads was. De grief faalt. Het incidenteel appel van [geïntimeerde sub 1] is voorwaardelijk ingesteld, voor zover het hof tot een ander dan voormeld oordeel zou komen. Dit hoeft dus niet meer aan de orde te komen.

3.7. Voorop staat dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen zij behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract (of een bepaling daarin) niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang. Tegen deze achtergrond wordt overwogen dat de redactie van artikel 5 ten aanzien van bedoelde termijn “ervan uitgaande dat de website in september 2008 ook in werking is” niet strikt is en de mogelijkheid openlaat dat de website alsdan nog niet in werking zou zijn. In zoverre wordt daarbij een slag om de arm gehouden en duidt de vermelding ‘september 2008’ niet op een fatale termijn. Ook uit de houding en gedragingen van partijen voor en na september 2008 valt niet af te leiden dat dit een fatale termijn was. Zoals de rechtbank terecht overweegt hebben partijen nadien regelmatig overleg gehad over de voortgang van de werkzaamheden van New Nomads, ook over de te ontwikkelen en bouwen applicaties. Niet gebleken is dat Aquality zich voor 1 oktober 2008 op het standpunt heeft gesteld dat september 2008 een fatale termijn was, zij heeft pas bij brief van 5 augustus 2010 New Nomads in gebreke gesteld tegen 1 september 2010. Onder die omstandigheden kan niet worden aangenomen dat partijen hebben bedoeld dat september 2008 een fatale termijn was. Dat het betaalschema van Aquality op september 2008 was afgestemd maakt dat niet anders. De grief faalt.

3.9. (De advocaat van) Aquality heeft de overeenkomst met New Nomads bij brief van 7 oktober 2010 op grond van artikel 3 lid 3 daarvan (wanprestatie) opgezegd, niet ontbonden. Dat de betaalde fee zonder meer als schade moet worden gekwalificeerd kan onder deze omstandigheid niet worden gezegd omdat New Nomads werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de ontwikkeling van de website waarvoor Aquality verplicht was die fee te betalen. Dat de website bij de opzegging nog niet werkend of opgeleverd was doet daar niet aan af. In zoverre faalt de grief. Wel is door de wanprestatie de mogelijkheid van schade aannemelijk. Aquality heeft daarop gewezen en naar voren gebracht dat zij winst heeft gederfd. Zij heeft verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd. Deze vordering dient te worden toegewezen. In zoverre slaagt de grief.

3.13. (...) [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] hebben onvoldoende weersproken dat de door Aquality in haar ingebrekestelling van 5 augustus 2010 genoemde uiterlijke opleveringsdatum van 1 september 2010 in een gesprek tussen partijen van 19 mei 2010 aanvankelijk door New Nomads zelf is genoemd als datum waarop zij kans zag het systeem daadwerkelijk werkend te hebben. Dat New Nomads na juni 2010 om haar moverende redenen kennelijk heeft getalmd met de voortgang kan geen argument vormen om aan te nemen dat het haar op 5 augustus 2010 niet meer mogelijk was voor die datum van 1 september 2010 te presteren. Zij heeft ook onvoldoende toegelicht dat zij daarvoor afhankelijk was van de medewerking van Aquality. De door Aquality gestelde termijn is daarom niet onredelijk. Dat de redelijkheid en billijkheid aan opzegging van de overeenkomst door Aquality in de weg stonden toen deze datum opnieuw niet werd gehaald, kan gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen daarom niet worden gezegd. De reconventionele vorderingen zijn terecht afgewezen. De incidentele grieven falen.

IT 1824

Apotheek vordert waarnemingsstand voor raadpleging patiëntendossiers

Apotheek Vzr. Rechtbank Gelderland 29 juli 2015, IT 1824; ECLI:NL:RBGEL:2015:4970 (Apotheek Culemborg tegen Apotheek Parijsch en De Fonteijn)
Electronisch netwerk met betrekking tot zorg. Culemborg vordert toegang voor raadpleging en bewerking van patiëntendossiers die zich melden voor medicatie. Voorwaarden tot toegang tot patiëntendossiers van andere deelnemers. NZA-Regeling CI/NR-100.099. Deelnemers laten na voorwaarden en procedure vast te stellen voor deelneming door andere zorgverleners, in dit geval een nieuw gevestigde apotheek. Strijd met art. 3 van de NZa-Regeling. Onrechtmatig handelen jegens de nieuw gevestigde apotheek. Geen rechtsgrond voor een veroordeling onvoorwaardelijk toegang te verschaffen. Doorlopende waarneming als voorwaarde tot toegang zonder toestemming van patiënt. Vordering afgewezen.

4.5. Van het cluster apothekers, bestaande uit de beide apotheken (waarvan [naam 5] (indirect) eigenaar/bestuurster respectievelijk medefirmant is, terwijl [naam 5] ook bestuurslid is van de Stichting) had bij gebreke van een reeds bestaande regeling in een reglement van de Stichting verwacht, en gezien de inhoud van de Regeling, ook gevergd mogen worden dat het zo spoedig mogelijk de procedure en de concrete voorwaarden voor deelneming aan Apotheek Culemborg kenbaar zou maken, waarbij in alle opzichten wordt voldaan aan het bepaalde in de artt. 2 tot en met 4 van de Regeling. Die verplichting volgt rechtstreeks uit de Regeling. De beide apotheken dienden dat, gezien het verzoek van Apotheek Culemborg tot deelneming, op eigen initiatief aan Apotheek Culemborg bekend te maken, ook al zou het zo zijn dat het mede door toedoen van Apotheek Culemborg is geweest dat het niet tot goed overleg over de voorwaarden is gekomen. Dat hebben de beide apotheken ten onrechte en in strijd met de Regeling nagelaten. Het feit dat de beide apotheken tot op heden geen concrete voorwaarden voor deelneming hebben gesteld, kan er echter niet toe leiden -voor zover dat ook in het standpunt van Apotheek Culemborg besloten ligt- dat daarom nu op de beide apotheken de verplichting rust Apotheek Culemborg onvoorwaardelijk toegang te verschaffen tot het cluster apothekers van het netwerk en tot hun patiëntendossiers. De beide apotheken handelen in strijd met de Regeling die blijkens de toelichting (onder het kopje Naleving) bedoeld is om ook in civielrechtelijke geschillen te kunnen worden ingeroepen en daarom, voorshands geoordeeld, onrechtmatig. Dat maakt hen eventueel aansprakelijk voor de schade die Apotheek Culemborg lijdt. Maar voor een zo ver gaande consequentie dat de beide apotheken daarom Apotheek Culemborg zonder voorwaarden toegang tot het netwerk en hun patiëntendossiers dienen te verschaffen is geen steun in het recht.

4.6. Daaraan staat ook een bijkomend probleem in de weg dat verband houdt met de geheimhoudingsplicht van de zorgverlener op grond van art. 7:457 BW. In lid 1 van dat artikel staat voorop dat de zorgverlener zonder toestemming van de patiënt geen informatie mag verstrekken aan derden. In lid 2 wordt daarop echter een uitzondering gemaakt voor de degene die optreedt als vervanger voor de hulpverlener. Met het oog hierop hebben de apotheken Parijsch en de Fonteijn met elkaar een zogenoemde doorlopende waarneming op grond waarvan zij over en weer als elkaars vervangers optreden en daarom toegang hebben tot elkaar patiëntendossiers. De partijen zijn het er wel over eens dat zo’n waarnemingsregeling nodig is om elkaar via het netwerk toegang te mogen verschaffen tot elkaars patiëntendossiers. Volgens Apotheek Culemborg impliceert de toelating, via de Stichting, tot deelneming aan het netwerk, automatisch een doorlopende waarnemingsrelatie met de andere deelnemende apotheken. Voor dat standpunt valt geen aanknopingspunt te vinden in de stukken en in het bijzonder niet in de statuten van de Stichting. Het ligt voor de hand dat het aangaan van een doorlopende waarneming mede tot de voorwaarden behoort waaronder deelneming kan plaatsvinden en in dat verband ook dat voorwaarden aan het aangaan van die doorlopende waarneming mogen worden gesteld, mits voldoend aan de eisen van art. 2 van de Regeling. Anders dan de beide apotheken stellen, is in geval van zo’n doorlopende waarneming geen toestemming van de patiënt vereist om toegang tot de patiëntdossiers te verschaffen. Dat volgt duidelijk uit lid 2 van art. 7:457 als uitzondering op lid 1 daarvan. Wel geldt dat bij gebreke van zo’n doorlopende waarneming geen toegang mag worden verschaft zonder toestemming van de patiënt. Aangezien een waarnemingsregeling tussen Apotheek Culemborg en de beide andere apotheken ontbreekt, zou daarom toestemming van elke individuele patiënt van de beide apotheken (dat zijn er circa 16.000) nodig zijn. Niet gesteld of gebleken is dat die toestemming er thans is. Ook dat staat eraan in de weg dat de beide apotheken op dit moment verplicht zouden kunnen worden toegang tot hun patiëntendossiers aan Apotheek Culemborg te verschaffen. Dat een patiënt die zich tot Apotheek Culemborg wendt aldaar ter plaatse toestemming aan Apotheek Culemborg kan geven voor raadpleging en bewerking van zijn patiëntendossier maakt dit niet anders omdat de patiëntendossiers niet slechts per patiënt opengesteld kunnen worden.

4.7. Hoewel de beide apotheken in strijd handelen met de Regeling, kan de vordering zoals die thans is ingesteld niet worden toegewezen, ook al is aannemelijk dat Apotheek Culemborg daarbij een spoedeisend belang heeft. Een vordering die erop neerkomt dat de beide apotheken binnen bepaalde tijd de voorwaarden bekend moeten maken waaronder Apotheek Culemborg kan deelnemen is niet ingesteld en ter zitting is desgevraagd verklaard dat een dergelijke vordering desbewust thans niet is ingesteld. Bij die stand van zaken is er geen aanknopingspunt een andere, minder vergaande voorziening dan gevorderd te treffen.
IT 1819

Klassieker contracteren - Wel buitgengerechtelijke ontbindingsverklaring voor WOCAS-software, maar zonder verzuim

Rechtbank Amsterdam 19 december 2001, IT 1819 (Kramers Automatisering tegen Stichting Patio)
Uitspraak ingezonden door Hendrik Struik, CMS. Klassieker. Contracteren en procederen. Vier overeenkomsten tot levering en onderhoud voor door Kramers van computers en software aan Patio. WOCAS/X software functioneert niet naar behoren en Patio vordert buitengerechtelijke ontbinding ex 6:265 BW. Ontbinding is niet door gesprekken ontbonden. Hoewel het woord 'ontbinding' niet in de brief voorkomt, kan het wel als ontbindingsverklaring worden opgevat. De tekortkoming in de nakoming is niet door een ingebrekestelling die voldoet aan de eisen ingeleid. Er heeft ook geen termijnstelling - om alsnog behoorlijke nakoming te verkrijgen - plaatsgevonden. Er heeft dus geen ontbinding plaatsgevonden, nu Patio weliswaar een buitengerechtelijke ontbindingsverklaring is uitgebracht, maar Kramers niet in verzuim was. Ook is de bevoegdheid tot ontbinding niet later ontstaan, nu het verzuim in het geheel niet is ingetreden. Artikel 6:258 BW. Patio dient een bedrag van f 163.090,46 te betalen.

IT 1818

Klassieker contracteren - als 'ingebrekestelling' getitelde brief is nog geen ingebrekestelling.

Rechtbank 's-Gravenhage 27 december 1995, IT 1818 (Logisterion tegen Staat der Nederlanden)
Uitspraak ingezonden door Hendrik Struik, CMS. Klassieker. Contracteren en procederen. Betaling openstaande factuur vanwege project Bericht Behandeling Systeem (soft-/hardware/opleiding). Het verweer van de Staat is tevergeefs voorgesteld. Van tekortkoming van Logisterion kan pas sprake zijn wanneer de verbintenis opeisbaar is en van opeisbaarheid pas wanneer Logisterion in verzuim is en van verzuim pas wanneer Logisterion in gebreke is gesteld, hetgeen niet is gebeurd. Een als 'ingebrekestelling' betitelde brief kan niet als zodanig worden aangemerkt; met name ontbreekt daarin het stellen van een redelijke termijn voor de nakoming, hetgeen toch was overeengekomen en trouwens ook wettelijk is voorgeschreven (6:82 BW). Vordering tot betaling toegewezen.

IT 1817

Klassieker contracteren - geen concrete ingebrekestelling voor mislukte installatie DISPOS II

Rechtbank Utrecht 15 november 1995, IT 1817; zaaknr/rolnr 30712/HA ZA 94/827 (Kwantum Nederland tegen ICL)
Uitspraak ingezonden door Hendrik Struik, CMS. Klassieker. Contracteren en procederen. Mislukte installatie van DISPOS II. Partijen zijn in de bijlage bij de overeenkomst overeengekomen dat een ingebrekestelling vereist was voor Kwantum mocht ontbinden. Artikel 6:83 BW-toetsing blijft achterwege. Een weergave van de gerezen problemen, 'zaken zullen uitwerken en afstemmen'; de verwachting duidelijkheid te krijgen; concrete verzoeken (maar zonder termijn voor nakoming); zijn nog geen ingebrekestelling. De voorlopige slotsom is dat Kwantum ICL niet in gebreke heeft gesteld, zodat zij in beginsel niet de bevoegdheid had de overeenkonst te ontbinden.

Het bedrag van f. 599-6og,i3 heeft ICL berekend door het tota;e bedrag van de openstaande facturen, door ICL. berekend op f . 883 - 108, 13, te verminderen met zijnde het een bedrag van f . 2g-3 .500, -, bedrag dat volgens ICL, voor haar gemoeid was met de werkzaamheden terzake van de mislukte installatie van DIPSOS II in het voorjaar van 1993, waarvan ICLl, afstand heeft gedaan.

De eerste twee verzoeken hebben maar weinig te make¡ met de nakoming door ICL van haar contractsverplichtingen.Het derde houdt daarmee weliswaar verband, maar stelt geen termijn voor de nakoming, maar alleen voor bet geven van een constructieve reactie, terwijl niet is gebleken dat ICL op de brief niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd.
IT 1809

Geen aansprakelijkheid leverancier voor door crash verloren data

Hof Amsterdam 28 april 2015, IT 1809; ECLI:NL:GHAMS:2015:1635 (Staalbouw tegen geïntimeerde)
Leverancier van computersysteem heeft mede onderhoud, beheer en service op zich genomen. Door crash gaan data verloren. Het hof acht de stellingen van Staalbouw omtrent de zorgplicht te algemeen van aard om haar te volgen; het is niet bewezen dat de overeenkomst inhield dat geïntimeerde zorg droeg voor een back-up van alle volledige bestanden van Staalbouw Purmerend. Ten aanzien van de back-up’s is slechts vast komen te staan dat [geïntimeerde] een dagelijkse back-up zou verzorgen en daarvoor ruimte op haar eigen server ter beschikking zou stellen. Het hof bekrachtigt het eerder afwijzend vonnis.

3.12. Het hof acht de stellingen van Staalbouw omtrent de zorgplicht van [geïntimeerde] te algemeen van aard om haar daarin te volgen. Nu Staalbouw niet heeft bewezen dat de overeenkomst inhield dat [geïntimeerde] zorg zou dragen voor een back-up van alle volledige bestanden van Staalbouw Purmerend, blijft slechts staan dat deze overeenkomst inhield dat [geïntimeerde] een computerserver, software en onderdelen zou leveren en zorg zou dragen voor het onderhoud en beheer van dit computersysteem en de nodige service zou verlenen. Ten aanzien van de back-up’s is slechts vast komen te staan dat [geïntimeerde] een dagelijkse back-up zou verzorgen en daarvoor ruimte op haar eigen server ter beschikking zou stellen. Staalbouw heeft onvoldoende toegelicht dat en waarom een en ander in zou houden dat [geïntimeerde] verantwoordelijk was voor de inhoud van de back-up’s en de bruikbaarheid daarvan voor de bedrijfsvoering van Staalbouw Purmerend. Daartoe kan niet dienen de verklaring van [X] zoals afgelegd in de enquête in eerste aanleg. [X] verklaart immers over zijn eigen werkwijze dat hij geen selectie maakt omdat hij de inhoud van de bestanden niet kent en dat hij van alles een back-up maakt. In dit geding is echter niet komen vast te staan dat was overeengekomen dat [geïntimeerde] een volledige back-up zou maken zodat dit niet tot haar verplichtingen kan worden gerekend. Een niet nader toegelichte zorgplicht biedt daarvoor onvoldoende grondslag.

3.13. Het door Staalbouw overgelegde rapport van Setict Services leidt niet tot een andere conclusie. In dit rapport wordt vermeld dat de wijze waarop door [geïntimeerde] back-up’s werden gemaakt, maakt dat (de bruikbaarheid van) deze back-up’s totaal afhankelijk is van het beschikbaar zijn van de laatste ‘full’ back-up. Dit leidt echter niet zonder meer tot de conclusie dat [geïntimeerde] dan ook verantwoordelijk was voor het maken van bedoelde ‘full’ back-up of zich ervan diende te vergewissen dat Staalbouw besefte dat zij daarvoor verantwoordelijk was. Dit te meer daar Staalbouw onvoldoende heeft betwist dat, zoals reeds ter comparitie in eerste aanleg door [geïntimeerde] aan de orde is gesteld, voor de aanvang van haar werkzaamheden door Staalbouw Purmerend een back-up zou zijn gemaakt van al haar bestanden. Dat deze back-up, zoals Staalbouw kennelijk betoogt, in het ongerede is geraakt dient voor rekening van Staalbouw zelf te blijven.

3.14. Gelet op het hiervoor overwogene falen de grieven 1 tot en met 8.

3.15. Grief 9 luidt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Staalbouw niet zou hebben voldaan aan de op haar rustende stelplicht ter zake haar stelling dat door toedoen van [geïntimeerde] het computersysteem van Staalbouw is gecrasht. Staalbouw voert aan dat met het gegeven dat de crash zich heeft voorgedaan op het moment dat [geïntimeerde] werkzaamheden verrichtte aan de server, logischerwijze de conclusie kan worden getrokken dat deze crash een gevolg is van het handelen van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] betwist dit en voert aan dat Staalbouw niet heeft gesteld dat zij, [geïntimeerde], niet juist heeft gehandeld. Zij heeft slechts een driver geïnstalleerd waarna het systeem moest worden herstart. Bij die herstart is het defect aan de server aan het licht gekomen, aldus nog steeds [geïntimeerde].

3.16. Het hof neemt tot uitgangspunt dat het aan Staalbouw is om te stellen dat en toe te lichten waarom [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. De enkele stelling dat de server is gecrasht tijdens het uitvoeren van werkzaamheden door [geïntimeerde] is daartoe, gelet op de betwisting daarvan van de zijde van [geïntimeerde], onvoldoende. Het is immers niet uit te sluiten dat, zoals [geïntimeerde] in feite stelt, een reeds bestaand defect door haar werkzaamheden aan het licht is gekomen. Staalbouw heeft gelet daarop niet aan haar stelplicht voldaan. Zij had immers moeten toelichten waarom [geïntimeerde] bij het installeren van de driver een fout heeft gemaakt die tot de crash heeft geleid.

3.17. Staalbouw heeft nog aangevoerd dat zij de stelling van [geïntimeerde] dat het ventilatiesysteem van Staalbouw onvoldoende heeft gewerkt waardoor er metaaldeeltjes in de server zijn terechtgekomen, in voldoende mate heeft weerlegd zodat er geen andere aanwijsbare reden voor de crash voorhanden is dan de door [geïntimeerde] uitgevoerde werkzaamheden. Het hof is van oordeel dat het, nu Staalbouw onvoldoende heeft toegelicht waaruit de tekortkoming van de zijde van [geïntimeerde] heeft bestaan, niet aan [geïntimeerde] is om te stellen en te onderbouwen dat er een alternatieve oorzaak is voor de crash. Het hof gaat dan ook aan een en ander voorbij.

Op andere blogs:
Computable

IT 1808

Webshop mag klantgegevens uit eerdere samenwerking gebruiken

Vzr. Rechtbank Overijssel 11 juni 2015, IT 1808; ECLI:NL:RBOVE:2015:3265 (Flavourites tegen Strada Concordia)
Databankenrecht. Klantgegevens. Samenwerking. Partijen waren ieder 50% aandeelhouder van The Happy Few voor de exploitatie van online warenhuis Flavourites store. De webshop Flavourites wordt vervangen door Knijter, dat wordt aangekondigd aan webshophouders en vanaf de start van de nieuwe webshop wordt aan klanten uit eerdere samenwerking een nieuwsbrief gestuurd. De database met klantgegevens wordt niet onrechtmatig gebruikt, omdat de rechten daarvan bij de gezamenlijk gevoerde BV The Happy Few liggen. Vorderingen worden afgewezen.

 

4.5.
Flavourites Holding c.s. grondt haar (deel)vordering tot het staken van het gebruik van de database van Flavourites Holding op het voortdurend zonder toestemming van Flavourites Holding en dus onrechtmatig gebruikmaken van genoemde database, bijvoorbeeld voor het verzenden van nieuwsbrieven. Nu Strada Concordia c.s. nog immer nieuwsbrieven verzendt - naar Flavourites Holding c.s. stellen met gebruikmaking van de database van Flavourites Holding - kan een spoedeisend belang aan de vordering niet worden ontzegd.
Ter beoordeling staat aldus of voldoende aannemelijk is geworden dat Strada Concordia c.s. jegens Flavourites Holding c.s. onrechtmatig gebruik maakt van de database van Flavourites Holding c.s. Dit laatste is naar voorshands oordeel niet het geval. Bij onvoldoende betwisting van hetgeen Strada Concordia c.s. op dit punt naar voren heeft gebracht, moet het ervoor worden gehouden dat Strada Concordia c.s. bij de mailing gebruik heeft gemaakt van een door Flavourites Store aangelegde database, waarin Flavourites Store de adressen van personen/organisaties heeft opgenomen die hebben gereageerd nádat zij een mailing van Flavourites Store hebben ontvangen die was verzonden naar alle adressen in de database van Flavourites Holding. De vraag of deze door Flavourites Store aangelegde database moet worden aangemerkt als eigendom van Flavourites Store of - vanwege de oorsprong ervan - als eigendom van Flavourites Holding, leent zich niet voor beantwoording in het kader van onderhavige procedure. De door partijen ingenomen standpunten staan haaks op elkaar, terwijl uit de door partijen overgelegde stukken onvoldoende kan worden opgemaakt dat de in het databestand van Flavourites Store opgenomen gegevens eigendom zijn (gebleven) van Flavourites Holding. Nu in een kort geding geen ruimte is voor nadere bewijslevering moet worden geoordeeld dat de deelvordering als hier aan de orde voor afwijzing gereed ligt.
4.6. Ten aanzien van het door Flavourites Holding c.s. gestelde onrechtmatig gebruik van de database van Flavourites Store en de website van Flavourites Store heeft te gelden dat het hier gaat om een gestelde inbreuk op rechten van The Happy Few en niet op de rechten van Flavourites Holding c.s. Dit betekent dat – nog afgezien van het antwoord op de vraag of Strada Concordia c.s. inbreuk maakt op rechten van The Happy Few – de door Flavourites Holding c.s. geformuleerde deelvordering haar niet toekomt en bijgevolg niet toewijsbaar is.
IT 1805

SGOA: Opschorting per algemene voorwaarden uitgesloten

SGOA, vonnis 23; IT 1805 (Opschorting uitgesloten)
Arbitraal vonnis ingezonden door Heleen van Beugen, SGOA. Arbitrage. Afnemer richt zich op de exploitatie van webwinkels en een website; leverancier schrijft software en heeft met afnemer overeenkomsten voor de levering softwareprogrammatuur van twee webwinkels. De veilingsite valt buiten de arbitrage. Afnemer beroept zich op de opschorting, het regelend recht van 6:52 en 6:127 e.v. BW, er is echter per algemene voorwaarden afgeweken door de bevoegdheid uit te sluiten. De vordering tot betaling van de facturen wordt toegewezen en afnemer wordt veroordeeld in de arbitragekosten, iedere partij draagt eigen proceskosten.

5.3. [afnemer] heeft zich beroepen op haar recht op opschorting, respectievelijk verrekening, op de grond dat [leverancier], kort gezegd, wanprestatie heeft geleverd. De arbiter wijst erop dat het recht van opschorting in artikel 6:52 e.v. Burgerlijk Wetboek, alsmede het recht van verrekening in artikel 6:127 e.v, regelend recht zijn. Partijen kunnen van regelend recht afwijken. Dit hebben zij gedaan met de in rechtsoverweging 5.2 geciteerde algemene voorwaarden. Deze voorwaarden sluiten de bevoegdheid van [afnemer] tot opschorting of verrekening uit. Bovendien is gesteld, noch gebleken, dat [leverancier] door [afnemer] in gebreke is gesteld terzake van de Overeenkomsten, [leverancier] vervolgens in verzuim is gebracht en [afnemer] op grond daarvan de Overeenkomsten heeft ontbonden. De tussen partijen geldende Overeenkomsten zijn derhalve onverkort van kracht. De van de Overeenkomsten deel uitmakende algemene voorwaarden van [leverancier], die [afnemer]s recht van opschorting en het recht op verrekening uitsluiten, zijn om deze reden van toepassing. Uit het vorenstaande vloeit voort dat [afnemer] niet bevoegd is betalingen, die [leverancier] vordert, op te schorten of te verrekenen.

5.4. Ter vermijding van misverstand wijst de arbiter erop dat de ingebrekestelling, die [afnemer] op 12 juni 2012 aan [leverancier] heeft gestuurd, uitsluitend betrekking heeft op de overeenkomst aangaande de veilingsite. Zoals hierboven is overwogen, hebben partijen in hun vaststellingsovereenkomst van 24 februari 2012 ten aanzien van de overeenkomst aangaande de veilingsite de burgerlijke rechter bevoegd verklaard. De arbiter heeft om deze reden geen bevoegdheid een oordeel uit te spreken over de gegrondheid van enige vordering die [afnemer] in verband met die overeenkomst pretendeert.

5.6. Het vorenstaande brengt mee dat de vorderingen van [leverancier] tot betaling van haar facturen, als gespecificeerd in de Memorie van Eis in conventie en toegelicht bij de mondelinge behandeling op 15 oktober 2013, kunnen worden toegewezen. De arbiter zal beslissen als in het dictum vermeld.
IT 1798

Wijzen naar verschillende offertes, ontwerpen, gezamenlijke ontbinding overeenkomst

Rechtbank Midden-Nederland 25 maart 2015, IT 1799; ECLI:NL:RBMNE:2015:1983 (333Travel tegen Bookinn Software)
ICT-geschil. Vaststelling van hetgeen is overeengekomen omdat partijen wijzen naar verschillende offertes, ontwerpen en stukken. Enkele tekortkomingen rechtvaardigen gezamenlijk ontbinding overeenkomst. Bepaling waarde van geleverde prestaties op nihil.

Op andere blogs:
Dirkzwager

IT 1800

Overeenkomst tot levering internetpublicaties vernietigbaar

Hof Den Haag 11 november 2014, IT 1800; ECLI:NL:GHDHA:2014:4670 (Proximedia /BeUp tegen Patisserie)
Vernietigbaarheid overeenkomst tot levering van internetpublicaties met een publicitair karakter; art. 6:228 lid 1 BW; art. 3:49 juncto 3:50 BW. De kantonrechter heeft een beroep op oneigenlijke dwaling opgevat in die zin dat de in de overeenkomst vervatte verklaring van geïntimeerde niet overeenstemde met zijn wil. Ook het hof komt tot het oordeel dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen.

4. Bij de beoordeling van de grief dient allereerst de vraag te worden onderzocht of [geïntimeerde] aannemelijk heeft gemaakt dat zijn verklaring in de vorm van het zetten van zijn handtekening onder de overeenkomst niet op zijn wil berustte deze overeenkomst aan te gaan. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het bij deze overeenkomst ging om een overeenkomst voor internet publicaties met een publicitair karakter en in het geval van [geïntimeerde] meer concreet om het product Search Engine Advertising (SEA) waarbij [geïntimeerde] gekozen zou hebben voor de ontwikkeling van een website met CMS van maximaal zes pagina’s omdat [geïntimeerde] nog niet beschikte over een website. De overeenkomst had een duur van 48 maanden, was niet tussentijds opzegbaar en legde op [geïntimeerde] betalingsverplichtingen tot in totaal ruim € 13.000,=. Het betreft hier dus een overeenkomst die voor een eigenaar van een kleine patisserie allerminst doorsnee is en, naar aannemelijk is, voor hem een substantiële financiële belasting zou (kunnen) vormen. [geïntimeerde] heeft zijn handtekening gezet nadat hij, weliswaar na een - op initiatief van BeUp- gemaakte afspraak, maar verder onaangekondigd in zijn winkel is benaderd door twee vertegenwoordigers van BeUp, die vervolgens gedurende ongeveer twee uren een verkoopgesprek hebben gevoerd dat [geïntimeerde] (zoals onvoldoende betwist) tien keer heeft moeten onderbreken om klanten van dienst te zijn. Voorts heeft [geïntimeerde] zijn handtekening gezet nadat (ook onvoldoende betwist) hem was voorgehouden dat alleen nog die dag speciale, voor [geïntimeerde] gunstige voorwaarden golden. Ten slotte staat vast dat [geïntimeerde] voor de ondertekening van de overeenkomst geen bedenktijd is aangeboden. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] aannemelijk heeft gemaakt dat zijn verklaring (het zetten van zijn handtekening onder de overeenkomst) niet op een dienovereenkomstige wil berustte, zodat in beginsel geen overeenkomst tot stand gekomen is (artikel 3: 33 BW).

5. De eerste grief mist doel. Ook het hof komt tot het oordeel dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen. Dit betekent dat de tweede grief geen bespreking behoeft. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het bewijsaanbod van BeUp wordt gepasseerd omdat dit niet is betrokken op (concrete) stellingen die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Als de in het ongelijk gestelde partij zal BeUp de kosten van het hoger beroep hebben te dragen.