Gepubliceerd op maandag 29 april 2013
IT 1131
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Het justitiële gegeven is een belemmering voor behoorlijke uitoefening functie

Rechtbank Breda 28 februari 2013, LJN BZ8088 (Eiser tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie)
ICT - Keyboard and MouseStrafrecht. Verklaring Omtrent het Gedrag. Eiser is een ICT-professional en heeft beroep ingesteld  tegen het besluit van 15 augustus 2012 (bestreden besluit) van de staatssecretaris inzake de weigering van de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De staatssecretaris is van mening dat het door eiser gepleegde strafbare feit (in bezit hebben van en/of de verspreiding van kinderpornografie) een belemmering vormt voor de behoorlijke uitoefening van de functie van ICT-professional. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris met deze overweging aan het juiste criterium heeft getoetst.

In citaten:

5.2 De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris met deze overweging aan het juiste criterium heeft getoetst. Volgens de beleidsregels is immers de relatie tussen het justitiële gegeven (de veroordeling voor het bezit en/of de verspreiding van kinderpornografie) en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager moet vervullen (ICT professional) bepalend voor de beoordeling of dat justitiële gegeven, indien herhaald, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie. Aangezien algemeen bekend is dat kinderpornografie tegenwoordig vaak via ICT apparatuur (computer, internet) wordt bekeken en verspreid, vormt het strafbare feit, indien herhaald, - afgezien van de persoon - een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie van ICT professional.

De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat de staatssecretaris de toets aan het objectieve criterium niet deugdelijk zou hebben gemotiveerd. Dat eiser van mening is dat er in zijn geval geen enkel reëel recidivegevaar bestaat, is voor de beoordeling ingevolge paragraaf 3.2.2 van de beleidsregels niet relevant. De zinsnede ‘indien herhaald’ vereist geen beoordeling door de staatssecretaris of er risico op recidive bestaat.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat is voldaan aan het objectieve criterium.