DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IT 878

De ‘sleutel’ overhandigen ter ontsleuteling van de USB-stick

Rechtbank 's-Gravenhage 19 september 2012, LJN BX8147 zaaknr. 404974 / HA ZA 11-2534 (VG Beheer en Benefits-Plaza B.V. tegen EBenefits)

Eerder gepubliceerd als IT 878. In navolging van IT 437, IT 762 en IEF 11444.

Auteursrecht. Software. Overdracht van intellectuele rechten. 843 Rv. Inzage en benoeming van één SGOA-deskundige. Tussenvonnis.

Partijen hebben zich niet uitgelaten over het voornemen van de rechtbank één deskundige op het gebied van automatisering te benoemen die door de SGOA is benoemd. Partijen hebben zich ook niet uitgelaten over de persoon van de te benoemen deskundige. ARNO VAN VEEN, verbonden aan de Stichting Geschillenoplossing Automatisering wordt als deskundige benoemt. En voor zover de thans aan de deskundige te overhandigen USB-stick wederom versleuteld is, dient VGB bij de USB-stick tevens de ‘sleutel’ te overhandigen ter ontsleuteling van de USB-stick.

2.23. (..) Bij een eerder onderzoek door een deskundige van SGOA naar de inhoud van de betreffende USB-stick bleek de aan die deskundige overhandigde USB-stick versleuteld te zijn en dus voor die deskundige niet toegankelijk. Voor zover de thans aan de deskundige te overhandigen USB-stick wederom versleuteld is, dient VGB bij de USB-stick tevens de ‘sleutel’ te overhandigen ter ontsleuteling van de USB-stick. Indien VGB niet over de betreffende sleutel beschikt, dient zij de rechtbank hieromtrent te informeren en zal de rechtbank de sleutel aan eBenefits verzoeken. Als eBenefits over de sleutel beschikt, dan zal zij in het kader van haar medewerkingsplicht die sleutel via de rechtbank aan de deskundige dienen te overhandigen. Daarnaast kan de deskundige zijn onderzoek (ook) baseren op de (gegevens omtrent de) software die zich bevindt in de beslagen documentatie als bedoeld in de vraagstelling opgenomen in de beslissing.

Zie een afschrift hier HA ZA 11-2534, LJN BX8147.

IT 876

Overeenkomst van borg of hoofdelijk medeschuldenaar?

Kantonrechter Rechtbank Utrecht 12 september 2012, LJN BX7309 (VICT INFORMATICI B.V. tegen AFAB HOLDING N.V. (thans genaamd VACH HOLDING N.V.))

Faillissement, overeenkomst van borgtocht of hoofdelijke medeschuldenaar. Vict vordert betaling van €144.000 wegens maandelijkse kosten december 2010 t/m juli 2011 en €18.000 per maand van augustus 2011 tot en met 2012 vanwege ongerechtigde verrijking door gebruik van softwarepakket.

Vict heeft in 2003 een overeenkomst gesloten met Uveco Groep B.V. (hierna: Uveco), betreffende door Vict aan Uveco te leveren ICT-producten en -diensten, onder meer inhoudende: softwarepakket Voffice, aanpassingen en maatwerk Voffice, hosting (opslag, dataverkeer), helpdesk, jaarlijks onderhoud software en website onderhoud, tegen een maandvergoeding door Uveco, bij vooruitbetaling te voldoen. Na afloop van de contractsperiode hebben Vict en Uveco afgesproken om hun samenwerking voort te zetten voor de duur van tien jaar tegen betaling door Uveco aan Vict van€ 20.000,- per maand, hetgeen blijkt uit de orderbevestiging van 28 april 2005.

Vict legt primair aan haar vorderingen ten grondslag dat AFAB de tussen Vict, AFAB en Uveco gesloten overeenkomst waarin AFAB zich volgens Vict naast Uveco als hoofdelijk medeschuldenaar heeft verbonden voor betaling van de maandelijkse kosten, dient na te komen. Vict betoogt subsidiair dat AFAB de maandelijke kosten dient te betalen aan Vict omdat zij van de diensten van Vict heeft geprofiteerd. Door niet voor die diensten te betalen heeft AFAB zich ongerechtvaardigd verrijkt, aldus Vict. Meer subsidiair legt Vict aanhaar vordering ten grondslag dat AFAB onrechtmatig heeft gehandeld door van de diensten van Vict gebruik te blijven maken maar betaling van die diensten te ontlopen.

Is sprake van een overeenkomst van borgtocht of van een andere vorm van hoofdelijkheid?

4.5. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat Vict redelijkerwijs niet had mogen verwachten dat AFAB met het sluiten van de overeenkomst de bedoeling had dat op haar een zelfstandige betalingsverplichting zou komen te rusten. Daarmee staat vast dat AFAB zich als borg heeft verbonden voor de betaling van de maandelijkse kosten die Uveco uit hoofde van de onder 2.3. genoemde overeenkomst aan Vict verschuldigd is.

Beëindiging van de overeenkomst?
4.8 (...) De rechtbank volgt AFAB echter wel in haar stelling dat de brief van de curator heeft te gelden als een opzeggingsbrief tegen die contractvervaldatum. Niet gesteld of gebleken is dat opzegging in de overeenkomst gebonden is aan een vormvereiste en de opzegging is derhalve vormvrij. Nu uit de bewoordingen van de brief van de curator duidelijk blijkt dat de curator wil dat de overeenkomst beëindigd wordt, beschouwt de rechtbank de tussen Vict en Uveco gesloten overeenkomst als opgezegd per de contractvervaldatum van 31 december 2011. Zoals uit hetgeen onder 4.6. is overwogen blijkt dat daarmee ook de uit de tussen AFAB met Vict gesloten overeenkomst van borgtocht voortvloeiende verbintenis voor AFAB tot het betalen van de maandelijkse kosten eindigt op 31 december 2011.

Vordering tot nakoming
4.9.    Nu uit het voorgaande blijkt dat zowel de overeenkomst tussen Vict en Uveco als de overeenkomst van borgtocht tussen Vict en AFAB per 31 december 2011 is beëindigd, zal de rechtbank de door Vict gevorderde betaling door AFAB van de maandelijkse kosten voor de periode vanaf 31 december 2011 afwijzen. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de vordering van Vict tot betaling door AFAB van de maandelijkse kosten voor de periode december 2010 tot en met december 2011 wel voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank zal hier aan de hand van de door AFAB gevoerde verweren nader op ingaan.

IT 875

Afstandsopleiding vanwege ontbreken informatie 3 maanden bedenktijd

Kantonrechter Rechtbank Utrecht, LJN BX7313 (Leidse Onderwijsinstelling B.V. tegen gedaagde)

E-Commerce. Overeenkomst op afstand tot het volgen van een opleiding. Aannemelijk dat gedaagde het lespakket heeft teruggezonden met een brief dat zij van de opleiding wenst af te zien. Ook zonder die brief had eiseres uit de retournering van het lespakket dienen af te leiden dat gedaagde van de bedenktijd gebruik wilde maken. De bedenktijd bedraagt in dit geval 3 maanden, omdat eiseres niet heeft gesteld dat en op welke wijze zij voldaan heeft aan haar informatieplicht met betrekking tot de mogelijkheid van ontbinding. Bovendien vermelden de Inschrijvingsvoorwaarden een te korte bedenktijd, zodat ook om die reden niet voldaan is aan de informatieplicht. Afwijzing van de vordering.

2.2 De Inschrijfvoorwaarden LOI (...) Je hebt een bedenktijd van zeven (7) dagen. Binnen zeven (7) dagen na de door ons in onze bevestiging aan jou genoemde datum, kun je de overeenkomst nog zonder opgave van redenen ontbinden. Als je de overeenkomst ontbindt binnen deze ontbindingsperiode, dien je het eventueel ontvangen studiemateriaal binnen zeven (7) dagen na de ontvangst daarvan retour te zenden aan de LOI. De kosten van retourzending komen voor jouw rekening. Bewaar altijd het verzendbewijs. Nadat de ontbindingsperiode van 7 dagen is verlopen kun je de overeenkomst uitsluitend voortijdig beëindigen als voldaan is aan de voorwaarden zoals vermeld in artikel 7 (Voortijdige beëindiging).

3.4 (...) Nu LOI in haar akte na comparitie stelt dat zij het lespakket 1 maand na de bedenktijd heeft ontvangen, heeft zij die retourzending– ook zonder begeleidend schrijven– overigens kennelijk wel opgevat als ontbinding van de overeenkomst door [gedaagde].
LOI stelt dat zij geen kopieën meer kan reproduceren van toegezonden facturen, maar de kantonrechter gaat ervan uit dat deze kort na de bevestiging van de inschrijving aan [gedaagde] zijn gezonden. De betalingstermijn van 30 dagen zal dus ten tijde van de ontvangst van het lespakket door LOI verstreken zijn geweest. Ook dat had voor LOI een aanwijzing behoren te zijn dat [gedaagde] van de bedenktijd gebruik wilde maken en van de overeenkomst afzag.
Ten slotte neemt de kantonrechter in aanmerking dat gebruikmaking van de bedenktijd teneinde alsnog af te zien van de overeenkomst vormvrij kan geschieden.

3.8. Ook in het geval de Inschrijfvoorwaarden wel tijdig aan [gedaagde] kenbaar zouden zijn gemaakt, heeft LOI niet aan haar informatieverplichtingen voldaan. Deze voorwaarden vermelden immers een kortere termijn dan in de wet is bepaald, namelijk 7 dagen na de in de bevestiging genoemde datum inplaats van 7 werkdagen na de ontvangst van het lespakket. In de bevestiging van de inschrijving is vermeld:“U kunt het lespakket binnen enkele dagen in huis verwachten”. LOI heeft niet gesteld wanneer zij het lespakket aan [gedaagde] heeft gezonden, maar dat zal dus op zijn vroegst enkele dagen later zijn geweest.
Aldus is niet voldaan aan alle in art. 46c lid 2 BW gestelde eisen, zodat ook om die reden de bedenktijd 3 maanden bedraagt.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Rechter neemt online inschrijfvoorwaarden LOI onder de loep)
ICTRecht (rechter leest LOI de les)
SOLV (lesje herroepingsrecht voor LOI)

IT 871

Kern van ITenRecht, actualiteitenbijeenkomst: UsedSoft, IT-aanbestedingsrecht en cookiewet

Holiday Inn, Amsterdam, donderdag 18 oktober van 12.00 tot 15.15 uur.

Tijdens deze bijeenkomst zullen drie sprekers, Polo van der Putt, Walter van Holst en Wouter Seinen, belangrijke jurisprudentie en actualiteiten de revue laten passeren.

Aan bod komen de het HvJ EU-arrest UsedSoft, relevante ontwikkelingen in de IT-aanbestedingsjurisprudentie, de stand van zaken in de praktijk, best practices en wet- en regelgeving in het aanbestedingsrecht en privacy, waaronder de cookiewet.

In 3 uur bent u volledig op de hoogte over de actuele ontwikkelingen in de IT-rechtspraak en IT-aanbestedingsrecht.

Kosten
Deelname € 325,- per persoon (excl. BTW).
Sponsors van onze communities betalen €285 (excl. BTW)

Hier aanmelden

IT 868

Zwitsers arbitrage, dus voorlopige maatregelen naar EEX

Vzr. Rechtbank Haarlem 18 juli 2012, LJN BX7238 (Martinshof tegen Raymond Weil)

Geschil over beëindiging exclusieve distributieovereenkomst. Arbitragerecht.

Raymond Weil is een Zwitsers bedrijf dat zich toelegt op het ontwerp, de ontwikkeling en de productie van horloges van het eigen merk ‘Raymond Weil’ in het luxe marktsegment. Martinshof is vanaf 1993 de vaste en exclusieve distributeur van Raymond Weil in Nederland.

Gedaagde is in Zwitserland gevestigd en partijen hebben in de distributieovereenkomst een arbitrage-clausule opgenomen, inhoudende dat alle uit de overeenkomst voortvloeiende geschillen voor een Zwitsers scheidsgerecht zullen worden beslecht. Voorts hebben partijen in die overeenkomst een rechtskeuze voor Zwitsers recht gedaan. Gevolg hiervan is dat de bevoegdheid tot het treffen van voorlopige of bewarende maatregelen met betrekking tot die overeenkomst slechts haar grond kan vinden in artikel 24 EEX.

Het gevorderde voorschot op de schadevergoeding is niet een voorlopige maatregel in de zin van artikel 24 EEX, tenzij is voldaan aan de in het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 17 november 1998 (Van Uden/Deco; LJN: AD2958) genoemde voorwaarden. Aan deze voorwaarden is niet voldaan, nu door eiseres geen garantie is gegeven dat een eventueel toegewezen bedrag door haar zal worden terugbetaald en niet is gebleken dat de geldvordering betrekking heeft op vermogensbestanddelen van gedaagde die zich binnen Nederland (zullen) bevinden.

De vordering tot het betalen van een voorschot op de schadevergoeding is derhalve niet als een voorlopige maatregel in de zin van artikel 24 EEX is aan te merken, zodat de voorzieningenrechter niet bevoegd is van het de vordering tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding kennis te nemen. Het feit dat gedaagde in de procedure is verschenen zonder de bevoegdheid van de voorzieningenrechter te betwisten doet aan het voorgaande niet af, nu een dergelijke verschijning niet volstaat om op grond van artikel 18 EEX een dergelijke bevoegdheid aan te nemen (zoals overwogen in het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 27 april 1999 (Mietz/Intership; LJN: AD 3042, r.o. 52).

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de vordering tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding door Raymond Weil,
7.2. weigert de overige gevraagde voorzieningen,

In reconventie
7.5. beveelt Martinshof om binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis aan Raymond Weil te verstrekken een volledige opgave van haar voorraad artikelen van (het merk van) Raymond Weil,
7.6. veroordeelt Martinshof om aan Raymond Weil een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag dat niet aan de onder 7.5 uitgesproken hoofdveroordeling wordt voldaan, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt,

IT 865

Juridische status van virtuele objecten in online games

F.J. van Eeckhoutte, Juridische status van virtuele objecten in online games, ITenRecht IT 865.

Een bijdrage ingezonden door Filip Van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte advocaten.

Aanleiding voor mijn gedachten te dezen was een artikel in het Advocatenblad. In het artikel werd verdedigd dat de Hoge Raad (HR) met zijn arrest over de diefstal van virtuele spelobjecten de plank had misgeslagen. De HR heeft namelijk geoordeeld dat virtuele objecten uit het online computerspel Runescape, i.c. een virtueel zwaard en amulet, ‘goederen’ zijn in de zin van artikel 310 WvSr (diefstal) en dus een diefstal van virtuele goederen mogelijk is.

Het wierp bij mij, als plichtplegende vader van een computerspelfreak van veertien, de vraag op of mijn zoon zich onbewust blootstelt aan strafrechtelijke of – erger nog – civielrechtelijke aansprakelijkheden. Hij runt immers het onder tieners wereldvermaarde spel Minecraft op een eigen server, ’t is te zeggen: mijn webserver die bij mij thuis draait. Met andere woorden, mijn zoon is de spelbeheerder, ik ben de server-eigenaar en het Zweedse bedrijf Mojang AB de eigenaar en maker van Minecraft.
(...)

Inhoudsopgave:
Inleiding
1. Virtuele objecten in het strafrecht
2. Virtuele objecten in het burgerlijk recht
2.1 Virtuele objecten als zaken
2.2 Virtuele objecten zijn vermogensrechten
2.3 Vermogensrechten sui generis
2.4 Virtuele objecten zijn auteursrechtelijk beschermde werken
3. Aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad
4. Aansprakelijkheid uit hoofde van misbruik van recht
5. Spelvoorwaarden
6. Conclusie

IT 862

Doorwerken na sommaties

Rechtbank Rotterdam 29 augustus 2012, LJN BX6892 (Helion Chemie B.V. tegen Valar Groep B.V.)

In't kort: Softwarecontract; doorwerken na sommaties; niet-nakoming; welke partij in (schuldeisers-)verzuim? ontbinding; schadevergoeding; deskundige; exoneratiebeding in algemene voorwaarden; opschorting en verrekening beoordelen na vaststelling omvang ongedaanmaking.

 

 

In citaten:
2.15.  Volgens de door Valar opgestelde specificatie van de werkzaamheden heeft zij tot en met 3 december 2008 doorgewerkt.

2.19.  Door middel van de brief van 27 februari 2009 heeft Helion het contract buitengerechtelijk ontbonden en aanspraak gemaakt op schadevergoeding. Valar heeft daarop schriftelijk afwijzend gereageerd onder verwijzing naar haar brief van 12 februari 2009.

het verzuim
7.14.  Valar verwijst voorts naar haar brief van 7 november 2008 aan Helion, hiervoor bij de vaststaande feiten vermeld onder 2.14. In die brief verwoordt Valar hoezeer zij ontevreden was over de gang van zaken aan de zijde van Helion in de voorbije periode, dus vóór de ingebrekestelling van 3 november 2008. De brief bevat ook de voor het vervolg gemaakte afspraken. Uit de stellingen van Valar en uit deze brief blijkt echter niet concreet door welk gebrek aan medewerking van Helion zij op dat moment of kort daarna - tot 1 december 2008 - werd gehinderd om aan haar verplichtingen te voldoen of welk beletsel aan de zijde van Helion in die periode aan die nakoming in de weg stond. Valar heeft in de procedure gesteld dat zij aan de gang is gegaan met het uitvoeren van de werkafspraken van 5 november 2008, waartoe zij verwijst naar de specificatie van de werkzaamheden tot en met 3 december 2008. Er is dus volgens Valar tot en met 3 december 2008 doorgewerkt. Volgens Valar werden deze werkzaamheden doorkruist door confraternele correspondentie. De rechtbank kan niet beoordelen of uit confraternele correspondentie tussen 3 november 2008 en 1 december 2008 voortvloeit dat Valar werd verhinderd te werken en zo ja of dat ging om een verhindering door toedoen van Helion. Niet is gesteld uit welke mededeling uit die correspondentie die verhindering zou bestaan. Correspondentie uit die periode is niet in het geding gebracht en die van na 1 december 2008 kan in deze geen rol spelen.


7.15.  Uit de bovenstaande overwegingen volgt dat er in de periode van 3 november 2008 tot 1 december 2008 geen sprake was van schuldeisersverzuim van Helion, wat leidt tot het oordeel dat Valar door het uitblijven van de prestatie na de sommatie van 3 november 2008 tegen 1 december 2008 op de laatstgenoemde datum in verzuim is geraakt.


de ontbinding

7.16.  Helion heeft het contract dan ook op goede gronden ontbonden, de desbetreffende verklaring voor recht is toewijsbaar en hetzelfde geldt voor de verklaring voor recht dat Valar toerekenbaar is tekortgekomen.


7.18.  De verplichting tot ongedaanmaking van de door Helion verrichte prestatie komt tot uitdrukking in toewijzing van de vordering tot betaling van het in totaal door haar aan Valar ter zake van het contract betaalde bedrag. Hoewel Helion dat in de dagvaarding stelde op € 70.554,17 exclusief btw, moet worden uitgegaan van het onder 2.6. genoemde bedrag van € 64.747,76, nu Helion de stelling van Valar bij conclusie van antwoord dat het verschil betalingen betreft wegens andere overeenkomsten, niet heeft weersproken. Haar vordering tot betaling van een geldsom is dus tot dit bedrag toewijsbaar op de grondslag van ongedaanmaking en niet op de grondslag schadevergoeding.


het beroep op de algemene voorwaarden


7.34.  Ingevolge vorenstaande overwegingen is toewijsbaar de verklaring voor recht dat Valar jegens Helion toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van het contract, dat Helion dat contract rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden en dat Valar jegens Helion aansprakelijk is voor de schade die Helion heeft geleden doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van het contract heeft plaatsgevonden, zij het met inachtneming van de beperkingen van artikel 7 van de algemene voorwaarden.


In reconventie

Helion heeft bij conclusie van antwoord zonder toelichting het bestaan van de onderhoudscontracten betwist.

7.39.1 (...)De rechtbank verwerpt het verweer van Helion tegen dit onderdeel van de vordering. Haar stelling dat de brieven over de reorganisatie van de activiteiten van Valar haar onbekend zijn is - gelet op de overige stellingen van Valar en met name de door haar overgelegde eerder wel door Helion betaalde facturen voor dezelfde bedragen en gebaseerd op dezelfde contracten – niet doorslaggevend. Dat Helion die eerdere facturen wel betaalde brengt mee dat zij met de door Valar gekozen wijze van factureren instemde. Onbekendheid met de facturen staat niet aan toewijzing in de weg, nu de contracten de grondslag van de vordering vormen. Dit onderdeel van de vorderingen ten bedrage van € 12.064,29 inclusief btw is dus toewijsbaar, behoudens de beoordeling van het beroep van Helion op opschorting en verrekening.

IT 856

Een inspanningsverbintenis kan resultaatselementen hebben

Kantonrechter 21 juni 2012, LJN BX6319 (A tegen B)

[B] hebben aan één van de medewerkers van [A] volmacht verleend om voor en namens hen een registergoed te verkopen door middel van het uitschrijven van een tender. [A] stelt: De veiling is niet doorgegaan, dat laat onverlet dat [B] de kosten voor voorbereidende werkzaamheden dient te voldoen. [B] stelt: [A] heeft onvoldoende uitvoering gegeven aan de opdracht. Een inspanningsverbintenis kan resultaatselementen hebben. De vordering van [A] worden afgewezen.

 

4.1 Vast staat dat er, anders dan krachtens de hiervoor bedoelde volmacht de bedoeling was, geen uitschrijving van de tender heeft plaatsgevonden. Op grond hiervan is de kantonrechter van oordeel dat geen uitvoering is gegeven aan de inhoud van de bij die volmacht tussen partijen gesloten verbintenis voor zover deze betrekking heeft op het uitschrijven van een tender. Dit onderdeel van de overeenkomst kan niet anders worden opgevat c.q. worden begrepen dan een resultaatsverbintenis. Immers had het beoogde resultaat het uitschrijven van de tender moeten zijn. Nu dit uiteindelijk niet is gebeurd - de gemachtigde van [A] heeft ter comparitie aangegeven niet te weten wat de reden daarvan is geweest -, is dit beoogde en in de volmacht toegezegde resultaat niet bereikt. Daarmee is [A] tekort geschoten in de nakoming van dit onderdeel van de overeenkomst.

IT 855

Verzocht om bescheiden in het geding te brengen

Hof Amsterdam 20 december 2011, LJN BX6073 (Stichting Radio Nederland Wereldomroep tegen GMDS Administratie)

Wijze van bewijslevering. Beroep op art. 21, 22, 162 en 843a Rv. Afgewezen verzoeken om de wederpartij te bevelen bescheiden in het geding te brengen als aanknopingspunten voor bewijslevering. RNW c.s. hebben verzocht om GMDS beschikbaarheidsrapportages in te brengen, deze zijn niet opgemaakt, omdat de glasvezelverbinding niet uitgevallen is geweest, het gevraagde bevel is niet zinvol. Zie ook LJN: BQ9802:

Hof Amsterdam 24 mei 2011, LJN BQ9802 (Stichting RNW tegen GMDS Administratie)

Overeenkomst tot de aanleg van een glasvezelkabel en de doorgifte daarover van televisie- en radiosignalen. Ontbinding overeenkomst omdat de aanleg van de kabel niet deugdelijk zou zijn.

In het tussenarrest van 24 mei 2011 heeft het hof overwogen dat het RNW c.s. zal toelaten tot het bewijs van hun stelling dat er op of omstreeks 20/21 februari 2008 een uitval van de glasvezelverbinding heeft plaatsgevonden die ten minste ongeveer 24 uur heeft geduurd en dat GMDS daarvan destijds op de hoogte was. Het heeft RNW c.s. in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de wijze waarop zij dat bewijs wensen te leveren.

2.2 RNW c.s. hebben het hof onder verwijzing naar art. 21 en 22 Rv verzocht ten behoeve van de bewijslevering te bevelen dat GMDS de beschikbaarheidsrapportages van het aanvoeren van de televisie- en radiokanalen aan de AMC-4 via de glasvezelverbinding tussen Hilversum en Woodbine over de maand februari 2008 in het geding brengt. Hierbij doelen RNW c.s. kennelijk op de rapportage die bedoeld is in paragraaf 2.2.3 van het voorstel van GMDS van 12 januari 2007 (productie 4 bij conclusie van antwoord/eis in reconventie). Aangezien GMDS heeft gesteld dat rapportage als daar bedoeld niet is opgemaakt over de maand februari 2008, omdat volgens haar in februari 2008 de glasvezelverbinding niet uitgevallen is geweest, is een dergelijk bevel niet zinvol en het verzoek daartoe dus niet toewijsbaar.

2.3 RNW c.s. hebben het hof onder verwijzing naar art. 21 en 22 Rv verzocht ten behoeve van de bewijslevering te bevelen dat GMDS alle e-mailcorrespondentie in het geding brengt die gevoerd is tussen GDMS enerzijds en Euro World Network en Home2US Communications c.s. anderzijds over de glasvezelverbinding in de periode vanaf 6 februari 2008 tot 10 maart 2008.

Het hof heeft een discretionaire bevoegdheid om een dergelijk bevel te geven. Het ziet noch in de omstandigheid dat RNW c.s. menen in bewijsnood te verkeren, noch in de omstandigheid dat GMDS mogelijk gemakkelijker toegang tot deze e-mailcorrespondentie kan verkrijgen dan RNW c.s., aanleiding van die bevoegdheid gebruik te maken.

2.4 RNW c.s. hebben het hof onder verwijzing naar art. 21 en 162 Rv verzocht ten behoeve van de bewijslevering te bevelen dat GMDS alle schriftelijke correspondentie openlegt die gevoerd is tussen GDMS enerzijds en Euro World Network, Home2US Communications, Colt en Verizon anderzijds over de glasvezelverbinding in de periode vanaf 1 februari 2008 tot 12 maart 2008.

Het hof heeft een discretionaire bevoegdheid om een dergelijk bevel te geven - waarbij in het midden kan blijven of de bedoelde correspondentie onder de reikwijdte van art. 162 lid 1 Rv valt - , maar het ziet noch in de omstandigheid dat RNW c.s. menen in bewijsnood te verkeren, noch in de omstandigheid dat GMDS mogelijk gemakkelijker toegang tot deze correspondentie kan verkrijgen dan RNW c.s., aanleiding van die bevoegdheid gebruik te maken.
2.5 RNW c.s. hebben het hof onder verwijzing naar art. 843a Rv verzocht ten behoeve van de bewijslevering te bevelen dat GMDS inzage verstrekt in en/of afschriften verstrekt van correspondentie en e-mails tussen GMDS en Euro World Network (USA) betreffende de glasvezelverbinding in de periode tussen 5 februari 2008 en 9 maart 2008.

De in dit verzoek bedoelde correspondentie en e-mails zijn te weinig gespecificeerd om als bepaalde bescheiden als bedoeld in art. 843a Rv te kunnen worden aangemerkt. Voorts moet in de huidige stand van het geding redelijkerwijs worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd, nu niets is gesteld of gebleken ten betoge van het tegendeel. Het thans gedane verzoek wordt daarom afgewezen.

2.6 Voorzover RNW c.s. het hof heeft willen verzoeken te bevelen dat GMDS meewerkt aan technisch onderzoek aan de computer van Weeda, wordt ook dat verzoek afgewezen. Ook hiervoor geldt dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder die medewerking is gewaarborgd, nu niets is gesteld of gebleken ten betoge van het tegendeel.

2.7 Bewijs kan worden geleverd door alle middelen, tenzij de wet anders bepaalt. Voorzover RNW c.s. om een bewijsprognose heeft verzocht, wordt dat verzoek afgewezen, reeds omdat het hof die niet mag geven.

2.8 Het hof zal RNW c.s. thans de bij tussenarrest aangekondigde bewijsopdracht verstrekken. In de omstandigheid dat RNW c.s. heeft medegedeeld waarschijnlijk geen volledig sluitend bewijs te zullen kunnen leveren, ziet het hof geen aanleiding om de bewijsopdracht niet te verstrekken.

 

IT 854

Gebruiker kan geen beroep doen op oneerlijk (bezwarend) beding

Kantonrechter Rechtbank Utrecht 29 augustus 2012, LJN BX5746 (Bouwbedrijf X B.V. tegen gedaagde)

Als randvermelding. In het incident verklaart de kantonrechter zich onbevoegd. Arbitraal beding is mogelijk onredelijk bezwarend/oneerlijk. De gebruiker van de algemene voorwaarden kan er geen beroep op doen dat een beding in de door haar gehanteerde algemene voorwaarden onredelijk bezwarend dan wel oneerlijk is.

3.2.  [eiser] is van mening dat artikel 19 een oneerlijk en onredelijk bezwarend beding is. [eiser] verwijst (onder meer) naar een arrest van het Gerechtshof Leeuwarden van 5 juli 2011 (LJN: BR2500).

Naar het oordeel van de kantonrechter kan [eiser] als gebruiker van de algemene voorwaarden zich er echter niet op beroepen dat een beding in de door haarzelf gebruikte algemene voorwaarden oneerlijk is in de zin van de Richtlijn en/of onredelijk bezwarend is ex artikel 6:233 aanhef en onder a BW. De Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, waarmee de invulling van de norm zoals die is neergelegd in artikel 6:233 aanhef en onder a BW in overeenstemming dient te zijn, is blijkens de considerans immers opgesteld ter bescherming van de burger in zijn rol als consument. Bovendien biedt artikel 6:233 BW alleen de wederpartij van de gebruiker de mogelijkheid een beding in algemene voorwaarden te vernietigen. Al hetgeen het Gerechtshof Leeuwarden in zijn arrest van 5 juli 2011 heeft overwogen kan [eiser] niet baten, aangezien de overwegingen alle betrekking hebben op de consument als de zwakkere partij ten opzichte van de gebruiker van de algemene voorwaarden. Daarnaast geldt dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn uitspraak van 4 juni 2009 (LJN: BI7786) heeft geoordeeld dat de nationale rechter weliswaar gehouden is ambtshalve te toetsen of een contractueel beding oneerlijk is en dat hij een beding dat hij oneerlijk acht buiten toepassing laat, maar dat geldt niet indien de consument zich op die bepaling beroept. Uit de omstandigheid dat [gedaagde] de onbevoegdheid van de kantonrechter inroept, leidt de kantonrechter af dat [gedaagde] zich verzet tegen het buiten toepassing laten van meergenoemd artikel 19 van de algemene voorwaarden. De kantonrechter zal bedoeld artikel derhalve toepassen, met als gevolg dat de kantonrechter zich onbevoegd dient te verklaren om van het geschil kennis te nemen.