Rechtsgeldige cessie door Vodafone aan Intrum Justitia
Hof Den Haag 26 februari 2013, LJN BZ4353 (appellant tegen Intrum Justitia Nederland B.V.)
Telefoniecontract. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de overwegingen (r.o. 4) van het tussenarrest weergegeven, door Intrum Justitia overgelegde producties (8 tot en met 14), dat sprake is van een rechtsgeldige cessie van de vordering op appellant door Vodafone aan Intrum Justitia. appellant heeft, ondanks dat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit een andere conclusie volgt.
3. Uit de akte leidt het hof voorts af dat [appellant] zijn stelling handhaaft dat hij ten onrechte aansprakelijk wordt gehouden voor een contract dat ene [X] op naam van het bedrijf van [appellant] in 2009 heeft afgesloten, zonder daartoe bevoegd te zijn. In reactie daarop heeft Intrum Justitia bij memorie van antwoord verklaard dat bedoeld contract uit 2009 in deze zaak niet relevant is omdat de gevorderde hoofdsom ziet op de onbetaald gelaten resp. gederfde abonnementsgelden en kosten van gebruik ten aanzien van drie telefoonaansluitingen waarvoor [appellant] zelf al eerder, namelijk in 2007, een contract met Vodafone heeft gesloten. Ter onderbouwing heeft zij bij memorie van antwoord de bewuste contracten uit 2007 (productie 1), het rekening- en betaaloverzicht (productie 2), de facturen (producties 3 tot en met 7, waarvan productie 7 de gederfde abonnementsgelden gedurende de resterende looptijd na ontbinding betreft) overgelegd, alsmede een overzicht van contacten tussen Vodafone en [appellant] (productie 8) respectievelijk een overzicht van contacten tussen haarzelf en [appellant] (productie 9). Ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft [appellant] hierop niet gereageerd. Aldus is de vordering onvoldoende gemotiveerd betwist. De grieven falen dan ook eveneens voor zover zij klagen dat de rechtbank de vordering ten onrechte heeft toegewezen.
De conclusie luidt dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.