11 jun 2025
Ontbinding softwareovereenkomst wegens toerekenbare tekortkoming en verzuim na niet-nakoming fatale termijn
Rb. Midden-Nederland 11 juni 2025, IT 4899; ECLI:NL:RBMNE:2025:2811 (Eiseressen tegen gedaagden). Eiseressen is actief in de autobranche. Gedaagde sub 1 is een reclamebureau dat zich ook bezighoudt met softwareontwikkeling. Gedaagde sub 2 werkt bij Gedaagde sub 1. Eiseressen is een overeenkomst aangegaan met Gedaagde sub 1, voor – kortweg – ontwikkeling van software en andere digitalisering en rebranding door Gedaagde sub 1. Dit zou binnen 24 maanden gebeuren. Deze termijn werd vervolgens met twaalf maanden verlengd. Vier jaar na de start van de overeenkomst tussen de partijen is echter alleen de website opgeleverd, die niet werkte zoals afgesproken. De overige websites en applicaties waren nog niet (volledig) opgeleverd. Daarom hebben Eiseressen de overeenkomst ontbonden. Zij vordert een verklaring voor recht dat Gedaagde sub 1 toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenis, althans dat Gedaagde sub 1 en Gedaagde sub 2 onrechtmatig hebben gehandeld ten opzichte van Eiseressen. Ook vordert Eiseressen hen hoofdelijk te veroordelen tot (a) terugbetaling van € 342.938,- aan betaalde facturen, (b) een voorschot van € 250.000,- aan vergoeding van de schade die Eiseressen hebben geleden en nog zullen lijden en (c) vergoeding van alle overige schade die Eiseressen heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat.
Gedaagde sub 1 stelde dat alle afgesproken software was opgeleverd, maar de rechtbank oordeelt dat deze stelling onvoldoende is gemotiveerd, mede gezien de verzwaarde motiveringsplicht bij een betwisting van een tekortkoming. De aanvullende softwareanalyse bevestigt dat de producties van gedaagden eerder een pitch tonen dan daadwerkelijk geleverde software. De broncodes zijn niet verstrekt, waardoor feitelijke oplevering niet kon worden vastgesteld. De rechtbank acht het daarom bewezen dat de in oktober 2023 geleverde software niet voldeed aan de afspraken. Hierdoor is er volgens de rechtbank sprake van een toerekenbare tekortkoming. Het verweer van gedaagden dat er geen verzuim van rechtswege is ingetreden en dat er geen sprake was van een ingebrekestelling, wordt verworpen. De rechtbank oordeelt dat er een fatale termijn was afgesproken. Daarnaast is gedaagde sub 1 op schriftelijk in gebreke gesteld met een duidelijke termijn, waar niet aan werd voldaan. Daarmee stond het verzuim definitief vast. Eiseressen hebben de overeenkomst rechtsgeldig in haar geheel ontbonden. De rechtbank acht dit toegestaan; er zijn geen omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel nopen.
3.13. Het rapport van de deskundige is door [gedaagden] vervolgens onvoldoende weersproken. [gedaagden] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling (na de conclusie van antwoord) drie dikke ordners met 35 aanvullende producties ingediend, maar heeft de omvangrijke producties vervolgens niet van een nadere toelichting voorzien. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagden] de producties desgevraagd niet nader toegelicht. [gedaagden] heeft dus ook niet onderbouwd wat de rechtbank daaruit concreet zou moeten afleiden, anders dan de algemene stelling dat [gedaagden] wel degelijk veel werk voor [eiseressen] zou hebben verricht. Producties kunnen stellingen ondersteunen, maar niet vervangen. Stellingen moeten voor de rechter en de andere partij helder en toetsbaar zijn en de partij die producties overlegt, moet begrijpelijk maken welke delen daarvan relevant zijn voor welk ingenomen standpunt. Het enkel overleggen van een stapel producties en het verwijzen daarnaar, is daarom onvoldoende. Partijen hebben voor hun eigen producties een ‘wegwijsplicht’. De rechtbank mag ook niet zelf in producties een zoektocht ondernemen naar wat (mogelijk) relevant is en waarom. De rechtbank houdt geen rekening met wat in producties naar voren wordt gebracht, voor zover daaraan geen duidelijke stellingname in de processtukken zelf, of tijdens de mondelinge behandeling, ten grondslag ligt (vgl. HR 17 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE7628). De algemene stelling van [gedaagden] dat zij wel degelijk alle software heeft ontwikkeld en (op)geleverd, is tegen deze achtergrond onvoldoende gemotiveerd. Niet gebleken is hoe dat concreet uit de producties zou volgen.