Gepubliceerd op woensdag 3 september 2014
Geen sprake van onvoorziene omstandigheden waardoor de overeenkomst tussentijds kan worden opgezegd
Rechtbank Oost-Brabant 20 augustus 2014, IT 1594 (eiseres tegen gedaagde)
Uitspraak ingezonden door Reinout Rinzema, Ventoux. Op 22 september 2011 is tussen partijen een ‘Total Service’ overeenkomst tot stand gekomen. De Overeenkomst is aangegaan voor een periode van drie jaar, ingaande 1 oktober 2011. [gedaagde] heeft op grond van de Overeenkomst een licentie verkregen ten aanzien van het gebruik van de programmatuur zoals omschreven in de offerte. [gedaagde] heeft de Overeenkomst per 1 juli 2013 opgezegd. Door gedaagde gestelde tekortkomingen in de nakoming leveren geen - onvoorziene - omstandigheden op waardoor de overeenkomst tussentijds kan worden opgezegd.
4.2. Nu [gedaagde] niet bevoegd was tot opzegging van de Overeenkomst heeft haar opzegging niet tot beëindiging van de Overeenkomst geleid. Haar verweer dienaangaande slaagt daarom niet. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld zodat de rechtbank aan beoordeling daarvan toekomt.
4.3. Ter onderbouwing van haar primaire vordering heeft [gedaagde] aangevoerd dat het rechtsgevolg van de op 18 april 2013 gezonden brief moet worden aangemerkt als een buitengerechtelijke ontbinding op termijn. In aanmerking nemende echter dat [gedaagde] uitdrukkelijk heeft gekozen voor opzegging van de Overeenkomst in plaats van voor ontbinding daarvan en dat in die brief van 18 april 2013 enkel de Overeenkomst wordt opgezegd, zonder dat daarbij van ontbinding sprake is, kan deze brief niet worden aangemerkt als een ontbindingsverklaring als bedoeld in artikel 8 van de Overeenkomst. Aan toewijzing van de primaire vordering staat bovendien in de weg dat gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een tekortschieten in de nakoming van een wezenlijke verplichting als bedoeld in die bepaling en dat ontbinding op termijn niet mogelijk is.
4.6. De slotsom van het voorgaande is dat de Overeenkomst niet door opzegging en evenmin door ontbinding is geëindigd. In artikel 5 van de Overeenkomst is bepaald dat deze is aangegaan voor een periode van drie jaar en dat zij stilzwijgend telkens automatisch met één jaar wordt verlengd, tenzij [gedaagde] uiterlijk 12 maanden vóór de afloop van de Overeenkomst deze schriftelijk per aangetekend schrijven beëindigt. De brief van [gedaagde] van 18 april 2013 kan als zodanige beëindiging worden gezien zodat de overeenkomst per 1 oktober 2014 eindigt. De in conventie gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.