Internetoplichter doet valse aangifte identiteitsfraude
Rechtbank Noord-Nederland 25 februari 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:2415 (oplichting marktplaats)
Strafrecht. Verdachte heeft zich in een periode van tien maanden negen keer schuldig gemaakt aan oplichting, door op het internet goederen te koop aan te bieden en deze niet aan de kopers te leveren. Dit aanbieden deed hij op Marktplaats.nl en Tweakers.net. Hij heeft een Iphone, videokaarten, een telefoon, een Playstation en een Intel processor te koop aangeboden. Hij kwam een vraagprijs met zijn slachtoffers overeen en liet dat geldbedrag op zijn bankrekening overmaken. In de meeste gevallen handelde hij onder een andere naam, hij stond onder zijn eigen naam al bekend als oplichter. Om te verhullen dat hij zich schuldig maakte aan oplichting, heeft verdachte bovendien een valse aangifte van identiteitsfraude gedaan. Verdachte wordt mede op grond van deze oplichting veroordeeld.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 17/880072-12 onder 1. en 2. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 17/880441-11 onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 17/880072-12:1. verdachte op verschillende tijdstippen in de periode van 14 maart 2011 tot en met 10 december 2011 te [pleegplaats 1], in de [gemeente 1] en te [pleegplaats 2], in de [gemeente 2], telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en door een of meer listige kunstgrepen en door samenweefsels van verdichtsels, de hierna te noemen personen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende verdachte toen, aldaar, met vorenomschreven oogmerk
- zakelijk weergegeven
- valselijk en in strijd met de waarheid: in de periode van 14 maart 2011 tot en met 17 maart 2011, - op de internetsite "Marktplaats.nl" een Iphone 4 te koop aangeboden en
- vervolgens toen [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats 1], contact met verdachte had opgenomen zich heeft bekend gemaakt als [valse naam 1] en
- aan die [slachtoffer 1] te kennen heeft gegeven dat hij sergeant was op de vliegbasis Leeuwarden en
- vervolgens met die [slachtoffer 1] is overeengekomen de vraagprijs, zijnde 400 euro, voor die Iphone 4 over te maken op verdachtes bankrekening, [rekeningnummer 1] waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot de afgifte van voormeld geldbedrag,
en op 18 juni 2011,
- op de internetsite "Marktplaats.nl"een videokaart voor een computer te koop aangeboden en
- toen met [slachtoffer 2] via het e-mailadres [valse naam 2]@gmail.com is overeengekomen de vraagprijs, zijnde 182 euro, voor die videokaart over te maken op verdachtes [rekeningnummer 1] en
- waarna verdachte die videokaart goed verpakt via TNT met een track en trace nummer zou gaan opsturen naar die [slachtoffer 2] waardoor die [slachtoffer 2] werd bewogen tot de afgifte van voormeld geldbedrag,
en op 16 november 2011,
- op internet een videokaart te koop heeft aangeboden en
- toen [slachtoffer 3], wonende te [woonplaats 3] middels e-mail contact met verdachte opnam zich [valse naam 3] heeft genoemd, en
- vervolgens met die [slachtoffer 3] is overeengekomen de vraagprijs, zijnde 150 euro, voor die videokaart over te maken op [rekeningnummer 2] op naam van [valse naam 3] te Maastricht, waardoor die [slachtoffer 3] werd bewogen tot de afgifte van voormeld geldbedrag, en op enig tijdstip in de periode omvattende 1 juni 2011 tot en met 17 juni 2011,
- op de internetsite "Marktplaats.nl" een playstation spelcomputer te koop aangeboden en
- vervolgens toen [slachtoffer 4], wonende te [woonplaats 4], contact met verdachte had opgenomen zich bekend heeft gemaakt als zijnde [valse naam 2] uit Leeuwarden en het e-mailadres [valse naam 2]@gmail.com heeft gebruikt en
- met die [slachtoffer 4] is overeengekomen om de vraagprijs, zijnde 200 euro, over te maken op verdachtes [rekeningnummer 1], waardoor die [slachtoffer 4] werd bewogen tot de afgifte van voormeld geldbedrag;
en in de periode van 7 juni 2011 tot en met 9 juni 2011,
- op de internetsite "Marktplaats.nl" een Intel i7 2600K processor te koop aangeboden en
- toen [slachtoffer 5], wonende te [woonplaats 5], contact met verdachte had opgenomen zich bekend heeft gemaakt als zijnde [valse naam 4] en het e-mailadres: [emailadres]@gmail.com heeft gebruikt en
- vervolgens met die [slachtoffer 5] is overeengekomen om de vraagprijs, zijnde 156,75 euro over te maken op verdachtes [rekeningnummer 1], waardoor die [slachtoffer 5] werd bewogen tot de afgifte van voormeld geldbedrag;
en in de periode van 8 juni 2011 tot en met 20 juni 2011,
- op de internetsite "Marktplaats.nl" een gsm van het merk Nokia, type N8 te koop aangeboden en
- met [slachtoffer 6], wonende te [woonplaats 6], is overeengekomen om de vraagprijs, zijnde 158 euro inclusief verzendkosten, over te maken op verdachtes [rekeningnummer 1], waardoor die [slachtoffer 6] werd bewogen tot de afgifte van voormeld geldbedrag;
en in de periode van 1 april 2011 tot en met 20 april 2011,
- op de internetsite "Tweakers.nl" een grafische videokaart te koop aangeboden en
- toen [slachtoffer 7], wonende te [woonplaats 7], contact met verdachte had opgenomen zich bekend heeft gemaakt als [valse naam 5] en
- vervolgens met die [slachtoffer 7] is overeengekomen om de vraagprijs, zijnde 158,05 euro over te maken op verdachtes [rekeningnummer 1], waardoor die [slachtoffer 7] werd bewogen tot de afgifte van voormeld geldbedrag;
en in de periode van 25 november 2011 tot en met 10 december 2011,
- op de internetsite "Tweakers.net" een grafische kaart voor een computer te koop aangeboden en
- toen [slachtoffer 8], wonende te [woonplaats 8], via e-mail contact met verdachte opnam zich [valse naam 6] heeft genoemd, en
- vervolgens met die [slachtoffer 8] is overeengekomen de vraagprijs, zijnde 200 euro, voor die grafisch kaart over te maken op verdachtes [rekeningnummer 2] en
- waarna verdachte vervolgens die grafische kaart naar [slachtoffer 8] zou gaan opsturen, waardoor die [slachtoffer 8] werd bewogen tot de afgifte van voormeld geldbedrag;
en op 14 maart 2011,
- op de internetsite "Tweakers.nl" twee 3D videokaarten te koop aangeboden en
- toen [slachtoffer 9], wonende te [woonplaats 9], contact met verdachte had opgenomen zich bekend heeft gemaakt als zijnde [valse naam 1] en
- vervolgens met die [slachtoffer 9] is overeengekomen om de vraagprijs, zijnde 290 euro, over te maken op verdachtes [rekeningnummer 1], waardoor die [slachtoffer 9] werd bewogen tot de afgifte van voormeld geldbedrag;
(...)
Fraude niet gedekt door verzekering voor automatiseringsbedrijf
Rechtbank Rotterdam 7 augustus 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:7816 (ICT Automatisering N.V. tegen Zurich Insurance)
Verzekering, aansprakelijkheid. ICT ontwikkelt software en implementeert die bij grote(re) bedrijven. ICT en HR zijn een jointventure, Intraffic B.V., aangegaan. ICT heeft de verplichting om de financiële administratie te voeren. Gedurende een jaar tijd heeft een werknemer van ICT, werkzaam op de administratieve afdeling van Intraffic, fraude gepleegd. Intraffic heeft ICT aansprakelijk gesteld voor de schade van €2.162.304,58. ICT beroept zich nu op een verzekeringsovereenkomst gesloten met Zurich. Het gaat om een "Aansprakelijkheidsverzekering IT" en hierbij is op een aanvraagformulier een scala aan IT-diensten gespecificeerd. Er bestaat een mogelijkheid tot wijziging. ICT vordert verklaring van recht dat Zurich gehouden is aan ICT dekking te verlenen voor de aansprakelijkheid en veroordeelt tot het betalen van €2.162.304,58.
De rechter oordeelt dat de verzekering de schade niet dekt. ICT is alleen verzekerd in de hoedanigheid van automatiseringsbedrijf. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het voeren van een financiële administratie voor een deelneming tot de activiteiten van een automatiseringsbedrijf behoort. Ook is de financiële administratie van Intraffic niet meeverzekerd onder de polis van ICT.
De beoordeling
4. 7 Zurich betwist de stelling van ICT dat financiële dienstverlening een verzekerde activiteit is. ICT is op grond van clausule VA921-008 (2.7) alleen verzekerd in de hoedanigheid van automatiseringsbedrijf, een en ander conform de opgegeven diensten zoals vermeld op het aanvraagformulier (2.6). Fouten die zijn begaan in de uitoefening van andere activiteiten, zoals het voeren van de financiële administratie voor een deelneming, zijn mitsdien niet verzekerd, aldus Zurich.
4.10 De rechtbank is van oordeel dat ICT alleen verzekerd is in de hoedanigheid van automatiseringsbedrijf. De rechtbank wijst in dit verband op de aan Zurich ter acceptatie voorgehouden en overeengekomen activiteiten (zie het aanvraagformulier; deels weergegeven onder 2.6) en de verwijzing naar die activiteiten in polisclausule VA921-008 en artikel 11.1 van de polisvoorwaarden (2.7). Het is daarbij wel zo dat de werkzaamheden die uit het ontwikkelen en implementeren van software voortvloeien, in ruime mate onder de verzekerde activiteiten vallen. Clausule VA921-008 is een bepaling die beschouwd moet worden als een nadere omschrijving van de dekking in artikel 16.1 van de polisvoorwaarden. Zurich beperkt daarmee dus de dekking tot schade die is veroorzaakt door automatiseringsactiviteiten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het voeren van een financiële administratie voor een deelneming tot de activiteiten van een automatiseringsbedrijf behoort. De omschrijving van de dekking in een verzekeringsovereenkomst staat ter vrije bepaling aan de verzekeraar, die op basis van de contractsvrijheid zelf mag weten welke verplichtingen hij op zich neemt. Het gaat niet om een beding in algemene voorwaarden waarop het toetsingskader van artikel 6:233 BW al dan niet bij wege van analogie van toepassing zou kunnen zijn.
4.12 Dat gegevens omtrent het voeren van de financiële administratie van Intraffic door ICT zijn bijgevoegd in het kader van de aanvraag van de eigen polis van Intraffic, brengt niet zonder meer mee dat daarmee de dekking onder de polis van ICT is uitgebreid.
Daarbij is meegewogen dat in de hoeveelheid overgelegde stukken slechts één zin verwijst naar het voeren van financiële administratie van Intraffic door ICT. Zurich hoefde daaruit niet af te leiden dat ICT wilde dat die activiteiten werden meeverzekerd onder de polis van ICT. Gesteld noch gebleken is dat ICT, althans Aon, bij Zurich een expliciet verzoek heeft ingediend om ook financiële dienstverlening een verzekerde activiteit te maken en onder de dekking van de polis van ICT te brengen.
4.15. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het verweer van Zurich honoreert. Het voeren van een financiële administratie behoort niet tot de verzekerde activiteiten en de onderhavige verzekering biedt derhalve geen dekking voor de door ICT geclaimde schade. Nu de vordering reeds op deze grond niet toewijsbaar is, blijven alle overige stellingen en verweren van partijen onbesproken.
Rechter houdt zaak aan in afwachting rapport van de ACM
Rechtbank Amsterdam 17 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:6550 (Vodafone tegen Macintosh Retail Group N.V.)
Contractrecht. ACM. Telecom. Vodafone heeft voor € 123 miljoen alle aandelen in BelCompany B.V. gekocht van MRG. Partijen hebben bij de verkoop een Share Purchase Agreement (SPA) gesloten. Hierin staan afspraken met betrekking tot aansprakelijkheid en de verjaring daarvan. De ACM (voorheen NMa) heeft haar goedkeuring voor de overname verleend onder de voorwaarde dat Vodafone geen inzage zou kunnen krijgen in de strategische informatie van BelCompany aangaande met KPN en T-mobile gesloten (distributie)overeenkomsten.
De ACM is vervolgens verder gaan onderzoeken of er kartelafspraken waren gemaakt bij BelCompany. Hierop heeft Vodafone per brief aan MRG de mededeling gedaan van het onderzoek van de ACM. Vodafone heeft MRG erop gewezen dat wanneer de NMa zou vaststellen dat BelCompany vóór 1 augustus 2011 een mededingingsrechtelijke inbreuk zou hebben begaan, dit een inbreuk zou vormen op de in de SPA verstrekte garanties en dat Vodafone zich alle rechten voorbehield. MRG wijst iedere aansprakelijkheid van de hand en is niet bereid andersluidende afspraken te maken met betrekking tot de SPA.
Vodafone vordert onder andere het aanhouden van de zaak totdat de ACM het onderzoek heeft afgerond en een rapport heeft opgemaakt. Dit wijst de rechter toe en gaat voorbij aan het verweer van MRG dat Vodafone de termijnen van de gesloten SPA wil oprekken. De behandeling wordt aangehouden tot vier weken na het opmaken van het rapport van de ACM.
De beoordeling in incidenten
3.3 Vaststaat dat MRG geen aansprakelijkheid heeft erkend voor een eventuele overtreding van het mededingingsrecht door BelCompany vóór 1 augustus 2011. Ook staat vast dat Vodafone geen inzage heeft gehad in het thans bij de ACM lopende onderzoek naar de telecomsector in de jaren 2008 tot en met 2011. Verder is onbetwist gebleven dat Vodafone in verband met de aan het besluit van de NMa van 14 juli 2011 verbonden voorwaarden geen eigen onderzoek kan doen naar de vraag of sprake is van een overtreding bij BelCompany. Vodafone stelt dat zij desalniettemin op basis van de search terms aanwijzingen heeft dat het onderzoek zich mede uitstrekt tot BelCompany en heeft, ter voorkoming van het verlopen van de termijn als bedoeld in artikel 12.5 van de SPA, daarvan mededeling gedaan aan MRG. Omdat zij vreesde dat zij een eventuele vordering op MRG in verband met een overtreding van artikel 15.1 en 16.2 van Schedule 11.1 zou verliezen vanwege het bepaalde in artikel 15.4.2 van de SPA heeft Vodafone overleg gehad met MRG. Toen MRG niet bereid bleek om de in artikel 15.4.2 van de SPA opgenomen termijn te bevriezen totdat het onderzoek van de ACM is afgerond, heeft Vodafone een dagvaarding uitgebracht. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, Vodafone voldoende heeft toegelicht dat en waarom zij haar vordering pas nader zal kunnen onderbouwen nadat het onderzoek van de ACM is voltooid en dat en waarom zij voldoende belang heeft bij aanhouding van de behandeling van de zaak.3.4 Het meer inhoudelijke bezwaar van MRG tegen aanhouding is dat Vodafone door het aanhangig maken van de procedure en het vervolgens laten aanhouden daarvan, op oneigenlijke wijze de door partijen bewust overeengekomen termijnen van artikel 15 van de SPA wil oprekken. Dit betreft evenwel veeleer een verweer tegen de vordering in de hoofdzaak dat alsdan kan worden gevoerd en beoordeeld. MRG heeft verder nog tegen toewijzing van het verzoek om aanhouding aangevoerd dat het Landelijk Rolreglement geen incident tot aanhouding kent en dat er geen wettelijke of in de jurisprudentie ontwikkelde grondslag voor is. Overwogen wordt dat dit niet maakt dat het verzoek om aanhouding niet aldus kan worden gedaan. De wet kent geen gesloten stelsel van incidenten en de rechtbank is met Vodafone van oordeel dat op het verzoek om aanhouding eerst en vooraf moet worden beslist. Partijen zijn over een weer in de gelegenheid gesteld op elkaars standpunten te reageren en hebben dat ook uitvoerig gedaan zodat ook in zoverre geen sprake is van strijd met de goede procesorde indien thans op het verzoek om aanhouding bij incidenteel vonnis wordt beslist.
3.5. Al het voorgaande leidt ertoe dat de vordering in het incident van de zijde van Vodafone zal worden toegewezen. MRG heeft betoogd dat zij er belang bij heeft om op korte termijn zekerheid te krijgen en dat het zeer lang kan duren voor het onderzoek van de ACM zal zijn afgerond en dat deze procedure al die tijd boven haar hoofd blijft hangen. De rechtbank ziet daarin aanleiding het verzoek om aanhouding slechts beperkt toe te wijzen, in die zin dat de zaak zal worden aangehouden tot vier weken na het opmaken van het onder 2.7 bedoelde rapport van de ACM. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat Vodafone daarna voldoende in staat moet worden geacht haar dagvaarding zo nodig nader aan te vullen. Alsdan zullen partijen zich kunnen uitlaten over de vraag of en zo ja hoe zij verder wensen te procederen.
Frankrijk voert 'anti-Amazonwet' in
Dutchcowboys: Het Franse parlement heeft een wet goedgekeurd die online boekenwinkels verbiedt hun producten gratis aan huis te bezorgen. De socialisten willen op deze manier de traditionele boekenwinkels behoeden voor de dominantie van de Amerikaanse online retailer Amazon.
Geen wilsovereenstemming bij telefonische koopovereenkomst domeinnaam
Rechtbank Limburg 25 september 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:7399 (MetaStyle tegen gedaagde)
Koop op afstand (per telefoon) van een domeinnaam, geen wilsovereenstemming. MetaStyle vordert levering van de domeinnaam op straffe van een dwangsom tot nakoming van een koopovereenkomst. Volgens MetaStyle is de koopovereenkomst telefonisch tot stand gekomen en bevestigd per e-mail. Gedaagde stelt dat er geen koopovereenkomst met Metastyle tot stand isgekomen. Er is niet onderhandeld met Metastyle, maar met [meneer X] van een bedrijf uit Hongkong. In dit telefoongesprek heeft gedaagde geen toezeggingen gedaan. Zijn partners had hem afgeraden verder te onderhandelen omtrent een bedrag van €1000,00. Mede gelet op één van zijn eigen bedrijfsnamen was de levering van de gewenste domeinnaam aan een in Nederland gevestigd bedrijf zijns inziens hoe dan ook uitgesloten. In dit gesprek heeft gedaagde geuit dat hij eerst een voorstel/koopaanbod op schrift wenste te ontvangen.
De rechtbank stelt dat uit de volledige e-mail niet blijkt dat de domeinnaam ten goede zal komen van MetaStyle. Er kan niet worden afgeleid dat [meneer X] namens MetaStyle handelde. In het telefoongesprek leek [meneer X] niet een rechtspersoon te vertegenwoordigen en heeft dit gesprek de schijn van verkennende aard. MetaStyle toont niet aan dat er desondanks wel volledige wilsovereenstemming was en faalt in het aanduiden van alle mogelijk relevante feiten en omstandigheden die voor haar standpunt zouden kunnen pleiten. De vorderingen worden afgewezen.
de beoordeling
Allereerst is het kwalijk dat MetaStyle het opportuun oordeelt om met behulp van een stuk dat als echt gepresenteerd wordt doch dit evident niet is, haar gelijk te proberen te halen. Nota bene de eerste productie die zij aan het exploot hecht, een (fotokopie van een )’e-mail’ (e-mailbericht) van 11 januari 2013, blijkt in werkelijkheid (zoals de eerste bijlage bij het antwoord van [gedaagde] bewijst) een beduidend andere inhoud gehad te hebben. De tekst van het daadwerkelijk aan [gedaagde] verzonden bericht begint immers met alle gegevens van de buitenlandse onderneming “Exposure Systems Ltd.” te Hongkong en die ontbreken juist in MetaStyle’s productie. Dat dit niet van belang ontbloot is, hoewel MetaStyle het lijkt weg te moffelen als ‘slechts’ relevant voor de facturering, vloeit rechtstreeks voort uit het feit dat voor het debat over eventuele totstandkoming van een overeenkomst mede beslissend is of een potentiële contractant namens zichzelf dan wel namens een ander handelde. En dan niet alleen aan de zijde van [gedaagde] (wiens ‘vertegenwoordigingsbevoegdheid’ MetaStyle in het exploot aan de orde stelt), maar ook en misschien wel juist aan de zijde van de heer [naam 5], van wie nota bene bij repliek erkend wordt dat hij ‘tevens’ bestuurder en aandeelhouder van voornoemde in Hongkong gevestigde Ltd. is.(...)De gevolgtrekking dat [naam 5] in het telefoongesprek met [gedaagde] op eigen naam naar buiten trad zonder enigerlei bedoeling een rechtspersoon te vertegenwoordigen, dringt zich dus op. Dit wordt nog aannemelijker door de brief die een eerdere gemachtigde van [naam 5] op 15 januari 2013, dus betrekkelijk fris van de lever, aan [gedaagde] stuurde (prod. 4 bij exploot).(...)
Bij een dergelijke gang van zaken heeft het er op het eerste gezicht de schijn van dat het telefoongesprek verkennend van aard geweest zal zijn, dat verkoopmogelijkheden en prijzen uitgewisseld zijn en dat er hoogstens toezeggingen gedaan zijn voor een offerte of een prijsindicatie met zekere marges en voorbehouden. MetaStyle stelt zelfs niet dat [gedaagde] een vraagprijs genoemd heeft.(...)
MetaStyle toont niet aan dat er desondanks wel volledige wilsovereenstemming was en faalt zelfs in het aanduiden van alle mogelijk relevante feiten en omstandigheden die voor haar standpunt zouden kunnen pleiten. Dat aan de gemotiveerde stelplicht ter zake voldaan is, is dus hoogst twijfelachtig (nog los van de onwaarheid waarvan MetaStyle zich bediend heeft met haar eerste productie).(...)
De vordering moet dan ook als niet of onvoldoende met feiten en bewijs onderbouwd afgewezen worden onder verwijzing van MetaStyle in de proceskosten.
Deze processuele kosten worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 25,00 bij wijze van tegemoetkoming in de kosten van verlet en correspondentie.
Lees de uitspraak
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBLIM:2013:7399 (pdf)
Beantwoording Kamervragen over persoonsgegevens bij digitale televisie en Netflix Nederland
Kamerbrief over persoonsgegevens bij digitale tv en Netflix, kenmerk 2013ZI7357.
1. Deelt u de blijdschap dat Netflix eindelijk in Nederland actief is geworden en dat het legale betaalde aanbod van audiovisuele diensten een impuls krijgt?
De komst van Netflix in Nederland heeft ervoor gezorgd dat geïnteresseerden eenvoudig en legaal toegang kunnen krijgen tot een grote collectie aan films, series en documentaires voor een vast bedrag per maand. Netflix is hiermee de eerste speler die in Nederland een dergelijk groot aanbod beschikbaar maakt. Gezien de recente aankondiging van RTL Nederland met de overname van Videoland zijn er meer partijen die zich opmaken om een “all you can watch” abonnement aan te gaan bieden.
2. Heeft u kennisgenomen van de privacyvoorwaarden van Netflix? 1) Ja.
3. Klopt het dat deze voorwaarden omschreven zouden kunnen worden als voorwaarden Amerikaanse stijl, dat wil zeggen dat in plaats van persoonsdataminimalisatie meer gebruik wordt gemaakt van een contract waarbij alle gegevens worden overgedragen en een definitie van persoonsgegevens die enkel direct tot de persoon herleidbare gegevens omvat?
Het klopt dat de “definitie van persoonsgegevens” in de privacyvoorwaarden van Netflix alleen direct tot de persoon herleidbare gegevens omvat.
4. Klopt het dat in Nederland ook andere gegevens onder persoonsgegevens vallen?
Ja. Volgens artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt onder een “persoonsgegeven” verstaan: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Een persoon is identificeerbaar indien hij/zij direct of indirect kan worden geïdentificeerd, bijvoorbeeld aan de hand van een identificatienummer. Bepalend is of iemands identiteit – direct of via nadere stappen - redelijkerwijs, dat wil zeggen zonder onevenredige inspanning, kan worden vastgesteld.
5. Hoe zou u gegevens over kijkgedrag kwalificeren waar misschien religieuze en seksuele voorkeuren uit vallen af te leiden?
Het gaat hier om bijzondere (gevoelige) persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wbp. Aan het verwerken van deze gegevens stelt de Wbp extra hoge eisen. Er geldt een strengere toestemmingseis dan bij gewone persoonsgegevens in die zin dat de uitdrukkelijke toestemming van betrokkene is vereist. Voor interactieve diensten betekent dit dat uitdrukkelijke toestemming pas aanwezig mag worden geacht als de betrokkene zijn verzoek voor een specifieke dienst nog eens middels een aparte klik heeft bevestigd (aldus blz. 67 van de Memorie van Toelichting op de Wbp).
6 Deelt u de mening dat persoonsgegevens ook een waarde hebben en dat door het opgeven van deze gegevens de echte kosten van deze dienst hoger liggen dan de aangeboden prijs?
Persoonsgegevens vertegenwoordigen inderdaad in het commerciële verkeer een zekere waarde. Het hangt echter van het specifieke geval en omstandigheden af welke waarde daaraan kan worden toegekend.
7 Klopt het dat Netflix dit enkel kan doen tot de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt gehandhaafd? Klopt het voorts dat er tot die tijd sprake is van een concurrentievoordeel ten opzichte van andere partijen zolang Netflix de ruimte krijgt om meer dan andere partijen in Nederland persoonsgegevens te verzamelen en door te verkopen? 8 Maakt het voor het handhaven van de Wbp nog uit dat Netflix vanuit Luxemburg opereert?
Antwoord vraag 7 en 8. De Wbp is niet van toepassing aangezien Netflix geen vestiging in Nederland heeft. Het Cbp heeft dus geen bevoegdheid om ten aanzien van Netflix handhavend op te treden. Deze onderneming valt onder de Luxemburgse privacywetgeving. De EU-privacyrichtlijn geeft een geharmoniseerd hoog niveau van gegevensbescherming. De Luxemburgse wetgeving is net als de Nederlandse Wbp een implementatie van die richtlijn. De Luxemburgse wetgeving en Nederlandse wetgeving worden geacht hetzelfde niveau van privacy te garanderen.
9 Bent u bekend met het artikel waaruit blijkt dat de stichting Kijkonderzoek meer wil weten van kijkers? 2) Ja. 10 Klopt de bewering dat Ziggo persoonsgegevens, zoals het kijkgedrag, mag doorverkopen aan derde partijen? Volstaat hier een opt-out regeling of zou hier formeel sprake moeten zijn van een opt-in regeling?
Volgens de Algemene Voorwaarden van Ziggo verstrekt dit bedrijf persoonsgegevens in beginsel niet aan derden, tenzij er een wettelijke verplichting of gerechtelijk bevel is, dit noodzakelijk is voor de dienstverlening van Ziggo of uitdrukkelijk anders is overeengekomen. Ziggo houdt geen identificeerbare persoonlijke informatie bij over het kijkgedrag, tenzij strikt noodzakelijk voor de uitvoering van de overeenkomst (zoals levering van de ‘On Demand’ of ‘TV op Bestelling’ diensten en facturering daarvan) of na uitdrukkelijke toestemming van de klant (opt-in). Wel gebruikt Ziggo deze informatie in anonieme of geaggregeerde vorm om te kunnen inventariseren en analyseren hoe en in welke mate de verschillende diensten en content worden gebruikt om dienstverlening te verbeteren.
11. Hoe verhoudt al het bovenstaande zich tot de recente uitspraak van het College bescherming persoonsgegevens inzake persoonsgegevens in smart tv’s?
De uitspraak van het Cbp onderstreept het belang van het naleven van de verplichtingen van de Wbp bij het verzamelen en bewaren van persoonsgegevens over online kijkgedrag. Gebruikers dienen heldere informatie te krijgen over het doel van de verwerking van hun persoonsgegevens en wat daar verder mee wordt gedaan. In het geval van cookies waarmee het kijkgedrag wordt vastgelegd, dient de gebruiker bovendien ondubbelzinnige toestemming te geven. Wil er sprake zijn van rechtsgeldige toestemming, dan dient er sprake te zijn van een vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
Het geven van de gelegenheid tot herstellen van een mobiel netwerk is geen beschikking
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba 16 januari 2012, ECLI:NL:OGEAA:2012:1 (Digicel / De directeur van directie telecommunicatiezaken)
Niet-ontvankelijk, telecom, Aruba. Rechtspraak.nl: Arubaanse zaak. Bij keuring van een mobiel telefoonnetwerk zijn een aantal tekortkomingen geconstateerd. Door het bieden van de gelegenheid deze te herstellen, zoals aangegeven in de brief worden geen rechtsgevolgen in het leven geroepen. Het betreft dus geen beschikking. Het bezwaar van appellant is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Overwegingen
2.5 Gelet op de inhoud ervan heeft verweerder met de brief van 19 augustus 2011 kennelijk beoogd toepassing te geven aan artikel 16, vijfde lid, van de concessie, nadat bij een (her)keuring in juli 2011 van het mobiele telefoonnetwerk van appellante een aantal tekortkomingen is geconstateerd. Met verweerder is het gerecht van oordeel dat artikel 16, vijfde lid, van de concessie geen ander doel heeft dan dat de houder van de concessie, alvorens eventueel op grond van het vierde lid een beschikking houdende afkeuring wordt gegeven, de gelegenheid wordt geboden de bij (her)keuring geconstateerde tekortkomingen te herstellen. Door het bieden van deze gelegenheid worden geen rechtsgevolgen in het leven geroepen. Eerst indien de tekortkomingen naar de opvatting van verweerder niet zijn weggenomen en hij overgaat tot het geven van een beschikking tot afkeuring als bedoeld in het vierde lid is sprake van enig rechtsgevolg. Uit de systematiek van de concessie, meer in het bijzonder artikel 16, leidt het gerecht namelijk af dat het mobiele netwerk als gevolg van een beschikking tot afkeuring niet (langer) krachtens de concessie in werking kan zijn. Een beschikking tot afkeuring kan dan ook op grond van de Lar in rechte worden aangevochten.
2.6 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van appellant, nu het niet is gericht tegen een beschikking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Lar, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Daaraan kan niet afdoen het betoog van appellante dat zij, gelet op de omvang van de investeringen, nodig om enkele van de beweerde tekortkomingen te herstellen, er groot belang bij heeft reeds voordat er definitief omtrent goedkeuring wordt besloten, het oordeel van de rechter te verkrijgen omtrent die tekortkomingen. Dit belang brengt geen verandering in het karakter van de brief van 19 augustus 2011.
2.7 Het beroep is derhalve ongegrond.
Nieuw niche kantoor Van Innis en Delarue
Former Allen & Overy colleagues Thierry van Innis en Dieter Delarue launch new Belgian IP boutique law firm, with offices in Antwerp and Brussels: Van Innis & Delarue
Thierry van Innis and Dieter Delarue announce the formation of VAN INNIS & DELARUE, a boutique law firm for creative and innovative clients, focusing on intellectual property law and related subject matters. Many existing clients are trend setting in media & entertainment, designer goods, life sciences and e-commerce & technology.
VAN INNIS & DELARUE brings together more than forty years of experience at leading international law firms. The work of the firm’s lawyers in intellectual property matters before the national courts, the Benelux Court of Justice and the Court of Justice of the European Union has led to dozens of precedents and landmark decisions. Thierry van Innis, referred to by Chambers and Partners as “the pope of trade mark law in Belgium” and qualified as a “Senior Statesman” for IP law in Belgium, has litigated more high profile trade mark cases before the Court of Justice of the European Union and the Benelux Court of Justice than any other IP lawyer. He is also still the only Belgian ever who has won a Lifetime Achievement Award at the World Leaders European IP Awards.Referring to the rationale behind the plans, Thierry van Innis commented:
“Many of our creative and innovative clients have worked with IP boutique law firms abroad, and praise the specialized IP boutique as a law firm model where lawyers can be as passionate and innovative as they are about their brands, creations and inventions. Also, they deliver the right mix of experience and specialization on one hand, and availability and a personal touch on the other hand”.
“While the specialized boutique is a law firm model which is commonly used in Belgium for other specialist areas such as tax and employment law, it is relatively new for IP matters”, Dieter Delarue added. “We are committed to position our boutique law firm among the handful of ‘go-to’ IP litigation firms in the Belgian market. Our mission is to provide clients with the highest possible quality of service. In this respect, we are pleased to begin working with a small group of people who know each other, who have worked together before, and who are all dedicated to excellence in advocacy”.
Thierry van Innis and Dieter Delarue re-unite in this new boutique, having previously worked together at Allen & Overy, until Thierry’s move to Field Fisher Waterhouse in 2009. The team will be strengthened by the arrival of Heidi Waem, an associate who also joins from Allen & Overy. The firm’s plan calls for measured growth over the next two to three years, with the objective to build a focused and specialized team of four to eight attorneys.
For more information and extensive CVs of the founders, please visit www.vaninnis-delarue.be.
Apps: techniek vs wetgeving, een dilemma
Redactioneel artikel ingezonden door Henk Bultena, DDMA.
Veel apps voldoen niet aan de privacy regels, aldus de Artikel-29 werkgroep. Maar kunnen zij überhaupt aan de wet voldoen als de dominante besturingssystemen Apple en Google hier geen mogelijkheid toe bieden? De sector ging via brancheorganisatie DDMA in gesprek met het College bescherming persoonsgegevens (CBP) en stelde een handleiding op.
Apps
“Het via GPS kenbaar maken aan vrienden waar je bent, vindt iedereen een belachelijk idee, wellicht alleen handig om toe te passen bij kleine kinderen”.
Dit gaven consumenten in 2009 aan in een onderzoek van het CBP en Regioplan . Tijden veranderen. Nu vinden veel consumenten het leuk om aan te geven waar ze zijn. Denk alleen al aan de app van Foursquare. Velen checken zich graag in bij een voetbalwedstrijd of het plaatselijk café. Bij het gebruik van GPS in een app zijn ontwikkelaars gebonden aan juridische regels, maar ook aan technische richtlijnen van besturingssystemen als Apple en Google. Hoe hier nu mee om te gaan?
Opinie Artikel 29-werkgroep
Het CBP heeft in maart 2013 een opinie van de Artikel-29 werkgroep gepubliceerd met betrekking tot apps en de verwerking van persoonsgegevens . Hierin wordt uitgelegd hoe privacyschending voorkomen kan worden. Belangrijk is dat een gebruiker duidelijk en begrijpelijk wordt geïnformeerd over, wanneer zijn persoonlijke gegevens gebruikt worden door de app (denk aan GPS, contactenlijsten, maar ook nummers als IMEI of een MAC-adres). Daarna dient er toestemming gevraagd te worden ingevolge artikel 11.7a Telecommunicatiewet (in de volksmond de cookiewet genoemd, maar de regels gelden ook voor apps). Dit moet gebeuren voordat de app informatie van het apparaat haalt of daar op plaatst. Van de verdere verwerking van persoonsgegevens door een app moet je de consument daarnaast ook op de hoogte stellen. Dit vloeit voort uit de informatieplicht van de privacywetgeving.
Techniek vs wetgeving
Hoe kan er nu geïnformeerd en toestemming gevraagd worden in lijn met de zienswijze van de Artikel-29 werkgroep? Dit is nog niet zo gemakkelijk. Apps worden aangeboden via bijvoorbeeld de App-/Play Store. Deze besturingssystemen werken met richtlijnen waaraan app ontwikkelaars zich moeten houden. Informeren gaat met Google Play met een zin als: de app heeft toegang nodig tot uw locatie. Maar in dit geval is nog niet precies duidelijk waarom de app toegang moet hebben tot de locatie. Dit kan bijvoorbeeld zijn voor het laten zien van een interactieve looproute in een app. Het is in ieder geval nu niet duidelijk geïnformeerd. Dit is dan ook niet in lijn met wat de Artikel-29 werkgroep stelt.
Mogelijke oplossing
Het CBP heeft in correspondentie met DDMA aangegeven dat de app ontwikkelaar in zijn interface zelf zal moeten voorzien in specifieke informatie over welke gegevens door hem voor welk doel worden verwerkt. Een mogelijke oplossing hiervoor is te informeren in een aparte schermmelding in de app zelf, voordat er informatie van het apparaat gehaald of geplaatst wordt. Daarna zou er op toestemming geklikt kunnen worden. App ontwikkelaars moeten een dergelijke schermmelding inbouwen in de app, wat lastig is door de richtlijnen van de dominante besturingssystemen. Deze systemen bieden geen opties om conform de Artikel 29-werkgroep te informeren en toestemming te vragen, dus moet de app ontwikkelaar zelf aan de slag. Daarnaast wordt de gebruiksvriendelijkheid er door een extra ‘pop-up’ niet beter op. Een eenvoudiger oplossing is uitgebreid te informeren in de App-/Play store zelf. Hierdoor is geen extra ‘pop-up’ melding nodig. Nadat in de App-/Play store geïnformeerd is, kan er toestemming worden gevraagd. Op dit moment is dit door de technische richtlijnen van Apple en Google echter nog niet mogelijk. De toekomst zal uitwijzen welke kant op te gaan. Tot die tijd is het informeren/toestemming vragen in de app zelf de enige oplossing.
Zie voor de handleiding: https://ddma.nl/juridisch-loket/dossiers/mobile/
Toetsmodel Privacy Impact Assessment Rijksdienst
Toetsmodel Privacy Impact Assessment Rijksdienst, Bijlage bij Kamerstukken II 2013/14, 26 643 nr. 28
Zie eerder IT 1219. 1. Wat is een PIA? Een Privacy Impact Assessment (PIA) is een hulpmiddel om bij ontwikkeling van beleid, en de daarmee gepaard gaande wetgeving of bouw van ICT-systemen en aanleg van databestanden, privacyrisico’s op gestructureerde en heldere wijze in kaart te brengen. Het PIA-toetsmodel is specifiek gericht op de Rijksdienst en bedoeld voor toepassing op alle beleidsgebieden en binnen alle rechtsdomeinen.
2. De PIA heeft de vorm van een toetsmodel/vragenlijst. Op die lijst staan zowel feitelijke en technische vragen als vragen die zijn gebaseerd op nationale en Europese juridische vereisten. Het richt zo in een vroegtijdig stadium en op hoofdlijnen de aandacht op alle onderdelen van de beoogde verwerking.
(...)
2. Wanneer is verwerking van persoonsgegevens door de Rijksdienst, inclusief ZBO noodzakelijk (en komt een PIA aan de orde)?
1. Gebruik van persoonsgegevens, waaronder door de overheid, vormt in veel gevallen een inperking van het grondrecht van bescherming van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10, leden 2 en 3 Grondwet, artikel 8 EVRM, artikel 8 EU-Grondrechtenhandvest).
2. Zodra hieraan wordt gedacht in het kader van ontwikkeling van beleid en wetgeving, en de daarmee gepaard gaande bouw van ICT-systemen en aanleg van databestanden, moet eerst worden vastgesteld of verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is voor het te bereiken doel. Hierbij speelt zowel de vraag naar subsidiariteit als proportionaliteit.
Hierboven is slechts een selectie te vinden, lees de Bijlage.