DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IT 4601

Beoordeling van Ukomst voor Europese aanbesteding ICT-werk is ontoereikend gemotiveerd door de Staat

Rechtbank 2 jul 2024, IT 4601; ECLI:NL:RBDHA:2024:11201 (Ukomst tegen de Staat), https://itenrecht.nl/artikelen/beoordeling-van-ukomst-voor-europese-aanbesteding-ict-werk-is-ontoereikend-gemotiveerd-door-de-staat

Rb. Den Haag 2 juli 2024, IT 4601; ECLI:NL:RBDHA:2024:11201 (Ukomst tegen de Staat). Aanleiding tot dit geschil is een door de Staat georganiseerde Europese aanbesteding voor de tijdelijke inhuur van ICT-Professionals. Uit het aanbestedingsdocument volgt dat het gunningscriterium de economisch meest voordelige inschrijving op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding is. Prijs en kwaliteit zijn de subgunningscriteria en worden getoetst aan de hand van een aantal (wens)vragen. Ukomst heeft zich tijdig ingeschreven op de aanbesteding. Zij heeft echter een onvoldoende gescoord op de totaalscore van de wensvragen waardoor zij voor de aanbesteding is afgewezen. Ukomst maakt hiertegen bezwaar in kort geding. Primair vordert zij dat de Staat wordt geboden het gunningsvoornemen in te trekken en de inschrijvingen te laten herbeoordelen door een nieuw te benoemen, objectieve beoordelingscommissie; subsidiair vordert zij hetzelfde met als verschil dat de Staat de opdracht opnieuw aanbesteedt, te beoordelen door dezelfde commissie. De inschrijving van Ukomst zou onjuist, onzorgvuldig en willekeurig beoordeeld zijn. Om te bepalen of er aanleiding is om een voorziening te treffen kijkt de voorzieningenrechter naar de aangeboden maatregelen door Ukomst op de problematiek.

IT 4598

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

Hoge Raad 5 jul 2024, IT 4598; ECLI:NL:PHR:2024:731 (DME tegen Inc), https://itenrecht.nl/artikelen/procureur-generaal-hoge-raad-over-de-gevolgen-van-vernietiging-op-verbeurde-dwangsommen-in-it-zaak

Hoge Raad 5 juli 2024, IEF 22179, IT 4598; ECLI:NL:PHR:2024:731 (DME tegen Inc). Eiser in deze zaak is DME en verweerder is Inc. Beide bedrijven houden zich bezig met het leveren van producten en diensten op het gebied van identiteitsbeveiliging van e-mailadressen. In januari 2016 hebben DME en Inc een overeenkomst gesloten met betrekking tot het gebruik en de distributie van de door Inc ontwikkelde software (hierna: de Inc-software). Op grond hiervan kreeg DME een eeuwigdurende licentie om de Inc-software te gebruiken en deze te verkopen, in ruil tegen toekenning van een optierecht aan Inc voor een meerderheidsbelang in DME. Op 13 juli 2018 heeft Inc toepassing gegeven aan haar optierecht en 50,01% van de aandelen in DME verkregen. Vanaf dat moment buigen DME en Inc zich samen over de ontwikkeling van de Inc-software, waarbij onder meer een uitgebreide versie van de Inc-software wordt ontwikkeld. Aanleiding tot het onderhavige geschil is de vraag bij wie het auteursrecht berust van deze uitgebreide versie. Het geschil heeft ertoe geleid dat Inc de samenwerking heeft stopgezet en DME de toegang tot haar systemen heeft ontnomen.

IT 4597

Identificatie- en verificatieprocedure van ICS is rechtmatig, aldus het hof

Hof 30 apr 2024, IT 4597; ECLI:NL:GHAMS:2024:1165 (Appellant tegen ICS), https://itenrecht.nl/artikelen/identificatie-en-verificatieprocedure-van-ics-is-rechtmatig-aldus-het-hof

Hof 30 april 2024, IT 4597; ECLI:NL:GHAMS:2024:1165 (Appellant tegen ICS). Aanleiding tot dit geschil is het feit dat International Card Services B.V. (hierna: ICS), een dochtervennootschap van ABN AMRO Bank N.V., de creditcard van appellant, haar (zakelijke) klant, beoogt te blokkeren. Dit omdat appellant zich niet wil identificeren op de door ICS verzochte wijze. Appellant heeft aangegeven het niet eens te zijn met de wijze van identificatie, gezien de manier waarop zijn gegevens daarbij worden verwerkt. Volgens appellant is identificatie middels een gewaarmerkte kopie van zijn identiteitsbewijs voldoende; volgens ICS volstaat enkel een foto van het originele identiteitsbewijs, bij voorkeur ingediend via de digitale app van ICS. Bij verstekvonnis is appellant in het gelijk gesteld door de rechtbank, maar na verzet van ICS heeft de rechtbank dit vonnis vernietigd en de vorderingen van appellant afgewezen. Appellant gaat daartegen in hoger beroep bij het hof. Kort gezegd voert appellant aan dat ICS hem nooit had mogen verplichten tot de door ICS gehanteerde identificatie- en verificatieprocedure, gelet op de Wwft en de AVG.

IT 4596

ICT-hardware aanbestedingsprocedure is geldig

Rechtbank 27 jun 2024, IT 4596; ECLI:NL:RBDHA:2024:11454 (Dustin tegen Delfland), https://itenrecht.nl/artikelen/ict-hardware-aanbestedingsprocedure-is-geldig

Vzr. Rb. Den Haag 27 juni 2024, IT 4596; ECLI:NL:RBDHA:2024:11454 (Dustin tegen Delfland). Dit kort geding betreft een door Delfland georganiseerde openbare Europese aanbestedingsprocedure voor de opdracht om ICT-hardware te leveren. Eiser in de zaak is Dustin. Zij voert aan dat het onterecht is dat Delfland ARP heeft gekozen voor de genoemde opdracht, vanwege strijd met het nulprijsverbod en omdat de inschrijving van ARP manipulatief zou zijn. Bovendien zou de aanbesteding zelf fundamentele gebreken vertonen en een ontoelaatbare beoordelingssystematiek bevatten. Primair vordert Dustin dat Delfland wordt geboden de gunningsbeslissing in te trekken en aan Dustin te gunnen; subsidiair vordert zij dat Delfland wordt geboden de aanbestedingsprocedure in te trekken en een nieuwe aanbestedingsprocedure te organiseren die niet gebrekkig van aard is.

IT 4594

Garantievoorwaarden factoringovereenkomst geschonden

Rechtbank Den Haag 15 mei 2024, IT 4594; ECLI:NL:RBDHA:2024:10599 (Svea tegen gedaagden), https://itenrecht.nl/artikelen/garantievoorwaarden-factoringovereenkomst-geschonden

Rb. Den Haag 15 mei 2024, IT 4594; ECLI:NL:RBDHA:2024:10599 (Svea tegen gedaagden) In deze zaak gaat het om de vraag of Healthy de garantievoorwaarden van de factoringovereenkomst heeft geschonden. Als dat zo is, moet Healthy op grond van de factoringovereenkomst de terugverkoop van de vorderingen aanvaarden. De rechtbank heeft Svea in het tussenvonnis van 23 augustus 2023 opgedragen te bewijzen dat de computerspellen niet aan Frank BV en Gameworld geleverd zijn, of dat Healthy wetenschap had van fraude omtrent de aan Svea overgedragen vorderingen. Healthy kreeg de mogelijkheid tegenbewijs te leveren. De rechtbank acht het gezien de verklaringen van alle getuigen al ongeloofwaardig dat Frank BV digitale computerspellen bij Healthy zou hebben besteld. Frank BV deed dat nooit en er is ook na onderzoek door verschillende personen geen order van Frank BV gevonden. De persoon die de factuur namens Healthy heeft verstuurd, heeft zelf nooit een order van Frank BV gezien. De spellen of gamecodes waarop de factuur zou zien, zijn ook na gericht onderzoek niet in de voorraad van Frank BV teruggevonden. Gedaagden hebben geen bewijsmiddelen overgelegd waaruit blijkt dat Healthy na de gestelde purchase orders werkende gamecodes aan Frank BV en Gameworld heeft geleverd, en ook niet dat Healthy de gamecodes zelf vóór de gestelde transacties in voorraad had. Door Svea bewust facturen voor niet-geleverde computerspellen te laten factoren, heeft Healthy artikel 6 lid 3 sub e, fen 1 van de factoringovereenkomst geschonden. De rechtbank veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan Svea te betalen een bedrag van € 998.250,00 en een bedrag van € 1.996.500,00 aan contractuele boete.

IT 4588

Gebruik IGLOO-merken door oud-distributeur is toegestaan voor de verkoop van opgebouwde voorraad

Rechtbank 18 jul 2024, IT 4588; ECLI:NL:RBDHA:2024:11317 (IPC tegen Coolers), https://itenrecht.nl/artikelen/gebruik-igloo-merken-door-oud-distributeur-is-toegestaan-voor-de-verkoop-van-opgebouwde-voorraad

Vzr. Rb. Den Haag 18 juli 2024, IEF 22162, IT 4588; ECLI:NL:RBDHA:2024:11317 (IPC tegen Coolers). IPC is een Amerikaanse fabrikant en houdster van onder meer de Benelux- en Uniemerken ´IGLOO´. Coolers is lange tijd distributeur geweest van IGLOO-producten, waarbij met toestemming veelvuldig gebruik werd gemaakt van de merken van ICP. Op 31 maart 2023 heeft IPC de distributieovereenkomst opgezegd. Hierna verkoopt Coolers nog steeds haar overige voorraad IGLOO-producten. In dat kader adverteert zij ook nog steeds met de IGLOO-merken via tal van online kanalen. IPC vordert dat Coolers wordt geboden om iedere inbreuk op de IGLOO-merken en handelsnaamrechten van IPC te staken en gestaakt te houden. Daaraan ten grondslag legt zij dat door het gebruik van de IGLOO-merken door Coolers het bestaan van een economische band tussen IPC en Coolers wordt gesuggereerd, terwijl die band niet meer bestaat. Coolers stelt daarentegen dat de opzegging van de distributieovereenkomst door IPC onrechtmatig is omdat de opzegtermijn onvoldoende redelijk zou zijn. Bovendien zou Coolers nog steeds gerechtigd zijn gebruik te maken van de IGLOO-merken, zolang zij producten verkoopt uit de voorraad die zij heeft opgebouwd en ingekocht bij IPC op grond van de overeenkomst.

IT 4582

Arag hoeft schadelijke berichtgeving van ex-cliënt niet te tolereren

Rechtbank 13 jun 2024, IT 4582; ECLI:NL:RBGEL:2024:3644 (Arag tegen gedaagde), https://itenrecht.nl/artikelen/arag-hoeft-schadelijke-berichtgeving-van-ex-client-niet-te-tolereren

Vzr. Rb. Gelderland 13 juni 2024, IT 4582; ECLI:NL:RBGEL:2024:3644 (Arag tegen gedaagde). Deze zaak vloeit voort uit een tussen gedaagde en ABN-AMRO Verzekeringen (hierna: ABN-AMRO) afgesloten en later opgezegde rechtsbijstandverzekering. De uitvoering van de verzekering was belegd bij Arag, eiser in deze zaak. Het geschil tussen partijen is ontstaan naar aanleiding van de opzegging van de verzekeringsovereenkomst. ABN-AMRO heeft de overeenkomst, op basis van de verzekeringsvoorwaarden, eenzijdig opgezegd nadat gedaagde zich beledigend en bedreigend zou hebben uitgelaten naar de medewerkers van Arag. Gedaagde heeft hiertegen een klacht ingediend bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening, maar tevergeefs. Ook het hoger beroep van gedaagde liep op niets uit. Gedaagde heeft diens frustratie kenbaar gemaakt door meerdere negatieve berichten op verschillende sociale media te plaatsen met betrekking tot Arag en haar medewerkers. Arag vordert in kort geding dat gedaagde alle berichten verwijdert waarin hij namen van de medewerkers van Arag noemt, alsmede waarin hij de reputatie van Arag schendt, dan wel zich neerbuigend over Arag uitlaat en/of Arag beschuldigt van strafbaar en/of onrechtmatig gedrag. Ook vordert Arag dat gedaagde wordt verboden om dergelijke uitingen te doen in de toekomst.

IT 4580

Categorisch advertentieverbod door Google is gerechtvaardigd

Rechtbank 30 apr 2024, IT 4580; ECLI:NL:RBAMS:2024:3096 (Vignette & Visa B.V. tegen Google), https://itenrecht.nl/artikelen/categorisch-advertentieverbod-door-google-is-gerechtvaardigd

Rb. Amsterdam 30 april 2024, IT 4580; ECLI:NL:RBAMS:2024:3096 (Vignette & Visa B.V. tegen Google). Vignette & Visa B.V. (hierna: Vignette & Visa) is online aanbieder van digitale tolvignetten voor (Oost-)Europese landen aan afnemers in Nederland en daarbuiten. Voor haar dienstverlening hangt Vignette & Visa hoofdzakelijk af van Google Ads. In dat kader heeft Vignette & Visa de door Google bedongen advertentievoorwaarden geaccepteerd. Wegens een vermeende schending van die voorwaarden heeft Google de Google Ads-accounts van Vignette & Visa vervolgens opgeschort. Vignette & Visa vordert in kort geding om Google te gelasten bestaande en nieuwe Google-accounts van Vignette & Visa niet langer op te schorten wegens vermeende schendingen van het Google Ads-beleid. Primair stelt zij dat de Duitse rechter in een vergelijkbare zaak bij wijze van voorlopige voorziening een dergelijke vordering heeft gehonoreerd, op grond van het Europees (en Duits) mededingingsrecht. Google zou in dit geval misbruik maken van haar economische machtspositie. Daarnaast stelt Vignette & Visa dat de restrictie in de voorwaarden van Google onredelijk van aard is, aangezien die geen ruimte overlaat voor individuele uitzonderingen en omdat deze onvoldoende onderbouwd zou zijn.

IT 4578

Vraag of er een exclusiviteitsbeding is overeengekomen niet kan worden beantwoord in een kort geding

Rechtbank Gelderland 22 mei 2024, IT 4578; ECLI:NL:RBGEL:2024:3099 (Attema tegen Orange Juice), https://itenrecht.nl/artikelen/vraag-of-er-een-exclusiviteitsbeding-is-overeengekomen-niet-kan-worden-beantwoord-in-een-kort-geding

Vzr. Rb. Gelderland 22 mei 2024, IT 4578; ECLI:NL:RBGEL:2024:3099 (Attema tegen Orange Juice). Kort geding. Attema is een onderneming die zich bezighoudt met de vervaardiging van kunststofproducten voor de bouw. Orange Juice is een onderneming die zich onder meer bezighoudt met het ontwikkelen, produceren en uitgeven van computersoftware. Attema heeft Orange Juice benaderd voor de ontwikkeling van een webapplicatie. In het projectplan van 23 februari 2021 werd een exclusiviteitsbeding opgenomen. Orange Juice heeft werkzaamheden uitgevoerd voor ABB, een concurrent van Attema, wat volgens Attema in strijd is met dit exclusiviteitsbeding. In dit kort geding vordert Attema dat Orange Juice haar werkzaamheden voor ABB staakt, een verbod op werkzaamheden voor andere concurrenten en een voortzetting van de dienstverlening aan Attema. Orange Juice betwist de aanwezigheid van een exclusiviteitsbeding echter en stelt dat hierover geen definitieve overeenstemming is bereikt. Daarnaast stelt Orange Juice dat de samenwerking later is gewijzigd naar een stap-voor-stap-benadering zonder exclusiviteitsbeding.

IT 4575

Uitspraak ingezonden door Edward de Lange, Summit Legal.

Logius heeft onvoldoende belang bij verregaande informatie inzake de door Visma geleverde ´Digipoort´

Rechtbank 6 jun 2024, IT 4575; (Staat der Nederlanden tegen Visma Connect B.V.), https://itenrecht.nl/artikelen/logius-heeft-onvoldoende-belang-bij-verregaande-informatie-inzake-de-door-visma-geleverde-digipoort

Rb. Den Haag 6 juni 2024, IT 4575 (de Staat der Nederlanden tegen Visma Connect B.V.). Logius is als overheidsagentschap verantwoordelijk voor de ontwikkeling en het beheer van de digitale overheid, ten behoeve van het digitale contact tussen overheidsorganisaties en de burger. In dat kader biedt het onder meer 'Digipoort' aan, een dienst voor de afhandeling van digitaal berichtenverkeer. De ontwikkeling daarvan besteedt Logius uit aan IT-leveranciers, waaronder Visma, een gespecialiseerde IT-dienstverlener. Ten behoeve van de samenwerking sluiten Logius en Visma een scala aan overeenkomsten af. Desondanks ontstaat er een geschil tussen de partijen, als gevolg van de beoogde transitie van Logius naar een andere leverancier. Betwist wordt in welke mate Visma informatie dient te verstrekken aan Logius ter ondersteuning van die transitie. Na afsluiting van een schikkingsovereenkomst en nadere bemiddeling tussen partijen, levert Visma zoals afgesproken de broncode van de gebruikersportalen van de Digipoort aan Logius. Daarop reageert Logius dat de geleverde broncode onvolledig is, ofwel in strijd met de tussen hen gesloten 'Level Playing Field-overeenkomst' (LPF-overeenkomst).