Schorsing MBO- er in verband met DDos-aanval op netwerk van de school te vergaande sanctie
Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 20 december 2013 (wettelijk vertegenwoordigster zoon tegen ROC West-Brabant)
Op 25 september 2013 is zoon op gesprek geweest directie van ROC West-Brabant. Zoon heeft toen verklaard dat hij niet degene was die met DDos-aanvallen het netwerk langere tijd onbruikbaar had gemaakt. Hij heeft wel bekend dat hij een DDos-aanval op het netwerk van gedaagde heeft uitgevoerd.
Bij brief heeft ROC West-Brabant besloten om met directe ingang de toegang tot de school te ontzeggen c.q. te schorsen in afwachting van definitieve verwijdering. Reden voor de schorsing is het plegen van minimaal drie DDos-aanvallen op het netwerk van ROC West-Brabant.
De zoon heeft verklaard een eigen bedrijf te hebben met een eigen website. Om te testen of zijn website tegen DDos-aanvallen bestand is, voert hij soms met behulp van DDos-aanvalaccount gecontroleerde DDos-aanvallen op zijn eigen website uit. Uit interesse heeft hij een DDos-aanval op het netwerk van gedaagde uitgevoerd, toen de (tweede) aanval een trager netwerk opleverd, heeft hij enige seconden later de aanval gestopt. Niet gebleken is dat de zoon eerder laakbaar gedrag heeft vertoond, dat er enige schade is noch dat er medeleerlingen zijn aangezet tot het uitvoeren van een DDos-aanval. Omdat eiser zijn volledige medewerking heeft verleend, is de voorzieningenrechter overtuigd dat een minder vergaande sanctie dan een langdurige schorsing in afwijzing van verwijdering ook het belang van gedaagde gediend zou worden.
De school had in redelijkheid niet tot dit besluit kunnen komen de toegang te ontzeggen c.q. te schorsen. Alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien rechtvaardigen geen ontbinding van de onderwijsovereenkomst door gedaagde. Gedaagde dient per direct toe te laten tot het volgen van zijn schoolopleiding.
3.6. Ter zitting heeft [naam zoon] daarover het volgende verklaard.
Hij heeft een account op de betreffende website, omdat hij een eigen bedrijf met een eigen website heeft. Om te testen of zijn website tegen DDos-aanvallen bestand is, voert hij soms met behulp van voormelde account gecontroleerde DDos-aanvallen op zijn eigen website uit. Toen hij hoorde van de DDos-aanvallen op het netwerk van gedaagde heeft hij uit interesse onderzocht of het netwerk van gedaagde tegen DDos-aanvallen die vanuit zijn account werden uitgevoerd, bestand was. De eerste DDos-aanval op het netwerk van gedaagde heeft geen enkel effect gehad. De tweede aanval, waartoe [naam zoon] een paar minuten opdracht heeft gegeven, heeft wel invloed gehad op de werking van het netwerk. Zodra hij bemerkte dat de aanval bewerkstelligde dat het netwerk trager werd, heeft hij, enige seconden later, de aanval gestopt. Uitsluitend vanwege het feit dat hij het programma toen niet heeft afgesloten, maar heeft “weggeklikt”, heeft het kunnen gebeuren dat bij het opstarten van zijn laptop op 18 september 2013 een opdracht tot een DDos-aanval op het netwerk van gedaagde verzonden werd. Hij heeft die aanval meteen gestopt, zodat deze geen effect heeft gehad.
3.7. In dit kort geding is niet komen vast te staan dat [naam zoon] andere handelingen kunnen worden verweten dan de handelingen waarover hij ter zitting heeft verklaard. Zo is niet komen vast te staan dat [naam zoon] verantwoordelijk is voor de DDos-aanvallen op het netwerk van ROC West-Brabant vanaf begin september 2013 en waardoor het netwerk dagen onbruikbaar is geweest. Gedaagde heeft in dit kader ook erkend dat er ten tijde van het gesprek van [naam zoon] met IT Workz BV op 25 september 2013 een DDos-aanval op het netwerk van gedaagde gaande was.
Dat de handelwijze van [naam zoon] ertoe heeft geleid dat het netwerk van gedaagde onbruikbaar is geworden en tot grote schade heeft geleid, zoals gedaagde heeft betoogd, is dan ook niet aannemelijk geworden.
3.8. De voorzieningenrechter stelt vast de genoemde handelwijze zonder meer als ongeoorloofd en als wangedrag kan worden geduid maar de vraag die partijen verdeeld houdt is of deze handelwijze dusdanig ongeoorloofd is dat gedaagde in redelijkheid kon komen tot de beslissing dat [naam zoon] in afwachting van zijn verwijdering van de school moest worden geschorst. Bij de beoordeling neemt de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking.
3.9. Niet gesteld en niet gebleken is dat [naam zoon] eerder laakbaar gedrag heeft vertoond.
Niet aannemelijk is geworden dat [naam zoon] anders dan uitsluitend vanwege pure interesse is overgegaan tot een DDos-aanval op het netwerk van gedaagde. Hij heeft de aanval gestopt zodra hij zag dat de aanval het netwerk vertraagde. Dat de school van zijn handelingen enige schade heeft ondervonden, is niet komen vast te staan. Evenmin is gebleken dat sprake is geweest van een collectieve actie, waarbij [naam zoon] medeleerlingen heeft aangezet tot het uitvoeren van DDos-aanvallen op het netwerk van gedaagde.
Vaststaat dat [naam zoon] zijn volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek naar de DDos-aanvallen door IT Workz BV. [naam zoon] geeft aan te begrijpen dat zijn gedrag niet acceptabel is; hij heeft spijt betuigd. [naam zoon] is zich er ook van bewust dat een sanctie moet volgen maar is van oordeel dat hij een verwijdering na de opgelegde periode van schorsing te zwaar is.
De voorzieningenrechter acht de stelling van eiseres dat [naam zoon] de gevolgen van zijn gedraging niet heeft overzien, aannemelijk. Niet te verwachten is derhalve dat [naam zoon] de gewraakte handeling nog zal herhalen.
3.14. De voorzieningenrechter heeft de overtuiging dat het hiervoor door gedaagde aangegeven belang ook gediend zou worden indien een minder vergaande sanctie dan een langdurige schorsing in afwachting van verwijdering zou zijn opgelegd. Gedaagde heeft ter zitting niet kunnen aangeven waarom zij niet voor een minder zware sanctie, zoals een schorsing voor een bepaalde periode, heeft gekozen. Ter zitting heeft zij verklaard dat het ook in het belang van [naam zoon] is om op een andere locatie zijn opleiding te vervolgen, omdat [naam zoon] bij een terugkeer op school mogelijk te maken krijgt met boze leerlingen die getroffen zouden zijn door de DDos-aanvallen. Wanneer dit belang evenwel doorslaggevend zou zijn dan is het primair aan [naam zoon] om daarin een afweging te maken. [naam zoon] wenst uitdrukkelijk op de school van gedaagde zijn opleiding te vervolgen. Bovendien heeft [naam zoon] nog enige tijd zijn opleiding mogen vervolgen nadat zijn laakbaar gedrag aan gedaagde bekend was geworden. Door op dat moment geen ordemaatregel op te leggen, is bij [naam zoon] vertrouwen gewekt in die zin dat een sanctie zoals nu aan de orde niet zou gaan volgen. Overigens is gesteld noch gebleken dat in deze periode van ongeveer 4 weken zich omstandigheden hebben voorgedaan die het door gedaagde gestelde belang van [naam zoon] bij verwijdering zouden onderschrijven of omstandigheden die de orde en rust op school hebben verstoord.
In het licht van hetgeen hiervoor is geoordeeld, heeft gedaagde naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende belang om [naam zoon] nu niet toe te laten tot het volgen van onderwijs en alle daarbij behorende activiteiten, zulks afwegend tegen het belang van [naam zoon] om zijn opleiding voort te zetten op de school van gedaagde.
3.15. Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat
gedaagde in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen om [naam zoon] nu nog de toegang tot de school te ontzeggen c.q. te schorsen. Alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien rechtvaardigen geen ontbinding van de onderwijsovereenkomst door gedaagde. Dit betekent dat de gevraagde voorziening wordt toegewezen in die zin, dat gedaagde [naam zoon] behoort toe te laten tot het volgen van onderwijs en alle daarbij behorende activiteiten. Deze maatregel geldt zolang zich er geen andere dan de hier in het geding vastgestelde feiten of omstandigheden voordoen die gedaagde grond geven [naam zoon] niet meer toe te laten tot de lessen op school.