DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IT 1058

Uitblijven van zekerheid over voortzetting van dienstverlening leidt tot schade

Rechtbank Limburg, locatie Roermond, 20 februari 2013, zaaknr. C/04/112922/HA ZA 11-630 (Schooldesk B.V. tegen Stichting Veldvest voor bijzonder onderwijs)

Uitspraak ingezonden door Christian van Seeters en Eva Visser, Project Moore Advocaten.

Voortzetting dienstverleningsovereenkomst. Tevredenheidonderzoek. ICT-diensten.

Schooldesk biedt infrastructurele en facilitaire ICT-diensten en -goederen aan ten behoeve van onderwijsinstellingen, waaronder ook gedaagde. Schooldesk en de Stichting hebben een huurovereenkomst elektronische leerplek voor basisonderwijs gesloten. Partijen verschillen van mening over de vraag of een verlenging van de dienstverleningsovereenkomst is overeengekomen.

Uit de correspondentie tussen partijen is volgens de rechtbank gebleken dat er na het tevredenheidonderzoek nog een beslismoment lag en dat eventuele verlenging daarnaast afhing van nog nader overeen te komen voorwaarden. De rechtbank overweegt dat de stelling van Schooldesk dat een goede score van het tevredenheidonderzoek automatisch tot een verlening van de overeenkomst onder dezelfde voorwaarden zou leiden niet in overeenstemming is met het feit dat er na het onderzoek nog een beslissing diende te worden genomen alsmede nog overeenstemming over essentiële voorwaarden moest worden bereikt. De gestelde verlenging van de overeenkomst is niet komen vast te staan, zodat ook enige tekortkoming aan de zijde van de Stichting, betaling, niet vast is komen te staan.

Het niet voortzetten van de dienstverlening zou volgens de Stichting onherroepelijk tot een noodsituatie leiden. Duidelijk is dat hierdoor voor de Stichting een penibele situatie ontstond en het treffen van voorzieningen uit voorzorg in de rede lag. De rechtbank oordeelt dat door het uitblijven van zekerheid omtrent de gewenste voortzetting van de dienstverlening er sprake is van een tekortkoming aan de zijde van Schooldesk in de voor haar uit de overeenkomt voortvloeiende verplichting om de Stichting duidelijkheid te verschaffen. De vordering in conventie tot vaststelling van de verlenging van de overeenkomst wordt afgewezen. De vordering in reconventie tot schadevergoeding in verband met de noodmaatregelen en de te vroeg afgebroken dienstverlening wordt toegewezen.

Leestip: 4.3, 4.3, 4.17 en 4.18

IT 1057

ICT-werkzaamheden zijn als arbeidsintensief aan te merken

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 6 februari 2013, LJN BZ2319 (eiser tegen Ordina Application Outsourcing en Project B.V.)

Kort geding bij kantonrechter. Eiser is 31 jaar in loondienst geweest bij A en heeft in dit verband ICT-werkzaamheden bestaande uit het beheren, onderhouden en aanpassen van het Oracle EBS-pakket verricht ten behoeve van een opdrachtgever van A. Deze opdrachtgever beëindigt de opdracht met A en geeft vervolgens aan O de opdracht om onder meer deze werkzaamheden te verrichten. Vraag is of sprake is van overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 BW en de EG-richtlijn? Geconcludeerd wordt dat dit niet aannemelijk is geworden en dat eiser bij A in loondienst is gebleven: de werkzaamheden zijn grotendeels als arbeidsintensief en minder als kapitaalintensief aan te merken. Nu het personeel niet is overgenomen is de identiteit van de onderneming niet behouden gebleven.

4.9.  Vaststaat dat het in dit geval gaat om dienstverlening in de ICT-branche. Deze branche wordt in zijn algemeenheid gekenmerkt door zijn arbeidsintensieve karakter. Dat neemt echter niet weg dat in dit geval sprake zou kunnen zijn van een gemengd karakter. Indien dit zou zijn dan dient vervolgens de vraag te worden beantwoord op welk karakter, het arbeidsintensieve of kapitaalintensieve, de nadruk ligt.

4.12.  Vaststaat ook dat de acht servers die Atos voor de uitvoering van haar opdracht gebruikte eigendom zijn van Atos en dat deze niet zijn overgedragen aan Ordina. Ordina heeft voor de uitvoering van de aan haar gegunde opdracht eigen servers aangeschaft. Deze servers zijn dus evenmin bepalend voor de identiteit van de onderneming.

4.13.  Atos heeft verder onvoldoende gemotiveerd onderbouwd aangevoerd dat de door haar gestelde overdracht aan Ordina van door Atos:
- voor Equens geschreven applicatiesofteware,
- gemaakte install-scripts c.q. versiebeheer,
- opgestelde unieke documentatie, en
- specifiek voor Equens ontwikkelde scripts, een bepaald kapitaal vertegenwoordigen.

In dit verband wordt nog overwogen dat voldoende aannemelijk is geworden dat scripts in feite slechts kleine programmaatjes zijn. Atos geeft dit overigens zelf ook aan door op te merken dat deze scripts zijn ontworpen als hulpmiddel bij het laten uitvoeren van diverse taken door de bij Equens in gebruik zijnde programmatuur .

De door Atos aangevoerde omstandigheid dat uitgebreide transitieplannen zijn opgesteld en dat de overdrachtsfase ruim vier maanden in beslag heeft genomen, is op zichzelf ontoereikend om de conclusie te dragen dat de hiervoor genoemde activa een bepaald kapitaal vertegenwoordigen, laat staan dat – zoals Atos aanvoert – naar analogie van het Sodexho-arrest kan worden geconcludeerd dat sprake is van essentiële (im)materiële activa die voorheen door haar werden gebruikt en nu door Ordina zullen (moeten) worden gebruikt.

4.14.  Ten aanzien van de door Atos gestelde overdracht van “tools” geldt dat, voor zover deze tools al door Atos zijn aangeschaft, Atos de stelling van Ordina dat deze tools niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de opdracht en dat Ordina zelf al bruikbare tools had niet onderbouwd heeft weersproken.

De kantonrechter:
5.1.  wijst de tegen Ordina gerichte vorderingen af,

5.2.  veroordeelt [Eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Ordina, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 200,-- aan salaris gemachtigde,

5.3.  veroordeelt Atos tot betaling aan [Eiser] van het achterstallig salaris vanaf 1 november 2012, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van de respectieve data van opeisbaarheid van de onderscheiden loontermijnen tot de voldoening, alsmede voor wat betreft de tot op heden opeisbare loonvorderingen vermeerderd met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, met een maximum van 20%,

5.4.  veroordeelt Atos tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [Eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 517,75, waarin begrepen € 200,-- aan salaris gemachtigde,

Op andere blogs:
Nederlands Juridisch Dagblad (Overgang van onderneming bij ICT-er of in loondienst gebleven (kort geding))

IT 1054

Aanvankelijk opdracht-, later een detacheringsovereenkomst

Rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch 20 februari 2013, LJN BZ2279 (Skills2Score B.V. tegen Compat B.V.)

Contradictoir, opdracht, detachering, ontwikkelen applicatie, mislukt IT-project.

Mislukt IT-project. Eiseres heeft gedaagde ingeschakeld voor technische ondersteuning bij het ontwikkelen van een webapplicatie.  De webapplicatie “SkillsManager” is bedoeld voor (1) het meten en ontwikkelen van professionele kwaliteiten, (2) de matching van ontwikkelbehoefte en onderwijs, (3) het vergelijken van innovaties met vakmanschap, en (4) het transparant maken van beroeps- en onderwijsstructuren.

Eiseres heeft onduidelijke opdrachten aan gedaagde verstrekt en het staat niet vast dat sprake er is geweest van een toerekenbare tekortkoming door gedaagde. Bovendien was eiseres in oktober 2009 op de hoogte van de beweerdelijke tekortkoming en zij heeft gedaagde toen niet aansprakelijk gehouden voor de gevolgen daarvan, maar nieuwe afspraken gemaakt met gedaagde over de voortgang van het project waarin de gevolgen van de beweerdelijke tekortkoming zijn verdisconteerd.

Dat de applicatie in april 2010 nog altijd niet naar behoren functioneerde betekent niet dat daarmee de toerekenbare tekortkoming van gedaagde gegeven is. De contractuele relatie tussen partijen die aanvankelijk overwegend de trekken van een overeenkomst van opdracht had, is vanaf begin 2010 overwegend een detacheringsovereenkomst geworden. De verantwoordelijkheid voor het eindresultaat is niet bij gedaagde gebleven (zo die daar voordien al in volle omvang zou hebben gelegen). Voor zover enige inspannings- of resultaatsverplichting op gedaagde is blijven rusten, geldt dat eiseres ten onrechte heeft nagelaten gedaagde in gebreke te stellen. Eiseres heeft ook haar schade onvoldoende onderbouwd.

5.16.  Skills2Score beroept zich er op dat [C], een ingeleende medewerkster van Compat, de door haar gewerkte uren grotendeels heeft besteed aan mislukte pogingen tot het oplossen van de bestaande problemen met de snelheid en stabiliteit van de applicatie en dat deze uren niet aan haar in rekening kunnen worden gebracht (zie hiervoor sub (4)). Skills2Score beroept zich hierbij op correspondentie tussen deze medewerkster en Spaanjaars van 8 april 2010 over die performance problemen (productie 39 van Skills2Score) en op correspondentie tussen partijen over de detachering van medio januari 2010 (productie 27 van Skills2Score en productie 30 van Compat) waarin Skills2Score aan Compat heeft laten weten niet bereid te zijn om te betalen voor het verhelpen van ‘bugs’.

Naar het oordeel van de rechtbank kan dit beroep niet slagen. Uit de correspondentie van medio januari 2010 begrijpt de rechtbank dat partijen hebben afgesproken dat het personeel van Compat zou gaan werken aan een aantal werkpakketten, waaronder het werkpakket ‘bugfixing’. Uit de door Compat opgestelde urenspecificaties (productie 36 van Compat) volgt dat de betreffende medewerkster haar uren heeft besteed aan de afgesproken werkpakketten. Een klein deel van haar uren heeft zij besteed aan ‘bugfixing’. In de correspondentie van medio januari 2010 heeft Skills2Score laten weten niet bereid te zijn te betalen voor het werkpakket ‘bugfixing’ maar heeft Compat op haar beurt laten weten hier bezwaren tegen te hebben. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarom niet vast dat is afgesproken dat hiervoor niet zou hoeven te worden betaald. Ook staat niet vast dat het werkpakket ‘bugfixing’ ziet op het oplossen van fundamentele problemen met de performance, onder meer niet omdat Skills2Score in ander verband uitdrukkelijk heeft gesteld dat het verhelpen van ‘bugs’ niet hetzelfde is als het aanpassen van de basisprogrammatuur ter verbetering van de performance. Uit de door Skills2Score genoemde correspondentie van 8 april 2010 volgt ook niet dat de medewerkster vanaf februari 2010 haar tijd grotendeels heeft besteed aan het oplossen van de performance problemen. In die correspondentie doet zij voorstellen voor een aanpak van die problemen en dat wijst er op dat zij tot op dat moment nog niet veel actie daarin heeft ondernomen.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Skills2Score niet deugdelijk heeft onderbouwd dat de gefactureerde uren door de betreffende medewerkster (grotendeels) zijn besteed aan werkzaamheden waarvan was afgesproken dat Skills2Score daarvoor niet hoefde te betalen.

5.17.  Gelet op voorgaande overwegingen kan de rechtbank niet komen tot de vaststelling dat sprake is geweest van een tekortkoming door Compat in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de detacheringsovereenkomst die opschorting van de betalingen door Skills2Score rechtvaardigde.

5.19.  Dan komt de rechtbank nu terug op de vraag die zij hier moet beantwoorden, namelijk of de schadevordering van Skills2Score uit hoofde van wanprestatie toewijsbaar is. De rechtbank zal die vraag ontkennend beantwoorden en acht daarvoor het volgende redengevend.

5.22.  Voor het geval toch enige inspannings- of resultaatsverplichting op Compat zou zijn blijven rusten geldt dat Skills2Score ten onrechte heeft nagelaten Compat in gebreke te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Skills2Score haar stelling, dat nakoming door Compat onmogelijk was omdat de applicatie niet meer kon worden hersteld, onvoldoende onderbouwd. Skills2Score beroept zich op correspondentie tussen Compat en Spaanjaars van 8 april 2010 over het vervangen van de ‘tree’ (pagina 2 van productie 39 van Skills2Score). Hieruit kan wellicht worden afgeleid dat op dit punt verdergaande aanpassingen nodig waren dan aanvankelijk gedacht, maar het oordeel dat herstel onmogelijk was kan de rechtbank hierop niet baseren. Verder wijst Skills2Score op de verklaring van Spaanjaars van 22 juni 2011 dat hij destijds al zou hebben aangegeven dat het veel beter zou zijn om een totaal nieuwe applicatie te bouwen (pagina 2 van productie 51 van Skills2Score). De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. In zijn Performance Analyse van oktober 2009 heeft Spaanjaars immers aangegeven (onder paragraaf 6.1) dat de traagheid en stabiliteit van de applicatie aanzienlijk te verbeteren zijn tot ver boven het minimale performance niveau door de in zijn rapport opgenomen adviezen door te voeren. Hij heeft niet gerapporteerd dat het beter zou zijn de applicatie van begin af aan opnieuw op te bouwen. Uit het verslag van 23 oktober 2009 (productie 23 van Skills2Score) blijkt ook niet dat Spaanjaars partijen er bij die gelegenheid op heeft gewezen dat herstel van de applicatie niet mogelijk zou zijn en dat men beter een nieuwe applicatie kon bouwen. Dat de bouw van een nieuwe applicatie mogelijk tot een beter resultaat zou leiden, betekent bovendien nog niet dat herstel van de bestaande applicatie tot een aanvaardbaar niveau niet mogelijk was. Partijen zijn dan ook aan de slag gegaan met het aanbrengen van verbeteringen en het ontwikkelen van nieuwe uitbreidingen op de applicatie.

5.22.  Voor het geval toch enige inspannings- of resultaatsverplichting op Compat zou zijn blijven rusten geldt dat Skills2Score ten onrechte heeft nagelaten Compat in gebreke te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Skills2Score haar stelling, dat nakoming door Compat onmogelijk was omdat de applicatie niet meer kon worden hersteld, onvoldoende onderbouwd. Skills2Score beroept zich op correspondentie tussen Compat en Spaanjaars van 8 april 2010 over het vervangen van de ‘tree’ (pagina 2 van productie 39 van Skills2Score). Hieruit kan wellicht worden afgeleid dat op dit punt verdergaande aanpassingen nodig waren dan aanvankelijk gedacht, maar het oordeel dat herstel onmogelijk was kan de rechtbank hierop niet baseren. Verder wijst Skills2Score op de verklaring van Spaanjaars van 22 juni 2011 dat hij destijds al zou hebben aangegeven dat het veel beter zou zijn om een totaal nieuwe applicatie te bouwen (pagina 2 van productie 51 van Skills2Score). De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. In zijn Performance Analyse van oktober 2009 heeft Spaanjaars immers aangegeven (onder paragraaf 6.1) dat de traagheid en stabiliteit van de applicatie aanzienlijk te verbeteren zijn tot ver boven het minimale performance niveau door de in zijn rapport opgenomen adviezen door te voeren. Hij heeft niet gerapporteerd dat het beter zou zijn de applicatie van begin af aan opnieuw op te bouwen. Uit het verslag van 23 oktober 2009 (productie 23 van Skills2Score) blijkt ook niet dat Spaanjaars partijen er bij die gelegenheid op heeft gewezen dat herstel van de applicatie niet mogelijk zou zijn en dat men beter een nieuwe applicatie kon bouwen. Dat de bouw van een nieuwe applicatie mogelijk tot een beter resultaat zou leiden, betekent bovendien nog niet dat herstel van de bestaande applicatie tot een aanvaardbaar niveau niet mogelijk was. Partijen zijn dan ook aan de slag gegaan met het aanbrengen van verbeteringen en het ontwikkelen van nieuwe uitbreidingen op de applicatie.

IT 1048

Overeenkomst voor leveren van elektronische betaalsystemen

Hof Amsterdam 11 december 2012, LJN BZ1996 (Appellant tegen Alvira Services B.V.)

Servicewerkzaamheden aan pinautomaat in winkel. Schade als gevolg van onjuiste configuratie. Overeenkomst met coöperatie van samenwerkende winkeleigenaren. Tegenbewijs terhandstelling algemene voorwaarden. Voldaan aan klachtplicht. Doorwerking exoneratiebeding. Geen eigen schuld.

Algemene voorwaarden
3.4.3 uit de omstandigheid dat op de verschillende tussen Alvira/Payzone en de coöperatie gesloten overeenkomsten als vermeld onder 3.4.2 – naar Alvira/Payzone onbetwist heeft aangevoerd – steeds dezelfde algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard en van enig protest van de zijde van de coöperatie daartegen niet is gebleken, volgt voldoende dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden tussen Alvira/Payzone en de coöperatie is overeengekomen. Ook van protest tegen het ontbreken van de voorwaarden is niet gebleken, terwijl de coöperatie bij de overeenkomst van 13 mei 2004 – een akte met dwingende bewijskracht – heeft verklaard de algemene voorwaarden te hebben ontvangen. Op grond hiervan acht het hof voorshands bewezen dat de algemene voorwaarden voorafgaand aan of bij het sluiten van de overeenkomst aan de coöperatie ter hand zijn gesteld. Hetgeen [ appellant ] tot betwisting van die terhandstelling heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het is derhalve aan [ appellant ] die bewijs heeft aangeboden om tegenbewijs te leveren van de gestelde terhandstelling. Het hof zal [ appellant ] daartoe in de gelegenheid stellen als hierna onder 5. te melden.

Derdenbeding
3.5.1 De vraag of de overeenkomst een derdenbeding bevat en [ appellant ] uit dien hoofde gebonden is, kan evenwel in het midden blijven nu - zoals hierna zal worden overwogen – dit niet tot een andere uitkomst leidt.

Reclame; klachtplicht

3.4.3 uit de omstandigheid dat op de verschillende tussen Alvira/Payzone en de coöperatie gesloten overeenkomsten als vermeld onder 3.4.2 – naar Alvira/Payzone onbetwist heeft aangevoerd – steeds dezelfde algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard en van enig protest van de zijde van de coöperatie daartegen niet is gebleken, volgt voldoende dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden tussen Alvira/Payzone en de coöperatie is overeengekomen. Ook van protest tegen het ontbreken van de voorwaarden is niet gebleken, terwijl de coöperatie bij de overeenkomst van 13 mei 2004 – een akte met dwingende bewijskracht – heeft verklaard de algemene voorwaarden te hebben ontvangen. Op grond hiervan acht het hof voorshands bewezen dat de algemene voorwaarden voorafgaand aan of bij het sluiten van de overeenkomst aan de coöperatie ter hand zijn gesteld. Hetgeen [ appellant ] tot betwisting van die terhandstelling heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het is derhalve aan [ appellant ] die bewijs heeft aangeboden om tegenbewijs te leveren van de gestelde terhandstelling. Het hof zal [ appellant ] daartoe in de gelegenheid stellen als hierna onder 5. te melden.

Exoneratie
3.7.2 Het hof is van oordeel dat ongeacht of [ appellant ] als partij is toegetreden tot de overeenkomst, hij het exoneratiebeding tegen zich moet laten gelden. Daartoe overweegt het hof als volgt.

3.7.3 Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het in artikel 12 vervatte exoneratiebeding op zichzelf niet onredelijk bezwarend of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daartoe overweegt het hof dat een exoneratie een gebruikelijk beding is tussen professionele partijen, dat Alvira/Payzone een redelijk belang heeft bij het opnemen van een dergelijke bepaling in haar algemene voorwaarden en dat [ appellant ] door als lid van de coöperatie gebruik te maken van de storingsservice van Alvira/Payzone de met betrekking tot servicewerkzaamheden bedongen exoneratie tegen zich moet laten gelden, ook als hij niet (rechtstreeks) partij is bij de overeenkomst en niet met dit beding bekend was.

Eigen schuld

3.8.2 Onder deze omstandigheden, waarbij ook in beroep niet is gesteld of gebleken dat Alvira/Payzone [ appellant ] ervoor heeft gewaarschuwd dat een fout als hier aan de orde zou kunnen optreden, kan [ appellant ] geen eigen schuld of schending van zijn schadebeperkingsplicht worden tegengeworpen.

4. Slotsom
De conclusie is dat de grieven zowel in principaal als in incidenteel appel falen, met uitzondering van de grieven I en II in principaal appel. Hierover zal het hof oordelen na het door [ appellant ] te leveren (tegen)bewijs als onder 3.4.3 overwogen. Indien [ appellant ] in zijn bewijsopdracht slaagt, dan zal zijn vordering in hoofdsom integraal worden toegewezen. Slaagt hij daar niet in, dan volgt bekrachtiging van het bestreden vonnis.

IT 1046

Thuiskopieheffing: geen afdracht voor professioneel gebruik

Rechtbank Den Haag 20 februari 2013, LJN BZ1542 (Stichting de Thuiskopie tegen Imation Europe B.V.) - persbericht

Mede ingezonden door Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen en Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap.

Thuiskopie. Ongedifferentieerd heffen. Vierledig stelsel. Mutualisation. Geen afdracht voor professioneel gebruik. Opgaveverplichting. Vervalbeding en verjaring. Nader overleg over de hoogte van de vordering. Aanhouding van de zaak met mogelijkheid tot tussentijds hoger beroep.

Rechtspraak.nl: Stichting de Thuiskopie is in Nederland belast met het innen van de thuiskopieheffing als vergoeding voor auteursrechten. Zij daagde Imation, importeur en verkoper van optische dragers als data-cd’s en dvd’s, voor het niet afdragen van de thuiskopievergoeding over levering van blanco data-cd’s en dvd’s. De Rechtbank Den Haag stelt echter dat Imation geen vergoeding verschuldigd is voor de levering van data-cd’s en dvd’s aan professionele klanten. Ook al is er in het thuiskopiestelsel, bij de bepaling van de hoogte van de heffing voor data-cd’s en dvd’s meegerekend dat kan worden geheven over alle data-cd’s en dvd’s, op basis van Europese regelgeving is het alleen toegestaan een heffing te vragen voor dragers die door privépersonen worden gebruikt. De rechtbank gelast beide partijen opnieuw voor de rechtbank te verschijnen om vast te stellen welke bedragen over en weer gevorderd mogen worden.

In citaten:

2.19.  Met een beroep op de conclusie van de advocaat-generaal in de Padawan zaak en vervolgens op het Padawan-arrest heeft Imation vanaf juni 2010 betaling van thuiskopievergoeding die ziet op (directe en indirecte) leveringen door Imation aan professionele gebruikers (het door Imation zogenoemde ‘Commercial Channel’, dat zich onderscheidt van het door haar zogenoemde ‘Consumer Channel’ waarin zij levert aan bedrijven die op hun beurt doorverkopen aan privégebruikers) stopgezet. Imation heeft Stichting de Thuiskopie dienovereenkomstig bericht.

Ongedifferentieerd heffen
4.5.  Noch uit artikel 16c Aw noch uit enige andere bepaling uit die wet is naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat de betalingsplicht van de thuiskopievergoeding ook betrekking heeft op voorwerpen die niet worden gebruikt voor het maken van een thuiskopie maar voor professioneel gebruik.

4.6.  De rechtbank dient artikel 16c Aw bovendien richtlijnconform te interpreteren en dus zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de Auteursrechtrichtlijn, teneinde het door de richtlijn beoogde resultaat te bereiken. De rechtbank dient er daarbij vanuit te gaan dat de wetgever de bedoeling heeft gehad ten volle uitvoering te geven aan de uit die richtlijn voortvloeiende verplichtingen. De Hoge Raad heeft in het arrest ACI/Thuiskopie overwogen dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van de implementatiewet niet blijkt dat de Nederlandse wetgever iets anders voor ogen heeft gestaan dan het getrouw omzetten van de Auteursrechtrichtlijn.

4.9.  Uit het Padawan-arrest volgt ook - en daar gaat het in deze zaak om - dat heffen op alle dragers, ongeacht of die dragers juridisch of feitelijk ter beschikking worden gesteld aan privégebruikers dan wel aan professionele gebruikers, niet is toegestaan (hierna: ongedifferentieerd heffen).

Vierledig stelsel
4.10.  Stichting de Thuiskopie stelt dat in Nederland met betrekking tot professioneel gebruik het volgende vierledige stelsel geldt (hierna: vierledig stelsel):
(i) bepaalde blanco informatiedragers zoals onder meer floppy-disks en dvd RAM zijn geheel vrijgesteld van thuiskopievergoeding omdat deze hoofdzakelijk voor professionele doeleinden worden gebruikt;
(ii) voor bepaalde blanco dragers (alle analoge dragers zoals audiocassette, videocassette en minidisk en voor bepaalde digitale dragers namelijk audio cd-r/rw en HI MD) geldt een vrijstelling in geval van (aantoonbaar) professioneel gebruik (zoals uitgewerkt in de artikelen 7 en 8 van de Voorwaarden contractanten A). Uitsluitend audiovisuele productiebedrijven kunnen ook voor dvd in aanmerking komen voor een dergelijke vrijstelling;
(iii) er geldt een restitutieregeling voor bedrijven die reeds aan Stichting Stemra hebben betaald voor het maken van kopieën op blanco dragers van auteursrechtelijk beschermde (audio) werken (“mechanische reproductierechten”);
(iv) voor de dragers data-cd (-r/rw) en dvd (-r/rw en +r/rw) is geen vrijstelling mogelijk voor professioneel gebruik maar is de mate van professioneel gebruik telkens al verdisconteerd in de hoogte van de thuiskopievergoeding ( mutualisation): de thuiskopievergoeding is in verband met de geschatte mate waarin de dragers professioneel worden gebruikt op een aanzienlijk lager bedrag vastgesteld dan het geval zou zijn geweest als er een vrijstellingsregeling zou hebben gegolden voor professioneel gebruik.

Bevriezing stelsel
4.13.  Om diezelfde reden gaat de stelling van Stichting de Thuiskopie niet op dat de bevriezing van het stelsel door de AMvB’s (hiervoor vermeld in 2.10) - waardoor over mp3-spelers en hard-discs niet wordt geheven terwijl die wel worden gebruikt voor het maken van thuiskopieën - een rechtvaardiging vormt voor het ongedifferentieerd heffen over data-cd’s en dvd’s. Ook als de rechthebbenden door het niet heffen over bepaalde soorten dragers in hun belangen worden geschaad, zoals Stichting de Thuiskopie stelt, betekent dit, anders dan Stichting de Thuiskopie kennelijk meent, gezien het Padawan-arrest niet dat ter compensatie van die schade mag worden geheven op data-cd’s en dvd’s waarbij niet is voldaan aan het vereiste noodzakelijk verband tussen de heffing over het voorwerp en het ter beschikking stellen daarvan aan de natuurlijke persoon in de hoedanigheid van privégebruiker.

Mutualisation
4.16.  De rechtbank is met Imation van oordeel dat mutualisation geen onderdeel uitmaakt van de SONT-besluiten. (...)

4.19.  Mutualisation is, zoals overwogen, in strijd met artikel 16c Aw en in strijd met het Padawan-arrest omdat daarbij ongedifferentieerd wordt geheven en dus ook over dragers die bestemd zijn voor professioneel gebruik. Dat de mate van professioneel gebruik ten opzichte van privégebruik is verdisconteerd in een lagere thuiskopievergoeding voor alle data-cd’s en dvd’s maakt dit niet anders.

Belang, ongerechtvaardigde verrijking
4.27.  Ook is geen sprake van ongerechtvaardigd verrijken. Als al sprake van verrijking zou zijn, dan is dit een verrijking ten koste van de professionele eindgebruiker en niet ten koste van Stichting de Thuiskopie. Tot slot verschaft Imation zich geen oneerlijk concurrentievoordeel ten opzichte van andere fabrikanten of importeurs. Dat anderen het systeem van mutualisation (kennelijk) niet aanvechten, is Imation niet aan te rekenen.

Tussenconclusie: geen afdracht voor professioneel gebruik
4.28.  Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat Imation slechts verplicht is aan Stichting de Thuiskopie thuiskopievergoeding af te dragen voor data-cd’s en dvd’s die zij direct of indirect heeft geleverd aan privégebruikers, maar niet aan professionele gebruikers.

Opgaveverplichting
Stichting de Thuiskopie heeft belang bij die opgave omdat, zoals hierna vermeld, Imation de thuiskopievergoeding dient af te dragen over ieder drager waarvan zij het professioneel gebruik niet kan aantonen.

4.33.  De gevorderde veroordeling tot het doen van gespecificeerde opgave aan Stichting de Thuiskopie van alle door Imation uitgeleverde blanco informatiedragers en om zulke opgave te blijven doen, is derhalve toewijsbaar. Daarbij dient een beperking in tijd te worden toegevoegd, te weten dat die opgaveverplichting geldt voor zolang de voorwaarden contractanten A waarin zulks is overeengekomen, ongewijzigd tussen partijen gelden.

Vervalbeding en verjaring
4.37.  Stichting de Thuiskopie heeft niet betwist dat zij, zoals Imation heeft gesteld, sinds 1999 aan de markt heeft gecommuniceerd dat voor data-cd’s en dvd’s (anders dan de uitzondering voor productiebedrijven) geen vrijstelling bestond voor professioneel gebruik zodat Imation en anderen geen beroep toekwam op artikel 7 van de voorwaarden contractanten A voor restitutie van thuiskopievergoeding. Onder die omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Stichting de Thuiskopie thans een geslaagd beroep zou kunnen doen op het vervalbeding om te betogen dat Imation geen recht (meer) heeft op restitutie omdat zij niet binnen de in artikel 7 onder b gestelde termijn (te weten in het kwartaal na het kwartaal waarin de dragers aan professionele gebruikers zijn geleverd) de benodigde gegevens zou hebben verstrekt aan Stichting de Thuiskopie.

4.38.  Het beroep op verjaring is door Imation niet bestreden, zodat er van moet worden uitgegaan dat Imation in ieder geval geen recht heeft op teruggave van afgedragen bedragen vóór 1 juli 2006.

Verrekening
4.40. De rechtbank verwerpt de stelling van Stichting de Thuiskopie dat verrekening niet zou zijn toegestaan omdat de rechthebbenden, die thans door het beroep op verrekening geen thuiskopievergoeding meer ontvangen via Stichting de Thuiskopie, andere rechthebbenden zijn dan die in het verleden thuiskopievergoeding hebben ontvangen voor data-cd’s en dvd’s die professioneel werden gebruikt. De huidige rechthebbenden ontvangen aldus in het geheel geen vergoeding voor gemaakte privé-kopieën, hetgeen volgens de Stichting de Thuiskopie in strijd is met de drie-stappentoets van artikel 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn. Daargelaten dat niet is in te zien dat verrekening door Imation van onverschuldigd betaalde bedragen er noodzakelijk toe zal leiden dat aan huidige rechthebbenden geen billijke vergoeding kan worden geboden, kan dit niet afdoen aan de uitdrukkelijk in de wet bepaalde verrekeningsbevoegdheid. Het risico dat Stichting de Thuiskopie, zoals zij stelt, failliet zal gaan als Imation mag overgaan tot verrekening, hetgeen ertoe zal leiden dat ook andere partijen gaan verrekenen, is geen reden om hierover anders te oordelen.

4.41.  Nu evenwel thans (nog) niet vaststaat dat en tot welk bedrag Imation een vordering heeft op Stichting de Thuiskopie, houdt de rechtbank iedere verdere beslissing met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht aan.

Bewijslast
4.44.  Artikel 7 onder a van de voorwaarden contractanten A en dan met name de zinsnede ‘voorziet de contractant de stichting van bescheiden waarmee ten genoegen van de stichting wordt aangetoond dat deze blanko dragers ook inderdaad professioneel worden gebruikt’ kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gelezen dan dat op Imation de bewijslast rust ten aanzien van het daadwerkelijk professioneel gebruik van de door haar geleverde dragers. Dit geldt zowel voor de periode vóór juni 2010, over welke periode Imation aanspraak maakt op terugbetaling, als de periode vanaf juni 2010, waarin zij voor leveringen in het Commercial Channel niet heeft afgedragen.

4.45.  De door Imation in het kader van die bewijslast aan Stichting de Thuiskopie in ieder geval over te leggen bescheiden staan vermeld in artikel 7 onder c (zie 2.14 hiervoor). Dat uit artikel 8 van de voorwaarden contractanten A een andere verdeling volgt, is door partijen niet aangevoerd.

4.49.  De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Tussentijds hoger beroep
4.50.  Gezien de aanzienlijke inspanningen en kosten die mogelijk nodig zijn om over en weer te vorderen bedragen vast te stellen, ziet de rechtbank aanleiding om tegen dit vonnis tussentijds hoger beroep open te stellen als bedoeld in artikel 337 lid 2 Rv. In voorkomend geval schorst zulk hoger beroep ingevolge artikel 350 Rv de tenuitvoerlegging van dit tussenvonnis.  

Op andere blogs:
FNV-KIEM (Thuiskopieheffing deels in strijd met Europese regels)

IT 1044

DSL-aansluiting voorziet in levensbehoefte

BGH 24 januari 2013, III ZR 98/12 - uitspraak helaas nog niet beschikbaar

new dsl gear in the basement

Het Duitse Bundesgerichtshof heeft klanten van een telecommunicatieonderneming schadevergoeding toegekend voor de uitval van enkele weken van de DSL-aansluitingen.

Uit't persbericht: Naar jurisprudentie van het BGH moet de compensatie voor het uitvallen van de gebruikersmogelijkheid van een economisch goed voorbehouden blijven voor gevallen wanneer er sprake is van een defect van een apparaat dat voorziet in een levensbehoefte. Daarom is de schadevergoedingsvordering met betrekking tot de uitval van de Telefax afgewezen. Ook de uitval van de vaste telefoonverbinding wordt afgewezen. De schadevergoedingsplicht strekt zich slechts uit tot compensatie van de meerkosten. Aangezien eiser in de aangegeven periode een mobiele telefoon gebruikte en hij de extra kosten kon vorderen, is hiervan geen sprake.

Het gebruik van internet is een economisch goed dat (ook in privésferen) van centraal belang is. Betreft de hoogte van de schadevergoeding: de kosten die zijn gemaakt, mits deze gemiddeld en marktconform zijn in de betreffende periode voor een voorziening zoals de DSL-aansluiting met een vergelijkbare capaciteit.

Het BGH beschrijft het internet als volgt:

"Das Internet stellt weltweit umfassende Informationen in Form von Text-, Bild-, Video- und Audiodateien zur Verfügung. Dabei werden thematisch nahezu alle Bereiche abgedeckt und verschiedenste qualitative Ansprüche befriedigt. So sind etwa Dateien mit leichter Unterhaltung ebenso abrufbar wie Informationen zu Alltagsfragen bis hin zu hochwissenschaftlichen Themen. Dabei ersetzt das Internet wegen der leichten Verfügbarkeit der Informationen immer mehr andere Medien, wie zum Beispiel Lexika, Zeitschriften oder Fernsehen. Darüber hinaus ermöglicht es den weltweiten Austausch zwischen seinen Nutzern, etwa über E-Mails, Foren, Blogs und soziale Netzwerke. Zudem wird es zunehmend zur Anbahnung und zum Abschluss von Verträgen, zur Abwicklung von Rechtsgeschäften und zur Erfüllung öffentlich-rechtlicher Pflichten genutzt. Der überwiegende Teil der Einwohner Deutschlands bedient sich täglich des Internets. Damit hat es sich zu einem die Lebensgestaltung eines Großteils der Bevölkerung entscheidend mitprägenden Medium entwickelt, dessen Ausfall sich signifikant im Alltag bemerkbar macht.

IT 1041

Inbreuk op privé e-mailaccount werkgever

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Bergen op Zoom 13 februari 2013, LJN BZ 1215 (Artel, Inkoopcentrum voor beeldende kunstenaars B.V. tegen verweerster)

Email customized iconAls randvermelding. Rechtspraak.nl. Inbreuk op privé e-mailaccount werkgever (en meer) is te bestempelen als ernstig verwijtbaar handelen van werknemer. De werkgever heeft zich echter, gezien de inhoud van de desbetreffende e-mailberichten, ook niet onbetuigd gelaten. Hoewel het geheel van handelen van de werknemer als dringende reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou kunnen worden gezien, voert het conflict tussen partijen de boventoon, zodat (voorwaardelijk) zal worden ontbonden op grond van gewijzigde omstandigheden, gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding.

Op andere blogs:
Ius Mentis (Hacken van mailboxen tijdens een arbeidsconflict)

IT 1024

Ongebruikelijk betalingsverkeer is reden tot blokkeren van rekening

Rb. Rotterdam 23 januari 2013, zaaknr. C/10/402317 / HA ZA 12-455 (eiser tegen ING BANK N.V.)

Money-50-Euro_32705-480x360 Niet-ontvankelijk. Persoonsgegevens in extern incidentenregister art. 46 jo 36 Wbp. Blokkering betaalrekening. Phishing - fraude. Money mule. Zorgplicht bank.

Een bedrag van € 5.000,00 is naar de rekening van eiser overgeboekt, afkomstig van een rekening waarvan de houder daartoe geen opdracht had gegeven. Diezelfde dag hebben meerdere geldopnames plaatsgevonden. In totaal is daarbij een bedrag van € 4.733,10 van de rekening gehaald. ING is van mening dat eiser is opgetreden als een zogenaamde “money-mule” in een omvangrijke “phishing-fraude”. ING heeft de betaalrekening van eiser en de daaraan gekoppelde bankpas met bijbehorende pincode geblokkeerd en de relatie met eiser opgezegd. Als deelnemer aan het interbancaire incidentenwaarschuwingssysteem heeft ING de persoonsgegevens van eiser opgenomen in het zogenaamde extern verwijzingsregister (EVR). Eiser vordert verwijdering van onderhavig incident uit het EVR. De vordering is niet tijdig ingediend, daarom wordt de eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Met betrekking tot de door ING geblokkeerde rekening is het uitgangspunt dat wanneer een bank het gerechtvaardigde vermoeden heeft dat haar dienstverlening wordt misbruikt en aldus sprake is van een vertrouwensbreuk met een klant, of indien de bank beargumenteerd van mening is dat de voortzetting van de dienstverlening tot onacceptabele risico’s leidt, die bank bevoegd is de relatie met die klant op te zeggen. Die bevoegdheid is echter niet onbegrensd. Immers dient de bank rekening te houden met haar zorgplicht die zij heeft jegens haar relaties.

De stellingen van eiser voor zover deze ertoe strekken om de conclusie van betrokkenheid bij benadeling van ING door middel van frauduleuze handelingen te weerleggen, zijn naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig en ongenoegzaam. Mede gelet op de uitleg die ING heeft gegeven aan de aard en de achtergrond van de mutaties die hebben plaatsgevonden op de betaalrekening van de eiser, blijkt dat sprake is van ongebruikelijk betalingsverkeer en derhalve van een concreet of reëel integriteitsrisico. De rechtbank wijst de vordering af.

4.13.  Uitgangspunt is dat wanneer een bank het gerechtvaardigde vermoeden heeft dat haar dienstverlening wordt misbruikt en aldus sprake is van een vertrouwensbreuk met een klant, of indien de bank beargumenteerd van mening is dat de voortzetting van de dienstverlening tot onacceptabele risico’s leidt, die bank bevoegd is de relatie met die klant op te zeggen. Dit volgt onder meer uit artikel 30 van de algemene bankvoorwaarden.

4.14.  Die bevoegdheid is echter niet onbegrensd. Immers dient de bank rekening te houden met haar zorgplicht die zij heeft jegens haar relaties. Banken hebben, nu zij bij uitsluiting het betalingsverkeer verzorgen, een belangrijke publieke rol en een bijzondere positie, hetgeen een bepaalde verantwoordelijkheid met zich brengt jegens klanten. Beoordeeld moet worden beoordeeld of de reden voor de opzegging voldoende zwaarwegend is in verhouding tot het belang van de klant bij de voortzetting van de relatie. Het belang om te kunnen beschikken over een betaalrekening moet daarbij als het in beginsel meest zwaarwegende belang worden gezien.

4.15.  Als door ING gesteld en door [eiser] niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat [eiser] is opgetreden als zogenaamde “money-mule” in een omvangrijke “phishing-fraude” en dat [eiser] in het verlengde daarvan een (ernstig) gevaar vormt voor de integere uitoefening van het bankbedrijf. De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van [eiser] voorzover deze ertoe strekken om de conclusie van betrokkenheid bij (poging tot) benadeling van ING door middel van frauduleuze handelingen te weerleggen, ongeloofwaardig en ongenoegzaam zijn. Mede gelet op de uitleg die ING heeft gegeven aan de aard en de achtergrond van de mutaties die hebben plaatsgevonden op de betaalrekening van de [eiser], blijkt dat sprake is van ongebruikelijk betalingsverkeer en derhalve van een concreet of reëel integriteitsrisico.

IT 1018

Fatale termijn volgt niet uit de aard van de overeenkomst tussen partijen

Hof 's-Hertogenbosch 22 januari 2013, LJN BY9487 (Decon Systems B.V. tegen GSD Software)

Fatale termijn volgt niet uit de aard van de overeenkomst tussen partijen. Verzuim opdrachtnemer bij het ontwikkelen van een computerprogramma?

Decon, producent van o.a. beveiligings- en parkeerautomaten, heeft aan GSD Software, opdracht gegeven tot het ontwikkelen van een computerprogramma, door partijen aangeduid als het ERP-systeem. Kernpunt van het geschil tussen partijen is dat zij het oneens zijn over de inhoud van de tussen hen gesloten overeenkomst en – in samenhang hiermee – over de vraag of GSD Software al dan niet is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit deze overeenkomst.

Voor zover Decon heeft gesteld dat de fatale termijn volgt uit de aard van de tussen partijen gesloten overeenkomst, wordt ook die stelling als onvoldoende onderbouwd verworpen. Er zijn door haar geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat het voor de bedrijfsvoering van Decon of anderszins noodzakelijk was dat het ERP-systeem uiterlijk op 1 januari 2009 beschikbaar was en dat [geintimeerde] dat heeft moeten begrijpen. 

Decon stelt subsidiair dat geïntimeerde in verzuim is geraakt doordat hij is tekortgeschoten in zijn verplichting om (zijn aandeel in) het ERP-systeem op te leveren en dat hij door Decon op dit punt in gebreke is gesteld, namelijk bij e-mail van 19 januari 2009. Echter de e-mail kan niet als een deugdelijke inbrekestelling worden aangemerkt. Decon stelt meer subsidiair dat het beroep van geïntimeerde op het ontbreken van een ingebrekestelling in strijd met de redelijkheid en billijkheid is, dat wordt ook afgewezen.

Het hof verklaart Decon niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van 9 juni 2010 en bekrachtigt het eindvonnis waarvan beroep van 9 maart 2011.

4.7. Decon stelt dat partijen voor het beschikbaar komen van het ERP-systeem een fatale termijn, namelijk uiterlijk 1 januari 2009, zijn overeengekomen. [geintimeerde] betwist dit.

Decon verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de gespreksverslagen die zijn gemaakt van de besprekingen tussen partijen op 6 augustus 2008 en 1 september 2008 (productie 3 bij de inleidende dagvaarding) en naar de e-mailwisseling tussen partijen op 2 september 2008 (productie 4 bij de inleidende dagvaarding). Die gespreksverslagen bevatten echter slechts in algemene zin informatie over het doel van de (voorgenomen) samenwerking tussen partijen en in de e-mails van 2 september 2008 staan slechts afspraken over de financiële vergoeding aan [geintimeerde]. Weliswaar zijn die financiële afspraken beperkt tot de periode september t/m december 2008, maar naar het oordeel van het hof valt nóch aan de inhoud van deze e-mails, nóch aan de voornoemde gespreksverslagen redelijkerwijs een aanknopingspunt te ontlenen voor de stelling van Decon dat het ERP-systeem uiterlijk 1 januari 2009 beschikbaar diende te zijn. (...)


4.8. Voor zover Decon bedoeld heeft te stellen dat de fatale termijn volgt uit de aard van de tussen partijen gesloten overeenkomst, wordt ook die stelling als onvoldoende onderbouwd verworpen; er zijn door haar geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat het voor de bedrijfsvoering van Decon of anderszins noodzakelijk was dat het ERP-systeem uiterlijk op 1 januari 2009 beschikbaar was en dat [geintimeerde] dat heeft moeten begrijpen.

4.10 Decon stelt subsidiair dat [geintimeerde] in verzuim is geraakt doordat hij is tekortgeschoten in zijn verplichting om (zijn aandeel in) het ERP-systeem op te leveren en dat hij door Decon op dit punt in gebreke is gesteld, namelijk bij e-mail van 19 januari 2009 (productie 10 CvA), inhoudende: “Zoals vrijdag besproken, hebben wij geen enkele afspraak van je zien nakomen. Wij vinden het niet meer dan redelijk dat je levert wat je afspreekt. Daarnaast zeg je te communiceren en vooraf vast te leggen wat je aan werkzaamheden verricht. Nog het eerste nog het tweede zien we van je en wachten daarom op een produkt of wij verwachten dat je de reeds uitgevoerde betalingen retourneert. Gaarne een constructieve reactie.”.

Dit subsidiaire standpunt van Decon kan alleen al niet worden aanvaard omdat de e-mail van 19 januari 2009 niet als een deugdelijke ingebrekestelling kan worden aangemerkt. Ingevolge artikel 6:82 BW dient een ingebrekestelling een omschrijving te bevatten van de prestatie die van de schuldenaar wordt verlangd en een redelijke termijn waarbinnen de schuldenaar zijn verplichting alsnog dient na te komen, alsmede een aansprakelijkstelling voor het geval nakoming binnen de gestelde termijn achterwege blijft. Genoemde e-mail van 19 januari 2009 waarnaar Decon verwijst voldoet aan geen van deze vereisten.

4.11. Meer subsidiair stelt Decon zich op het standpunt dat het beroep van [geintimeerde] op het ontbreken van een ingebrekestelling in strijd met de redelijkheid en billijkheid is.

Hieromtrent overweegt het hof dat onder omstandigheden op grond van de redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling achterwege kan blijven en de schuldenaar in verzuim is zonder ingebrekestelling (vergelijk HR 28 november 2003, NJ 2004, 237) maar naar het oordeel van het hof doen zich in de onderhavige zaak geen feiten of omstandigheden voor die verzuim zonder ingebrekestelling rechtvaardigen. De e-mailwisseling die in november 2008 tussen partijen heeft plaatsgevonden waaruit blijkt dat Decon ontevreden was over de prestaties van [geintimeerde] acht het hof in dit verband ontoereikend.

Evenmin is gebleken van feiten of omstandigheden die het beroep van [geintimeerde] op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar doen zijn.

IT 1014

Basisovereenkomst betreffende non-concurrentiebeding

Hof Amsterdam 8 januari 2013, LJN BY8738 (Sywan Solutions B.V. tegen DM Consultants B.V.)

Non-concurrentiebeding. Verwachting van overeenkomst.

Sywan Solutions is een dienstverlener op het gebied van informatietechnologie en communicatie. DM Consultants houdt zich onder meer bezig met advieswerkzaamheden op het gebied van ICT. Partijen hebben een “Basisovereenkomst betreffende de inzet van DM-Consultants B.V. medewerkers” (verder ook: de basisovereenkomst) gesloten. Het incidenteel hoger beroep richt zich voornamelijk tegen het oordeel van de rechtbank in het tussenvonnis dat het non-concurrentiebeding van toepassing is. Met het oog op de uitleg van artikel 10.1 van de basisovereenkomst, waarin het non-concurrentiebeding is vervat, moet worden gekeken naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

In artikel 10.1 van de basisovereenkomst wordt verwezen naar “de overeenkomstig artikel 3 gespecificeerde werkzaamheden” en naar “de in artikel 3.9 genoemde opdrachtgever”. Tegen deze achtergrond heeft Sywan onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat DM consultants wist of behoorde te begrijpen dat het de bedoeling van Sywan was dat, ondanks het feit dat ten aanzien van hem geen deelovereenkomst was gesloten, het verbod van art. 10.1 ten aanzien van [ A ] zou gelden, of op welke werkzaamheden het verbod betrekking had. De enkele (door Sywan gestelde) omstandigheden dat het DM Consultants ten tijde van het sluiten van de basisovereenkomst bekend was dat [ A ] via Sywan aan Getronics werd uitgeleend, is daartoe onvoldoende.

De conclusie is dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 10.1 in deze zaak toepasselijk is. De vordering van Sywan, die strekt tot betaling van contractuele boetes en niet tot schadevergoeding wegens een door DM Consultants begane onrechtmatige daad, stuit af. Sywan zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het principaal hoger beroep. Tot een kostenveroordeling in het incidenteel hoger beroep bestaat geen aanleiding. Het hof bekrachtigt het bestreden eindvonnis.

3.4. In artikel 10.1 van de basisovereenkomst wordt verwezen naar “de overeenkomstig artikel 3 gespecificeerde werkzaamheden” en naar “de in artikel 3.9 genoemde opdrachtgever”. Omdat vaststaat dat met betrekking tot [ A ] geen deelovereenkomst als bedoeld in artikel 3 van de basisovereenkomst is gesloten, is deze verwijzing voor wat betreft [ A ] zinledig. Tegen deze achtergrond heeft Sywan, mede in aanmerking genomen dat op overtreding van artikel 10.1 een (forse) boete is gesteld en [ A ] ten tijde van het sluiten van de basisovereenkomst nog niet bij DM Consultants in dienst was, onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die zouden kunnen leiden tot het oordeel i) dat DM consultants wist of behoorde te begrijpen dat het de bedoelingvan Sywan was dat ondanks het feit dat ten aanzien van hem geen deelovereenkomst was gesloten het verbod van art. 10.1 ten aanzien van [ A ] zou gelden, indien deze bij DM Consultants in dienst zou treden en ii) dat het DM Consultants bovendien duidelijk was althans behoorde te zijn op welke werkzaamheden van [ A ] het in artikel 10.1 bedoelde verbod betrekking had. De enkele (door Sywan gestelde) omstandigheden dat het DM Consultants ten tijde van het sluiten van de basisovereenkomst bekend was dat [ A ]via Sywan aan Getronics werd uitgeleend, is daartoe onvoldoende. De conclusie is dan ook dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 10.1 in deze zaak toepasselijk is. De onderhavige grieven zijn gegrond.


3.5. Op het voorgaande stuit de vordering van Sywan – die strekt tot betaling van contractuele boetes en niet tot schadevergoeding wegens een door DM Consultants begane onrechtmatige daad - al af, reden waarom het eindvonnis, wat er zij van de motivering daarvan, moet worden bekrachtigden alle overige grieven geen bespreking meer behoeven. Bij deze stand van zaken heeft DM Consultants geen belang bij vernietiging van het tussenvonnis, hoewel de daarbij gegeven bewijsopdracht achterwege had moeten blijven. Tot een bekrachtiging van dat vonnis bestaat echter evenmin aanleiding. Het bewijsaanbod van Sywan wordt als niet ter zake dienend verworpen. Sywan zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het principaal hoger beroep. Tot een kostenveroordeling in het (onnodige maar om begrijpelijke redenen ingestelde) incidenteel hoger beroep bestaat, gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad in dit soort gevallen, geen aanleiding.