Juridische uitdagingen van 3D of additive manufacturing
Redactioneel artikel ingezonden door Ernst-Jan Louwers, Louwers IP|Technology advocaten.
3D printing/additieve manufacturing wordt bestempeld als de Derde Industriële Revolutie. Naast interessante nieuwe business modellen, introduceren deze baanbrekende technologieën ook nieuwe juridische uitdagingen. Daarbij kunt u vertrouwen op onze expertise.
De juridische uitdagingen omvatten zaken als illegale reproductie, namaak, piraterij en andere IP-kwesties; open source hardware-modellen; (product) aansprakelijkheid; strafbare feiten en handhaving.
De omvang van inbreuk op intellectuele eigendom wordt gestimuleerd door het gemak van de verspreiding van illegale kopieën via internet en het feit dat 3D-scanners en -printers beschikbaar zijn voor thuisgebruik tegen betaalbare prijzen.
Wat is 3D printing/additive manufacturing?
3D printen wordt bereikt met behulp van een additief proces, waarbij de opeenvolgend lagen materiaal in verschillende vormen op elkaar worden gelegd. 3D printen onderscheidt zich van traditionele bewerkingstechnieken, die vooral vertrouwen op de verwijdering van materiaal door methodes zoals zagen of boren (subtractieve processen). Bron: https://en.wikipedia.org/wiki/3D_printing.
Dit omvat niet alleen het afdrukken van 3-dimensionale output van polymeer of kunststof materiaal, maar ook bijvoorbeeld metaal 'sinteren', Electron Beam Melting (EBM) of Selective Laser Melting (SLM).
3D printing technologie wordt al commercieel gebruikt voor 3D-productontwerp en prototyping, bijvoorbeeld door Shapeways, een spin-out van de lifestyle incubator van Koninklijke Philips Electronics.
De technieken worden ook toegepast om tandheelkundige implantaten te printen en kunnen dienen voor de vervaardiging van protheses op maat. En waarom geen 3D-print van een huis (zie de website van de Nederlandse DUS architecten)? In hun opzet om een heel Nederlandse grachtenpand te printen, zijn zij er - naar verluidt - recent in geslaagd om een 3D-print van meer dan 2,5 meter te maken.
Illegaal kopiëren en gemak van verspreiding
Vrijwel iedereen kan ervoor kiezen om slechts één enkel exemplaar van een bepaald product (bijvoorbeeld een vaas of speelgoed konijn) te kopen, een 3D-scan van het product te maken, het gescande ontwerp met 3D processing software te verwerken en meerdere, identieke exemplaren te printen in 3D. Printen kan thuis plaatsvinden of op drukkerijen die snel in opkomst zijn. Om de zaken nog erger te maken, kan de resulterende digitale 3D-scan gemakkelijk worden verspreid via internet of andere digitale middelen, zodat anderen ook getrouwe 3D-kopieën kunnen afdrukken.
Wet en -regelgeving over intellectuele eigendom, zoals auteursrecht, modelrecht, octrooi- en merkenrecht, zijn van toepassing op deze nieuwe ontwikkelingen. En deze wetten en regels gelden ook in cyberspace en andere digitale omgevingen.
Deze ontwikkelingen zijn fascinerend vanuit intellectueel eigendomsrechtelijk perspectief. Niet alleen vanwege de gebruikelijke aspecten van de bescherming van intellectuele eigendom, zoals de bescherming van uitvindingen op het gebied van de technologie zelf. Ook het gemak van verspreiding en de moeilijkheid van handhaving van de wet- en regelgeving in de digitale online omgeving maken de ontwikkelingen uitdagend voor juristen.
Een vergelijking met de worsteling van de muziekindustrie en ebooks dringt zich op.
Bescherming en business modellen met 3D
Zoals te verwachten zijn er veel patenten op uitvindingen en werkwijzen binnen het gebied van 3D printen/additive manufacturing en rapid manufacturing. Geleidelijk zullen bepaalde essentiële octrooien aflopen waarna andere bedrijven de uitvindingen of methodes kunnen toepassen zonder de noodzaak te kiezen voor niet-inbreukmakende alternatieven of het verkrijgen van licenties.
Niettemin moeten bedrijven natuurlijk zorgvuldig opereren en het bestaande octrooilandschap onderzoeken.
Nieuwe businessmodellen zijn in opkomst en zullen ontstaan, zoals hardware dat wordt gepresenteerd in open source. Ook om bewustzijn te creëren, kunnen Creative Commons licenties in sommige gevallen voorzien in nuttige oplossingen, afhankelijk van het business model. Maar afzonderlijke licentievoorwaarden kunnen nodig zijn om adequate juridische antwoorden op de specifieke uitdagingen te bieden.
Aansprakelijkheid
Bovendien kan deze technologie ook leiden tot uitdagende aansprakelijkheids- en productaansprakelijkheidskwesties. Dealers zijn te zijner tijd wellicht in staat om hun eigen onderdelen te printen en hoeven dan geen voorraad reserveonderdelen meer aan te houden.
Wie is aansprakelijk als het geprinte reserveonderdeel defect is: de oorspronkelijke fabrikant of de wederverkoper die het defecte onderdeel heeft geprint? En wat als de partij die een onderdeel print, het oorspronkelijke ontwerp van het onderdeel wijzigt?
En is een 3D-printshop (online of offline) of andere aanbieder van additive manufacturing diensten eventueel aansprakelijk voor inbreuk op intellectuele eigendomsrechten? Moet die aanbieder onderzoeken of het 3D-ontwerp is verkregen op legale wijze? Een parallel kan worden getrokken met illegale kopieën van muziek en ebooks en in dat verband de positie van internet service providers in dat verband, en ook met veilingsites zoals eBay.
Andere juridische gevolgen
Maar ook andere interessante vragen kunnen zich voordoen die directe of indirecte juridische gevolgen hebben.
Hoe te voorkomen dat printklare 3D-ontwerpen van wapens online worden aangeboden om thuis af te drukken? Eerder dit jaar werd een 3D-ontwerp van een pistool online aangeboden. Hoewel dit wapen blijkbaar niet goed werkte en zelfs explodeerde bij het schieten, haalde het feit dat dit ontwerp online werd aangeboden, het nieuws in veel landen. In augustus 2013 werd - naar verluidt - een verder verbeterd wapen ontwikkeld dat blijkbaar wel naar behoren functioneerde.
Griezelige ontwikkelingen als deze vereisen passende antwoorden van de wetgevers die zoals gebruikelijk achter de ontwikkelingen aanlopen.
En wat als consumenten een bestaand product design kunnen aanpassen in de winkel? Zal het ontwerpen van een product maatwerk worden en meer vraaggestuurd? En in dergelijke gevallen, wie zal de eigenaar van de intellectuele eigendomsrechten zijn als een consument met een briljant idee of nieuwe vormgeving komt?
Wat zullen deze ontwikkelingen betekenen voor bestaande supply chains en commerciële en juridische relaties en rollen? Zullen resellers hun positie verliezen?
Discussie
Deze en andere onderwerpen zullen binnen de juridische beroepsgroep moeten worden besproken. We zijn al betrokken bij rapid manufacturing/3D/additive manufacturing-initiatieven en business modellen. Ook gezien onze eerdere ervaring ten aanzien van de juridische consequenties van disruptive technologieën zoals deze, nemen wij actief deel aan discussies over dit onderwerp in de nationale en internationale verenigingen zoals ITechLaw en Brainport Centre for Technology & Law.
Aarzel niet om over dit onderwerp contact op te nemen met Ernst-Jan Louwers.
Artikel Advocatenblad naar aanleiding open brief van Wouter Pors
Digitaal versus papier, Advocatenblad september 2013
'Zoekt de advocaat digitaal of op papier? Die vraag houdt de markt van juridische vakinformatie in zijn greep.'
'Bij kantoorbezoeken viel het de Haagse deken Bas Martens zo op dat advocatenkantoren bezuinigen op papieren bronnen, dat hij het hoog tijd vond de sector een signaal te geven. (...) Dat kwam hem op een stevige reactie te staan van advocaat Wouter Pors (Bird & Bird).' Zie IEF 12647 en IEF 12640.
'Deze intellectueel-eigendomspecialist stelt op de website IE-Forum.nl dat 'tegenwoordig van een advocaat verlangd kan worden dat hij tijdens een zitting kan reageren op stellingen van de wederpartij, ook met behulp van online toegang tot zijn knowhow. Een papieren bibliotheek biedt die mogelijkheid niet en voldoet dus niet meer.''
Lees hier meer.
Bewerkerschap, bewerkersovereenkomst en Google Analytics
Over het oordeel van het CBP inzake Smart TV zal vast en zeker nog veel worden gesproken. Het oordeel bevat een aantal interessante overwegingen over bijvoorbeeld het begrip persoonsgegeven (waarvan volgens het CBP sprake kan zijn indien een set gegevens van in potentie verschillende personen kunnen worden toegerekend aan een specifieke persoon, ook al is zijn naam onbekend) en de categorie "gevoelige gegevens" (zijnde gegevens die in context gevoelig zijn en waarvan de verwerking volgens het CBP al snel gebaseerd dient te zijn op uitdrukkelijke toestemming). Ik beperk me hier echter tot enkele overwegingen over de bewerker, de bewerkersovereenkomst en de kwalificatie van de Google Analytics.
In de praktijk wordt wellicht te snel aangenomen dat sprake is van een bewerker, ook als de kern van de dienstverlening niet het verwerken van persoonsgegevens is. Het CBP lijkt te suggereren dat in geval van bewerking altijd een specifieke bewerkersovereenkomst moet worden gesloten en niet mag worden teruggevallen op de overige bepalingen van dienstverleningsovereenkomst waar de bewerking deel vanuit maakt. Daarnaast voorzie ik nog een pittige discussie over de rol van de Google bij het leveren van Analytics-diensten. Als Google, zoals het CBP stelt, bewerker is, dienen alle gebuikers van Google Analytics bewerkersovereenkomsten te sluiten met Google, en Google lijkt dat vooralsnog te weigeren.
Polo van der Putt, Vondst Advocaten.
In veel IT-dienstverlening krijgt de IT-leverancier persoonsgegevens van zijn klant onder zich. De klassieke vraag is dan of de dienstverlener kwalificeert als verantwoordelijke of bewerker. De MvT bij de WBP zegt daarover (p. 62):
"Het bewerkersbegrip is in principe van toepassing op verschillende vormen van dienstverlening. Uitgangspunt is daarbij dat de dienstverlening betrekking heeft op het verwerken van persoonsgegevens. Zodra de gegevensverwerking een uitvloeisel is van een andere vorm van dienstverlening, is de dienstverlener daarvoor zelf verantwoordelijk. Een advocaat die namens een cliënt optreedt of een telemarketingbedrijf dat in opdracht van een derde onderzoek verricht, is bijvoorbeeld zelf verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens die in het kader van hun taak plaatsvindt. [...] Er is sprake van facilities management indien gebruik wordt gemaakt van de diensten van een serviceverlenend bedrijf op het gebied van de automatisering. Dit bedrijf zet bijvoorbeeld een informatieverwerkend systeem ten aanzien van de salarisadministratie van de opdrachtgever onder eigen verantwoordelijkheid op, implementeert het en voert het uit ten huize van de opdrachtgever. Indien de opdrachtgever enkel de automatiseringsfunktie heeft uitbesteed en deze heeft losgekoppeld van de beleidsfunctie met betrekking tot de informatievoorziening (de aansturing, de zeggenschap over bijvoorbeeld welke gegevens worden opgenomen) en dit zodanig heeft neergelegd in zijn overeenkomst met het bureau, zal van het servicebureau niet kunnen worden gezegd dat het persoonsgegevens verwerkt."
In de contractpraktijk wordt er in steevast van uitgegaan dat de dienstverlener bewerker is. Ik ben van mening dat er in veel gevallen echter wel iets voor te zeggen is dat de dienstverlener geen bewerker is. De dienstverlening van een automatiseringsbedrijf ziet doorgaans immers niet primair op de verwerking van persoonsgegevens; de eventuele verwerking is slechts een bijzaak van de autmatiseringsfunctie, een uitvloeisel van de overige dienstverlening. Vaak zal een IT-dienstverlener ook helemaal niet kunnen vaststellen of er persoonsgegevens worden verwerkt, omdat hij geen toegang heeft tot de data en applicaties die hij host. Maar als de IT-dienstverlener geen bewerker is, is hij dan automatisch verantwoordelijke? Naar mijn idee niet. Een IT-dienstverlener bepaalt immers niet zelf het doel van de bewerking van de persoonsgegevens; het zijn de gegevens van zijn klant.
Dat kan dan tot geen andere conclusie leiden dat er gevallen zijn waar een IT-dienstverlener én geen bewerker én geen verantwoordelijke is. Die conclusie hoeft overigens geen schokkende effect te hebben op privacybescherming. Art. 6 WBP (zorgvuldigheid) zal al snel met zich meebrengen dat een klant die gegevens opslaat bij een derde, onder welke gegevens ook persoonsgegevens kunnen zitten, afspraken maakt over beveiliging, het opvolgen van instructies en het verbod op eigen gebruik.
Als sprake is van een bewerkersrelatie eist de WBP een bewerkersovereenkomst (art. 14). Mijn ervaring is dat de meeste dienstverleningscontracten daartoe een clausule "persoonsgegevens" bevatten. Slechts in een uitzonderlijk geval wordt een separate bewerkersovereenkomst gesloten. De vraag is of een in het contract ingebedde clausule voldoende is. Het CBP zegt in haar Smart -TV oordeel het volgende (p. 63):
"De overeenkomst [bewerkersovereenkomst, PVDP] moet naar zijn aard betrekking hebben op de gegevensverwerking. De overeenkomst mag niet betrekking hebben op een vorm van dienstverlening waar
de gegevensverwerking slechts een uitvloeisel van is."
Moet het standpunt van het CBP nu zo worden uitgelegd dat de privacyclausule/separate bewerkersovereenkomst op zich zelf moet staan? Dat lijkt mij niet zonder meer het geval. Zo eist de WBP dat een bewerkersovereenkomst de beveiliging van persoonsgegevens regelt. In IT-dienstverleningscontracten wordt beveiliging vaak uitgebreid geregeld, bijv. door verwijzing naar ISO 27001 en specifieke beveiligingseisen van de klant. Die eisen gelden dan voor alle gegevens, waaronder de evt. persoonsgegevens. Betoogd kan worden dat, indien de beveiliging contract-breed afdoende is geregeld, daarmee ook is voldaan aan de beveiligingseisen uit de WBP. Is het dan echt nodig deze afspraken expliciet te herhalen in de privacyclausule/bewerkersovereenkomst?
Het CBP is van mening dat Google persoonsgegevens verwerkt. Terzake van het plaatsen en lezen van Google Analytics-cookies zegt het CBP (p. 57):
"Voor Google zijn deze gegevens op zichzelf persoonsgegevens. De toegepaste maskering van het laatste octet van het IP-adres leidt weliswaar tot verminderde herleidbaarheid (een groep van maximaal 254 verschillende gebruikers), maar er is, door de aanwezigheid van bijkomende gegevens als tijdstip en URL-referrers, gedurende de verzameling van de gegevens door Google, geen onevenredige inspanning nodig om het surfgedrag en appgebruik tot een individuele betrokkene te herleiden"
Het CBP is van mening dat Google bewerker is en dat een bewerkersovereenkomst noodzakelijk is. De standaardvoorwaarden van Google zijn daarvoor onvoldoende. Uit het oordeel blijkt dat Google weigert een bewerkersovereenkomst aan te gaan, omdat zij van mening is geen persoonsgegevens te verwerken. Dat plaatst gebruikers van Google Analytics voor een dilemma. Twee opvattingen staan tegenover elkaar. Gebruikers van Google Analytics weten nu dat het CBP al snel van mening zal zijn dat sprake is van een bewerkersrelatie. Bij gebreke van een bewerkersovereenkomst zal de gebruiker in de ogen van het CBP dus in overtreding zijn van de WBP. Het is te verwachten dat hier verdere discussies over zullen volgen.
Ik denk dat het een goede zaak is dat het CBP zich duidelijk uitlaat over belangrijke onderwerpen als persoonsgegevens, gevoelige gegevens en bewerking. Zoals vaker bij persoonsgegevens blijft het echter onzeker welke visie de juiste is. Het blijft een kwestie van interpretatie en de (hoogste) rechter heeft zich er nog niet over uitgelaten.
CBP: persoonsgegevens via smart tv’s verzameld in strijd met wet
TP Vision niet transparant over verzamelen en bewaren gegevens online kijkgedrag
Uit het persbericht: TP Vision verzamelt en bewaart per smart tv wanneer er tv wordt gekeken, welke uitzendingen en apps favoriet zijn, welke uitzendingen de tv-kijker opneemt, welke video's deze huurt en welke 'uitzending gemist'-uitzendingen deze bekijkt. Dit zijn persoonsgegevens waarover mensen zelf zeggenschap moeten hebben. Dat betekent dat gebruikers van smart tv’s informatie moeten krijgen over het feit dat TP Vision deze gegevens van hen verzamelt en wat het bedrijf daarmee doet.
Lees het rapport van definitieve bevindingen onderzoek smart tv's
Lees verder
Ontbindingsverklaring ICT-opdracht niet gerechtvaardigd
Uitspraak mede ingezonden door Joost Linnemann Christoph Jeloschek, Kennedy Van der Laan en Martijn Beenker, Ketchum Amsterdam.
Rechtspraak.nl: Contradictoir. Complexe, langlopende ICT-opdracht met betrekking tot het ontwikkelen en implementeren van (maatwerk-) software. Ontbindingsverklaring door de klant niet gerechtvaardigd. Verzuim. Ingebrekestelling. Uitleg overeenkomst. JBZ en Alert c.s. zijn in juli 2008 gezamenlijk begonnen aan een complex software-ontwikkelproject. Het einddoel van dit project was het implementeren van het oorspronkelijk Portugese softwareproduct Alert® in de organisatie van JBZ. Van Alert Portugal werd een leidende rol verwacht bij de verdere ontwikkeling van Alert®. De complexe samenwerkingsrelatie die partijen met de ROVK zijn aangegaan, was in hoge mate gebaseerd op wederzijds vertrouwen, en het welslagen van het project was afhankelijk van het voortdurend onderling afstemmen van ieders professionele inbreng.
JBZ stelt dat Alert c.s. ernstig tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen en verzuimd heeft deze tekortkomingen tijdig te herstellen. JBZ vordert primair een verklaring voor recht dat de ROVK door JBZ op rechtsgeldige wijze is ontbonden bij brief van 3 oktober 2011, dan wel, subsidiair de ROVK per datum vonnis wordt ontbonden. De rechter wijst de vorderingen af en oordeelt dat er geen ongedaanmakingsverbintenissen zijn ontstaan. Alert c.s. is evenmin gehouden tot (aanvullende) vergoeding van uit de gestelde tekortkomingen voortvloeiende schade.
4.6. JBZ heeft niet, althans niet gemotiveerd, gesteld dat ten tijde van het uitbrengen van haar ontbindingsverklaring (dan wel op enig moment daarna) sprake was van een blijvende of tijdelijke onmogelijkheid van nakoming aan de kant van Alert c.s.. Dat betekent dat het bestaan van verzuim aan de kant van Alert c.s. een vereiste is.
a. Verzuim ingetreden zonder ingebrekestelling?a.1. Fatale deadlines?
4.10. (...) Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat de in het CP opgenomen opleverdata in zoverre flexibel waren dat zij gedurende het project steeds vatbaar waren voor (of zelfs uitgangspunt van) nadere onderhandeling. Het enkele verstrijken van deze termijnen heeft aldus niet geleid tot het intreden van verzuim aan de zijde van Alert c.s.. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat partijen steeds gezamenlijk verantwoordelijk zijn geweest voor het projectmanagement en ook allemaal vertegenwoordigd waren in de Stuurgroep.
a.2. Verzuim ingetreden door mededelingen van Alert c.s.?
4.11. (...) JBZ heeft niet onderbouwd uit welke mededelingen van Alert c.s. zij heeft afgeleid – en ook heeft mogen afleiden – dat Alert c.s. niet langer bereid was om haar contractuele verplichtingen na te komen. Uit de houding van Alert c.s. tijdens de onderhandelingen in de zomer van 2011 en/of de door haar voorgestelde tekstuele aanpassingen van de concept-LOI kan dat in elk geval niet worden afgeleid.
Slotconclusie ten aanzien van de vorderingen gegrond op ontbinding
4.28. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat aan JBZ niet de bevoegdheid toekwam om de ROVK op 3 oktober 2011 buitengerechtelijk te ontbinden en dat haar vordering tot ontbinding van die overeenkomst door de rechter evenmin kan slagen. Dit leidt ertoe dat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van de vraag of sprake was van een toerekenbare tekortkoming van Alert c.s. Dit onderwerp zal dan ook onbesproken blijven.
4.29. JBZ heeft bewijs aangeboden van de stellingen die zij in het kader van haar beroep op ontbinding heeft ingenomen, maar zij heeft in dat verband geen feiten gesteld of te bewijzen aangeboden die kunnen leiden tot een ander oordeel dan hiervoor is gegeven. Daarom gaat de rechtbank aan haar bewijsaanbod voorbij.
4.30. De slotconclusie is dat de primair en subsidiair gevorderde verklaringen voor recht zullen worden afgewezen en dat geen ongedaanmakingsverbintenissen zijn ontstaan. Alert c.s. is evenmin gehouden tot (aanvullende) vergoeding van uit de gestelde tekortkomingen voortvloeiende schade.
Opzegging
4.31. Nu Alert c.s., zoals hiervoor onder 4.27. reeds is besproken, geen verweer heeft gevoerd tegen de stelling van JBZ dat zij de contractuele relatie tussen partijen op 3 oktober 2011 door opzegging heeft beëindigd tegen 3 oktober 2012, zal de meest subsidiair door JBZ gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen als hierna te melden.
4.32. Voor zover de vordering van JBZ aldus moet worden begrepen dat zij óók in het geval de ROVK door opzegging is geëindigd aanspraak maakt op vergoeding van schade door Alert c.s., overweegt de rechtbank dat de ROVK daarvoor geen aanknopingspunten biedt en dat JBZ ook geen (andere) feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op basis waarvan een op Alert c.s. rustende schadevergoedingsverplichting zou moeten worden aangenomen.
5 De beslissingDe rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat de Raamovereenkomst van 16 juli 2008 (inclusief de Nadere Overeenkomsten en Bijlagen) bij brief van 3 oktober 2011 rechtsgeldig door JBZ is opgezegd tegen 3 oktober 2012,
5.2. veroordeelt JBZ in de proceskosten, aan de zijde van Alert c.s. tot op heden begroot op € 10.043,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de beslissing omtrent de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBOBR:2013:4678 (pdf)
Advies RvS - Meldplicht datalekken
Advies RvS 16 augustus 2013, Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Telecommunicatiewet in verband met de invoering van een meldplicht bij de doorbreking van maatregelen voor de beveiliging van persoonsgegevens (meldplicht datalekken), Kamerstukken II 2012/13, 33 662 nr. 4.
Zie eerder IT 1202. Zie ook Koninklijke Boodschap, Voorstel van Wet en Memorie van Toelichting. Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 14 september 2012 en het nader rapport d.d. 12 juni 2013, aangeboden aan de Koning door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Economische Zaken. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Inhoud:
1. Splitsing
2. Verruiming gebruik camerabeelden strafbare feiten
3. Meldplicht datalekken
Lees verder
Regisseurs versus Kabelexploitanten in kort geding
Kracht advocatuur juridische blog: Op woensdag 14 augustus 2013 vond een kort geding plaats van de collectieve beheersorganisatie (‘CBO’) voor regisseurs, VEVAM, tegen de kabelexploitanten UPC en Ziggo. Aan de kant van de exploitanten bevond zich ook de gevoegde partij RoDAP, een conglommeraat van kabelaars, producenten, commerciële en publieke omroepen.
Lees verder
Personalia: Louwers breidt verder uit
Sabine van Rienen versterkt het advocatenteam van Louwers IP|Technology Advocaten. Sabine van Rienen was al aan het kantoor verbonden als paralegal/juridisch medewerker. Zij studeerde af in juni 2012 aan de Universiteit van Tilburg.
Zie hier het persbericht.
Dat eigendom bij Effice is gebleven vindt bevestiging in de overeenkomst
Vzr. Rechtbank Rotterdam 12 juli 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:6357 (Incorporated Effice Software North America Inc. tegen SDF-Effice B.V.)
Intellectueel eigendomsrecht. Software. Betrokkenheid curator. Geldigheid en uitleg overeenkomst.
ESNA drijft een onderneming die zich richt op de ontwikkeling en distributie van handelssoftware voor alle soorten ondernemingen in de glastuinbouwsector, waaronder de sierteeltsector. Effice B.V. richt zich ook op software voor de automatisering in de sierteeltsector (hierna: de Effice-software). Tussen Effice B.V., [C] en [D] enerzijds en ESNA anderzijds is een overeenkomst, genaamd “Software Distribution and Marketing Agreement”, gesloten (zie r.o. 2.5 en 2.6).
Aan Effice B.V., [C] en Matrix is medio maart 2013 een voorlopige surseance van betaling verleend. Zij zijn alle op 22 maart 2013 in staat van faillissement verklaard. De curator in de faillissementen van Effice B.V., [C] en Matrix (hierna tezamen: Effice c.s.) heeft het immateriële actief van Effice c.s. op 12 april 2013 verkocht en geleverd aan SDF. De curator heeft daaraan voorafgaand de overeenkomsten vernietigd dan wel ontbonden. ESNA stelt zich op het standpunt dat SDF inbreuk maakt op haar intellectuele eigendomsrechten rustende op de Effice-software (auteurs-, handelsnaam- en merkrechten (beeldmerken, logo’s)).
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. In artikel 12.1 van de overeenkomsten staat letterlijk dat Effice B.V. gerechtigde blijft op de intellectuele eigendomsrechten op de Effice-software. Dat de eigendom bij Effice B.V. is gebleven vindt bevestiging in de tekst van de considerans, in artikel 6.2 en in de in artikel 11.2 gebezigde term “license fee”.
ESNA eigenaar op grond van de onder 2.5 en 2.6 geciteerde overeenkomsten?
5.7. Uit het bepaalde in de - door [A] opgestelde en met [D] en hun juridisch adviseur (aangenomen mag worden dat zij alle drie in meer of mindere mate aan te merken zijn als professionals in het betreffende markt-/juridisch segment) besproken - overeenkomsten van 14 november 2011 en 4 september 2012 kan dit in elk geval niet worden afgeleid.
5.7.1. Immers, in artikel 12.1 van bedoelde overeenkomsten staat letterlijk dat Effice B.V. gerechtigde blijft op de intellectuele eigendomsrechten op de Effice-software. Dat is Effice B.V. eventueel tezamen met de “co-authors”; dat ESNA een “co-author” op het oorspronkelijke softwareprogramma is, is gemotiveerd betwist door SDF en vindt verder ook geen steun in de overgelegde stukken. Dat de eigendom bij Effice B.V. is gebleven vindt bevestiging in de tekst van de considerans, in artikel 6.2 en in de in artikel 11.2 gebezigde term “license fee”. Daartegenover staat slechts de tekst van artikel 12.2 “Effice hereby fully, without limitation and irrevocably assigns and transfers [Nb. arcering en onderstreping vzr] any and all Intellectual Property Rights relating to the Software (…) for Distributors territory to Distributor”, doch daarmee is in de gegeven omstandigheden en bezien in de gehele context van de overeenkomsten niet voldoende aannemelijk geworden dat wordt bedoeld overdracht van intellectuele eigendomsrechten (van het oorspronkelijke softwarepakket) aan ESNA te bewerkstelligen.Hoewel in beginsel het auteursrecht (vergelijk artikel 2 Aw) met het oog op overdracht splitsbaar is naar bijvoorbeeld landsgrenzen en in zoverre de door ESNA verdedigde constructie (dat beoogd is de rechten voor bepaalde regio’s over te dragen) denkbaar is, was in die bedoeling voor de formulering van artikel 12.1 en considerans A geen denkbare reden. Die bedoeling had daar juist heel eenvoudig verwoord kunnen worden. Het ligt veeleer voor de hand dat partijen bij de overeenkomsten van 14 november 2011 en 4 september 2012 bedoeld hebben te bereiken dat Effice B.V. respectievelijk Effice B.V. en zekerheidshalve [C] en [D] een zeker gebruiksrecht/licentie aan ESNA toekent/toekennen. Dit kan ook worden afgeleid uit het bepaalde in artikel 11 van die overeenkomsten; op grond van de tekst van dat artikel is niet aannemelijk dat ESNA voor intellectuele eigendomsrechten, naast de distributierechten, zie artikel 11.2, een (redelijke) prijs heeft betaald. De voorzieningenrechter vindt buiten de context van de overeenkomsten bevestiging van haar voorlopig oordeel dat bedoeld is een gebruiksrecht en niet de alomvattende intellectuele eigendomsrechten aan ESNA over te dragen in bijvoorbeeld productie 7 van SDF (een e-mail van [A] van 22 november 2012 te 5:42 uur aan o.a. [D]): “Masterplan Effice: (…) Stap 5: (woensdag 28-11) ESNA verstrekt lening aan Effice B.V. waarbij IP alle software verpand wordt”.
5.7.2. Het bepaalde in artikel 20.3 (ook bezien in verhouding tot de artikelen 12.1 en 12.2) en artikel 20.6 van de overeenkomsten doet aan het voorgaande niet af. Meer specifiek geldt ten aanzien van het bepaalde in artikel 20.3 (“In the case of failure or dissolution of Effice, all rights and obligations under this Agreement shall inure to the Distributor.”) dat de inhoud van deze bepaling geen effect kan sorteren, gelet op het bepaalde in artikel 35 Fw. Immers, voor de overdracht van deze rechten is levering vereist. Met het intreden van het faillissement van Effice c.s. is vooralsnog de curator daartoe de enige beschikkingsbevoegde (behoudens hetgeen hierna onder 5.13 is overwogen). De curator heeft juist de overeenkomsten van 14 november 2011 en 4 september 2012 (primair) vernietigd en de immateriële activa aan SDF geleverd. Het stond partijen voorshands niet vrij om in strijd met de wettelijke regeling levering overbodig te achten.
5.7.3. Denkbaar is, zoals ESNA heeft gesteld, dat sprake is van min of meer uitgebreide aanpassingen in de software door haar. In dat geval zou ESNA een beroep op het bepaalde in artikel 8.6 van de overeenkomsten van 14 november 2011 en 4 september 2012 toekomen. Daartoe is echter, in het kader van dit kort geding, onvoldoende concreet gesteld. Niet aannemelijk is geworden dat ESNA de in dat artikellid bedoelde - min of meer ingrijpende - herzieningen heeft aangebracht in de oorspronkelijke Effice-software. Bovendien laat deze bepaling de rechten op de oorspronkelijke software onverlet en tussen partijen staat vast dat geen sprake is van een door ESNA ontwikkeld geheel nieuw, zelfstandig programma.5.8. De stelling van ESNA dat [D] tegenover afnemers zou hebben verklaard dat de intellectuele eigendomsrechten op de Effice-software bij een entiteit in Canada zouden rusten leidt niet tot een andere conclusie dan de voorgaande. Hoewel een dergelijke uitlating er mogelijk op zou kunnen wijzen dat toch bedoeld was deze rechten aan ESNA over te dragen, is evenzeer denkbaar dat [D] op de distributierechten/licenties heeft gedoeld.
5.9. Verder geldt dat, naar eigen zeggen van ESNA (pleitnotitie punt 3), het de bedoeling was dat de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van de Effice-software zouden worden ondergebracht in een aparte entiteit, een software holding, waarin [D] en [A] de directie zouden moeten gaan voeren en al dan niet naast investeerders de aandelen zouden gaan houden. Tegelijkertijd stelt ESNA en staat in feite vast dat deze holding niet is opgericht. Daargelaten of de overdracht van de intellectuele eigendomsrechten nu beoogd was, gerealiseerd/voltooid is dit doel in elk geval niet. Aan wie dit te wijten is doet thans niet ter zake. Aan de als productie 1 bij dagvaarding overgelegde PowerPoint presentatie waarop ESNA zich beroept en die in lijn met haar redenering lijkt te zijn kunnen in deze procedure geen verstrekkende rechten worden ontleend (sprake is van een ‘pitch’). Daaruit kan ook niet worden afgeleid dat ESNA de IP Holding zou worden die de intellectuele eigendomsrechten in de beoogde samenwerkingsstructuur zou gaan houden en dus evenmin dat zij zonder meer intellectuele eigendomsrechten op de Effice-software geldend zou kunnen gaan maken. In tegendeel, beoogd lijkt oprichting van een aparte entiteit, los van de entiteit die optreedt als distributeur/exploitant die ESNA onmiskenbaar is.
Conclusie
5.14. In de gegeven omstandigheden waarin op dit moment in deze tegen enkel SDF aangespannen procedure geen uitsluitsel kan worden gegeven over de geldigheid en de uitleg van de overeenkomsten van 14 november 2011 en 4 september 2012, maar voorshands de visie van SDF aannemelijker voorkomt dan die van ESNA, acht de voorzieningenrechter in het kader van een belangenafweging, mede uit pragmatische overwegingen, onvoldoende grond aanwezig om in de situatie zoals deze thans bestaat wijziging te brengen door toewijzing van de vorderingen van ESNA. De continuïteit in de exploitatie en distributie van de Effice-software is daarbij van doorslaggevend belang geacht, als ook de marktpositie van beide partijen. Namens SDF is ter zitting verklaard dat zij bezig is met de uitrol van het door haar gemaakte plan van aanpak; zij heeft onder meer met betrekking tot de Effice-software een helpdesk opgezet en heeft in dat verband mensen aan het werk. De bestaande klanten zijn ook geïnformeerd over de overdracht. Haar doel is dat de bestaande klanten hun vertrouwen terugwinnen in het product en klant blijven. SDF richt zich daarbij eerst op Nederland, op de (ongeveer 300) Nederlandse klanten en (5) Belgische klanten. Zij is voornemens in de toekomst met de Effice-software de grens over te gaan. Voor rekening en risico van ESNA dient in dit kader voorshands te blijven dat zij haar gestelde (financiële) belangen niet eerder heeft veiliggesteld. Het voorgaande geldt ook nu op dit moment niet uit te sluiten valt dat in een bodemprocedure ten voordele van ESNA zal worden beslist.
6. De beslissing
De voorzieningenrechterin het incident
6.1. compenseert de kosten van de procedure in het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,in de hoofdzaak
6.2. wijst de vorderingen af,
6.3. veroordeelt ESNA in de proceskosten, aan de zijde van SDF tot op heden begroot op € 1.405,00, te vermeerderen met nakosten ad € 131,00 (respectievelijk € 199,00 ingeval van betekening van dit vonnis),
6.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBROT:2013:6357 (pdf)
CBP adviseert over nadere uitwerking basisregistratie personen
CBP, Brief aan minister van Binnenlandse zaken inzake nadere uitwerking basisregistratie personen, z2013-00339, CBPweb.nl
Op verzoek van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft het College bescherming persoonsgegevens (CBP) geadviseerd over het ontwerpbesluit basisregistratie personen (BRP). Dit ontwerpbesluit bevat de nadere uitwerking van bepalingen uit de Wet BRP. Het CBP adviseert het ontwerpbesluit op een aantal punten aan te passen.
SILA
Een van die nadere uitwerkingen is de opname van een lijst van derden (niet-overheidsorganen) die werkzaamheden verrichten met een gewichtig maatschappelijk belang en die daarom systematisch gegevens uit de basisregistratie verstrekt krijgen. De Stichting Interkerkelijke Ledenadministratie (SILA) wordt hierbij als derde genoemd. Het CBP vraagt zich echter af of het bijhouden van een kerkelijke ledenadministratie onder de definitie van ‘gewichtig maatschappelijk belang’ valt zoals geformuleerd in de Wet BRP. Het CBP acht de opname van SILA als derde onvoldoende onderbouwd en adviseert deze nader te motiveren. Verder wil het CBP benadrukken dat het enkele feit dat iemand een SILA-afnemersindicatie achter zijn of haar naam heeft staan in de basisregistratie prijsgeeft dat deze persoon lid is van een kerkgenootschap. Daarmee is er sprake van het verwerken van bijzondere persoonsgegevens en dit behoeft daarom een nadere motivering.BSN en derden
Het CBP had in zijn eerdere advies over de Wet BRP al gewezen op de te algemene formulering van het artikel in deze wet dat de verwerking van het burgerservicenummer (BSN) door niet-overheidsorganen regelt. Hoewel het artikel is aangepast, kan dit toch nog tot interpretatieverschillen leiden. Het artikel behoeft derhalve nog een nadere verduidelijking. Het CBP benadrukt hierbij dat het verwerken van het BSN door niet-overheidsorganen een bedreiging voor de persoonlijke levenssfeer kan vormen.Achtergrond brp en Wet BRP
De basisregistratie personen (brp) is de toekomstige opvolger van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). De Wet GBA wordt daartoe vervangen door de Wet BRP. Het wetsvoorstel BRP is op 2 juli 2013 aangenomen door de Eerste Kamer (Kamerstukken 33 219).