DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IT 972

Informatie over invoeren laatste minuut afronding onvoldoende duidelijk

Rechtbank Amsterdam 5 december 2012, LJN BY5353 (KPN Telfort abonnees)

Clock

De rechtbank te Amsterdam heeft gisteren beslist dat bestaande abonnees van KPN (met een abonnement van het merk Telfort) gedurende de looptijd van hun abonnement niet goed zijn geïnformeerd over de invoering en de gevolgen van de laatste minuut afronding. Bij nieuwe abonnees is dat volgens de rechtbank wel het geval geweest.

Stichting Belverlies.nl had hier namens 155 individuele eisers een oordeel over gevraagd. Sinds 2008 heeft KPN de wijze van afrekenen van verschillende van haar abonnementen gewijzigd, in die zin dat KPN de laatste gespreksminuut volledig in rekening brengt, ook als minder dan zestig seconden wordt gebeld ("laatste minuut afronding"). KPN heeft voor de abonnementen van haar merken KPN en Hi de laatste minuut afronding alleen ingevoerd voor nieuwe abonnementen. Telfort (op 1 januari 2012 gefuseerd met en opgegaan in KPN) heeft de laatste minuut afronding ook ingevoerd voor bestaande abonnementen.

 

Klanten die een nieuw abonnement hebben afgesloten bij KPN zijn via de websites en in de winkels geïnformeerd over de laatste minuut afronding. KPN heeft ten aanzien van deze klanten voldaan aan haar informatieverplichtingen. Het gaat niet zover dat zij verplicht is om iedere klant individueel te informeren over de gevolgen van de laatste minuut afronding.

Klanten met een abonnement van het merk Telfort waarbij gedurende de looptijd van hun abonnement een wijziging in de wijze van afrekenen van eerste- naar laatste minuut afronding is doorgevoerd zijn echter onvoldoende duidelijk geïnformeerd over deze wijziging door KPN. De vordering om dit in rechte vast te stellen ("verklaring voor recht") is toewijsbaar. De daarnaast gevorderde schadevergoeding is niet toewijsbaar, omdat niet is gebleken dat er verband is tussen die schade en het niet op de juiste wijze voldoen aan de informatieverplichting.

2.3. Sinds 2008 heeft KPN de wijze van afrekening voor de verschillende door haar gevoerde merken gewijzigd, in die zin dat KPN de laatste gespreksminuut volledig in rekening brengt, ook als minder dan zestig seconden wordt gebeld (hierna: laatste minuut afronding). Voordat KPN de laatste minuut afronding introduceerde, bracht zij klanten de eerste gespreksminuut volledig in rekening, ook als minder dan zestig seconden werd gebeld, en werd vervolgens per seconde afgerekend (hierna: eerste minuut afronding). KPN heeft voor de abonnementen van haar merken KPN en Hi de laatste minuut afronding alleen ingevoerd voor nieuwe abonnementen. Telfort heeft de laatste minuut afronding ook ingevoerd voor bestaande abonnementen.

Bestaande abonnementen
4.17. KPN voert aan dat zij alle klanten met een abonnement van Telfort, waarbij gedurende de looptijd van hun abonnement een wijziging in de wijze van afrekenen van eerste- naar laatste minuut afronding is doorgevoerd, hierover heeft geïnformeerd via de hiervoor onder 2.6 geciteerde brief. Bij deze brief was volgens KPN een kopie van de toepasselijke algemene voorwaarden en een op het abonnement van de betreffende klant betrekking hebbende tarievensheet gevoegd (zie hiervoor onder 2.7 en 2.8), waarop stond vermeld dat gesprekken per minuut worden afgerekend en naar boven worden afgerond.

4.18. Stichting Belverlies c.s. betwist dat de individuele eisers de betreffende brief met de tarievensheet en de algemene voorwaarden hebben ontvangen. Wat daar ook van zij: de rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de hiervoor onder 2.6 geciteerde brief onvoldoende duidelijk is en dat KPN door het verzenden van deze brief (al dan niet met bijlagen) niet heeft voldaan aan de op haar rustende informatieplicht jegens de betreffende klanten met een Telfort abonnement die gedurende de looptijd van hun abonnement zijn omgezet naar laatste minuut afronding. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.

4.19. Uit de tekst van de hiervoor onder 2.6 geciteerde brief volgt op geen enkele wijze dat de wijziging van het abonnement eruit bestaat dat in plaats van de eerste minuut, de laatste minuut voortaan zal worden afgerond. Het vermelden van deze wijziging is van essentieel belang omdat deze gewijzigde manier van afrekenen kan leiden tot hogere facturen. KPN erkent immers dat voor klanten die buiten hun bundel bellen – afhankelijk van hun specifieke belgedrag – afronding van de laatste minuut in vergelijking met afronding van de eerste minuut zal leiden tot 5-15% hogere facturen. In de brief wordt echter de indruk gewekt dat de klant er alleen maar op vooruit gaat, of toch in ieder geval een abonnement met vergelijkbare voorwaarden krijgt, waarmee hij er niet op achteruit zal gaan. De brief spreekt immers over “Een goed bericht voor u als trouwe klant van Telfort”, “Bij Telfort vinden we het belangrijk om onze klanten altijd de beste producten en diensten te bieden.” en “Uiteraard hebben we ervoor gezorgd dat u, als trouwe klant, overstapt naar een vergelijkbare abonnementsvorm met zeer scherpe tarieven.” Vervolgens wordt verwezen naar de achterzijde van de brief, waarop een overzicht met de belangrijkste huidige en nieuwe abonnements- en (bel)tarieven te vinden is. Ook op dit overzicht wordt geen melding gemaakt van de laatste minuut afronding. Uit het overzicht volgt (onder meer) wel dat de abonnementskosten per maand bij het nieuwe abonnement naar beneden gaan, dat de prijs per minuut binnen de bundel daalt en dat de prijs per minuut buiten de bundel stijgt (zie hiervoor onder 2.6). Dat lijkt gunstig, maar de klant wordt er daarbij niet op gewezen dat tegelijkertijd de wijze van afronding wordt gewijzigd van eerste minuut afronding in laatste minuut afronding. De klant kan zich er dan ook niet van bewust zijn dat zij ten gevolge van de ingevoerde laatste minuut afronding het aantal maximale belminuten in de bundel sneller zal bereiken en dus wellicht meer minuten buiten de bundel zal gebruiken tegen het gewijzigde hogere tarief. De brief verwijst vervolgens naar de algemene voorwaarden, maar niet in het bijzonder naar artikel 6.4 van de algemene voorwaarden, waarin de laatste minuut afronding is opgenomen. Gezien de hiervoor geschetste mogelijke gevolgen van deze wijziging had KPN haar klanten hier wel specifiek en op duidelijke wijze op moeten wijzen, nu zij de wijziging niet overigens in haar brief heeft vermeld. Pas op de bijbehorende tarievensheet staat (in de kleine lettertjes) de mededeling dat gesprekken per minuut worden afgerekend en naar boven worden afgerond. In het midden kan blijven of de bijbehorende tarievensheet daadwerkelijk bij de brief is verzonden (gelet op de betwisting van Stichting Belverlies c.s. en de omstandigheid dat de als productie 7 bij conclusie van antwoord overgelegde tarievensheet niet correspondeert met de abonnementen waar het overzicht van abonnements- en (bel)tarieven achter op de brief naar verwijst). Zelfs als dat het geval is, zoals de heer [D] van KPN ter comparitie heeft verzekerd, is de rechtbank van oordeel dat deze mededeling te ver verwijderd is van de brief en de inhoud daarvan. KPN wekt met de brief en het op de achterzijde daarvan afgedrukte overzicht van nieuwe abonnements- en (bel)tarieven de indruk dat zij de wijzigingen voor de klant op een rijtje heeft gezet, maar laat na om één van de belangrijkste wijzigingen, namelijk de laatste minuut afronding, daarbij te vermelden. Evenmin wijst KPN er in de brief op dat de klant bij het lezen van de algemene voorwaarden en de bijgevoegde tarievensheet attent moet zijn op deze belangrijke wijziging.

4.20. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat KPN de klanten met een Telfort-abonnement die gedurende de looptijd van hun abonnement zijn omgezet naar laatste minuut afronding onvoldoende duidelijk heeft geïnformeerd over deze wijziging.

Vordering C: Rectificatie
4.29. Stichting Belverlies c.s. vordert onder C dat de rechtbank KPN zal gebieden de in 3.1 omschreven rectificatie te doen plaatsen in diverse media. De rechtbank overweegt dat een eventuele rectificatie gelet op hetgeen hiervoor is overwogen alleen betrekking zou kunnen hebben op de omstandigheid dat de KPN klanten met een Telfort abonnement die gedurende de looptijd van hun abonnement zijn omgezet naar laatste minuut afronding onvoldoende duidelijk zijn geïnformeerd over deze wijziging door KPN en niet op het door Stichting Belverlies c.s. gestelde beroep op ontbinding van het abonnement. Om KPN in dat kader te gebieden een rectificatie te plaatsen, voert naar het oordeel van de rechtbank te ver. Stichting Belverlies c.s. heeft bovendien nagelaten haar belang hierbij te motiveren. De rechtbank zal de vordering tot rectificatie derhalve afwijzen.

IT 968

Bij het aanbieden van "een vakantieproduct van lange duur" gelden vereisten

Rechtbank Rotterdam 30 oktober, LJN BY4734 (Verzoekers HotelGroup tegen Consumentenautoriteit)

Koop op afstand. E-commerce. HotelGroup Passport is een vakantieproduct van lange duur en geen klantenbindingsprogramma. Verzoekers hebben het vakantieproduct via telemarketing verkocht.

De Consumentenautoriteit heeft een boetes opgelegd en openbaar gemaakt omdat niet voldaan is aan de voor "een vakantieproduct van lange duur" geldende vereisten dat de consumenten geruime tijd voor het sluiten van de overeenkomst worden voorzien van de verplichte informatie en dat deze wordt verstrekt op een duurzame gegevensdrager die gemakkelijk toegankelijk is voor de consument. Daarnaast is de overeenkomst niet door beide partijen ondertekend en is bij de aanvang van het telemarketing gesprek het commerciële oogmerk niet meegedeeld. Verzoekers stellen dat dit besluit van de Consumentenautoriteit het faillissement van HotelGroup zal veroorzaken door de boetes op te leggen en het besluit openbaar te maken. Verzoekers beweren dat er geen sprake was van "een vakantieproduct van lange duur" , HotelGroup hoefde dus niet aan de vereisten te voldoen.

De Rechtbank maakt op uit de feiten dat verzoekers hier wel aan moesten voldoen en door het nalaten hiervan artikelen 8.5 en 8.6 van de Wet handhaving consumentenbescherming hebben overtreden. Hoogte dwangsommen niet onredelijk. Opgelegde boetes zijn passend en evenredig. Afwijzing verzoeken tot schorsing sanctiebesluit en publicatiebesluit.

19.  De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerster toereikend heeft gemotiveerd waarom sprake is van ernstige overtredingen. De opgelegde boetes zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter passend en evenredig. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking verweersters betoog ter zitting dat zij bij het vaststellen van de hoogte van de boete voor overtreding van de timeshare-regelgeving heeft meegenomen dat in artikel 50b, zevende lid, van het BW is bepaald dat de handelaar die in strijd handelt met dit artikel een oneerlijke handelspraktijk verricht als bedoeld in artikel 193b van Boek 6 van het BW. Het boetemaximum bij overtredingen die een oneerlijke handelspraktijk zijn, is € 450.000 en er worden veel hogere boetes voor opgelegd. De wetgever heeft echter nagelaten voor de overtreding van artikel 50b van het BW het boetemaximum aan te passen. Voor overtreding van artikel 8.5 Whc in samenhang met artikel 7:46h, eerste lid, van het BW heeft verweerster ook al eerder boetes van deze hoogte opgelegd voor dezelfde overtredingen. Dat het bij die boetes ging om grotere bedrijven met een grotere omzet doet daar - anders dan verzoekers stellen - niet aan af. De Whc voorziet immers niet in een boete gerelateerd aan de omzet.

20.  Verzoekers stellen dat de opgelegde boetes waarschijnlijk hun faillissement zullen veroorzaken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het aan verzoekers is om in dit verband met controleerbare (financiële) bewijsstukken - voorzien van een accountantsverklaring - te komen. Verzoekers zijn tot nu toe niet met dergelijke gegevens gekomen. Ook de gegevens die zij ter zitting hebben overgelegd voldoen niet aan eerdergenoemde vereisten. Ter zitting heeft verweerster nog aangegeven bereid te zijn om - als de financiële gegevens daarvoor aanleiding geven - met verzoekers een betalingsregeling overeen te komen. Verzoekers dienen ook in dat kader dan wel (alsnog) financiële stukken, voorzien van een accountantsverklaring, over te leggen. In de door verzoeksters gestelde financiële omstandigheden is om die reden thans geen reden gelegen om een voorlopige voorziening te treffen.

26.  Zoals reeds eerder is overwogen - onder meer in de uitspraak van 4 mei 2011 (LJN: BQ3528) - heeft publicatie van het sanctiebesluit geen punitief karakter. Het publicatiebesluit is niet gericht op leedtoevoeging, maar op waarschuwing van in het onderhavige geval consumenten. Het eventueel daardoor ontstaan van economisch nadeel voor verzoekers is geen leedtoevoeging in vorenbedoelde zin.

Beslissing: De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.

IT 966

Wilro verkeert niet in de onmogelijkheid de hardwareoverkomst na te komen

Vzr. Rechtbank Arnhem 30 oktober, LJN BY4925 (GS Solar tegen Wilro)

GS Solar vordert nakoming van de overeenkomst, namelijk de levering van achtergehouden onderdelen uit machine. In de fabriek van GS Solar staat een volledige productiestraat klaar (waarde circa 30 miljoen euro) waarvan de door Wilro geleverde installatie de frontmachine is. Als gevolg van de ontbrekende onderdelen functioneert de machine niet en ligt de gehele productie stil.

Wilro wil de hardwareovereenkomst opschorten met de stelling dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat GS Solar nog een tweede oven zou moeten leveren, daarnaast stelt Wilro in de onmogelijkheid te verkeren de overeenkomst na te komen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de overeenkomst moet worden uitgelegd dat GS Solar niet tot afname van een tweede oven is verplicht. Verder oordeelt de Voorzieningenrechter dat Wilro niet in onmogelijkheid verkeerd om de overeenkomst na te komen, dit heeft zij onvoldoende aangetoond, en komt voor het risico van Wilro. De voorzieningenrechter veroordeelt Wilro om alle aan de apparatuur ontbrekende onderdelen alsnog te leveren, zijnde in ieder geval en ten minste het in de mail genoemde computer control system en de internal process chamber parts, deze adequaat in de apparatuur te monteren en daaraan aan te sluiten en met betrekking tot die apparatuur succesvol de overeengekomen Site Acceptance Test uit te voeren en wel zodanig dat GS-Solar binnen genoemde termijn alsnog kan beschikken over juist en deugdelijk werkende apparatuur, welke voldoet aan alle daaraan te stellen conformiteiteisen.

4.9.  Wilro heeft nog aangevoerd dat er sprake is van een wilsgbrek omdat zij niet geacht kon worden te hebben ingestemd met een aanpassing van de overeenkomst die voor haar zeer bezwarend was. Wilro vernietigt de wijzigingsovereenkomst primair omdat de overeenkomst tot stand is gekomen door bedrog aan de zijde van GS-Solar, namelijk door een voorstelling van zaken dat de wijziging was vereist voor de bank, subsidiair omdat GS-Solar, wetende van de door GS-Solar zelf in het leven geroepen financiële noodsituatie bij Wilro, misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. Dit verweer van Wilro faalt. Wilro heeft zelf gesteld dat is besproken dat GS-Solar maar één in plaats van twee installaties wilde afnemen. Daarop is de L/C aangepast. Dat GS-Solar haar heeft meegedeeld dat de bank, om akkoord te gaan met de gewijzigde L/C ook aanpassing van de oorspronkelijke overeenkomst eiste, is onvoldoende om het gestelde bedrog aan te nemen. De enkele stelling dat GS-Solar wist van de financiële noodsituatie bij Wilro is onvoldoende om in het kader van dit kort geding misbruik van omstandigheden aan te nemen. Dat Wilro zich onder druk gezet voelde en de wijzigingsovereenkomst heeft getekend omdat zij in elk geval de betaling van de eerste installatie veilig wilde stellen, zoals zij heeft betoogd, maakt dat niet anders. Dat betekent, voorshands geoordeeld, dat de wijzigingsovereenkomst niet rechtsgeldig is vernietigd.

4.10.  Uit het voorgaande volgt dat nu GS-Solar niet verplicht is de tweede oven af te nemen, Wilro niet haar verplichting mag opschorten de ontbrekende onderdelen van de eerste installatie af te leveren.

4.11. Voorts heeft Wilro betoogd dat het onverkort uitvoeren van de geamendeerde overeenkomst voor haar feitelijk onmogelijk is. Ten eerste kan zij het besturingssysteem voor de aan GS-Solar geleverde installatie niet leveren omdat er voor de aanvankelijk bestelde twee installaties slechts één besturingssysteem is. Zou dit aan GS-Solar moeten worden geleverd dan betekent dat volgens Wilro dat de tweede installatie in het geheel niet kan functioneren. Dit betoog faalt. Wilro is gehouden haar verplichtingen uit de overeenkomst na te komen, in die zin dat zij een complete, goed functionerende installatie moet leveren, inclusief het besturingssysteem. Dat er na de contractswijziging een situatie zou zijn ontstaan waarin het besturingssysteem voor de tweede installatie ontbreekt, is een omstandigheid die voor rekening en risico van Wilro komt.

4.12.  Ten tweede heeft Wilro aangevoerd dat zij financieel niet tot nakoming van de overeenkomst in staat is. Een deel van de nog aan GS-Solar te leveren onderdelen moeten volgens Wilro nog worden besteld en zij heeft geen middelen om die te betalen. Ook dit betoog faalt. De installatie is tijdens de Initial Factory Acceptance Test eind januari 2012 op het bedrijf van Wilro en in het bijzijn van medewerkers van GS-Solar met succes getest. Vast staat dat de installatie toen volledig heeft gefunctioneerd. De enkele, niet nader onderbouwde stelling dat de test werd uitgevoerd met provisionele en goedkopere onderdelen van roestvrij staal en dat voor het goed functioneren van de installatie duurdere onderdelen van carbon fiber nodig zijn, die nog besteld moeten worden, wordt verworpen. In de e-mail aan GS-Solar van 29 februari 2012 schrijft Wilro: “we have now demonstrated the functionality and performance of the furnace and full compliance with the contractual specifications”. Aangetoond is dus dat de installatie goed heeft gefunctioneerd conform de contractuele specificaties en voorts wordt in de e-mail op geen enkele manier gesproken over niet originele, nog te vervangen onderdelen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft Wilro dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er nieuwe onderdelen voor de installatie besteld moeten worden. Voor zover dat wel het geval is moet Wilro die bestellen. Financieel onvermogen daartoe is niet aangetoond en overigens voor risico van Wilro. 

5.  De beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt Wilro om binnen drie weken na betekening van dit vonnis aan GS-Solar, op haar adres te 3/F, Golden Sun Industrial Zone, Jiangnan Hightech Electronic Industrial Zone, Nanhuan Road, Quanzhou City, Fujian, Volksrepubliek China, alle aan de apparatuur ontbrekende onderdelen alsnog te leveren, zijnde in ieder geval en ten minste het in de mail van Wilro aan GS-Solar van 15 mei 2012 genoemde computer control system en de internal process chamber parts, deze adequaat in de apparatuur te monteren en daaraan aan te sluiten en met betrekking tot die apparatuur succesvol de overeengekomen Site Acceptance Test uit te voeren en wel zodanig dat GS-Solar binnen genoemde termijn alsnog kan beschikken over juist en deugdelijk werkende apparatuur, welke voldoet aan alle daaraan te stellen conformiteiteisen,

IT 961

Onbevoegd computergebruik is plichtsverzuim

Bestuursrechter Rechtbank Breda 22 november 2012, LJN BY4070 (ontslag wijkcoördinator)

Schorsingen en strafontslag wijkcoördinator. Het doen van verder onderzoek naar de computergedragingen tijdens een bezoek aan het gemeentehuis en een daarbij gebruikte USB-stick rechtvaardigen de schorsingen. De schorsingsbesluiten blijven in stand.

Met betrekking tot het strafontslag geldt dat een aantal verweten gedragingen niet zijn komen vast te staan en dat deze dus geen plichtsverzuim opleveren. Een aantal verweten gedragingen is wel komen vast te staan, maar rechtvaardigen afzonderlijk of in samenhang niet de straf van ontslag. De gedragingen van eiser met betrekking tot het computergebruik leveren dusdanig ernstigplichtsverzuim op dat de straf van disciplinair strafontslag evenredig is. Het strafontslag blijft in stand.

De rechtbank stelt vast dat verweerder aan de schorsing ten grondslag heeft gelegd dat het noodzakelijk is het onderzoek naar de avond van 11 mei 2010 af te ronden en dat nog nader onderzoek gedaan moet worden naar een USB-stick, waarvoor eiser pas op 17 december 2010 toestemming aan het Openbaar Ministerie heeft gegeven om die USB-stick aan verweerder te verstrekken. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat er op 19 augustus 2010 aangifte gedaan is tegen eiser en zijn zoon op verdenking van computervredebreuk en dat er sprake is van een gerechtvaardigde verdenking van computervredebreuk.

 

11. Computergebruik
De verwijten met betrekking tot het computergebruik zijn op te splitsen in twee aparte verwijten: het onbevoegd inloggen waarbij ook vertrouwelijke informatie is ingezien en het tegen de afspraak in wissen van bestanden.

Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de bevindingen uit het politierapport. De rechtbank merkt op dat in hetstrafrechtelijk onderzoek de focus heeft gelegen op de vraag of er sprake was van computervredebreuk, waarbij van belang is of er sprake is van wederrechtelijk binnendringen. Daarbij is in het politierapport uitgegaan van de aanname dat de zoon nog werkzaamheden voor verweerder verrichtte en hij daarmee ook bevoegd was tot het inloggen op de gemeentelijke server.

(...)
Onbevoegd inloggen en inzien vertrouwelijke informatie
Met betrekking tot het onbevoegd inloggen overweegt de rechtbank, in navolging van de voorzieningenrechter,het volgende. Uit het aanvullende rapport van [naam persoon] blijkt dat vanaf de oude laptop diverse malen remote-desktop sessies (rdp-sessies) hebben plaatsgevonden met gemeentelijke servers waartoe eiser niet bevoegd was.
Verder is gebleken dat zich in de oude laptop schermafdrukken bevinden van Novatime, die gemaakt lijken te zijn met behulp van de administrator account. Ter zitting bij de voorzieningenrechter is namens verweerder gesteld dat de schermafdrukken van Novatime gemaakt moeten zijn met behulp van de administrator account omdat deze een andere kleur hebben.
Ook is de onderzoekers van [naam persoon] gebleken dat er diverse malen korte tijd voor- of nadat eiser met zijn eigen account was afgemeld, ingelogd werd met de administrator account. Ook op 11 mei 2010 in de avond is er ingelogd met dit account.
De systeembeheerders hebben verklaard dat zij op 11 mei 2010 na 18.00 uur niet hebben ingelogd. Verder hebben zij verklaard dat normaal gesproken niet ingelogd wordt met behulp van de administrator account. Tevens heeft de zoon van eiser ter zitting bij de voorzieningenrechter verklaard dat hij soms de administrator account nodig had om dingen te kunnen testen.
Gelet op al deze verklaringen heeft de rechtbank de overtuiging gekregen dat in ieder geval op 11 mei 2010 's avonds via de nieuwe laptop van eiser is ingelogd met de administrator account. Niet ter discussie staat dat eiser niet gerechtigd was om deze account, die wordt gebruikt door systeembeheerders, te gebruiken.
(...)
Het moge duidelijk zijn dat na uitdiensttreding geen gebruik meer mag worden gemaakt van het administrator wachtwoord, simpelweg omdat dit wachtwoord alleen verstrekt was ten behoeve van werkzaamheden voor verweerder. Nu de zoon niet meer werkzaam was voor verweerder had hij de administrator account, zonder expliciete toestemming van verweerder, niet meer mogen gebruiken. Uit de dossierstukken is de rechtbank niet gebleken dat de zoon expliciete toestemming daarvoor van verweerder heeft gekregen. Ter zitting bij de voorzieningenrechter heeft de zoon verklaard dat hij niet wist of ICT ervan op de hoogte wasdat hij het wachtwoord nog gebruikte. Het staat voor de rechtbank dan ook vast dat verweerder geen toestemming heeft gegeven om de administrator account te gebruiken. Voor zover de zoon met medeweten van ICT zijn vader ook na de uitdiensttreding nog behulpzaam was met zijn computer, had dit uitsluitend mogen gebeuren met de account van eiser.
(...)
Verder is uit het aanvullend onderzoek van gebleken dat er op de nieuwe laptop van eiser verwijzingen zijn aangetroffen naar mappen en netwerklocaties waar eiser geen toegang toe heeft. Ook uit het politierapport blijkt dat aannemelijk is dat de map Gouda is bekeken. Dat het fragment dat de politie op de computer heeft gevonden alleen een stuk van een plattegrond van Gouda betreft, neemt niet weg dat deze plattegrond in een vertrouwelijke map zat, waar eiser en zijn zoon geacht werden geen toegang toe te hebben. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat eiser en/of zijn zoon vertrouwelijke informatie, of in ieder geval informatie die niet voor hem bedoeld was, heeft gezocht dan wel heeft ingezien.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser terecht verantwoordelijk geacht voor het onbevoegd computergebruik en heeft verweerder dit terecht aangemerkt als plichtsverzuim.

(...)
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het hiervoor onder 11 vastgestelde plichtsverzuim moet worden gekwalificeerd als zeer ernstig plichtsverzuim. De straf van onvoorwaardelijk ontslag is, gelet op de aard en ernstvan het plichtsverzuim niet onevenredig. Verweerder moet kunnen vertrouwen op de integriteit van de daarmee belaste werknemers. Eiser heeft dat vertrouwen ernstig beschaamd. Dit plichtsverzuim kan het ontslag zelfstandig dragen. De gronden die zien op het subsidiaire standpunt hoeven dan ook niet nader besproken te worden. Het beroep tegen bestreden besluit III dient ongegrond verklaard te worden.
IT 964

Prejudiciële vraag: toepassing EEX wanneer partij gebruik maakt van binnenlandse contractpartner?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 24 oktober 2012, zaak C-478/12 (Maletic tegen lastminute.com gmbh en TUI Österreich GmbH) - dossier

Internationale bevoegdheid. Koop op afstand.

Vraag: Moet artikel 16, lid 1, [EEX verordening (EG)] op grond waarvan de bevoegde rechtbank die is van de woonplaats van de consument, aldus worden uitgelegd dat wanneer de andere partij (in casu een reisbureau waarvan de zetel zich in het buitenland bevindt) gebruik maakt van een contractpartner (in casu een reisorganisator waarvan de zetel zich in het binnenland bevindt), in het geval van rechtsvorderingen waarbij beide betrokken zijn artikel 16, lid 1, van deze verordening ook van toepassing is op de binnenlandse contractpartner?

Casuïstiek: Maletic c.s. boeken voor begin 2012 een vakantiereis naar Egypte via de website lastminute.com GmbH. De zetel van dit bedrijf bevindt zich in München/Duitsland, maar de reis wordt volgens mededeling op de website georganiseerd door lastminute.coms in Wenen/Oostenrijk gevestigde partner TUI Österreich GmbH. Verzoekers voldoen de reissom aan lastminute.com en krijgen bevestiging van TUI, een paar dagen voor vertrek. Op die bevestiging staat een ander hotel genoemd dan bij de boeking, namellijk Jaz Makadi Star Resort Spa (in plaats van het geboekte Jaz Makadi Golf & Spa). Overigens wordt niet onthuld of verzoekers dat toen direkt in de gaten hadden, of pas na aankomst ter plekke.

Na terugkeer dagen verzoekers beide partijen en eisen bij het gerecht binnen welk ressort zij wonen een schadevergoeding van ieder € 1208,38 + rente omdat zij pas in Egypte vernemen dat lastminute.com bij TUI het andere hotel heeft geboekt dan zij hebben gereserveerd. Om toch in het door hun gereserveerde hotel te kunnen verblijven hebben zij € 1036,- bijbetaald. Omdat alles pas na drie dagen onaangenaam verblijf rond komt vragen zij ook een bescheiden bedrag aan smartegeld (het verschil tussen € 1208 en € 1036).

Lastminute.com beroept zich op territoriale en internationale onbevoegdheid van de geadieerde Rb en ook TUI stelt dat de Rb te Bludesch territoriaal niet bevoegd is.

In eerste instantie worden verzoekers in het ongelijk gesteld voor wat betreft de bevoegdheid van de Rb in Bludesch, en oordeelt de rechter dat de twee verweerders onafhankelijk van elkaar handelen; door op te treden als reisbureau (eerste verweerster) respectievelijk als reisorganisator (tweede) is er sprake van twee overeenkomsten.

In hoger beroep stellen verzoekers nogmaals dat het door eerste verweerster aangeboden verblijf alleen via tweede verweerster geboekt kon worden en dat dit derhalve als een één geheel vormende rechtshandeling moet worden beschouwd.

De verwijzende Oostenrijkse rechter vraagt zich af of het hier om een louter binnenlandse situatie gaat en of een consument in gevallen als de onderhavige een vordering tegen beide ondernemingen kan instellen bij de rechtbank van zijn woonplaats. Hij stelt het HvJEU de bovenstaande vraag.

IT 963

Persoonsgegeven en of een privédetective zijn werk niet meer kan doen

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 22 oktober 2012, zaak C-473/12 (Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars (BIV) tegen Immo 9 BVBA) - dossier

detectiveHet Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars BIV waakt over de integriteit van de beroepsgroep die, net als in NL, een beschermde titel voert. Zij vraagt de rechtbank om bepaalde handelingen in strijd met de wet te verklaren en zo ongewenste vastgoedactiviteiten te kunnen stoppen. Om belastende gegevens te verzamelen maakt BIV gebruik van privédetectives. In 2010 heeft het Hof van Beroep te Bergen al geoordeeld dat een door een detective opgesteld verslag gegevens bevatte die in strijd zijn met de Belgische wet van 8 december 1992 (tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer). Deze wet legt (onder meer aan) detectives verplichtingen op, maar verzoekster stelt dat indien deze wet strikt wordt toegepast een privédetective zijn werk niet meer kan doen. De rechter in eerste instantie (Rb Charleroi) vraagt zich af of hier strijd is met het gelijkheidsbeginsel, en legt het Grondwettelijk Hof de volgende vraag voor:

„Schendt de wet van 8 december 1992 ‚tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens’ het grondwettelijk[e] gelijkheidsbeginsel, door de overeenkomstig de wet van 19 juli 1991 ‚tot regeling van het beroep van privédetective’ erkende privédetectives niet op te nemen in de uitzonderingen die zij in de paragrafen 3 tot 7 van artikel 3 ervan opsomt voor bepaalde categorieën van beroepen of instellingen waarvan de activiteit door de bepalingen van de wet zou kunnen worden geraakt, waarbij de erkende privédetectives van hun kant zijn onderworpen aan de verplichtingen die zijn vervat in artikel 9 van de wet, dat tot gevolg kan hebben dat hun activiteit gedeeltelijk onwerkzaam wordt?”

Het Grondwettelijk Hof realiseert zich dat het gaat om het juiste evenwicht tussen in het Handvest beschermde grondrechten en legt, alvorens de vraag te beantwoorden, de volgende drie vragen voor aan het HvJEU:

1. Dient artikel 13, lid 1, sub g, in fine, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens aldus te worden geïnterpreteerd dat het de lidstaten vrij staat al dan niet in een uitzondering te voorzien op de in artikel 11, lid 1, bedoelde onmiddellijke informatieplicht, indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen of zijn de lidstaten ter zake aan beperkingen onderworpen?

2. Vallen de beroepsactiviteiten van privédetectives, die door het interne recht worden geregeld en worden uitgeoefend ten dienste van overheden die ertoe zijn gemachtigd elke inbreuk op de bepalingen tot bescherming van een beroepstitel en tot organisatie van een beroep aan te klagen bij de gerechtelijke overheden, naar gelang van de omstandigheden, onder de uitzondering bedoeld in artikel 13, lid 1, sub d en g, in fine, van de voormelde richtlijn?

3. Is, indien het antwoord op de tweede vraag ontkennend zou zijn, artikel 13, lid 1, sub d en g, in fine, van de voormelde richtlijn verenigbaar met artikel 6, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, meer bepaald met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie?

IT 962

Bewijsrisico realiseert zich door niet te verschijnen

Hof Leeuwarden 27 november 2012, LJN BY4505 (Linkit QFace Infrastructure Management tegen geïntimeerde)

[geïntimeerde] en Linkit hebben in 2005 een ICT Dienstverleningsovereenkomst gesloten. Afgesproken daarin is dat Linkit hardwareonderhoud in geval van storing voor het administratiekantoor van [geïntimeerde] zou verrichten.

De overeenkomst wordt door geïntimeerde opgezegd onder opgave van de reden dat er ieder jaar een incassobrief werd ontvangen van Intrum Justitia. "Dit is het zoveelste jaar dat de vordering door u uit handen wordt gegeven, wel wetende, dat wij uw voorschotfactuur steeds betalen in de maand juli van het lopende jaar. Ieder jaar moeten wij opnieuw met u en/of Intrum Justitia in conclaaf over de betaling (…)." Periodiek systeembeheer heeft niet jaarlijks plaatsgevonden en daarom zal de ICT overeenkomst worden beëindigd en de nota over 2009 worden vernietigd.

Geïntimeerde is niet verschenen in hoger beroep. Het op geïntimeerde rustende bewijsrisico realiseert zich omdat de door hem gestelde afspraken niet zijn komen vast te staan.

9.    Op grond van artikel 150 Rv rust ingeval van een voldoende gemotiveerde betwisting op [geïntimeerde] de bewijslast van zijn stelling dat partijen op 18 augustus 2009 hebben afgesproken dat de overeenkomst werd beëindigd en dat de factuur over 2009 is komen te vervallen, nu hij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept.

10.    Het hof is van oordeel dat Linkit die afspraken in hoger beroep thans voldoende gemotiveerd heeft betwist. Nu [geïntimeerde] in hoger beroep niet is verschenen kan aan hem echter niethet bewijs van de door hem gestelde afspraken worden opgedragen. Daardoor realiseert zich het op [geïntimeerde]rustende bewijsrisico omdat dit betekent dat die afspraken niet zijn komen vast te staan. Daarmee staat vast dat de overeenkomst in de jaren 2009 en 2010 van kracht was zodat [geïntimeerde] over die jaren de jaarlijkse vergoeding aan Linkit verschuldigd is, zijnde in totaal € 2.782,60 inclusief BTW.

IT 953

Alert krijgt geen inzage in documenten

Rechtbank 's-Hertogenbosch 28 november 2012, LJN BY4266 (Stichting Tweesteden Ziekenhuis tegen Alert Life Sciences Computing B.V)

Naar aanleiding van ontbinding van de overeenkomst door TSz met Alert, vordert Alert c.s. inzage in gegevens te verstrekken op grond van 843a Rv, onder andere het audit rapport van Ernst & Young en de notulen van de stuurgroepvergadering. 

Ten aanzien van de notulen van de stuurgroep vergadering: Alert c.s. stelt dat het maandelijks overleg van de stuurgroep heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van Alert c.s. en dat daarin de problemen zijn besproken die ook bij de andere ziekenhuizen (waar Alert c.s. de software implementeerde) zouden zijn ontstaan. Voorts stelt Alert c.s. dat TSz heeft toegezegd Alert c.s. te informeren over de resultaten van dat interne overleg, doch dat nooit heeft gedaan. Alert c.s. stelt dat dit overleg cruciaal was voor de koersbepaling van TSz in deze en dat de notulen van het overleg duidelijk zullen maken welke gezichtspunten speelden bij de beoordeling van de contractuele relatie tussen partijen en inzichtelijk zullen maken welke externe factoren een rol speelden. De Rechtbank wijst de vorderingen af, omdat Alert c.s het rechtmatig belang onvoldoende heeft onderbouwd.

2.2.1 (...) Dat Alert c.s. vermoedt of een indicatie heeft dat de notulen (en stukken) steun zouden kunnen geven aan het door haar te voeren verweer is onvoldoende om een rechtmatig belang aan te nemen. Dat TSz een beroep doet op de inhoud van die notulen (en stukken) ter onderbouwing van haar vordering is gesteld noch gebleken.

(...) Niet in te zien valt dat, zoals Alert c.s. aanvoert, voor de beoordeling van de rechtsverhouding tussen partijen van belang is wat de gezamenlijke strategie van de gezamenlijke klanten van Alert c.s. was en wat de invloed van externe factoren was op de individuele ontbindingen noch dat kennisneming van die stukken van belang is voor haar rechtspositie en/of zonder kennisneming van die stukken een behoorlijke rechtsbedeling niet is gewaarborgd.

Rechtbank 's-Hertogenbosch 28 november 2012,  LJN BY4267, zaaknr. 243979 HA ZA 12-216 (Stichting Jeroen Bosch Ziekenhuis tegen Alert Life Sciences Computing B.V)

Naar aanleiding van de ontbinding van de overeenkomst door JBZ met Alert c.s. Vordert Alert c.s. JBZ te veroordelen afschrift dan wel inzage aan Alert c.s. te verstrekken van onder andere het audit rapport van Ernst & Young (hierna: rapport E&Y)  en de overeenkomst verdiepingsfase tussen JBZ en Orcinus B.V..

2.2. Artikel 843a Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat hij die daarbij een rechtmatig belang heeft afschrift of inzage kan vorderen van bepaalde bescheiden. Een rechtmatig belang van Alert c.s. bij een afschrift of inzage in de genoemde stukken ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank. 

2.2.1. (...) De vorderingen van JBZ zijn er op gebaseerd dat zij gerechtigd was tot ontbinding van de overeenkomst omdat sprake was van wanprestatie van Alert c.s.. Op JBZ rust in beginsel de stelplicht en bewijslast ter zake van haar stellingen. Bij de onderbouwing van haar stellingen en vorderingen doet zij geen beroep op het niet in geding gebrachte deel van het rapport.

De stelling van Alert c.s. dat volstrekt onduidelijk is hoe E&Y tot haar conclusies is gekomen kan als verweer in de hoofdzaak naar voren gebracht worden. Wat daar verder ook van zij, dit maakt niet dat sprake is van een rechtmatig belang van Alert c.s. bij kennisneming van het volledige rapport als bedoeld in artikel 843a Rv. Ook zonder kennis te nemen van het overige deel van het rapport kan Alert c.s. zich verweren tegen de vordering en de thans voorliggende onderbouwing daarvan.

Op andere blogs:
Mitopics (Leverancier van software vordert inzage in geheime besprekingsverslagen van opdrachtgever)

IT 943

Cessie ten behoeve van de inning van openstaande vorderingen (arrest)

HvJ EU 21 november 2012, zaak C-119/12 (Probst)

Prejudiciële vragen gesteld door Bundesgerichtshof, Duitsland.

Eerder IT 774. Uitlegging van artikel 6, leden 2 en 5, van richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201, blz. 37) – Doorzending van verkeersgegevens betreffende abonnees en gebruikers, die verwerkt en opgeslagen worden door de aanbieder van een openbaarcommunicatienetwerk – Nationale regeling die toestaat dat dergelijke gegevens worden doorgezonden aan de cessionaris van een vordering ter zake van de vergoeding voor telecommunicatiediensten, waarbij tegelijkertijd contractbepalingen zijn overeengekomen die de vertrouwelijke behandeling van de doorgezonden gegevens waarborgen, evenals de mogelijkheid voor de andere contractpartij om de eerbiediging van de bescherming van deze gegevens te controleren.

Antwoord:

Artikel 6, leden 2 en 5, van richtlijn 2002/58/EG (...) betreffende privacy en elektronische communicatie), moet aldus worden uitgelegd dat een aanbieder van openbare communicatienetwerken en openbaar beschikbare elektronische-communicatiediensten verkeersgegevens mag doorzenden aan de cessionaris van zijn vorderingen betreffende verstrekking van telecommunicatiediensten met het oog op de inning daarvan, en dat die cessionaris die gegevens mag verwerken op voorwaarde dat hij, in de eerste plaats, handelt onder het gezag van de dienstenaanbieder voor de verwerking van die gegevens en, in de tweede plaats, enkel de verkeersgegevens verwerkt die noodzakelijk zijn voor de inning van de gecedeerde vorderingen.

Ongeacht de kwalificatie van de cessieovereenkomst wordt de cessionaris geacht te handelen onder het gezag van de dienstenaanbieder in de zin van artikel 6, lid 5, van richtlijn 2002/58, wanneer hij voor de verwerking van verkeersgegevens handelt in uitsluitende opdracht en onder toezicht van die aanbieder. In het bijzonder moet hun overeenkomst bepalingen bevatten die de wettige verwerking van de verkeersgegevens door de cessionaris waarborgen en de dienstenaanbieder de mogelijkheid bieden zich op elk ogenblik ervan te vergewissen dat de betrokken cessionaris die bepalingen naleeft.

De verwijzende Duitse rechter stelt het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende prejudiciële vraag:

“Staat artikel 6 van richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (Pb L 201, blz. 37) toe dat door een aanbieder van diensten aan de cessionaris van een vordering ter zake van vergoedingen voor telecommunicatiediensten verkeersgegevens worden doorgezonden, wanneer voor de cessie ten behoeve van de inning van openstaande vorderingen ter zake van door de bank geweigerde betalingen, naast de algemene verplichting met betrekking tot het communicatiegeheim en de gegevensbescherming krachtens de desbetreffende wettelijke regeling, de volgende contractvoorwaarden gelden:

- De aanbieder van de diensten en de cessionaris verplichten zich ertoe de beschermde gegevens slechts in het kader van hun samenwerking en uitsluitend voor de aan de overeenkomst ten grondslag liggende doelstelling en op de telkens aangegeven wijze te verwerken en te gebruiken;

- zodra de kennisneming van de beschermde gegevens niet langer voor het bereiken van deze doelstelling noodzakelijk is, moeten alle in dit verband beschikbare beschermde gegevens onherroepelijk wordt gewist of worden teruggegeven;

- de contractpartijen hebben het recht om de naleving van de gegevens-bescherming en de beveiliging van de gegevens bij de andere contractpartij in de zin van deze overeenkomst te controleren; de toevertrouwde vertrouwelijke stukken en informatie mogen slechts toegankelijk worden gemaakt voor de medewerkers die deze voor de nakoming van de overeenkomst nodig hebben;

- de contractpartijen zullen deze medewerker conform deze overeenkomst tot geheimhouding verplichten; op verzoek, doch uiterlijk bij de beëindiging van de samenwerking tussen de contractpartijen moeten alle in dit verband beschikbare vertrouwelijke gegevens onherroepelijk worden gewist of aan de andere contractpartij worden teruggegeven?”

IT 941

Standaardsoftware onder koopregels Burgerlijk Wetboek

M. Korpershoek, 'Standaardsoftware onder koopregels Burgerlijk Wetboek. Uitspraak Hoge Raad heeft gevolgen voor sluiten van contracten', eerder verschenen in AutomatiseringsGids 14'12. (klik afbeelding voor vergroting)

Een bijdrage van Marianne Korpershoek is, Louwers IP|Technology Advocaten.

Door het besluit van de Hoge Raad – standaardsoftware te laten vallen onder het koopregime van het Burgerlijke Wetboek – krijgen consumenten meer zekerheid. De koopregels betekenen wel dat de koper sneller en proactiever moet klagen bij de leverancier als er iets mis is. Ook voor leveranciers, zegt Marianne Korpershoek, zijn de regels een voordeel.

Het hing al in de lucht na de uitspraak van het gerechtshof in Amsterdam in 2010. Eind april dit jaar is ook de Hoge Raad tot de conclusie gekomen dat de aanschaf van standaardsoftware onder het koopregime van het Burgerlijke Wetboek valt (LJN: BV1301 [red. IT 767]). Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor IT-contracten? De uitspraak van de Hoge Raad lijkt vooral tot grote opwinding onder juristen te hebben geleid, maar de vraag of de uitspraak gevolgen heeft voor business-to-business- en business-to-consumercontracten is veel interessanter. Het is overigens heel waarschijnlijk dat de uitspraak snel wordt achterhaald door de ontwikkelingen waarbij software steeds vaker als download of in de cloud wordt aangeboden.

Wat is bijzonder aan de uitspraak? In het Burgerlijk Wetboek is een apart hoofdstuk gewijd aan koop. Nu zijn de koopregels alleen van toepassing op stoffelijke objecten, zoals hardware, auto’s, huizen et cetera, kortom op alles wat grijpbaar is. Strikt genomen was er bij software nooit sprake van koop omdat software een onstoffelijk object is. Software is tot voor een paar jaar natuurlijk vrijwel altijd verbonden geweest aan een object of drager: van ponskaarten, via floppies en cd’s naar USB-sticks. Nu breedbandverbindingen gemeengoed zijn, wordt steeds meer software als download aangeboden en komen er geen dragers meer aan te pas en wordt het onstoffelijke karakter dus goed duidelijk.

Voor standaardsoftware heeft de Hoge Raad de knoop nu doorgehakt. De aanschaf van standaardsoftware valt onder de koopregels uit het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad heeft dit besluit genomen, vooral omdat de koopregels meer zekerheid bieden aan consumenten. De speciale regels gelden overigens alleen bij koop van licenties van software. Software blijft verder gewoon beschermd door het auteursrecht/copyright. Verder heeft de Hoge Raad duidelijk gemaakt dat de regels alleen voor standaardsoftware gelden.

Definitie
In zijn uitspraak heeft de Hoge Raad ook een definitie van standaardsoftware gegeven. Volgens de Hoge Raad zijn de koopregels alleen van toepassing wanneer de software voor onbeperkte tijd in gebruik wordt gegeven tegen betaling van een eenmalig bedrag. Dat betekent dat een pakket dat bijvoorbeeld via de cloud wordt gebruikt en/of waar per maand voor wordt betaald niet onder deze regels vallen. Het maakt overigens niet uit voor de Hoge Raad of de software nu op een drager of als download wordt verstrekt.

Met welke speciale regels van het kooprecht moet rekening worden gehouden? Voor verjaring is er sprake van een grote verandering. In het recht is de hoofdregel dat een vordering vijf jaar na het ontdekken van het probleem verjaart. Als er sprake is van koop, moet de koper veel alerter reageren. De koopregels bepalen dat de koper vlot moet klagen wanneer zijn standaardsoftware niet werkt zoals hij had verwacht. Het gaat daarbij niet alleen om weten dat het niet werkt, maar ook kunnen weten dat het niet werkt. Kortom, de koper moet verder kijken dan zijn neus lang is. Dat betekent dat wanneer er een test- en acceptatieprocedure wordt afgesproken, deze voortvarend en proactief doorlopen moet worden. Ook is het aan te raden voor kopers bij uitgebreidere software altijd te testen. Wanneer een koper dat niet doet, loopt hij het risico dat hij niet meer kan klagen. Mochten de klachten geen soelaas bieden dan moet de koper binnen twee jaar een procedure aanspannen wanneer zijn leverancier blijft weigeren de zaak in orde te maken. De koopregels voor standaardsoftware zorgen er dus voor dat de koper sneller en proactiever moet klagen wil hij nog voet aan de grond krijgen bij de leverancier. Voor een leverancier bieden deze regels zeker een voordeel. Misschien een schrale troost voor kopers van software is dat de koopregels over verjaring wel aangepast kunnen worden in een overeenkomst.

Rechten
Verkoop van software was een paar jaar geleden misschien niet zo’n issue. Los van al het illegale gebruik kopen veel consumenten hooguit Office-pakketten, zij maken natuurlijk ook vaak gebruik van open source, freeware of software die meegeleverd wordt met hardware. Inmiddels wordt er ook heel veel software als app verkocht. Bij dergelijke verkopen gelden uiteraard wel de regels voor consumentenkoop en koop op afstand. Deze regels zijn bedoeld om de consument extra bescherming te geven. Zo heeft een consument bij koop op afstand het recht om de koop voor ontvangst en binnen zeven dagen na ontvangst te annuleren. Uiterlijk op 13 december 2012 wordt deze termijn overigens verlengd naar veertien dagen.

Wanneer er verkocht wordt aan consumenten mag er niet van de wettelijke koopregels worden afgeweken, zoals dat in business-to-businessovereenkomsten wel mag. Wanneer er toch van de wettelijke regels wordt afgeweken, mag de consument de voor hem ongunstige bepaling vernietigen. Daarvoor hoeft hij niet langs de rechter.

Op grond van de koopregels heeft de consument veel rechten. De belangrijkste zijn:
• Er mag een aanbetaling van niet meer dan de helft van de totale koopprijs worden gevraagd.
• De koper mag ook een beroep doen op eigenschappen die niet in het garantiebewijs staan maar die wel in een reclame zijn toegezegd.
• Verzendkosten mogen alleen in rekening worden gebracht wanneer deze van tevoren zijn besproken met de koper.
• Bij verkoop op afstand geldt dat de consument de koop tot zeven dagen na ontvangst mag annuleren zonder opgave van redenen. In de wet zijn een paar strikte uitzonderingen opgenomen, waaronder die voor muziek, dvd’s en computerprogrammatuur. Deze producten mogen niet teruggestuurd worden wanneer de verzegeling is verbroken. Aangezien muziek, films en steeds meer software gedownload worden, ben ik benieuwd hoe dit door de rechter geïnterpreteerd zal worden. Aangezien apps vaak gratis of heel goedkoop zijn, verwacht ik op korte termijn geen problemen.


Aanpassen

De uitspraak van de Hoge Raad zal tot aanpassingen moeten leiden in twee soorten contracten, namelijk de inkoopvoorwaarden of -overeenkomsten en de business-to-consumercontracten. Voor kopers is het belangrijk dat zij in hun contracten de verjaringstermijn voor klachten wijzigen: van de nu onder koop geldende twee jaar naar bijvoorbeeld vijf jaar. Dat is de gebruikelijke termijn. Let wel goed op de formulering van de verjaringsclausule. Die moet zodanig zijn dat je er altijd een beroep op kan doen. De andere contracten die aangepast moeten worden zijn de business-to-consumercontracten. Voor apps doet de consument zaken met Apple of Google, maar voor software zoals Office, PS et cetera – zeker als deze via internet worden gedistribueerd – geldt dat er goed gekeken moet worden of de verkoopvoorwaarden ook voldoen aan de regels voor consumentenkoop en verkoop op afstand.


Marianne Korpershoek