IT 4685
27 november 2024
Uitspraak

Gemeente moet concessieopdracht voor lichtmastreclames Europees aanbesteden

 
IT 4684
26 november 2024
Uitspraak

Hof geeft verduidelijking over niet-verplichte persoonsgegevens

 
IT 4683
26 november 2024
Uitspraak

Meta mogelijk schadeplichtig wegens tekortschietende licentieonderhandelingen met Pictoright

 
IT 1807

Bedrijfsgeheime broncode geen reden om deskundige inzage te weigeren

Beschikking Rechtbank Den Haag 8 juli 2015, IT 1807 (Autodesk tegen ZWCad Soft)
Beschikking ingezonden door Mark Egeler, Freshfields Bruckhaus Deringer. Auteursrecht. Bewijs. Know how. Autodesk ontwikkelt en verhandelt Computer-Aided Design-programma genaamd AutoCAD sinds 1982, de broncode is een bedrijfsgeheim. ZWSoft heeft een ZWCAD en ZWCAD+-versie op de markt gebracht. De voorzieningenrechter beveelde een kopie van de broncodes van ZWCAD+ af te geven [IEF 13846]. Autodesk verzoekt om een voorlopig deskundigenbericht om overname van (delen van de) broncode te bevestigen. De rechtbank houdt de beslissing niet aan ex 12 Rv tot in de Amerikaanse zaak - die enkel op handelingen daar betrekking heeft - de discovery is uitgevoerd. Dat de broncode een bedrijfsgeheim is, vormt geen gewichtige reden om inzage te weigeren via een deskundige. De deskundige ontvangt een onderzoeksprotocol en het voorschot op de kosten voor de deskundige (€125.000) dient Autodesk te deponeren.

gronden verzoek
4.7. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het verzoek van Autodesk aan de eisen van artikel 202 Rv. Het verzochte onderzoek dient er immers toe bewijs te verkrijgen van feiten die zij zal hebben te bewijzen in de Nederlandse bodemprocedure, te weten — samengevat — dat de broncodes van ZWCAD+ of delen daarvan overeenstemmen met de broncode van AutoCAD.

4.8. Het verweer van ZWCAD dat de beantwoording van de vraag of de broncodes van ZWCAD+ zijn ontleend aan de broncode AutoCAD een juridische vraag is die niet door een deskundige kan worden beantwoord, kan worden gepasseerd. Het deskundigenonderzoek heeft niet tot doel die juridische vraag te beantwoorden, maar de feitelijke vraag in hoeverre de broncodes van ZWCAD+ overeenstemmen met de broncode van AutoCAD.
4.9. Het verweer van ZWCAD dat zij de broncode van ZWCAD+ niet kan hebben ontleend omdat Autodesk de broncode van haar AutoCAD programma geheim pleegt te houden, kan evenmin doel treffen. Het verzochte onderzoek dient er immers onder meer toe om bewijs te verzamelen van de stelling van Autodesk dat haar geheimhoudingsmaatregelen op een of andere manier zijn omzeild.

4.10 (...) Het voorlopig deskundigenbericht dient er juist toe om Autodesk in de gelegenheid te stellen bewijs te verzamelen dat kan worden ingebracht in de bodemprocedure of dat Autodesk meer zekerheid geeft over de beslissing om de bodemprocedure al dan niet voort te zetten.

4.13. Het feit dat de broncode van ZWCAD+ een bedrijfsgeheim van ZWCAD is, vormt in dit geval geen gewichtige reden om de inzage te weigeren. In het kader van het onderzoek zal de broncode namelijk niet direct aan Autodesk ter beschikking worden gesteld, maar aan de deskundige en er zullen maatregelen worden getroffen om de vertrouwelijkheid ervan ten opzichte van Autodesk en derden te beschermen (zie het hierna beschreven protocol).
(...)
Daarom zullen de volgende, door ZWCAD geformuleerde vragen worden voorgelegd aan de deskundige:
1 (a) Zijn delen van de broncode van AutoCAD op identieke wijze in de broncode van ZWCAD+ 2012 en/of ZWCAD+ 2014 overgenomen?
1 (b) Indien het antwoord op vraag 1 (a) bevestigend is, om welke delen van de broncode van AutoCAD en ZWCAD+ 2012 en/of ZWCAD+ 2014 gaat het?
1 (c) Indien het antwoord op vraag 1 (a) bevestigend is, zijn deze overeenstemmende delen van de broncode het gevolg van het kopiëren van de broncode van AutoCAD in ZWCAD+ 2012 en/of ZWCAD+ 2014 of het gevolg van een of meer andere oorzaken, waaronder maar niet beperkt tot i) dezelfde schrijver, ii) hetzelfde algoritme, iii) dezelfde identifier names, iv) open source code of third-party code en/of v) de gebruikte tools voor codegeneratie?
2 (a) Zijn delen van de broncode van AutoCAD in vertaalde, bewerkte, herschikte of anderszins veranderde vorm in de broncode van ZWCAD+ 2012 en/of ZWCAD+ 2014 overgenomen?
2 (b) Indien het antwoord op vraag 2 (a) bevestigend is, om welke delen van de broncode van AutoCAD en ZWCAD+ 2012 en/of ZWCAD+ 2014 gaat het?
2 (c) Indien het antwoord op vraag 2 (a) bevestigend is, zijn deze overeenstemmende delen van de broncode het gevolg van het kopiëren van de broncode van AutoCAD in ZWCAD+ 2012 en/of ZWCAD+ 2014 of het gevolg van een of meer andere oorzaken, waaronder maar niet beperkt tot i) dezelfde schrijver, ii) hetzelfde algoritme, iii) dezelfde identifier names, iv) open source
code of third-party code en/of v) de gebruikte tools voor codegeneratie?
IT 1805

SGOA: Opschorting per algemene voorwaarden uitgesloten

SGOA, vonnis 23; IT 1805 (Opschorting uitgesloten)
Arbitraal vonnis ingezonden door Heleen van Beugen, SGOA. Arbitrage. Afnemer richt zich op de exploitatie van webwinkels en een website; leverancier schrijft software en heeft met afnemer overeenkomsten voor de levering softwareprogrammatuur van twee webwinkels. De veilingsite valt buiten de arbitrage. Afnemer beroept zich op de opschorting, het regelend recht van 6:52 en 6:127 e.v. BW, er is echter per algemene voorwaarden afgeweken door de bevoegdheid uit te sluiten. De vordering tot betaling van de facturen wordt toegewezen en afnemer wordt veroordeeld in de arbitragekosten, iedere partij draagt eigen proceskosten.

5.3. [afnemer] heeft zich beroepen op haar recht op opschorting, respectievelijk verrekening, op de grond dat [leverancier], kort gezegd, wanprestatie heeft geleverd. De arbiter wijst erop dat het recht van opschorting in artikel 6:52 e.v. Burgerlijk Wetboek, alsmede het recht van verrekening in artikel 6:127 e.v, regelend recht zijn. Partijen kunnen van regelend recht afwijken. Dit hebben zij gedaan met de in rechtsoverweging 5.2 geciteerde algemene voorwaarden. Deze voorwaarden sluiten de bevoegdheid van [afnemer] tot opschorting of verrekening uit. Bovendien is gesteld, noch gebleken, dat [leverancier] door [afnemer] in gebreke is gesteld terzake van de Overeenkomsten, [leverancier] vervolgens in verzuim is gebracht en [afnemer] op grond daarvan de Overeenkomsten heeft ontbonden. De tussen partijen geldende Overeenkomsten zijn derhalve onverkort van kracht. De van de Overeenkomsten deel uitmakende algemene voorwaarden van [leverancier], die [afnemer]s recht van opschorting en het recht op verrekening uitsluiten, zijn om deze reden van toepassing. Uit het vorenstaande vloeit voort dat [afnemer] niet bevoegd is betalingen, die [leverancier] vordert, op te schorten of te verrekenen.

5.4. Ter vermijding van misverstand wijst de arbiter erop dat de ingebrekestelling, die [afnemer] op 12 juni 2012 aan [leverancier] heeft gestuurd, uitsluitend betrekking heeft op de overeenkomst aangaande de veilingsite. Zoals hierboven is overwogen, hebben partijen in hun vaststellingsovereenkomst van 24 februari 2012 ten aanzien van de overeenkomst aangaande de veilingsite de burgerlijke rechter bevoegd verklaard. De arbiter heeft om deze reden geen bevoegdheid een oordeel uit te spreken over de gegrondheid van enige vordering die [afnemer] in verband met die overeenkomst pretendeert.

5.6. Het vorenstaande brengt mee dat de vorderingen van [leverancier] tot betaling van haar facturen, als gespecificeerd in de Memorie van Eis in conventie en toegelicht bij de mondelinge behandeling op 15 oktober 2013, kunnen worden toegewezen. De arbiter zal beslissen als in het dictum vermeld.
IT 1806

Meldplicht datalekken en uitbreiding boetebevoegdheid Cbp 1 januari 2016 van kracht

Uit het persbericht: Zowel private als publieke organisaties die persoonsgegevens verwerken worden met ingang van 1 januari 2016 verplicht om inbreuken op de beveiliging te melden die leiden tot bijvoorbeeld diefstal, verlies of misbruik van persoonsgegevens. Dat zijn dus meer organisaties dan de aanbieders van elektronische communicatienetwerken en -diensten voor wie op grond van de Telecommunicatiewet reeds een meldplicht geldt bij diefstal, verlies of misbruik van persoonsgegevens van abonnee of gebruiker. Het doel van de meldplicht is om tot een betere bescherming van persoonsgegevens te komen. Het inwerkingtredingsbesluit van de Wet meldplicht datalekken en uitbreiding boetebevoegdheid is vandaag in het Staatsblad gepubliceerd.

Verder kan het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) in meer gevallen een bestuurlijke boete opleggen aan overtreders van privacyregels. Het Cbp mag nu alleen een bestuurlijke boete opleggen bij een overtreding van een administratief voorschrift, bijvoorbeeld de verplichting om de verwerking van persoonsgegevens te melden. Vanaf 1 januari 2016 is dat ook mogelijk bij schending van meer algemene verplichtingen die de wet stelt aan gebruik en verwerking van persoonsgegevens. Bijvoorbeeld als persoonsgegevens niet op een behoorlijke en zorgvuldige manier zijn verwerkt of langer worden bewaard dan noodzakelijk is, maar ook als de beveiliging niet deugt, het beheer van persoonsgegevens slecht is georganiseerd of gevoelige informatie over burgers zoals hun politieke voorkeur of levensovertuiging is misbruikt.

IT 1804

Kosten reparatie defecte producten niet altijd voor consument

CBb 8 juli 2015, IT 1804; ECLI:NL:CBB:2015:194 (BCC reparatie defecte producten)
Misleidende handelspraktijk. Bijkoopgaranties. Het College acht bewezen dat winkelketen BCC een bestendige praktijk had om bij consumenten de indruk te wekken dat na het verstrijken van de fabrieksgarantietermijn altijd kosten moeten worden betaald in verband met de reparatie van een defect product. Die informatie is niet in alle gevallen juist, aangezien uit de bepalingen in het BW omtrent de consumentenkoop voortvloeit dat de koper recht heeft op kosteloos herstel of vervanging ingeval van non-conformiteit van het product. Het sanctiebesluit [bezwaaradviescommissie ACM, besluit op bezwaar ACM, Rechtbank Rotterdam] is niet in strijd met beginselen van behoorlijk bestuur. Boete €90.000 passend.

14.2. Het College is met ACM van oordeel dat de overtreding geheel aan [onderneming] te verwijten valt, nu van haar als professionele onderneming en gelet op de aard van de door haar verhandelde producten mag worden verwacht dat zij in voldoende mate kennis heeft van consumentenrecht, in het bijzonder de bepalingen over garantie en non-conformiteit, teneinde haar verplichting na te komen de consument niet onjuist en niet (potentieel) misleidend te informeren omtrent diens rechten. Het College is eveneens met ACM van oordeel dat de overtreding ernstig is, omdat, mede gelet op de duur ervan, een substantieel aantal consumenten op het verkeerde been is gezet over hun wettelijke rechten en zij daardoor nadelige gevolgen ondervonden of konden ondervinden. Voorts heeft ACM voldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat [onderneming] per 1 november 2009 is gestopt met het verkopen van bijkoopgaranties, door het boetebedrag van € 100.000,- dat zij in beginsel voor overtreding van artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193, eerste lid, onder g, van het BW passend acht, met 10% te matigen. Voorts valt niet in te zien dat ACM blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door als uitgangspunt te nemen dat de hoogte van de boete zodanig moet zijn dat deze de overtreder weerhoudt van nieuwe overtredingen (speciale preventie) en ook in algemene termen ten aanzien van andere potentiële overtreders een afschrikkende werking heeft (generale preventie).
Gelet op het voorgaande onderschrijft het College het oordeel van de rechtbank dat de hoogte van de boete ad € 90.000,- passend en geboden is.
15.    Het College komt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat bestreden besluit 1 stand kan houden.
IT 1803

Volledige naam melden na interview geen inbreuk

Vzr. Rechtbank Rotterdam 7 juli 2015, IT 1803; ECLI:NL:RBROT:2015:4812 (Rotterdamse Penoze)
Privacy. Gedaagde is auteur van het boek met de titel “Rotterdamse Penoze” met als subtitel “over kruimeldieven en keiharde killers”. Just Publishers is de uitgever van dit boek. Eiseres heeft over de schietpartij een interview gegeven aan een journalist van de Nieuwe Revu. In de nieuwspublicatie wordt zij met haar voor- en achternaam vermeld. Gestelde inbreuk op persoonlijke levenssfeer (uitsluitend) door vermelding van volledige naam is niet aannemelijk en de gestelde onrechtmatigheid van de publicatie is daardoor evenmin aannemelijk.

4.3. Niet in geschil is dat [gedaagden] voorafgaand aan de publicatie van het boek [eiseres] geen toestemming hebben gevraagd voor de vermelding van haar (voor- en achter)naam in dat boek. Zoals [gedaagden] terecht hebben aangevoerd is een dergelijke toestemming niet vereist. Het ontbreken van die toestemming brengt echter wel mee dat [eiseres] zich tegen het gebruik van haar naam in het boek kan verzetten indien daardoor inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt. Aangezien de juistheid van het feitelijk relaas over de schietpartij in het boek niet ter discussie staat, kan de door [eiseres] gestelde schending van de onderzoeksplicht van [gedaagden] verder onbesproken blijven.

4.5. Van onjuistheid van de feiten die in het boek van [gedaagde1] over [eiseres] zijn vermeld is geen sprake. Voorts is niet gesteld dat hetgeen daarin is vermeld iets toevoegt aan de informatie over [eiseres] die het boek met de titel “Levenslang” en de nieuwspublicatie van de Nieuwe Revu bevatten. Dat de vermelding van de volledige naam van [eiseres] in het boek van [gedaagde1], zoals zij stelt, schadelijk is voor haar maatschappelijk leven, waaronder haar terugkeer op de arbeidsmarkt, is derhalve evenmin aannemelijk. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat, zoals ter zitting met partijen besproken, een eenvoudige zoektocht op internet naar [eiseres]’s naam een reeks van hits, die nagenoeg allen zien op de schietpartij en veelal haar voor- en achternaam vermelden, oplevert. Een causaal verband tussen de publicatie van het boek en schade voor haar maatschappelijke positie is, ervan uitgaande dat een potentiële werkgever een dergelijke zoekopdracht ook eenvoudig kan en zal uitvoeren, daarom voorshands niet aannemelijk.
IT 1802

Met standaardsoftware gemaakt fruitverhandelplatform

Vzr. Rechtbank Gelderland 28 april 2015, IT 1802; ECLI:NL:RBGEL:2015:4405 (eiser tegen Service2fruit)
Auteursrecht. Computerprogramma. Eiser heeft het idee om een online handelsplatform voor fruithandel op te richten en is directeur van Service2Fruit geweest. Service2Fruit exloiteert een online handelsplatform, waar per kilogram product een vaststaande commissie wordt afgedragen. Eiser zegt maker te zijn; het platform is echter met standaardsoftware gemaakt en heeft geen eigen broncode; ook is eiser niet als maker van het platform vermeld bij de openbaarmaking ex artikel 8 Aw. Verondersteld dat het auteursrecht bij eiser ligt, heeft hij aan Service2fruit kennelijk een niet aan enige voorwaarde verbonden stilzwijgende licentie verleend voor het gebruik van het platform. Nu het hele business model van Service2fruit c.s. op het platform steunt en zonder dit platform haar inkomstenbron verdwijnt, zal [eiser] een redelijke opzegtermijn in acht moeten nemen om Service2fruit in staat te stellen de continuïteit van haar activiteiten te waarborgen. De voorzieningen worden afgewezen.

4.4. Partijen twisten onder andere over de vraag wie de maker van het platform is. [eiser] stelt dat hij de programmeerwerkzaamheden heeft uitgevoerd, terwijl de heer Olthof die per 1 juni 2011 in dienst was getreden van Service2Fruit Nederland B.V. als directeur ICT de infrastructuur, zoals de bekabeling in de kantoorruimte, verzorgde. Volgens Service2fruit c.s. was dit precies andersom. Het was de heer Olthof die aangesteld was om te programmeren en [eiser] die voor de infrastructuur zorgde. Ook zou volgens Service2fruit c.s. de ICT-afdeling van Service2Trade Holding B.V. een grote bijdrage hebben geleverd. De standpunten van partijen staan op dit punt dus diametraal tegenover elkaar. Omdat een kort geding procedure zich niet leent voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten, zou in een bodemprocedure, eventueel aan de hand van een deskundigenonderzoek en/of getuigenbewijs, onderzocht moeten worden wie de programmeerwerkzaamheden ten behoeve van het platform heeft uitgevoerd. Zonder nader onderzoek kan thans aan de hand van het beschikbare bewijsmateriaal niet worden vastgesteld wie de maker van het online handelsplatform is. Uit de overgelegde stukken kan wel worden afgeleid dat [eiser] bij het bedenken en het voorbereiden van het platform betrokken is geweest en demo’s ervan heeft gepresenteerd. Maar op grond daarvan is niet zonder meer aannemelijk dat [eiser] de (uiteindelijke) maker in de zin van de Auteurswet is van de software die per 1 oktober 2011 operationeel was.

4.6. Daarnaast speelt nog de kwestie dat [eiser] bij de openbaarmaking van Service2fruit c.s. niet als maker van het platform is vermeld. De vraag is dan wie het werk als eerste in de openbaarheid heeft gebracht en of Service2fruit c.s. in dat verband op grond van artikel 8 Aw als maker van het werk moet worden aangemerkt. Deze vraag lijkt bevestigend te moeten worden beantwoord, tenzij de door [eiser] gepresenteerde demo’s reeds eerder als een werk met een eigen, oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker door [eiser] was openbaar gemaakt. Ook dat kan zonder nader onderzoek niet worden vastgesteld. Bij deze stand van zaken zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Op voorhand kan immers niet worden aangenomen dat [eiser] het auteursrecht op het platform heeft.

4.7. Ook een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Als er veronderstellende wijs van wordt uitgegaan dat [eiser] het auteursrecht op het platform heeft, dan heeft [eiser] aan Service2fruit c.s. kennelijk een niet aan enige voorwaarde verbonden stilzwijgende licentie verleend voor het gebruik van het platform. Een licentie voor onbepaalde duur is in beginsel opzegbaar, maar nu het hele business model van Service2fruit c.s. op het platform steunt en zonder dit platform haar inkomstenbron verdwijnt, zal [eiser] een redelijke opzegtermijn in acht moeten nemen om Service2fruit c.s. in staat te stellen de continuïteit van haar activiteiten te waarborgen. In deze omstandigheden moet aan het belang van Service2fruit c.s. bij het kunnen uitoefenen van hun bedrijf voorrang worden gegeven boven het belang van [eiser].
IT 1801

Geen reclame gericht op kind, ook niet wanneer is ingestemd

RCC 18 juni 2015, IT 1801; dossiernr. 2015/00542 (originele-kinderfeestjes.nl)
Aanbeveling. Strijd met artikel 1 KJC, dat klager heeft ingestemd met verstrekken van persoonsgegevens, maakt het oordeel niet anders. Het betreft een op het adres van klager ontvangen envelop, gericht ‘aan de (bijna) jarige’, met daarin een brochure (mailing) waarin suggesties worden gedaan voor diverse kinderfeestjes en waarin voorts staat: “Als je nu je kinderfeestje reserveert, krijg jij van ons je verjaardag cadeau!”(…) “Heb je al een keuze gemaakt? Je gratis verjaardag reserveren is zo gedaan: Ga snel naar www.originele-kinderfeestjes.nl (...) Klacht: De mailing is gericht aan de (bijna) jarige minderjarige zoon (9 jaar) van klager.

    Krachtens artikel 1 KJC mag een reclame gericht op kinderen (t/m 12 jaar) niets in woord, geluid of beeld bevatten waardoor kinderen op enigerlei wijze worden misleid over de mogelijkheid en eigenschappen van het aangeboden product. In de toelichting op dit artikel staat dat daarbij rekening gehouden dient te worden met hun bevattingsvermogen en verwachtingspatroon.

     De Commissie is van oordeel dat adverteerder in strijd heeft gehandeld met voornoemd artikel door in de – rechtstreeks tot kinderen gerichte – uiting te vermelden: “Als je nu je kinderfeestje reserveert, krijg je van ons je verjaardag cadeau!” (…) “Je gratis verjaardag reserveren is zo gedaan.” (…) “Jij viert je meest originele verjaardag ooit. gratis!” Gelet op het bevattingsvermogen en verwachtingspatroon van kinderen is de Commissie van oordeel dat het gemiddelde kind deze informatie gemakkelijk aldus kan opvatten dat indien hij een reservering maakt voor een kinderfeestje (waartoe hij in de uiting wordt aangezet), hij zijn kinderfeestje gratis met al zijn vriendjes en vriendinnetjes bij adverteerder kan komen vieren. Dat alleen het jarige kind ‘gratis’ naar binnen kan, zal de doelgroep van de uiting naar het oordeel van de Commissie gemakkelijk ontgaan.

    Dat klager kennelijk heeft ingestemd met het verstrekken van de persoonsgegevens van zowel hem als zijn minderjarige zoon aan adverteerder maakt het oordeel van de Commissie niet anders.
IT 1798

Wijzen naar verschillende offertes, ontwerpen, gezamenlijke ontbinding overeenkomst

Rechtbank Midden-Nederland 25 maart 2015, IT 1799; ECLI:NL:RBMNE:2015:1983 (333Travel tegen Bookinn Software)
ICT-geschil. Vaststelling van hetgeen is overeengekomen omdat partijen wijzen naar verschillende offertes, ontwerpen en stukken. Enkele tekortkomingen rechtvaardigen gezamenlijk ontbinding overeenkomst. Bepaling waarde van geleverde prestaties op nihil.

Op andere blogs:
Dirkzwager

IT 1800

Overeenkomst tot levering internetpublicaties vernietigbaar

Hof Den Haag 11 november 2014, IT 1800; ECLI:NL:GHDHA:2014:4670 (Proximedia /BeUp tegen Patisserie)
Vernietigbaarheid overeenkomst tot levering van internetpublicaties met een publicitair karakter; art. 6:228 lid 1 BW; art. 3:49 juncto 3:50 BW. De kantonrechter heeft een beroep op oneigenlijke dwaling opgevat in die zin dat de in de overeenkomst vervatte verklaring van geïntimeerde niet overeenstemde met zijn wil. Ook het hof komt tot het oordeel dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen.

4. Bij de beoordeling van de grief dient allereerst de vraag te worden onderzocht of [geïntimeerde] aannemelijk heeft gemaakt dat zijn verklaring in de vorm van het zetten van zijn handtekening onder de overeenkomst niet op zijn wil berustte deze overeenkomst aan te gaan. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het bij deze overeenkomst ging om een overeenkomst voor internet publicaties met een publicitair karakter en in het geval van [geïntimeerde] meer concreet om het product Search Engine Advertising (SEA) waarbij [geïntimeerde] gekozen zou hebben voor de ontwikkeling van een website met CMS van maximaal zes pagina’s omdat [geïntimeerde] nog niet beschikte over een website. De overeenkomst had een duur van 48 maanden, was niet tussentijds opzegbaar en legde op [geïntimeerde] betalingsverplichtingen tot in totaal ruim € 13.000,=. Het betreft hier dus een overeenkomst die voor een eigenaar van een kleine patisserie allerminst doorsnee is en, naar aannemelijk is, voor hem een substantiële financiële belasting zou (kunnen) vormen. [geïntimeerde] heeft zijn handtekening gezet nadat hij, weliswaar na een - op initiatief van BeUp- gemaakte afspraak, maar verder onaangekondigd in zijn winkel is benaderd door twee vertegenwoordigers van BeUp, die vervolgens gedurende ongeveer twee uren een verkoopgesprek hebben gevoerd dat [geïntimeerde] (zoals onvoldoende betwist) tien keer heeft moeten onderbreken om klanten van dienst te zijn. Voorts heeft [geïntimeerde] zijn handtekening gezet nadat (ook onvoldoende betwist) hem was voorgehouden dat alleen nog die dag speciale, voor [geïntimeerde] gunstige voorwaarden golden. Ten slotte staat vast dat [geïntimeerde] voor de ondertekening van de overeenkomst geen bedenktijd is aangeboden. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] aannemelijk heeft gemaakt dat zijn verklaring (het zetten van zijn handtekening onder de overeenkomst) niet op een dienovereenkomstige wil berustte, zodat in beginsel geen overeenkomst tot stand gekomen is (artikel 3: 33 BW).

5. De eerste grief mist doel. Ook het hof komt tot het oordeel dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen. Dit betekent dat de tweede grief geen bespreking behoeft. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het bewijsaanbod van BeUp wordt gepasseerd omdat dit niet is betrokken op (concrete) stellingen die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Als de in het ongelijk gestelde partij zal BeUp de kosten van het hoger beroep hebben te dragen.
IT 1797

Staat krijgt zes maanden voor bijstellen afluisterbeleid advocaten door veiligheidsdiensten

Vzr. Rechbank Den Haag 1 juli 2015, IT 1797; ECLI:NL:RBDHA:2015:7436 (NL Vereniging van Strafrechtadvocaten tegen De Staat)
Uit het persbericht. Privacy. De Staat krijgt zes maanden tijd om het beleid voor het afluisteren van advocaten door veiligheidsdiensten bij te stellen. Doet de Staat dat niet, dan moet de Staat het afluisteren van advocaten staken. Dat is het oordeel van de Haagse kortgedingrechter in een kort geding tussen advocatenkantoor Prakken d’Oliviera tegen de Staat. De rechter verlangt dat een onafhankelijk orgaan de bevoegdheid krijgt om het afluisteren tegen te gaan of te stoppen. Ook mogen veiligheidsdiensten informatie verkregen uit het afluisteren van advocaten alleen doorspelen aan het Openbaar Ministerie (OM) als een onafhankelijk orgaan heeft gekeken of en onder welke voorwaarden deze informatie mag worden verstrekt.


Afluisteren advocaten onrechtmatig
Volgens het bestaande beleid kunnen veiligheidsdiensten ook (vertrouwelijke gesprekken van) advocaten afluisteren en eventueel de verkregen informatie aan het openbaar ministerie doorgeven. De Haagse kortgedingrechter vindt deze praktijk onrechtmatig. Deze vertrouwelijke gesprekken vallen onder het verschoningsrecht van advocaten. Inbreuk op het verschoningsrecht is volgens de rechter alleen onder strikte waarborgen toegestaan. Nu zijn deze waarborgen onvoldoende gezien de rechtspraak van Europese hof voor de rechten van de mens (EHRM). In zijn uitspraak geeft de rechter de Staat zes maanden de tijd om alsnog deze waarborgen in te vullen.

Onafhankelijk orgaan voor toetsing afluisteren
In zijn uitspraak verlangt de voorzieningenrechter dat een onafhankelijk orgaan de bevoegdheid krijgt om het afluisteren tegen te gaan of te stoppen. Zo kan voorkomen worden dat de veiligheidsdiensten te gemakkelijk overgaan tot afluisteren of daar te lang mee doorgaan.

Volgens het bestaande beleid moet alleen een minister voorafgaand aan het afluisteren toestemming geven en controleert een Commissie van Toezicht (de CTIVD) pas achteraf. Dit wordt door de rechter dus als ontoereikend beoordeeld.

Zonder onafhankelijke toetsing geen informatie naar het OM
In het strafrecht mag geen gebruik gemaakt worden van informatie die valt onder het verschoningsrecht van advocaten. Daarom mogen ook veiligheidsdiensten dergelijke informatie in principe niet aan het OM doorspelen. Als veiligheidsdiensten dergelijke informatie toch aan het OM willen verstrekken, moet naar het oordeel van de rechter een onafhankelijke toetsing plaatsvinden. Getoetst moet dan worden of en onder welke voorwaarden deze informatie mag worden verstrekt. Daarom verbiedt de rechter het verstrekken van deze informatie aan het openbaar ministerie als deze toetsing niet plaatsvindt.

Afluisteren op grote schaal niet gebleken
De advocaten van het Amsterdamse advocatenkantoor Prakken d’Oliveira hadden samen met de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten een kort geding aangespannen tegen de Staat, omdat zij vinden dat de Staat moet stoppen met het afluisteren van vertrouwelijke gesprekken tussen advocaten en hun cliënten. Hiertoe hebben de advocaten onder meer gesteld dat zij op grote schaal worden afgeluisterd. Dat afluisteren op grote schaal zou plaatsvinden is volgens de rechter overigens niet gebleken. Uit de rapporten van de Commissie van Toezicht valt af te leiden dat de veiligheidsdiensten bij de uitoefening van hun bevoegdheden ten aanzien van advocaten zich terughouden opstellen.