DOSSIERS
Alle dossiers

Internet  

IT 778

Geen toegang blokkeren, beperken dan wel bemoeilijken

Vzr. Rechtbank Rotterdam 8 mei 2012, LJN BW5386 (EuroPsyche tegen Fides Europe)

EuroPsyche gebruikt de software ´Fides´, zij heeft daartoe een gebruikersovereenkomst afgesloten met Fides. In dit vonnis gaat het om de nakoming van de tegen eind 2012 rechtsgeldig opgezegde licentie- en outsourceovereenkomst (over en weer). Tevens gaat dit vonnis over het opheffen van een beperkte blokkering van het gebruik van de software.

De auteursrechten op de software behoort tot de eigendom van een aan Fides Europe verbonden onderneming, genaamd Systicon. De eigendom van de inhoud van de databank is het intellectuele eigendom van EuroPsyche. Door de programmeur van 'Fides' is geconstateerd, dat de software 'Fides' is geript / gecrawld, hetgeen onrechtmatig is jegens haar. EuroPsyche wordt verboden inbreuk te maken op de IE-rechten van Systicon.

Fides wordt verboden de toegang tot het digitale platform voor EuroPsyche en de bij haar aangesloten zorgverleners te blokkeren, te beperken dan wel anderszins te bemoeilijken, doch slechts indien en voor zover EuroPsyche gedurende de looptijd van de overeenkomsten aan haar betalingsverplichtingen onder die overeenkomsten blijft voldoen op de wijze zoals tussen partijen oorspronkelijk overeengekomen.

Er is geen sprake van een onrechtmatige mededeling op website. Het bericht bevat enkel een correcte en neutrale weergave van - de toen beschikbare en ook thans niet achterhaalde - feiten en kan reeds daarom niet tendentieus worden geacht.

EuroPsyche (X en Y) is een in 2007 opgerichte landelijk werkende instelling in de geestelijke gezondheidszorg. Fides (Z) is een in december 2007 opgericht fullservice bureau voor professionals binnen de geestelijke gezondheidszorg die o.m. specifieke software beschikbaar steld, aangevuld met administratieve en financiële ondersteuning. X, Y en Z hebben een licentie-onderhoudscontract gesloten.

EuroPsyche vordert een verbod om de toegang tot 'het digitale platform' te blokkeren. In feite komt het er, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, op neer dat het gebruik van het digitale platform mogelijk wordt gemaakt door de software 'Fides', terwijl het platform voorts, tenminste deels, een database betreft. Fides lijkt hiervan uiteindelijk ook uit te gaan.

Deze blokkade heeft zich kennelijk beperkt tot te verrichten handelingen in nieuwe dossiers en (sommige) nieuwe handelingen in bestaande dossiers; de gegevens die via het digitale platform zichtbaar en oproepbaar waren in bestaande dossiers blijven dat ook, ondanks de blokkade.

De vraag of Fides ook met deze beperkte blokkade van het digitale platform in strijd met de licentieovereenkomst heeft gehandeld, beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend.

De vordering onder 3.1 sub 1 zal mitsdien worden toegewezen voor de resterende looptijd van de licentieovereenkomst, althans de overeenkomsten, (tot en met 31 december 2012). Daarmee wordt Fides echter haar belangrijkste pressiemiddel om EuroPsyche tot betaling te brengen ontnomen. Dat doet geen recht aan de contractuele relatie tussen partijen. De voorzieningenrechter acht het daarom redelijk om aan de toewijzing de voorwaarde te verbinden dat EuroPsyche vanaf heden en gedurende het bestaan van de overeenkomsten aan haar betalingsverplichtingen onder die overeenkomsten jegens Fides voldoet en wel op de afgesproken (zie ook 6.2.4) en in de overeenkomsten vastgelegde wijze in die zin dat EuroPsyche op een door Fides opgestelde factuur uiterlijk de laatste dag van de maand het op basis van bijlage 2 van de respectieve overeenkomsten verschuldigde bedrag over de daaraan voorafgaande maand betaalt. Indien EuroPsyche daartoe niet in staat of bereid is gedurende meer dan één maand (hetgeen het gevolg kan zijn van maatregelen van derden (zoals verzekeraars)) kan in redelijkheid van Fides niet worden verlangd dat zij blijft wachten; toepassing van haar opschortingsrechten zal dan niet disproportioneel zijn, mits zij die toepassing tijdig (tenminste twee weken tevoren) aan de aangesloten zorgverleners en EuroPsyche aankondigt. Uiteraard kan ook een beslissing van een rechter daartoe voldoende zijn. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als nader te bepalen.

Intellectuele eigendomsrechten:
Systicon Consultancy B.V., gerelateerd aan Fides, heeft het auteursrecht op de software 'Fides'. EuroPsyche heeft een licentieovereenkomst tot het gebruik. De data in de database is eigendom van EuroPsyche.

In artikel 9 van de licentieovereenkomst is bepaald dat de auteursrechten en alle overige rechten van intellectuele eigendom met betrekking tot de programmatuur aan Fides en/of haar licentiegevers toekomen. De database is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aan te merken als een databank als bedoeld in artikel 1 sub a van de Databankenwet (Dw); partijen lijken het daarover ook wel eens te zijn.
De intellectuele eigendomsrechten waarop in de licentieovereenkomst wordt gedoeld betreffen dus het auteursrecht op de software 'Fides' (artikel 10 lid 1 aanhef en sub 12 Auteurswet (Aw)) en het databankenrecht op de database. Nu voorshands aannemelijk is dat sprake is van een databank waarin substantieel is geïnvesteerd, komt deze in aanmerking voor databankenrechtelijke bescherming (en is dan dus uitgesloten van de auteursrechtelijke geschriftenbescherming (artikel 10 lid 4 Aw)).

Vordering onder 3.1 sub 2: afgifte programmatuur, bijbehorende handleidingen en data

 Fides heeft geweigerd aan dit verzoek te voldoen. Fides heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat zij haar contractuele verplichtingen niet kan en mag laten prevaleren boven haar wettelijke verplichting om te voldoen aan het medisch beroepsgeheim en dat zij daarom niet tot afgifte van de programmatuur en de opgeslagen data aan EuroPsyche overgaat.

Vordering onder 3.1 sub 4: opheffen blokkade website EuroPsyche voor bepaalde IP-adressen

In de visie van Fides is geen sprake van een weigering aan haar zijde, maar zijn partijen overeengekomen dat Fides het onderhoud aan bedoelde website niet langer zal uitvoeren. Ondanks deze afspraak behoeft Fides evenwel geen derden toe te laten tot de door haar in licentie gehouden software op basis waarvan de website draait. Door haar programmeur is geconstateerd, aldus Fides, dat de software 'Fides' is geript/gecrawld, hetgeen onrechtmatig is jegens haar, terwijl de gevorderde opheffing bovenal te ruim is geformuleerd.

Wat verder ook de grond zij voor het feitelijk niet meer uitvoeren van het onderhoud door Fides aan de website van EuroPsyche, de overeenkomsten tussen partijen gelden nog onverminderd. Op basis van die overeenkomsten behoeft Fides, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet toe te laten dat derden handelingen verrichten in het kader van onderhoud dan wel veranderingen aanbrengen in haar software (op basis van welke software de website van www.europsyche.nl kennelijk draait), zeker niet als dit handelingen zijn die vermoed worden een onrechtmatig karakter te hebben. De vordering van EuroPsyche wordt mitsdien afgewezen.

Vordering onder 3.1 sub 3: gebod tot verwijdering mededeling website

In een artikel geplaatst in de Volkskrant van 4 februari 2012 is EuroPsyche, kort gezegd, in opspraak gebracht vanwege de door haar gehanteerde werkwijze en de mogelijke consequenties daarvan.

 De voorzieningenrechter vermag niet in te zien op welke wijze Fides met deze publicatie onrechtmatig jegens EuroPsyche gehandeld zou hebben. Het bericht bevat enkel een correcte en neutrale weergave van - de toen beschikbare en ook thans niet achterhaalde - feiten en kan reeds daarom niet tendentieus worden geacht. Immers, Fides constateert enkel dat EuroPsyche minder positief in het nieuws is geweest, dat zij de overeenkomsten met Fides heeft opgezegd en dat de verhouding tussen EuroPsyche en Fides een klant/leverancier relatie betreft, hetgeen niet onjuist is en door EuroPsyche op zich ook niet betwist wordt. Dat Fides een verband heeft gelegd tussen de opzegging en het artikel in de Volkskrant blijkt in het geheel niet uit de tekst geplaatst op de website van Fides, waarbij in het midden wordt gelaten of het leggen van een dergelijk verband schadelijk voor EuroPsyche zou (kunnen) zijn. Voorshands is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat EuroPsyche met de plaatsing van dit bericht door Fides op haar website, mede bezien in het licht van het publieke verweer dat EuroPsyche zelf heeft gevoerd, niet blootgesteld wordt aan lichtvaardige beschuldigingen die onrechtmatig van aard zijn. De vordering onder 3.1 sub 3 zal worden afgewezen.

Vorderingen onder 4.1 sub 2, 3 en 4: inbreuk intellectuele eigendomsrechten

EuroPsyche heeft gemotiveerd betwist (zie punt 22 van haar pleitnotities) dat zij op (de "look and feel", het functionele element en het technische element van) de Fides software inbreuk maakt in de zin van de auteurswet en voorts heeft zij betwist dat zij inbreuk maakt op enig databankenrecht. Wel heeft zij erkend dat zij, zie o.a. punt 5 in de dagvaarding, reeds maanden aan de vervanging van het digitale platform werkt. In haar visie (zie punt 25 van de pleitnotities van EuroPsyche) staat het haar vrij om de - voor een ieder publiekelijk toegankelijke - schermafdrukken van de Fides software te sturen en te bespreken met de ontwikkelaar van de nieuwe EuroPsyche software, nu op basis van deze schermafdrukken haar bedrijfsproces (dat niet het auteursrechtelijke eigendom van Fides is) kan worden uitgelegd. Voorts stelt zij dat de databank door en in opdracht van EuroPsyche is ontwikkeld en dat de manier waarop de databank en de software werken het gevolg is van de substantiële investering die EuroPsyche hierin deed.

Reeds hiervoor onder 5.4.1 en 5.4.2 is voorshands vast komen te staan dat als auteursrechthebbende op de software en als producent van de databank vooralsnog aan te merken is Systicon. Fides is licentienemer van Systicon. Gelet hierop is EuroPsyche (als gebruiksgerechtigde van Fides), zonder toestemming van Systicon of Fides, niet gerechtigd aan de hand van en gebaseerd op het digitale platform van Systicon een vervangend systeem te ontwikkelen teneinde dit, na de beëindiging van de overeenkomsten, commercieel te exploiteren. Dat deze ontwikkeling wel aan DevLogic is opgedragen, is, blijkens de eigen stellingen van EuroPsyche, de door Fides onder de punten 14-21 in haar pleitnotities en ter terechtzitting verder geschetste en door EuroPsyche onvoldoende gemotiveerd bestreden omstandigheden en de door Fides overgelegde productie 15, voldoende aannemelijk geworden. Daarmee kan reeds voorshands worden aangenomen dat EuroPsyche (op grond van artikel 13 Aw (onrechtmatige nabootsing) en artikel 2 lid 1, aanhef en sub b Dw (onrechtmatige reconstructie)) in strijd handelt met de auteursrechten en databankenrechten die toebehoren aan Systicon en door Systicon in licentie gegeven zijn aan Fides. EuroPsyche is weliswaar eigenaresse van de in de databank opgenomen data, maar dat maakt niet dat zij, gelet op het bepaalde in artikel 2 lid 1 sub a Dw, gerechtigd is de inhoud van de databank naar believen op te vragen en te hergebruiken als bedoeld in gemeld artikel, zeker niet als zij daarbij het voorshands aannemelijke doel heeft om daarmee een op het recht van Systicon inbreukmakende vergelijkbare databank te gaan exploiteren. Het bepaalde in artikel 15b Aw, waarop EuroPsyche zich heeft beroepen, doet, indien en voor zover al van toepassing, aan het voorgaande oordeel niet af.

Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen onder 4.1 sub 2 (primair) en sub 3 voor toewijzing gereed liggen op de wijze als hierna in het dictum bepaald. De gevorderde dwangsommen zullen daarbij worden beperkt en gemaximeerd. Bij het sub 4 gevorderde ontbreekt het spoedeisend belang, alsmede een voldoende concrete onderbouwing.

Op andere blogs besproken:
Dirkzwagerieit (SaaS-leverancier mag toegang tot software niet blokkeren bij onbetaalde facturen; beroep op opschorting is disproportioneel (in dit geval)

IT 773

Licentiehouders van oudere rechten en .eu-domeinnaam

Conclusie AG HvJ EU 3 mei 2012, zaak C-376/11 (Pie Optiek) - persbericht
Prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel (België)

Merkenrecht. Domeinnaamrecht. Lastgeving (eigen naam, maar voor rekening van een ander). Uitleg van de woorden: "licentiehouders van oudere rechten". Een persoon die slechts gemachtigd is om een domeinnaam te registreren die gelijk is of overeenstemt met het merk is "geen licentiehouder van oudere rechten" in de zin van de genoemde Verordening rondom regels, toepassing en werking van .eu-domeinnamen.

Pie Optiek voert met name aan dat Bureau Gevers geen recht heeft op registratie van de betrokken domeinnaam, aangezien zij zelf geen „houder van een ouder recht” in de zin van verordening nr. 874/2004 is. Het betrokken recht is namelijk in handen van de Amerikaanse onderneming Walsh Optical, die echter niet bevoegd is de domeinnaam te laten registreren aangezien zij buiten de Europese Unie is gevestigd en derhalve niet aan de wettelijke voorwaarden ter zake voldoet. Pie Optiek is van mening dat de twee ondernemingen een truc hebben toegepast om de voorwaarden voor registratie te omzeilen: zij hebben een contract met het opschrift „licentieovereenkomst” gesloten waarin Bureau Gevers zich ertoe verbindt, haar naam en adres in de Europese Unie ter beschikking te stellen om zo haar Amerikaanse klant de mogelijkheid te bieden de litigieuze domeinnaam te registreren. Bovendien betwijfelt Pie Optiek of er juridisch überhaupt sprake is van een licentieovereenkomst, aangezien Bureau Gevers alleen maar de bevoegdheid is verleend om het merk te registreren, maar niet om waren of diensten onder dat merk in de handel te brengen.

Conclusie AG: De woorden „licentiehouders van oudere rechten” in artikel 12, lid 2, van verordening nr. 874/2004 van de Commissie van 28 april 2004 tot vaststelling van regels met betrekking tot het overheidsbeleid voor de toepassing en werking van het .eu-topniveaudomein en de beginselen inzake registratie, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in een situatie waarin het betrokken oudere recht een merkrecht is, niet kunnen doelen op een persoon die door de merkhouder uitsluitend is gemachtigd om, in eigen naam maar voor rekening van de licentiegever, een domeinnaam te registreren die gelijk is aan of overeenstemt met het merk, zonder evenwel te zijn gemachtigd om het merk voor andere doeleinden te gebruiken of om het teken als merk te gebruiken, bijvoorbeeld voor het in de handel brengen van waren of diensten onder het merk.

Vraag: 1. Moet artikel 12, lid 2, van verordening (EG) nr. 874/2004 van de Commissie van 28 april 2004 tot vaststelling van regels met betrekking tot het overheidsbeleid voor de toepassing en werking van het ".eu"-topniveaudomein en de beginselen inzake registratie1, aldus worden uitgelegd dat in een situatie waarin het betrokken oudere recht een merkrecht is, de woorden "licentiehouders van oudere rechten" kunnen doelen op een persoon die door de houder van het merk uitsluitend is gemachtigd om, in eigen naam maar voor rekening van de licentiegever, een aan het merk identieke of gelijkluidende domeinnaam te registreren, zonder evenwel gemachtigd te zijn om het merk voor andere doeleinden te gebruiken of om het teken als merk te gebruiken, bijvoorbeeld voor het in de handel brengen van waren of diensten onder het merk?

Vraag 2. Zo ja, moet artikel 21, lid 1, sub a, van verordening nr. 874/2004 dan aldus worden uitgelegd dat er "een recht of gewettigd belang" bestaat, zelfs als de "licentiehouder van oudere rechten" de ".eu"-domeinnaam in eigen naam maar voor rekening van de houder van het merk heeft geregistreerd, wanneer laatstgenoemde niet voldoet aan de vereiste van artikel 4, lid 2, sub b, van verordening (EG) nr. 733/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 22 april 2002 betreffende de invoering van het ".eu"-topniveaudomein2?

Op andere blogs:
IPKat (One in the eye from Pie? Or, when is a licence not a licence?)
SCL Blog (Real Residents Only: Advocate General’s Opinion on .eu Registration)

IT 765

Over software, downloads, distributie en reproductie

F.C.M. (Frederick) Leentfaar, ‘Over software, downloads, distributie en reproductie', ITenRecht nr. 765.

Een bijdrage van Frederick Leentfaar, Deterink Advocaten en Notarissen.
Noot bij AG HvJ EU, 24 april 2012, C128-11 (UsedSoft), IT 763.

Inleiding
Zeer interessante conclusie van Advocaat-Generaal Bot in een zaak tussen Axel W. Bierbach, curator van het failliete UsedSoft GmbH (“UsedSoft”), en Oracle International Corp. (“Oracle”), met betrekking tot distributie en reproductie van software, uitputting en het begrip “rechtmatige verkrijger”. Op het eerste gezicht een vrij duidelijke en correcte conclusie, doch een die bij herhaalde lezing de nodige vragen oproept.

Ik behandel kort enige feiten uit het geschil dat aanleiding heeft gegeven tot het stellen van prejudiciële vragen. Daarna kom ik toe aan de prejudiciële vragen zelf en de beantwoording hiervan door de AG. Tot slot concludeer ik met enige mogelijke implicaties wanneer deze antwoorden één op één zullen worden overgenomen door het Hof.

Feiten
Het is nog niet zo heel lang geleden dat software hoofdzakelijk op een fysieke drager werd geleverd. De opkomst van snel internet, waarbij men 24/7 online is, heeft hierin fundamentele veranderingen teweeggebracht. Software wordt tegenwoordig vaker online aangeschaft en gedownload dan dat deze op een fysieke drager wordt aangeleverd. Pas aanwezig op het systeem van de gebruiker bevindt deze software zich op de “fysieke drager”.

Ook Oracle levert het merendeel van haar software en licenties online. Op basis van de licentie kan de software, updates, en patches op elk gewenst moment gedownload en geïnstalleerd worden. Simpeler kan het niet.

UsedSoft handelt (what’s in a name) in gebruikte software, althans, in gebruikte software-licenties. Het is juist deze nuancering, software-licenties, dat in deze kwestie de nodige vragen oproept. Gewaarborgd wordt dat de licenties ook daadwerkelijk bruikbaar zijn voor de verkrijgers. UsedSoft handelt onder meer in ‘gebruikte’ Oracle-licenties. De verkrijgers kunnen op basis van de licentie de software opnieuw downloaden. De fysieke drager met de software is immers niet beschikbaar.

Oracle verzet zich tegen de handelwijze van UsedSoft. Waar UsedSoft stelt dat juist het leerstuk van de uitputting het verhandelen van gebruikte software rechtvaardigt, stelt Oracle dat dit niet opgaat voor gedownloade software. Oracle vindt het Landgericht München I aan haar kant, waarna UsedSoft in hoger beroep gaat bij het Bundesgerichtshof (Duitsland). Het Bundesgerichtshof stelt prejudiciële vragen bij het Europees Hof van Justitie.

Prejudiciële vragen
De prejudiciële vragen van het Bundesgerichtshof komen feitelijk neer op 1.) de vraag of voor gedownloade software geldt dat een beroep gedaan kan worden op het uitputtingsleerstuk van artikel 4 lid 2 Softwarerichtlijn, 2.) de vraag of degene die zich beroept op uitputting als rechtmatige verkrijger kan worden aangemerkt en 3.) de vraag of een verkrijger van tweedehands software eveneens aangemerkt kan worden als rechtmatige verkrijger wanneer de eerste verkrijger de software gewist heeft. In de woorden van het Bundesgerichtshof:

1. Dient de persoon die verval van het recht om controle uit te oefenen op de distributie van een kopie van een computerprogramma kan aanvoeren, als ‚rechtmatige verkrijger’ in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2009/24[...] te worden aangemerkt?

2. Zo de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, vervalt het recht om controle uit te oefenen op de distributie van een kopie van een computerprogramma overeenkomstig artikel 4, lid 2, [...] van richtlijn 2009/24[...], ingeval de verkrijger de kopie – met toestemming van de rechthebbende – heeft gemaakt door deze kopie van internet te downloaden op een gegevensdrager?

3. Zo de tweede vraag eveneens bevestigend wordt beantwoord, kan dan ook de persoon die een ‚tweedehands’ softwarelicentie heeft verkregen zich met het oog op het maken van een kopie van het computerprogramma als ‚rechtmatige verkrijger’ volgens artikel 5, lid 1, en artikel 4, lid 2, [...] van richtlijn 2009/24[...] beroepen op verval van het recht om controle uit te oefenen op de distributie van de kopie van het computerprogramma die door de eerste verkrijger met toestemming van de rechthebbende is gemaakt, door deze kopie van internet op een gegevensdrager te downloaden, ingeval de eerste verkrijger zijn kopie heeft gewist of deze niet meer gebruikt?”

Beantwoording prejudiciële vragen door AG
Bewust benoemde ik de prejudiciële vragen reeds in een andere volgorde dan door het Bundesgerichtshof gesteld. De AG richt zich (logischerwijs) eerst op de tweede vraag met betrekking tot de uitputting, waarna hij de eerste en de derde vraag over de rechtmatige verkrijger beantwoordt.

Ten aanzien van de tweede vraag overweegt de AG dat artikel 4, lid 2 van de Softwarerichtlijn (uitputting) zo moet worden uitgelegd dat het recht op de enkele distributie van software is uitgeput op het moment dat de rechthebbende (in dit geval Oracle) die toestemming heeft verleend voor het downloaden op een digitale gegevensdrager, tevens tegen betaling en voor onbeperkte tijd een gebruiksrecht op deze kopie heeft verleend. Het uitputtingsleerstuk geldt, aldus de AG, niet slechts voor software die op een fysieke drager in het verkeer wordt gebracht door de rechthebbende, maar tevens wanneer de software met toestemming van de rechthebbende wordt gedownload van het internet.
Met betrekking tot de eerste en derde vraag overweegt de AG dat de artikelen 4 lid 1 en 5 lid 1 van de Softwarerichtlijn zo moeten worden uitgelegd dat in geval van wederverkoop van het gebruiksrecht op een kopie van software, zoals dit gebeurt door UsedSoft, de tweede verkrijger niet met een beroep op uitputting van de distributie van deze kopie, mag reproduceren door een nieuwe kopie te maken, ondanks dat de eerste verkrijger zijn kopie heeft gewist of deze niet meer gebruikt.

Bespreking beantwoording en complicaties
De beantwoording van de eerste en derde vraag komt er in de praktijk op neer dat de verkrijger van de ‘tweedehands’ licentie, op basis van deze licentie niet gerechtigd is de software opnieuw te downloaden. Voor dit downloaden van een nieuwe kopie is door Oracle geen toestemming gegeven.

Dat door Oracle geen toestemming is gegeven voor het opnieuw downloaden van de Software door een ander dan degene die een overeenkomst heeft gesloten met Oracle, komt er voorts op neer dat de tweede verkrijger van de licentie ook niet kan worden aangemerkt als rechtmatig verkrijger van de software. Hieraan doet niet af dat de licentie niet meer gebruikt wordt door de eerste verkrijger. Slechts de overdracht van de drager waarop de gedownloade kopie is gezet zou tot gevolg hebben dat de tweede verkrijger aangemerkt kan worden als rechtmatig verkrijger. De verdere distributie van deze drager kan op grond van het uitputtingsleerstuk ook niet worden tegengehouden door Oracle.

Nu de tweede verkrijger geen rechtmatig verkrijger is wanneer hij een nieuwe kopie van de software downloadt, geniet hij ook niet de ‘benefits’ van (onder meer) 5 lid 1 Softwarerichtlijn (kopie noodzakelijk voor beoogd gebruik; in Nederland: art. 45j Aw). Dit komt erop neer dat hij, als niet-rechtmatig verkrijger, de software in het geheel niet kan gebruiken. Ook de voor de goede werking van de software noodzakelijke kopie naar het werkgeheugen van een systeem wordt de tweede verkrijger hiermee niet toegestaan.

Wanneer ik deze ontwikkeling naast de verkoop van licentie met inbegrip van software op fysieke drager leg openbaart zich hier een interessant verschil, verband houdend met de reeds besproken uitputting van het distributierecht. Voor software die inclusief licentie en op een fysieke drager wordt geleverd geldt dat de rechthebbende geen controle meer kan uitoefenen op de distributie. Deze drager en licentie kunnen aldus zonder beperkingen worden verkocht. De tweede verkrijger ontvangt licentie en drager met software, en is als rechtmatig verkrijger van een kopie van de software te beschouwen. De softwareleverancier heeft hierover geen controle meer, precies in lijn met de algemeen geldende consensus over het uitputtingsleerstuk.

Nu ingeval van Oracle de software enkel als nieuwe kopie gedownload kan worden, hier geen toestemming voor wordt gegeven en op basis van de uitleg van de AG aldus geen sprake is van uitputting, wordt de Softwarerichtlijn in mijn ogen strikter uitgelegd dan de bedoeling kan zijn geweest. Het enkele niet meer aanbieden van software op een fysieke drager zou voor Softwareleveranciers een extra houvast kunnen zijn om de bestaande uitputtingsleer te omzeilen.

Conclusie
Dat het uitputtingsleerstuk uit de softwarerichtlijn zo wordt uitgelegd dat deze zowel geldt voor software die op een fysieke drager wordt geleverd als voor software die eerst ná downloaden op een fysieke drager wordt gezet, is een gunstige ontwikkeling. Online en offline wordt op deze manier meer met elkaar in één lijn gebracht. Dat is praktisch en doet recht aan de snelle ontwikkelingen in de digitale wereld.

Deze gunstige ontwikkeling wordt echter teniet gedaan door het kennelijke verschil dat door de uitleg van de AG ontstaat ten aanzien van het overdragen van de software op een fysieke drager (inclusief gebruiksrecht) enerzijds en het overdragen van enkel een gebruiksrecht, waarbij een nieuwe kopie van de software gedownload moet worden. Voor deze nieuwe kopie geldt dat dit een reproductie is. De uitputting die van toepassing is op de eerder door downloaden gemaakte kopie/reproductie is hierop niet van toepassing. Als exclusief rechthebbende kan de softwareleverancier haar toestemming aan deze nieuwe kopie onthouden aan de tweede verkrijger. De tweede verkrijger zal aldus, ondanks een succesvolle download, niet gezien kunnen worden als rechtmatige verkrijger in de zin van de Softwarerichtlijn.

Het onderscheid dat hier door de AG wordt gemaakt doet de toch al erg complexe juridische kwalificatie van software geen goed. Ik meen dat er dogmatisch geen verschil in kwalificatie zou moeten bestaan tussen het opnieuw downloaden van software online en het overdragen van een gebruiksrecht en de software via een fysieke drager.

mr. F.C.M. (Frederick) Leentfaar, Deterink Advocaten en Notarissen
***

IT 761

De Belgische 'online doorzoeking'

Jan-Jaap Oerlemans schreef op de OerlemansBlog: In België wordt in artikel 88ter Wetboek van Strafvordering de zogenaamde ‘netwerkzoeking’ geregeld. Aan het artikel kan een zeer brede betekenis worden toegekend. Zelfs zo breed dat het de grondslag zou kunnen vormen van tot een ‘online doorzoeking’ in het buitenland.

In dit blogbericht wil ik de bevoegdheid kort analyseren en een vergelijking maken met het Nederlandse equivalent zoals geregeld in artikel 125j van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering. Daarbij wil ik opmerken dat het slechts mijn eerste gedachten zijn over het onderwerp. Als iemand mij kan en wil verbeteren, dan graag! Overigens ben ik ook op zoek naar een link naar artikel 88ter.

Lees verder.

IT 759

Inbreuklocatie adwords: waar het merk is ingeschreven, én

HvJ EU 19 april 2012, zaak C-523/10 (Wintersteiger tegen Products 4U Sondermaschinenbau GmbH) - dossier

Prejudiciële vragen van het Oberster Gerichtshof, Oostenrijk.

Adwords, andere landcode-topniveaudomeinnamen en de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.

Verkorte vraag: Volgens welke criteria moet worden bepaald of bij gebruik als AdWord van een merk van de staat van het gerecht op een website van een zoekmachine met een ander landcode-topniveaudomein dan dat van de staat van het gerecht, een bevoegdheid krachtens verordening Brussel I ontstaat?

Conclusie AG: Artikel 5 [Verordening Brussel I] dient aldus te worden uitgelegd dat, wanneer via het internet handelingen worden gesteld die een schending van een in een lidstaat ingeschreven nationaal merk kunnen vormen, de gerechten bevoegd zijn:
– van de lidstaat waar het merk is ingeschreven,
– en van de lidstaat waar de noodzakelijke middelen worden gebruikt om daadwerkelijk inbreuk te maken op een in een andere lidstaat ingeschreven merk.

Antwoord HvJ EU:
Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat een geschil over een inbreuk op een in een lidstaat ingeschreven merk die zou bestaan in het gebruik door een adverteerder van een aan dat merk identiek trefwoord op de website van een zoekmachine die via een landgebonden topniveaudomeinnaam van een andere lidstaat opereert, aanhangig kan worden gemaakt bij de rechters van de lidstaat waar het merk is ingeschreven of bij de rechters van de lidstaat van de plaats waar de adverteerder is gevestigd.

Gehele vraagstelling: Moeten de woorden "plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen" in artikel 5, nr. 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 (hierna: "verordening Brussel I")1, wanneer van een in een andere lidstaat gevestigde persoon wordt beweerd dat hij inbreuk op een merk van de staat van het gerecht heeft gepleegd door gebruikmaking van een aan het merk gelijk trefwoord (AdWord) in een internetzoekmachine die haar diensten onder verschillende landcode-topniveaudomeinen aanbiedt, aldus worden uitgelegd:
1.1.    dat de bevoegdheid uitsluitend ontstaat wanneer het trefwoord wordt gebruikt op de website van de zoekmachine waarvan het topniveaudomein dat van de staat van het gerecht is;
1.2.    dat de bevoegdheid uitsluitend ontstaat wanneer de website van de zoekmachine waarop het trefwoord wordt gebruikt, in de staat van het gerecht kan worden geraadpleegd;
1.3.    dat voor de bevoegdheid vereist is dat naast de mogelijkheid om de website te raadplegen, aan andere eisen is voldaan?
2.    Indien de vraag onder punt 1.3 bevestigend wordt beantwoord:
Volgens welke criteria moet worden bepaald of bij gebruik als AdWord van een merk van de staat van het gerecht op een website van een zoekmachine met een ander landcode-topniveaudomein dan dat van de staat van het gerecht, een bevoegdheid krachtens artikel 5, nr. 3, van verordening Brussel I ontstaat?

IT 758

Luisterboeken (arrest)

HvJ EU 19 april 2012, zaak C-461/10 (Bonnier Audio e.a) - dossier

illustratie link bibliotheekoosterwolde

Prejudiciële vragen Högsta domstol, Zweden.

Zie eerdere conclusie AG, IEF 10510. Verkorte vraag: Wanneer moet ISP NAW-gegevens verschaffen van inbreukmaker?

HvJ EU verklaart voor recht:

Richtlijn 2006/24/EG [gegevensbewaring] moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan de toepassing van een op artikel 8 van [handhavings]richtlijn 2004/48/EG gebaseerde nationale wettelijke regeling volgens welke een internetprovider met het oog op de identificatie van een internetabonnee of -gebruiker kan worden gelast aan een auteursrechthouder of diens vertegenwoordiger informatie te verstrekken over de abonnee aan wie de internetprovider het IP-adres (Internet Protocol) heeft toegewezen dat is gebruikt om inbreuk te maken op dit auteursrecht, aangezien een dergelijke wettelijke regeling buiten de werkingssfeer ratione materiae van richtlijn 2006/24 valt.

De omstandigheid dat de betrokken lidstaat richtlijn 2006/24 nog niet in nationaal recht heeft omgezet ofschoon de termijn daarvoor is verstreken, is in het hoofdgeding irrelevant.

Richtlijn 2002/58/EG [privacy en elektronische communicatie] en richtlijn 2004/48 moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, voor zover deze regeling de nationale rechterlijke instantie waarbij door een persoon met procesbevoegdheid een verzoek om een bevel tot mededeling van persoonsgegevens is ingediend, in staat stelt om de in het geding zijnde tegengestelde belangen af te wegen op basis van de concrete omstandigheden van de zaak en daarbij terdege rekening te houden met de uit het evenredigheidsbeginsel voortvloeiende vereisten.

Vraag: Staat richtlijn 2006/24/EG [... gegevensbewaring] van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronischecommunicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van richtlijn 2002/58/EG (richtlijn bewaring van gegevens), inzonderheid de artikelen 3, 4, 5 en 11 daarvan, in de weg aan de toepassing van een op artikel 8 van [handhavings]richtlijn 2004/48/EG gebaseerde nationale bepaling volgens welke in een civielrechtelijke procedure een internetprovider met het oog op de identificatie van een abonnee kan worden gelast aan een auteursrechthouder of diens vertegenwoordiger informatie te verstrekken over de abonnee aan wie de internetprovider het IP-adres heeft toegewezen dat is gebruikt om inbreuk te maken op het auteursrecht, wanneer de verzoeker een duidelijk bewijs van de inbreuk op een bepaald auteursrecht heeft overgelegd en die maatregel in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel?

Heeft de omstandigheid dat de lidstaat de richtlijn bewaring van gegevens nog niet in nationaal recht heeft omgezet ofschoon de termijn daarvoor is verstreken, invloed op het antwoord op vraag 1?

IT 757

Rectificatie op blogs en twitter

Rechtbank Almelo 18 april 2012, LJN B3330 (Total Telecom c.s. tegen gedaagde)

Uitspraak mede ingezonden door Filip van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte Advocaten.

Onrechtmatige daad. Erg anekdotische "Internetterreur" zoals rechtspraak.nl dit aanduidt. Over de aantasting van de eer en de goede naam tegen over de vrijheid van meningsuiting. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen gericht op stopzetting van de onrechtmatige uitlatingen en publicaties toe, alsmede plaatsing van rectificaties op blogs en Twitter account gedaagde. De voorgeschreven rectificatie op twitter kan (gezien het maximum aantal tekens) nog wel voor een executieprobleem zorgen.

4.6. Hoewel het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat zij de gewraakte uitlatingen en publicaties reeds heeft verwijderd op haar blogs en Twitter account, kiest de voorzieningenrechter ervoor allereerst het volgende te overwegen.

4.7. [Gedaagde] erkent dat zij de gewraakte uitlatingen en publicaties op haar blogs en Twitter account heeft geplaatst, maar betwist dat deze niet op feiten berusten.

De aard van de uitingen is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter suggestief, grievend en zeer verstrekkend. Zo wordt door [gedaagde] gesuggereerd dat Total Telecom c.s. actief is in de porno-industrie en dat er wordt gefraudeerd. Dat maakt dat er hoge eisen mogen worden gesteld aan de feitelijke onderbouwing van de gedane uitlatingen. [Gedaagde] heeft ter zitting geen enkele onderbouwing gegeven van haar stelling dat de door haar geplaatste uitingen berusten op feiten. Reeds hierom kan niet worden geoordeeld dat de door [gedaagde] gedane uitingen voldoende steun vinden in de feiten.

4.8. Het voorgaande betekent dat [gedaagde] met de door haar geplaatste uitlatingen en publicaties op haar blogs en Twitter account onrechtmatig handelt jegens Total Telecom c.s. Daaruit volgt tevens dat het recht van Total Telecom c.s. op bescherming van eer en goede naam en op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eiser sub 2] dient te prevaleren boven het recht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting.

4.10. Er is discussie tussen partijen over het antwoord op de vraag of de gewraakte uitlatingen en publicaties van [gedaagde] reeds verwijderd zijn door [gedaagde]. [Gedaagde] stelt, zoals hiervoor onder 4.6. overwogen, dat zij deze reeds verwijderd heeft. Total Telecom c.s. betwist dat en stelt daartoe dat de gewraakte uitlatingen en publicaties nog steeds zijn te raadplegen via het internet (blogs, twitter en andere websites). Of de betreffende uitingen daadwerkelijk zijn verwijderd kan in dit kort geding in het midden blijven. De omstandigheid dat tussen partijen discussie bestaat over die verwijdering brengt, nu hiervoor reeds geoordeeld is dat de betreffende uitingen onrechtmatig zijn jegens Total Telecom c.s., mee dat Total Telecom c.s. belang heeft bij stopzetting van de inbreukmakende handelingen, zoals door haar geformuleerd in de dagvaarding. Deze zullen hierna worden toegewezen in de vorm zoals hierna beschreven.

4.11. Total Telecom c.s. heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat de blogs van [gedaagde] vergezeld gaan van zogenaamde (meta)tags, waarmee op initiatief van de blogger wordt aangegeven hoe een webpagina getoond moet worden in de internetbrowser en aan zoekmachines. Door de naam van Total Telecom c.s. en haar advocaat te verbinden aan teksten waarin [gedaagde] op voornoemde negatieve wijze uitlatingen doet over Total Telecom c.s. handelt zij naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig jegens Total Telecom c.s. Ook de gevorderde verwijdering van (delen van) die (meta)tags dient daarom te worden toegewezen. Evenzo dient de gevorderde verwijdering van de onrechtmatige uitlatingen en publicaties uit hun cache (een geheugen met daarin bepaalde webbestanden) te worden toegewezen.

Dictum: 5.6. beveelt [gedaagde] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis bovenaan op de voorpagina van haar blogs [xxxx.nl] en [xxxx.com] een bij opening van die blogs meteen zichtbare rectificatie te (doen) plaatsen, omkaderd en in een normaal lettertype en- grootte en deze gedurende drie maanden na plaatsing aaneengesloten en zichtbaar geplaatst te houden, die luidt:

RECTIFICATIE

De voorzieningenrechter te Almelo heeft bij vonnis van 18 april 2012 geoordeeld dat ik, [gedaagde], wonende te [woonplaats], op deze website onrechtmatige en ongegronde beweringen en uitlatingen heb gedaan en heb geplaatst en/of heb laten plaatsen over Total Telecom en haar directeur de heer [eiser sub 2]. Die beweringen en uitlatingen vinden geen steun in het feitenmateriaal en zijn inmiddels verwijderd. De voorzieningenrechter te Almelo heeft mij bij dat vonnis tot rectificatie hiervan veroordeeld.;

5.7. beveelt [gedaagde] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis via haar Twitter account [@xxxx]NL] aan al haar volgers (followers) de volgende rectificatie te twitteren:

Rectificatie: De voorzieningenrechter te Almelo heeft bij vonnis van 18 april 2012 geoordeeld dat ik, [gedaagde], wonende te [woonplaats], onrechtmatige en ongegronde uitlatingen heb getwitterd met betrekking tot Total Telecom en de heer [eiser sub 2].

De voorzieningenrechter te Almelo heeft mij bij dat vonnis tot rectificatie hiervan veroordeeld;

Op andere blogs:
Ius Mentis (Rectificeren op Twitter, hoe doe je dat?)

 

IT 750

Gelijkwaardige, wettelijke spelersbescherming

Conclusie AG HvJ EU 17 april 2012, zaak C-176/11 (HIT tegen Bundesminister für Finanzen)

Kansspelen en reclame maken in het buitenland. Vraag: „Is een regeling van een lidstaat, die reclame in deze lidstaat voor in het buitenland gelegen casino’s slechts toestaat wanneer de voor deze casino’s geldende wettelijke bepalingen ter bescherming van de speler overeenkomen met de nationale bepalingen ter zake, verenigbaar met de vrijheid van dienstverrichting?”

Conclusie AG: „Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de regeling van een lidstaat die voor de afgifte van een vergunning voor reclame voor buitenlandse casino’s vereist dat de casino-exploitant aantoont dat de wettelijke spelersbescherming in de lidstaat van vestiging van het betrokken casino gelijkwaardig is aan die in de lidstaat op het grondgebied waarvan reclame zou moeten worden gemaakt.”

IT 741

Minderjarige in incidentenregister ING

Rechtbank ’s-Gravenhage 15 maart 2012, LJN BV9594 / LJN BV9587

Met samenvatting van Hanneke van Lith, masterstudent IVIR.

Vergelijkbaar met IT 660: Phishing en incidentenregister. Twee beschikkingen. Wbp. Incidentenregister. Phishing.

Het verzoek van de ouders om de persoonsgegevens van hun kind bij de Stichting CIS en van het incidentenregister van de ING te verwijderen is afgewezen.

De rechtbank geeft in beide zaken te kennen dat onbetwist vast staat dat de pinpas en pincode van de minderjarige zijn gebruikt bij zogenaamde ‘phishing-fraude’. Het kind heeft namelijk verklaard dat hij vrijwillig zijn pinpas en pincode heeft afgegeven, om makkelijk geld te verdienen. Door de ouders van het kind wordt echter aangevoerd dat hun kind onder valse voorwendselen is overgehaald zijn/haar pinpas en pincode te verstrekken aan een derde. De rechtbank geeft de ouders de mogelijkheid dit te bewijzen door middel van getuigenverklaringen.

Tot die tijd heeft de rechtbank bepaalt dat de persoonsgegevens van het kind niet hoeven te worden verwijderd door de ING.

4.11. Tussen partijen is niet in geschil dat de betaalrekening van [kind van verzoekers] is gebruikt voor frauduleuze transacties. Gezien de verklaring van [kind van verzoekers] tegenover de politie is vast komen te staan dat [kind van verzoekers] daarbij betrokken was. Hij heeft in zijn verklaring toegegeven dat hij met het oog op een snelle verdienste van wel een paar honderd euro zijn pas en pincode aan een derde heeft afgegeven, zodat die zijn rekening zou kunnen gebruiken. Hij kwam zelf tot het besef dat een en ander niet klopte. Dat [kind van verzoekers] er daarom spijt van kreeg en zijn moeder informeerde en vervolgens openheid van zaken heeft gegeven bij de politie, doet op zich aan zijn betrokkenheid bij de fraude niet af. In de gegeven omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank aan de criteria voor opneming in het incidentenregister en het daaraan gekoppelde EVR voldaan en had ING derhalve een gerechtvaardigd belang de persoonsgegevens van [kind van verzoekers] daarin op te nemen.

4.12. Tegenover dit belang van ING staan de mogelijke nadelige gevolgen voor [kind van verzoekers] als gevolg van opnemen van zijn persoonsgegevens in de registers. De afweging van deze belangen valt in het nadeel van [kind van verzoekers] uit. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat [kind van verzoekers] nog wel kan bankieren. Weliswaar is de zogenaamde convenantenrekening - een basale bancaire rekening waarop betalingen kunnen worden ontvangen en waarvan betalingen kunnen worden verricht - alleen te openen door meerderjarigen, maar ter zitting heeft ING aangegeven bereid te zijn een rekening voor [kind van verzoekers] te openen die identiek is aan de convenantenrekening. Bovendien is de opname in verband met de leeftijd van [kind van verzoekers] beperkt tot vier jaar.

IT 737

Met name voor abonnees van Ziggo en XS4ALL

Ex parte beschikking Rechtbank 's-Gravenhage 20 maart 2012, KG RK 12-609 (Stichting BREIN tegen gerekwestreerde)

Tussenpersoon. Proxy service. Auteursrecht. Verzoek ziet op de onmiddelijke voorziening tegen gerekwestreerden, die een zogenaamde reverse proxydienst aanbiedt waarmee via een server de website The Pirate Bay wordt doorgegeven. Hierdoor kunnen abonnees van Ziggo en XS4All deze site bezoeken zonder dat zij worden tegengehouden door de IP- en DNS-blokkade [IEF 10763].

De voorzieningenrechter beveelt gerekwestreerde binnen zes uur na betekenis van deze beschikking de dienst te staken en gestaakt te houden en het ter beschikking stellen van The Pirate Bay, al dan niet via het subdomein tpb.dehomies.nl te staken en gestaakt te houden.

Uit het verzoekschrift van stichting BREIN:

40. Als gevolg van het vonnis d.d. 11 januari 2012 van de 'Haagste rechtbank is TBP niet meer toegankelijk voor abonnees van Ziggo en XS4ALL. Met zijn reverse proxy geeft Gerekwestreerde eenieder, waaronder abonnees van Ziggo en XS4ALL, de mogelijkheid één op één gebruik te maken van TPB. Daarmee saboteert hij het door de Rechtbank zorgvuldig afgewogen verbod.

41. De handelingen van de gebruikers van de reverse proxy tpb.dehomies.nl/The Pirate Bay kwalificeren als (zelfstandige, ongeautoriseerde openbaarmakingen en ter beschikking stellingen in de zin van art. 12 Aw resp. art. 2 lid I sub d, 6 lid 1 sub c, 7a lid 1 sub c Wnr.

42. Gerekwestreerde en zijn dienst moet worden beschouwd als "tussenpersoon" wiens dienst wordt gebruik door derden om inbreuk te maken, als bedoeld in art. 26d Aw en art 15e Wnr. Gerekwestreerde faciliteert deze inbreuken, met name voor abonnees van Ziggo en XS4ALL, heeft hier wetenschap van en is er bovendien actief bij betrokken. Op grond van artikel 26d Aw en 15e Wnr kan het Gerekwestreerde verboden worden The Pirate Bay nog langer ter beschikking te stellen.

Op andere blogs
SOLV (ex parte bevel van BREIN tegen proxy The Pirate Bay had nooit mogen worden gegeven)