DOSSIERS
Alle dossiers

Internet  

IT 1144

Internetconsultatie wetsvoorstel computercriminaliteit III

Internetconsultatie wetsvoorstel computercriminaliteit III - Concept regeling en de ontwerp toelichting
Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid tot het binnendringen in geautomatiseerd werken met het oog op bepaalde doelen op het gebied van de opsporing. Publicatiedatum 13-05-2013; Einddatum consultatie 01-07-2013.

Het wetsvoorstel regelt vier onderwerpen:
1. Onderzoek in een geautomatiseerd werk ingeval van verdenking van een ernstig strafbaar feit, ten behoeve van bepaalde doelen op het gebied van de opsporing.
2. Herziening van de bestaande regeling van artikel 54a Sr over het ontoegankelijk maken van gegevens.
3. Het decryptiebevel aan de verdachte ingeval van verdenking van bepaalde zeer ernstige strafbare feiten.
4. Strafbaarstelling van het wederrechtelijk overnemen en 'helen' van gegevens.

Doelgroepen die door de regeling worden geraakt
Verdachten van ernstige strafbare feiten.

Verwachte effecten van de regeling
Verbetering en versterking van de opsporing van ernstige vormen van computercriminaliteit.

Doel van de consultatie
Informeren en verkrijgen van reacties.

Op welke onderdelen van de regeling wordt een reactie gevraagd
In beginsel is een reactie mogelijk op alle onderdelen van het wetsvoorstel. De onderdelen betreffende de herziening van de regeling van de ontoegankelijkmaking van gegevens en de strafbaarstelling van het wederrechtelijk overnemen en 'helen' van gegevens zijn eerder in consultatie gegeven, in het kader van het toenmalige wetsvoorstel versterking cybercrime. Bij de behandeling van de op de voorliggende consultatie ingekomen adviezen zal het resultaat van de eerdere internetconsultatie over de voornoemde onderdelen worden betrokken.

Publicatie reacties
Reacties worden gepubliceerd nadat de consultatie is gesloten. Alleen die reacties worden gepubliceerd waarvan is aangeven, door de inzender, dat deze openbaar mogen zijn.

IT 1135

Commissie wil feedback op Googles commitments

Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 in zaak AT.39740 — Google - persbericht

3. HOOFDLIJNEN VAN DE GEDANE TOEZEGGINGEN
4. Google gaat met het feit dat het de bovenbeschreven zakelijke praktijken uitoefent en met de juridische analyse in de voorlopige beoordeling van de Commissie niet akkoord. Niettemin heeft Google toezeggingen gedaan ingevolge artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 om aan de voorlopige mededingingsbezwaren van de Commissie in verband met de bovenvermelde zakelijke praktijken tegemoet te komen.
5. De belangrijkste elementen van de toezeggingen zijn als volgt.
6. Ten aanzien van de eerste zakelijke praktijk zal Google de in de horizontale webzoekresultaten van Google gunstig geplaatste links naar de eigen verticale webzoekdiensten van Google labelen. Het label zal de gebruikers informeren dat de links naar de eigen verticale webzoekdiensten van Google door Google zijn toegevoegd om toegang tot zijn verticale webzoekdiensten te verlenen zodat gebruikers links naar de eigen verticale webzoekdiensten van Google niet met links naar andere horizontale webzoekdiensten verwarren. In voorkomend geval zal het label gebruikers ook informeren waar zij in de horizontale webzoekresultaten van Google links naar alternatieve verticale webzoekdiensten kunnen vinden.

7. In voorkomend geval zal Google ook links naar de eigen verticale webzoekdiensten van Google onderscheiden van andere horizontale webzoekresultaten zodat gebruikers ervan op de hoogte worden gebracht dat deze verschillen.
8. Ten slotte zal Google, indien het in zijn horizontale webzoekresultaten links toont naar een verticale webzoekdienst van Google, als beschreven in bovenstaande overweging 6, die in meer dan 5 % van de gevallen waarin hij door EER-gebruikers wordt bekeken zoekadvertenties of soortgelijke commerciële links bevat, op de pagina van de horizontale webzoekresultaten links naar drie relevante concurrerende verticale webzoekdiensten tonen. Google zal de gebruikers duidelijk op de hoogte brengen van de aanwezigheid van deze drie links van de concurrentie. Google zal deze drie concurrerende verticale webzoekdiensten selecteren op basis van mechanismen die erop gericht zijn te garanderen dat zij relevant zijn voor de zoekopdracht.
9. Ten aanzien van de tweede zakelijke praktijk zal Google door middel van een webgebaseerde applicatie derden de mogelijkheid bieden inhoud die van hun site in de verticale webzoekdiensten van Google is geslopen niet te laten gebruiken. Wanneer de derde meldt dat hij die inhoud niet wil laten gebruiken, zal Google ophouden de betrokken inhoud in de verticale webzoekdiensten van Google te tonen. Een en ander zal niet op buitensporige wijze van invloed zijn op de classificatie van websites van derden in de horizontale webzoekresultaten van Google.
10. Google zal voorts in aanmerking komende verticale webzoekdiensten aanbieden waardoor productzoek- of lokale zoekdiensten bepaalde categorieën van informatie zo kunnen merken dat dergelijke informatie niet door Google wordt geïndexeerd of gebruikt.
11. Ten slotte zal Google voor de in de EER gevestigde krantenuitgevers de bestaande mechanismen behouden waarmee zij per webpagina kunnen bepalen of de inhoud ervan in Google News wordt getoond.
12. De in de bovenstaande overwegingen 6 tot en met 11 opgenomen toezeggingen gelden ongeacht het feit of vandaag een verticale webzoekdienst van Google bestaat dan wel binnen de periode waarop de toezeggingen betrekking hebben zal worden ingevoerd.
13. Ten aanzien van de derde zakelijke praktijk zegt Google toe in zijn overeenkomsten met uitgevers niet langer bepalingen op te nemen of ongeschreven verplichtingen op te leggen waardoor uitgevers rechtens of feitelijk zouden worden verplicht voor wat betreft zoekopdrachten van EER-gebruikers hun behoeften aan online zoekadvertenties uitsluitend bij Google te verkrijgen.
14. Ten aanzien van de vierde zakelijke praktijk zal Google ophouden (mede in zijn AdWords API-voorwaarden) schriftelijke of niet-schriftelijke verplichtingen op te leggen die adverteerders beletten voor alle Google-AdWords en niet-Google-adverteerdiensten zoekadvertentiecampagnes over te dragen en te beheren.
15. De duur van de toezeggingen bedraagt vijf jaar en drie maanden vanaf de datum waarop Google formele kennisgeving ontvangt van het besluit van de Commissie ingevolge artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003. Voorts zal Google een lasthebber benoemen die erop zal toezien dat Google zijn toezeggingen nakomt.
16. De gedane toezeggingen worden volledig in het Engels gepubliceerd op de website van het directoraat-generaal Concurrentie op het volgende adres:
https://ec.europa.eu/competition/index_en.html
4. UITNODIGING OM OPMERKINGEN TE MAKEN
17. De Commissie is voornemens om een besluit krachtens artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 vast te stellen, waarbij de hierboven samengevatte toezeggingen die op de website van directoraat-generaal Concurrentie werden gepubliceerd, verbindend worden verklaard.
18. Overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 nodigt de Commissie belanghebbende derden uit hun opmerkingen over deze toezeggingen te maken. Deze opmerkingen dienen de Commissie te bereiken binnen één maand vanaf de datum van deze bekendmaking. De belanghebbenden wordt verzocht een niet-vertrouwelijke versie van hun opmerkingen in te dienen waarin gegevens die zij als bedrijfsgeheimen beschouwen en andere vertrouwelijke informatie dienen te zijn geschrapt en vervangen door een niet-vertrouwelijke samenvatting dan wel door de vermelding "bedrijfsgeheimen" of "vertrouwelijk".
19. U wordt verzocht uw antwoorden en opmerkingen te onderbouwen en de relevante feiten te vermelden. Mochten bepaalde aspecten van de voorgestelde toezeggingen volgens u problemen opleveren, dan verzoekt de Commissie u een mogelijke oplossing voor te stellen.
20. Uw opmerkingen kunt u de Commissie, onder vermelding van het referentienummer AT.39740 — Google toezenden per e-mail (COMP-GOOGLE-CASES@ec.europa.eu), per fax (+32 22950128) of per post naar het volgende adres:
Europese Commissie

IT 1133

Valse hoedanigheid op marktplaats is nog geen oplichting

Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem 29 april 2013, LJN BZ9266 (Valse hoedanigheid op marktplaats is nog geen oplichting)
Rechtspraak.nl (geparafraseerd): Strafrecht. Vrijspraak van oplichting. Benadeelde partijen niet-ontvankelijk. Het aan verdachte onder het eerste cumulatief/alternatief gemaakte verwijt houdt in, dat hij zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als bonafide boekverkoper door te reageren op advertenties op marktplaats waarin aspirant-kopers verzochten om levering van een specifiek boek. Waarop verdachte hen meedeelde dit boek te zullen leveren (opsturen) en met hen een prijs overeenkwam welk bedrag kopers overmaakten op een op naam van verdachte staande bankrekening, waarna verdachte vervolgens het boek niet aan kopers leverde.

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de boeken niet bezat, deze dus niet kon leveren en ook niet van plan was deze te leveren. Deze - civielrechtelijk als moedwillige wanprestatie te bestempelen - manier van handelen betekent echter in strafrechtelijke zin nog niet dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting zoals ten laste gelegd.

3.2. Niet elke vorm van bewust oneerlijk zaken doen levert het in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde misdrijf "oplichting" op. Dat geldt ook wanneer kan worden bewezen dat men is benadeeld door een persoon die niet van plan was zijn verplichting na te komen en die zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als een bonafide verkoper. Die enkele omstandigheid is immers volgens vaste rechtspraak onvoldoende om 'het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326' op te leveren (zie o.m. HR 15 december 1998, LJN ZD1177). Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist die niet uit het strafdossier zijn gebleken.

Ten aanzien van het in de tenlastelegging eveneens verweten gebruik van een valse naam door verdachte overweegt de rechtbank voorts dat verdachte telkens zijn eigen naam of die van zijn vriendin in combinatie met één van zijn eigen rekeningnummers of van zijn vriendin aan de kopers heeft opgegeven om de overeengekomen koopsom naar over te maken. De rechtbank is daarom van oordeel dat onder deze omstandigheden niet gezegd kan worden dat verdachte een valse naam heeft aangenomen.

Nu niet is komen vast te staan dat verdachte méér heeft gedaan dan te kwader trouw betaling te ontvangen van kopers, is daarmee naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het bewegen tot afgifte van het geld door het aannemen van een valse hoedanigheid of een valse naam. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de onder het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde oplichting.

Nu de rechtbank tot vrijspraak van de onder het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde oplichting komt, is niet vast komen te staan dat het geld dat op de rekening van verdachte werd bijgeschreven uit enig misdrijf afkomstig is, acht de rechtbank ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het onder het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde.

IT 1131

Het justitiële gegeven is een belemmering voor behoorlijke uitoefening functie

Rechtbank Breda 28 februari 2013, LJN BZ8088 (Eiser tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie)
ICT - Keyboard and MouseStrafrecht. Verklaring Omtrent het Gedrag. Eiser is een ICT-professional en heeft beroep ingesteld  tegen het besluit van 15 augustus 2012 (bestreden besluit) van de staatssecretaris inzake de weigering van de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De staatssecretaris is van mening dat het door eiser gepleegde strafbare feit (in bezit hebben van en/of de verspreiding van kinderpornografie) een belemmering vormt voor de behoorlijke uitoefening van de functie van ICT-professional. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris met deze overweging aan het juiste criterium heeft getoetst.

In citaten:

5.2 De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris met deze overweging aan het juiste criterium heeft getoetst. Volgens de beleidsregels is immers de relatie tussen het justitiële gegeven (de veroordeling voor het bezit en/of de verspreiding van kinderpornografie) en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager moet vervullen (ICT professional) bepalend voor de beoordeling of dat justitiële gegeven, indien herhaald, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie. Aangezien algemeen bekend is dat kinderpornografie tegenwoordig vaak via ICT apparatuur (computer, internet) wordt bekeken en verspreid, vormt het strafbare feit, indien herhaald, - afgezien van de persoon - een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie van ICT professional.

De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat de staatssecretaris de toets aan het objectieve criterium niet deugdelijk zou hebben gemotiveerd. Dat eiser van mening is dat er in zijn geval geen enkel reëel recidivegevaar bestaat, is voor de beoordeling ingevolge paragraaf 3.2.2 van de beleidsregels niet relevant. De zinsnede ‘indien herhaald’ vereist geen beoordeling door de staatssecretaris of er risico op recidive bestaat.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat is voldaan aan het objectieve criterium.

IT 1130

Vliegtickets.nl ingeburgerd, .nl richt zich van nature op Nederland

Rechtbank Amsterdam 24 april 2013, zaaknr. C/13/517711 / HA ZA 12-633, LJN CA3178 (Vliegtickets.nl tegen E-Pepper Digital Media B.V.)
Uitspraak ingezonden door Gijsbert Brunt, Wenckebach Bax Brunt.

Merkenrecht. Inburgering. Handelsnaamrecht. Afwijzing vordering, beslag op domeinnaam opgeheven. Vliegtickets.nl is houdster van deze domeinnaam en merkinschrijvingen. E-Pepper is houdster van de domeinnaam vliegticket.nl, een zogeheten portal website waarop reisaanbieders tegen betaling hyperlinks kunnen laten plaatsen. De Geschillenbeslechter heeft in de WIPO-procedure de vordering afgewezen vanwege onvoldoende bewijs dat E-Pepper geen recht of een legitiem belang heeft [IEF 10443, DNL2011-0055].

Het teken "vliegtickets(.nl)" is beschrijvend en de toevoeging van het niet onderscheidende element ".nl" verleent geen onderscheidend vermogen. Inburgering in Nederland is voldoende, nu de rechtbank het van belang acht dat door het onderdeel ".nl" en de gelijkluidende domeinnaam van nature richt op de Nederlandse consumentenmarkt. Het relevante publiek beperkt zich geografisch tot Nederland, zodat inburgering van het merk in Nederland volstaat. Het ontbreken van een deugdelijk marktonderzoek naar het percentage van het publiek dat de diensten herkent, staat niet in de weg dat het woordmerk herkend kan worden door het in aanmerking komende publiek.

De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van verwarringsgevaar nu een internetgebruiker bij het bezoeken van Vliegticket.nl dat hij op een portal website is beland met hyperlinks naar online reisorganisaties en niet op de website van Vliegtickets.nl bij wie op de site zelf vliegreizen kunnen worden geboekt. Er is geen sprake van inbreuk 2.20 BVIE lid 1 onder b, noch onder c noch onder d.

E-Pepper heeft onder de naam vliegticket.nl niet op commerciële wijze deelgenomen aan het handelsverkeer. Daarom is er geen inbreuk op de handelsnaamrechten van Vliegtickets.nl. De vorderingen van Vliegtickets.nl worden afgewezen en in reconventie wordt bevolen het door vliegtickets.nl gelegde beslag op de domeinnaam op te heffen.

4.8. E-Pepper stelt dat inburgering van het teken "vliegtickets.nl" voor het gehele Nederlandstalige gebied van de Benelux moet worden aangetoond, dus ook voor de Nederlandstalige gedeelten van België. De rechtbank volgt E-Pepper daarin niet. In het algemeen geldt voor inburgering, dat het merk in een aanmerkelijk deel van de Beneluxlanden onderscheidend vermogen moet hebben verkregen. voor de bepaling van het relevante publiek, acht de rechtbank in het onderhavige geval van belang dat de aanduiding "vliegtickets.nl" zich, door het onderdeel ".nl" en de gelijkluidende domeinnaam van nature richt op de Nederlandse consumentenmarkt. Het relevante publiek voor de diensten die Vliegtickets.nl onder het merk aanbiedt is geografisch dan ook beperkt tot Nederland, zodat inburgering van het merk in NEderland volstaat. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 september 2011 (LJN: BT1971). Het feit dat de website van Vliegtickets.nl wereldwijd toegankelijk is, zoals E-Pepper heeft aangevoerd, vloeit voort uit het mondiale karakter van het internet en zegt niets over het publiek waarop de website zich richt.

Overige suggesties: overweging 4.24 t/m 4.26, 4.32 t/m 4.34.

Lees de uitspraak HA ZA 12-633 (LJN CA3178/ pdf )

IT 1125

Geen toegang tot boekhouding in de cloud

Hof 's-Hertogenbosch 26 maart 2013, LJN BZ5770 (Curator Retera Interieurwerken B.V. tegen Vict Informatici B.V.)

Art. 92/93a Fw. Recht van de curator op inzage in de boekhouding die zich bij een derde bevindt (cloud computing). Retera maakte voor haar administratie gebruik van zogenaamde cloud computing, waarbij de informatie niet wordt opgeslagen op eigen gegevensdragers, maar op zich elders bevindende, externe servers. De curator vordert onder andere onbelemmerde toegang te verschaffen tot de administratie van Retera, en wel:

a. op zodanig leesbare wijze dat alle rechten en verplichtingen van Retera gekend kunnen worden zoals bedoeld in artikel 2:10 BW;
b. onder afgifte van zodanige informatie zoals wachtwoord en gebruikersnaam nodig om via cloud computing onbeperkte, ongestoorde en op leesbare wijze toegang te krijgen tot de administratie van Retera, zoals voorheen geboden aan laatstgenoemde;

Gegeven het feit dat de curator de overeenkomst tussen Retera en Vict niet gestand heeft willen doen, kan Vict niet worden gehouden om de voor haar uit die overeenkomst voortvloeiende werkzaamheden toch voort te zetten. De artikelen 92 en/of 93a Fw noodzaken Vict daartoe in ieder geval niet. Niet valt in te zien dat Vict voor de door de curator verlangde werkzaamheden niet de - commerciële - vergoeding zou mogen verlangen die door Vict en Retera daarvoor was overeengekomen. Evenals de voorzieningenrechter is het hof voorshands van oordeel dat de curator geen recht heeft op kosteloze dienstverlening of dienstverlening tegen een zeer geringe vergoeding die niet in verhouding staat met de tussen Vict en Retera daarvoor overeengekomen prijs. Een belangenafweging kan niet tot een ander oordeel leiden

 

3.5.In het onderhavige geval betreft het echter niet het loutere veiligstellen van gegevens dat naar omstandigheden ook door derden moet worden gedoogd dan wel toegelaten. De curator heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd bestreden dat om te voldoen aan de wens van de curator het noodzakelijk is dat Vict, zoals zij bij e-mail van 11 oktober 2011 aan de curator heeft medegedeeld (productie 3 bij inleidende dagvaarding), de server, operating systems en de VOffice-software opnieuw installeert en de databases koppelt, waarna de (server)omgeving draaiend moet worden gehouden. Er zijn derhalve niet onaanzienlijke tijd en moeite verbonden aan de wens van de curator om de zich onder Vict bevindende informatie leesbaar en geordend aan hem ter beschikking te stellen.
Het door de curator aangehaalde artikel 2:10 lid 1 BW (punt 45 memorie van grieven), waaruit volgt dat de admini-stratie van een rechtspersoon zodanig moet worden gevoerd en bewaard dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen kunnen worden gekend, richt zich tot het bestuur van de desbetreffende rechtspersoon en kan niet tegen Vict worden ingeroepen, nog afgezien van de vraag of daarvan in casu geen sprake zou zijn bij een admini-stratie via cloud computing.

3.7.Gegeven het feit dat de curator de overeenkomst tussen Retera en Vict niet gestand heeft willen doen, kan Vict naar het voorlopig oordeel van het hof, gelet op het hiervoor overwogene, niet worden gehouden om de voor haar uit die overeenkomst voortvloeiende werkzaamheden toch voort te zetten. De artikelen 92 en/of 93a Fw noodzaken Vict daartoe in ieder geval niet. Niet valt in te zien dat Vict voor de door de curator verlangde werkzaamheden niet de - commerciële - vergoeding zou mogen verlangen die door Vict en Retera daarvoor was overeengekomen. Evenals de voorzieningenrechter is het hof voorshands van oordeel dat de curator geen recht heeft op kosteloze dienstverlening of dienstverlening tegen een zeer geringe vergoeding die niet in verhouding staat met de tussen Vict en Retera daarvoor overeengekomen prijs. Een belangenafweging kan niet tot een ander oordeel leiden. 

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Geen gratis toegang voor curator tot administratie in de cloud)
SOLV (Geen recht op kosteloze IT-dienstverlening voor curator)

 

IT 1124

Onrechtmatig handelen met de webshop internet-bikes

Ktr. Rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht 18 april 2013, zaaknr. 311744 CV EXPL 12-9765 (Se tegen Tom Bikes)
Uitspraak ingezonden door Arne ten Hoeve, Ten Hoeve & Van der Horst Incasso.

Consumentenkoop. Koop op afstand. Se heeft voor zichzelf en als lasthebber van de Vereniging Consument en Recht gedagvaard, de vorderingen van de Vereniging zijn ingetrokken. Tom is een groothandel met retail inkooporganisatie, fysieke en webwinkels. Se heeft een bestelling geplaatst op 26 juni voor een driewieler via internet-bikes.com en op 7 juli de bestelling geannuleerd.  In reactie daarop werd aangekondigd dat retourneren enkel mogelijk is ná ontvangst en dat het enkel mogelijk is te ruilen. De vorderingen worden toegewezen.

Tom bikes handelt onrechtmatig ex artikel 7:46d BW door niet in de ontbinding vóór levering te berusten en slechts ruiling te bieden en niet de gedane vooruitbetaling ongedaan te maken. Ook is het onrechtmatig dat annulering, ontbinding en/of herroepen slechts binnen 7 dagen na bestelling als verzending nog niet heeft plaatsgevonden, dat in afwijking van 7:23 BW een onderzoeksplicht wordt opgelegt en dat de klachttermijn beperkt wordt en dat er in keuze uit de wet ex 7:21BW wordt ontnomen. Volledige vooruitbetaling in algemene voorwaarden is ook onredelijk bezwarend.

13. Uit hetgeen over en weer is gesteld staat naar het oordeel van de kantonrechter onbetwist vast dat TOM vóór de aan haar uitgebrachte dagvaarding de door Se ingeroepen ontbinding van de koop van de driewielerfiets niet heeft geaccepteerd, slechts een ruil heeft aangeboden in plaats van het accepteren van de retourzending van de fiets met terugbetaling van hetgeen is betaald, en dat TOM ten onrechte in haar aanbod in haar webwinkel heeft vermeld dat annulering, ontbinding en/ofherroeping van een bestelling slechts mogelijk is binnen zeven dagen na bestelling als verzending nog niet heeft plaatsgevonden. Daarnaast staat als niet dan wel onvoldoende bestreden vast dat de bedingen in de algemene voorwaarden van TOM, zoals opgenomen in artikel 8 lid 4, artikel 8 lid 4 juncto lid 6 en artikel 8 lid 7 in strijd zijn met voor consumenten dwingendrechtelijke bepalingen van artikel 7:23 en 7:21 van het Burgerlijk Wetboek.
Voormelde gedragingen en het opnemen c.q. laten staan van voormelde bepalingen in haar algemene voorwaarden kunnen dan ook als zijnde in strijd met de wet worden beschouwd als onrechtmatig.

In de hoofdzaak:
I . verklaart voor recht:
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en heeft gehandeld door niet in de ontbinding ex artikel 7:46d BW vóór levering te berusten;
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en heeft gehandeld door na ontbinding ex artikel 7:46d BW slechts ruiling te bieden en niet de gedane vooruitbetaling ongedaan te maken;
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en heeft gehandeld door in haar aanbod in haar webwinkel te vermelden dat annulering, ontbinding en/o f herroeping van de bestelling slechts mogelijk is binnen zeven dagen na bestelling als verzending nog niet heeft plaatsgevonden;
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en heeft gehandeld met het beding onder artikel 8 lid 4 in haar algemene leveringsvoorwaarden dat aan eiseres in afwijking van artikel 7:23 lid 1 BW een onderzoeksplicht oplegt;
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en heeft gehandeld met het beding onder artikel 8 lid 4 juncto lid 6 in haar algemene leveringsvoorwaarden dat de klachttermijn van eiseres bij non-conformiteit beperkt tot minder dan de termijn die voortvloeit uit artikel 7:23 lid 1 BW;
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en/ of heeft gehandeld met het beding onder artikel 8 lid 7 in haar algemene leveringsvoorwaarden dat aan eiseres de keuze uit de mogelijkheden in artikel 7:21 lid 1 BW ontneemt voor zover de wet daarin voorziet;
- dat de algemene voorwaarde die eiseres volledige vooruitbetaling oplegt onredelijk bezwarend is;

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Webshophouder handelt onrechtmatig door vermelding onjuiste informatie en onjuiste algemene voorwaarden)

IT 1123

Positie van de domeinnaamhouder

Rechtbank Midden-Nederland 15 februari 2013, LJN BZ8313 (Universiteit Utrecht tegen gedaagde)

Onrechtmatige publicaties/uitlatingen. Positie domeinnaamhouder. Geen inbreuk portretrecht.

Gedaagde is een oud-student van de Universiteit Utrecht. Gedaagde heeft, onder zijn eigen naam, verschillende artikelen geplaatst op de website, waaronder de artikelen met titel: "Europese Universiteiten massaal ondermaats", "Discutabele academicus [Eiser 2] wint prijs" en "Wederom fraude op universiteit". Per 11 december 2012 staat niet meer gedaagde, maar Persgroep Alles In Perspectief A.S. geregistreerd bij de SIDN als houder van de domeinnaam. Waarna artikelen met de volgende titels zijn geplaatst: "Plagiaat van [Eiser 2]?" en "Universiteit Utrecht klaagt academicus aan". Eisers vorderen rectificaties en het verbod op het portretrecht van de docent Kunstgeschiedenis.

De voorzieningenrechter stelt bij haar beoordeling voorop dat de domeinnaamhouder niet automatisch ook de beheerder is van de inhoud van de website die onder de domeinnaam hangt (contentbeheerder). Deze hoedanigheden kunnen in één persoon vertegenwoordigd zijn, maar dat hoeft niet. Universiteit Utrecht c.s. heeft verder aangevoerd dat Gedaagde tevens de auteur, dan wel contentbeheerder is van de overige bestreden artikelen, nu de andere redacteuren feitelijk hebben te gelden als pseudoniemen van Gedaagde. Universiteit Utrecht c.s. stelt vervolgens nog dat Gedaagde (in ieder geval tot 11 december 2012) als domeinnaamhouder aansprakelijk is voor eventuele onrechtmatige uitlatingen in de bestreden artikelen.

Indien sprake is van een onrechtmatige publicatie, in de hier boven bedoelde zin, dan kan op grond van artikel 6:167 BW de vordering tot rectificatie worden toegewezen. In het licht van de aard van de website (te weten een blog over actualiteiten die, zoals de titel al aangeeft, “alles in perspectief wil plaatsen”) is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de lezer van dit artikel een en ander kan relativeren, zodat dat de ernst van de te verwachten gevolgen voor Universiteit Utrecht c.s. beperkt zal blijven. De vorderingen worden afgewezen.

5.6. (...) Voor zover Universiteit Utrecht c.s. onderhavige vorderingen baseert op artikel 6:196c lid 5 BW, dat bepaalt dat een rechterlijk gebod of verbod kan worden opgelegd aan degene die diensten van de informatiemaatschappij verricht als bedoeld in artikel 3:15d lid 3BW, geldt dat – voor zover voornoemd artikel van toepassing is op een domeinnaamhouder – ook dit spoor doodloopt, omdat [Gedaagde] geen domeinnaamhouder (meer) is. Dat [Gedaagde] betrokken is bij de nieuwe domeinnaamhouder en in zo’n mate dat hij in staat moet worden geacht om tot verwijdering van de artikelen en het plaatsen van een rectificatie over te gaan, zoals Universiteit Utrecht c.s. heeft gesteld, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in het kader van dit kort geding niet komen vast te staan.

5.9. Aan Universiteit Utrecht c.s. wordt toegegeven dat een lezer wellicht zou kunnen denken dat iets dergelijks door [Gedaagde] wordt gesuggereerd, maar in het licht van de aard van de website (te weten een blog over actualiteiten die, zoals de titel al aangeeft, “alles in perspectief wil plaatsen”) is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de lezer van dit artikel een en ander kan relativeren, zodat dat de ernst van de te verwachten gevolgen voor Universiteit Utrecht c.s. beperkt zal blijven.
Alles overziende heeft Universiteit Utrecht c.s. naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende aannemelijk gemaakt dat Universiteit Utrecht c.s. op onrechtmatige wijze in de genoemde passages van fraude, liegen of verwijten van gelijke strekking worden beschuldigd. De vorderingen van Universiteit Utrecht c.s. worden dan ook afgewezen.

Inbreuk portretrecht?
5.10. Universiteit Utrecht c.s. stelt dat [Gedaagde], door het plaatsen van de beeltenis van [Eiser 2] op de website [Website], in strijd handelt met het portretrecht van [Eiser 2] en vordert onder 2 dat deze beeltenis wordt verwijderd en onder 3 dat het [Gedaagde] verboden wordt verder gebruik te maken van dit beeldmateriaal (zie 3.1). De voorzieningenrechter komt echter niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van deze vordering. In 5.4, 5.5 en 5.6 is immers reeds bepaald dat in het kader van dit kort geding dient te worden aangenomen dat [Gedaagde] slechts met betrekking tot het artikel van 11 april 2012 zeggenschap heeft over de inhoud daarvan en in dit artikel is de beeltenis van [Eiser 2] niet zichtbaar. Onderhavige vorderingen van Universiteit Utrecht c.s. worden dan ook afgewezen.
IT 1121

Staking executie van vonnis over negatief uitlaten

Vzr. Rechtbank Oost-Nederland, locatie Arnhem 15 maart 2013, LJN BZ7949 (eiser tegen gedaagde)

Partijen betichten elkaar onder andere ervan zich herhaaldelijk negatief over elkaars persoon uitgelaten te hebben op het internet, waaronder facebook en een webblog. Dat heeft geleid tot diverse procedures, waaronder het kort geding van gedaagde tegen eiser met zaak- en rolnummer 220211 / KG ZA 11-457. In die zaak is door de voorzieningenrechter van – destijds – de rechtbank Arnhem op 14 oktober 2011 vonnis gewezen. Eiser vordert [red. met succes] te oordelen dat de aangevangen executie zijdens gedaagde misbruik van (proces) recht ex. art. 3:13 BW inhoudt en de executie derhalve onrechtmatig is jegens eiser en niet verder mag plaatsvinden.

4.7. Al het vorenstaat leidt er dan ook toe dat in dit kort geding niet geoordeeld kan worden dat [eiser] wegens overtreding van het vonnis van 14 oktober 2011 dwangsommen heeft verbeurd. De vordering sub 1 zal daarom worden toegewezen, zoals hierna volgt.

4.8. Met dit kort geding wil [eiser] ook bereiken dat [gedaagde] op het internet geen berichten (meer) plaatst over hem. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] zich (recent) namelijk weer negatief over hem uitgelaten op het internet. In verband daarmee wil [eiser] voorts dat [gedaagde] een rectificatie op internet plaatst.
4.9. Te gelden heeft dat de vorderingen onder 2 en 3 in beginsel een beperking inhouden van het in art. 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (art. 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen onrechtmatig zijn in de zin van art. 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het antwoord op de vraag welk recht – het recht op vrijheid van meningsuiting of het recht op bescherming van eer of goede naam – in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen. Het belang van
[gedaagde] is dat zij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Het belang van [eiser] is erin gelegen dat zijn persoon niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen en/of het tegengaan van ongewenste publiciteit omtrent zijn privégegevens en privésituatie. Welk van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, de doorslag behoort te geven, hangt af van de omstandigheden van het geval. Ten slotte spelen nog een rol de vraag of beweringen die worden gedaan op waarheid berusten en de manier waarop die beweringen worden gedaan.

4.10. [eiser] stoelt de vorderingen sub 2 en 3 op een aantal door hem ter zitting overgelegde, namelijk aan zijn pleitnota gehechte, afdrukken van internetpagina’s.
Het betreft hier – niet weersproken – berichten op facebook van [gedaagde] en een bericht op de weblog van [gedaagde]. Verder heeft [eiser] ter zitting op zijn laptop middels een online-verbinding, een internetpagina getoond, waarvan niet weersproken is dat het een pagina op het weblog van [gedaagde] is. Wat opvalt aan de aldus ter zitting overgelegde/getoonde berichten is dat de naam van [eiser] daarin niet voorkomt.
Verder kan uit deze berichten ook niet zonder meer opgemaakt worden dat het voor de mensen die toegang hebben tot het facebook en de weblog van [gedaagde] voldoende duidelijk is op wie de berichten slaan. Het gaat dan ook te ver om te oordelen dat deze berichten op grond van bovenstaand toetsingskader (dusdanig) onrechtmatig zijn jegens [eiser] dat een verbod en rectificatie zoals gevorderd, op zijn plaats is. De vorderingen
sub 2 en 3 zullen dus worden afgewezen.
IT 1118

Vrijspraak voor embedden van een zonder toestemming op YouTube geplaatste kortfilm

Hof van Beroep Brussel 19 maart 2013, 2012 CO 674 (EBVBA Another Dimension of an Idea tegen X)

Uitspraak ingezonden door Willem De Vos en Bart Van Den Brande, Sirius Legal.

Strafrecht. Misdrijf van namaking hetzij door kwaadwillig of bedrieglijk inbreuk plegen op het auteursrecht en de naburige rechten door de Oscar-genomineerde kortfilm 'Fait D'Hiver' zonder toestemming geplaatst te hebben op garagetv.be. Embedden. Vrijspraak.

De kortfilm is integraal te bekijken op YouTube en was geplaatst via een IP-adres dat tot een provider in Rusland behoorde. Google (eigenaar van YouTube) heeft aangegeven geen gegevens mede te delen van buiten Europa aan een Europees aanvrager. Beklaagde heeft Google AdSense-banners geplaatst om reclame-inkomsten te genereren.

De vraag die zich eigenlijk stelt is of beklaagde als "embedder" wist of redelijkerwijs kon weten dat hij een filmpje aan het embedden was dat zonder toestemming van de rechthebbende op YouTube stond (antwoord op prejudiciële vragen in HvJ EU Svensson IEF 12057 wordt niet afgewacht). Het moreel element van beklaagde was wel aanwezig nu van "bedrieglijk opzet" sprake is (art. 80 (Belgische) Auteurswet) als er een commercieel doel of winstoogmerk was, zelfs als er geen winst of verlies wordt gerealiseerd, aldus de burgerlijke partij.

Uit het enkel feit dat de beklaagde twee eurocent per aanklikken van de banner geplaatst bij de kortfilm verdiende, kan op zich niet besloten worden dat de beklaagde met bedrieglijk inzicht handelde bij het embedden van het kwestieuze filmpje op de link garagatv.be en dat hij wist of redelijkerwijs kon weten dat hij een filmpje aan het embedden was dat zonder toestemming van de rechthebbende op YouTube stond.

De algemene voorwaarden van YouTube waarin de gebruiker waarborgt dat de uploader over de nodige toestemming beschikt en dat iedereen melding van auteursrechtinbreuk kan maken. De lange periode tussen plaatsing op YouTube en het embedden maakt dat er geen sprake is van auteursrechtinbreuk. Er volgt vrijspraak.

(...) samengenomen met het feit dat in de algemene voorwaarden van YouTube de gebruiker van de site bij publicatie op het internet waarborgt dat hij over de nodige toestemming beschikt (art. 6 van stuk 7 van de beklaagde) en met het feit dat er voor ieder een mogelijkheid bestaat van inbreuk op het auteursrecht, dit te melden via YouTube, doet het hof besluiten dat de beklaagde, op het ogenblik dat hij dit filmpje op zijn link plaatste via embedding, ervan mocht uitgaan dat dit filmpje met toestemming van de rechthebbende op het internet stond en dit vooral gelet op de verlopen periode tussen de plaatsing ervan op YouTube op 15 april 2007 en het embedden door beklaagde ervan op 18 augustus 2008.