Vordering tot overlegging van stukken komt neer op fishing expedition
Rechtbank Gelderland 2 juli 2014, IT 1592 (Rabobank tegen gedaagde)
Incidenteel vonnis. Kredietovereenkomst. Gedaagde was bestuurder van Prignis, een aannemings- en adviesbedrijf op het gebied van bouwkundige brandpreventie. Tussen Prignis en Rabobank bestond een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan ten gunste van Rabobank een pandrecht is gevestigd op onder meer debiteurvorderingen van Prignis. Het faillissement van Prignis is in november 2013 wegens gebrek aan baten opgeheven. Rabobank sommeert gedaagde aan zijn borgbetalingsverplichting te voldoen. De door gedaagde ingestelde incidentele vordering tot overlegging van stukken wordt afgewezen. Voor zover gegrond op artikel 22 RV, omdat partijen op grond van dat artikel geen vorderingsrecht toekomt. Eveneens afgewezen voor zover gegrond op artikel 843a RV, omdat sprake is van een zogenaamde fishing expedition.
5.1.
[gedaagde] heeft onder meer gevorderd om Rabobank, op grond van art. 22 Rv, te bevelen de hiervoor onder punt 4.1. weergegeven gegevens te verschaffen. Hieromtrent wordt overwogen dat het slechts aan de rechter is om eventueel in de bodemprocedure op de voet van art. 22 Rv (een van de) partijen te bevelen bepaalde bescheiden over te leggen en niet aan [gedaagde]. Partijen komt op grond van art. 22 Rv geen vorderingsrecht toe. Reeds hierom strandt dit deel van de vordering.
5.8. Naar het oordeel van de rechtbank is van voldoende concreet aangewezen en afgebakende bescheiden met betrekking tot (bijvoorbeeld) bij naam genoemde debiteuren of gespecificeerde vorderingen in dit geval geen sprake. De vordering van [gedaagde] komt er immers op neer dat Rabobank de afschriften van alle stukken die, op welke wijze dan ook, te maken hebben met de door Rabobank aangevangen incasso van de aan haar verpande debiteuren overlegt. Daarmee heeft de vordering van [gedaagde] trekken van een fishing expedition, waarvoor art. 843a Rv nadrukkelijk geen ruimte biedt.