DOSSIERS
Alle dossiers

Overige onderwerpen  

IT 889

Contactverbod vanwege ongefundeerde verdachtmaking

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 26 september 2012, LJN BX8427 (The Royal Bank of Scotland N.V. tegen gedaagde)

Gedaagde handelt onrechtmatig door over eiseres ongefundeerde verdachtmakingen van fraude via e-mailberichten, internet en Twitter te verspreiden. [gedaagde] stuurt (medewerkers van) RBS ongeveer acht e-mails per dag. En verstuurt onder meer via Twitter: "We seek contact with #Anonymous to take action against #RBS_UK to take out all websites around the Globe, hack and take down as a warning". De uitkomst is het gemakkelijkst te lezen in het dictum:

Dictum: De voorzieningenrechter:

- verbiedt [gedaagde] na betekening van dit vonnis op welke manier dan ook en via welk telefoonnummer of welk e-mailadres dan ook, contact op te nemen met (medewerkers van) RBS;
- verbiedt [gedaagde] e-mailadressen te registreren en te gebruiken waarin namen van afdelingen van RBS, medewerkers van RBS of de namen 'RBS', The Royal Bank of Scotland en/of variaties daarop voorkomen, dan wel op enige andere wijze de identiteit van (afdelingen van) RBS of medewerkers van RBS te gebruiken, al dan niet voor het opstellen van correspondentie die ten onrechte suggereert dat deze van RBS afkomstig is;

 

- gebiedt [gedaagde] iedere verspreiding, openbaarmaking en/of het (in de media) doen van uitlatingen waarin hij RBS van fraude beschuldigt, alsmede soortgelijke uitingen, te staken en gestaakt te houden en van het internet, waaronder begrepen van de [account 2]' en '#[account 1]' Twitter-accounts, te verwijderen en verwijderd te houden;

- gebiedt [gedaagde] iedere verspreiding, openbaarmaking en/of het (in de media) doen van uitlatingen waarin hij persoonsgegevens van RBS-medewekers publiceert te staken en gestaakt te houden;

- gebiedt [gedaagde] alle media, waarin publicaties of reacties zijn verschenen waarin RBS door [gedaagde], al dan niet onder een alias, wordt beschuldigd van fraude en waarin door [gedaagde] persoonsgegevens van RBS-medewerkers worden gepubliceerd, op deugdelijke wijze te verzoeken, onder toezending van een kopie van dit vonnis, met een gelijktijdig afschrift aan de raadsman van RBS, deze uitingen te verwijderen en verwijderd te houden met uitsluitend het volgende verzoek:

"Omdat de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage bij vonnis van 26 september 2012 heeft geoordeeld dat de hierna te noemen bericht(en) of artikel(en) onrechtmatig is/zijn jegens The Royal Bank of Scotland N.V., verzoek ik u deze te verwijderen en verwijderd te houden:"

- gebiedt [gedaagde] Google te verzoeken, op de wijze die Google hiertoe voorschrijft, de publicaties of reacties waarin RBS door [gedaagde], al dan niet onder een alias, wordt beschuldigd van fraude en waarin door [gedaagde] persoonsgegevens van RBS-medewerkers worden gepubliceerd te verwijderen en verwijderd te houden uit de Google zoekresultaten en uit haar cache, opdat deze publicaties niet meer vindbaar zijn via Google;

- verbiedt [gedaagde] derden op te roepen om op enige wijze schade toe te brengen aan RBS, waaronder begrepen maar niet beperkt tot het oproepen van derden om websites van RBS te hacken en offline te halen;

- een en ander op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 500,-- voor iedere keer, dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in strijd handelt met een van voornoemde verboden c.q. geboden met een maximum van € 50.000,--;

IT 888

Missende documentatie kermisattractie reden voor ontbinding

Rechtbank Arnhem 22 augustus 2012, LJN BX6841 (vof eiser tegen gedaagde)

fun fair #1Koopovereenkomst kermisattractie ontbonden. Schadevergoeding kopers wegen toerekenbare tekortkoming verkoper (bijkomende en gevolgschade).

Daarna heeft [gedaagde] de kermisattractie op 10 februari 2009 ter keuring aangeboden aan TÜV Nederland. TÜV Nederland heeft een voorlopig certificaat van goedkeuring afgegeven met een beperkte geldigheidsduur van 2 maanden. TÜV rapporteert dat nog het een en ander in orde moet worden gemaakt en dat in het bijzonder geen certificaat van goedkeuring met de normale looptijd van een jaar kan worden afgegeven omdat het dossier en het logboek (nog) niet ter beschikking staan. Het betreft wettelijk vereiste documenten.

Onder [eisers] is strafrechtelijk beslag gelegd op de attractie in verband met een in 2007 in Duitsland gedane aangifte van diefstal. Later is de attractie door de Officier van Justitie aan [eisers] teruggegeven omdat zij overtuigd was van de goede trouw van [eisers] en de kwestie verder beschouwde als een civiele aangelegenheid. In de tussentijd had [gedaagde] [eisers] voorzien van een kentekenbewijs voor de tandem-asser (een van de ontbrekende documenten). De ontbinding van de overeenkomst is gerechtvaardigd vanwege de tekortkoming voor het in orde maken en afgeven van de vereiste wettelijke documentatie. Winstderving wordt geschat, vanwege teveel onzeker en onbekende parameters.

4.1. [eisers] hebben de koopovereenkomst eerst vernietigd op grond van dwaling. [gedaagde] bestrijdt de deugdelijkheid van de ingeroepen vernietigingsgrond. Hij betwist dat de attractie van diefstal afkomstig was en de rechtbank verstaat dat [gedaagde] in het verlengde daarvan ook betwist dat hij beschikkingsonbevoegd was. Dit een en ander zal de rechtbank verder in het midden laten omdat partijen reeds in onderling overleg de koopovereenkomst hebben teruggedraaid. [eisers] hebben de door hen betaalde koopprijs gerestitueerd gekregen en [gedaagde] heeft de kermisattractie terugontvangen.

4.2.  Voor het antwoord op de vraag of [eisers] daarnaast nog aanspraak hebben op vergoeding van hun bijkomende- en gevolgschade is van doorslaggevende betekenis of [gedaagde] tevens toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als verkoper. Het betreft zijn verplichting om een kermisattractie af te leveren, die beantwoordt aan de overeenkomst, hetgeen inhoudt dat de zaak de eigenschappen dient te bezitten die [eisers] als kopers op grond van de overeenkomst mochten verwachten, waarbij in het bijzonder geldt dat [gedaagde] de verbintenis op zich heeft genomen om de wettelijk vereiste documentatie in orde te maken.

4.3.  De rechtbank is van oordeel dat de door [eisers] (tevens) ingeroepen ontbinding van de overeenkomst reeds gerechtvaardigd is vanwege de tekortkoming van [gedaagde] ten aanzien van het in orde maken en afgeven van de vereiste wettelijke documentatie. Deze documentatie had [gedaagde] bij de aflevering al in orde moeten hebben en aan [eisers] moeten afgeven, maar [gedaagde] geraakte ter zake in elk geval wettelijk in verzuim door de latere sommaties van [eisers], waarbij hem een redelijke termijn is gesteld om alsnog aan die verplichting te voldoen, hetgeen hij niet heeft gedaan.

4.16.  Het komt erop neer dat de gestelde winstderving inderdaad, zoals [gedaagde] tegenwerpt, een slag in de lucht lijkt te zijn. Aangezien duidelijk is dat de winstderving niet nauwkeurig kan worden vastgesteld omdat er teveel onzekere en onbekende parameters zijn, zal de rechtbank gebruik maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank schat de inkomstenderving van [eisers] op € 9.000,00, zijnde een afgerond inkomen op bijstandsniveau gedurende het reisseizoen tot aan de teruggave van de koopsom, met aftrek voor 16 werkdagen bij het spookhuis. 

Op andere blogs:
DeGier Stam & weblogs (Wettelijk vereiste documentatie voor het product niet in orde: ontbinding koop gerechtvaardigd)

IT 885

Rauwe tekst op facebookpagina, beperkt publiek en zonder geadresseerden

Strafkamer Rechtbank Amsterdam 15 augustus 2012, LJN BX5688 (Rauwe tekst op facebookpagina)

FacebookStrafrecht. Rauwe teksten op een facebookpagina bestemd voor een besloten kring van geadresseerden hoeven, zonder specifiek tot een persoon te zijn gericht, niet als bedreigend te worden aangemerkt.

Voor het bewezen verklaren van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte moet zijn geraakt van de bedreiging en dat de bedreiging van dien aard dient te zijn en onder zodanige omstandigheden moet zijn geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd, daadwerkelijk zou worden uitgevoerd.

Verdachte heeft de teksten zoals omschreven in de tenlastelegging op zijn profielpagina op facebook geplaatst. Die pagina is toegankelijk voor een beperkte, door verdachte zelf geselecteerde groep mensen. Daarnaast heeft hij de teksten in algemene bewoordingen gesteld, die bovendien, zoals verdachte heeft verklaard, voor een deel aan teksten van bekende rappers zijn ontleend of daarvan zelfs letterlijk zijn geciteerd. Er valt geen geadresseerde aan te wijzen.

 

De onbekend gebleven vrouw die zich bij het politiebureau meldde, heeft volgens het proces-verbaal van bevindingen van 4 oktober 2011 verklaard dat zij bang werd van de dingen die verdachte opschreef en dat zij hoopte dat de politie daarmee iets zou doen, omdat het erop leek dat verdachte helemaal de weg kwijt was. Zij maakte zich zorgen over de berichten en over verdachte, maar niet over eventuele gevolgen voor haarzelf.

Uit deze verklaring van de onbekende vrouw kan dus niet worden afgeleid dat zij – of iemand anders – als bedreigde van de teksten op de hoogte is geraakt. Tot slot blijkt uit het dossier niet dat verdachte de intentie heeft gehad iemand met het plaatsen van de teksten te bedreigen. Gelet op de kring van geadresseerden mag worden aangenomen dat de lezers van de teksten begrepen dat verdachte daarmee op een voor hem eigen wijze teksten van rappers wilde citeren en parafraseren. Daaraan doet niet af dat het om voor een gemiddeld publiek rauwe bewoordingen gaat.

Dit betekent dat aan de vereisten voor de bewezenverklaring van een bedreiging niet is voldaan. De rechtbank acht het ten laste gelegde daarom niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

IT 884

Vertrouwen op volledige en integere online archivering

Vzr. Rechtbank Groningen 14 september 2012, LJN BX7924 (Eiseres tegen Stichting Universiteitsblad Groningen)

Copy - PasteGeen onrechtmatige publicatie. In 2007 ontstond er ophef over gepleegd plagiaat, het artikel in kwestie uit 2011 gaat over iets anders, maar verwijst aan het slot naar dit eerdere plagiaatartikel (lees Rechtenstudie, Maar weer eens bewezen: plagiaat is superlink). Eiseres vordert verwijdering van een artikel uit het digitale archief van de Universiteitskrant te Groningen. De afweging tussen enerzijds het door Universiteitskrant (UK) bepleite publieke belang van vrije nieuwsgaring en volledige archivering daarvan en anderzijds het private belang van eiseres bij bescherming van haar eer en goede naam leidt tot het oordeel dat het belang van de UK prevaleert.

De vordering van eiseres tot verwijdering van deze passage staat haaks op het in artikel 10 lid 1 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde grondrecht van gedaagde op vrijheid van meningsuiting; een grondrecht dat slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden beperkt. Beoordeeld dient te worden of thans aanleiding bestaat voor zo'n "censuur".

In de onderhavige casus zou het publicatierecht van gedaagde kunnen worden beperkt wanneer het gewraakte artikel aantoonbaar onjuistheden bevat, dan wel op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en in die zin onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. [daarvan is - naar het oordeel van de voorzieningenrechter - geen sprake]. De voorzieningenrechter sluit zich aan bij hetgeen de voorzieningenrechter te Amsterdam in een uitspraak van 31 maart 2010 heeft overwogen:

"(...) de samenleving moet kunnen vertrouwen op een volledige en integere (online) archivering. Media hebben bij het dienen van dit publieke belang een belangrijke taak. De pers heeft namelijk de primaire rol van publieke waakhond, maar een belangrijke secundaire functie is het beschikbaar maken van nieuws in archieven. Daarmee is een verplichting tot het verwijderen van artikelen, die op zichzelf rechtmatig zijn, uitsluitend vanwege een negatieve lading, niet goed te verenigen. De archivering zou dan geen betrouwbare getuigenis van het verleden meer vormen. " (LJN:BM4462).

In de onderhavige casus zou het publicatierecht van gedaagde kunnen worden beperkt wanneer het gewraakte artikel aantoonbaar onjuistheden bevat, dan wel op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en in die zin onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. Maar ook kan de op zichzelf rechtmatige publicatie van gedaagde zozeer botsen met het grondrecht van eiseres op eerbiediging van haar eer en goede naam, dat het in haar archief en op internet geplaatst houden van dit artikel alsnog als onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW is aan te merken. Daarbij dient een belangenafweging te worden gemaakt die met inachtneming van alle bijzonderheden omstandigheden van het geval ertoe strekt na te gaan welke van beide hier tegenover elkaar staande fundamentele rechten

- enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting aan de zijde van gedaagde en anderzijds het recht op bescherming van eer en goede naam aan de zijde van eiseres - in dit geval zwaarder weegt.

(...)


Bij de afweging tussen enerzijds het door UK bepleite publieke belang van vrije nieuwsgaring en volledige archivering daarvan en anderzijds het private belang van eiseres bij bescherming van haar eer en goede naam, sluit de voorzieningenrechter aan bij hetgeen de voorzieningenrechter te Amsterdam in een uitspraak van 31 maart 2010 heeft overwogen:

"(...) de samenleving moet kunnen vertrouwen op een volledige en integere (online) archivering. Media hebben bij het dienen van dit publieke belang een belangrijke taak. De pers heeft namelijk de primaire rol van publieke waakhond, maar een belangrijke secundaire functie is het beschikbaar maken van nieuws in archieven. Daarmee is een verplichting tot het verwijderen van artikelen, die op zichzelf rechtmatig zijn, uitsluitend vanwege een negatieve lading, niet goed te verenigen. De archivering zou dan geen betrouwbare getuigenis van het verleden meer vormen. " (LJN:BM4462).

Aldus komt de voorzieningenrechter tot het oordeel, dat alle belangen afwegend, het belang van eiseres bij bescherming van haar eer en goede naam niet opweegt tegen het recht van gedaagde op vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van de integrale archivering daarvan.

Op andere blogs:
Rechtenstudie.nl

IT 882

DigiD-fraude

Strafrecht Rechtbank Rotterdam 5 september 2012, LJN BX6605 (DigiD fraude)

DigiDStrafrecht. Grootschalige belastingfraude met DigiD en BSN. Bewijs van het valselijk opmaken van digitale aanvragen zorg-, huur- en kinderopvangtoeslag en aangiften inkomstenbelasting. Deelname aan een criminele organisatie. Witwassen door omzetten en overdragen.

Dat het om wijd verbreide criminaliteit is gegaan, blijkt verder uit de wijze waarop de verdachte en de medeverdachten aan de persoonsgegevens van hun slachtoffers kwamen. Er werd post uit brievenbussen gehengeld, er werd gebruik gemaakt van post die aan de TNT was toevertrouwd maar kennelijk was verduisterd en er werd gebruik gemaakt van bescheiden die bij inbraken bij bedrijven werden ontvreemd.

Daar komt bij, dat misbruik is gemaakt van het vertrouwen van anderen, die aan de verdachte en zijn medeverdachten gegevens van hun bankrekeningen toevertrouwden. Daarbij hebben de verdachte en zijn mededaders meer dan eens druk uitgeoefend op hun slachtoffers en gedreigd met geweld tegen hen of hun familieleden.

IT 881

Strafrechtelijke maatregel: nachtelijk internetverbod

Strafrechter Rechtbank 's-Hertogenbosch 24 augustus 2012, LJN BX5364 (nachtelijk internetverbod)

My Twitter was on FoxNews last night:Gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest met de bijzondere voorwaarden -kort gezegd- reclasseringstoezicht, meewerken aan een ambulante behandeling van de geconstateerde stoornis, een alcoholverbod, en een verbod om tussen 00.00 uur en 08.00 uur gebruik te maken van internet en sociale media voor: 1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (bedreiging van de Koningin) 2. opzettelijke belediging van de Koning.

De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact, ook indien dit een behandelingverplichting bij de GGzE of bij een soortgelijke instelling, een alcoholverbod en een internet- en sociale mediaverbod tussen 00.00 en 08.00 uur inhoudt.

(...)
Met een voortzetting van deze behandeling, in combinatie met verplicht reclasseringscontact, een verbod op het gebruik van alcohol (versterkt met verplichte urinecontroles), voortgezet gebruik van de voorgeschreven medicatie en een verbod op het gebruik van internet en sociale media gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd kan naar het oordeel van de rapporteurs het recidiverisico worden beperkt. De deskundige is van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidstraf het recidiverisico verhoogt, aangezien daarmee de door hem gesignaleerde positieve ontwikkeling wordt doorkruist en verdachte uit zijn huidige, relatief rustige en stabiele bestaanstoestand zal brengen.

(...)
Stelt als bijzondere voorwaarden: (...) -   dat veroordeelde geen gebruik van internet en sociale media zal maken tussen 00.00 en 08.00 uur, zulks indien en voor zover de reclassering dit noodzakelijk acht.

IT 878

De ‘sleutel’ overhandigen ter ontsleuteling van de USB-stick

Rechtbank 's-Gravenhage 19 september 2012, LJN BX8147 zaaknr. 404974 / HA ZA 11-2534 (VG Beheer en Benefits-Plaza B.V. tegen EBenefits)

Eerder gepubliceerd als IT 878. In navolging van IT 437, IT 762 en IEF 11444.

Auteursrecht. Software. Overdracht van intellectuele rechten. 843 Rv. Inzage en benoeming van één SGOA-deskundige. Tussenvonnis.

Partijen hebben zich niet uitgelaten over het voornemen van de rechtbank één deskundige op het gebied van automatisering te benoemen die door de SGOA is benoemd. Partijen hebben zich ook niet uitgelaten over de persoon van de te benoemen deskundige. ARNO VAN VEEN, verbonden aan de Stichting Geschillenoplossing Automatisering wordt als deskundige benoemt. En voor zover de thans aan de deskundige te overhandigen USB-stick wederom versleuteld is, dient VGB bij de USB-stick tevens de ‘sleutel’ te overhandigen ter ontsleuteling van de USB-stick.

2.23. (..) Bij een eerder onderzoek door een deskundige van SGOA naar de inhoud van de betreffende USB-stick bleek de aan die deskundige overhandigde USB-stick versleuteld te zijn en dus voor die deskundige niet toegankelijk. Voor zover de thans aan de deskundige te overhandigen USB-stick wederom versleuteld is, dient VGB bij de USB-stick tevens de ‘sleutel’ te overhandigen ter ontsleuteling van de USB-stick. Indien VGB niet over de betreffende sleutel beschikt, dient zij de rechtbank hieromtrent te informeren en zal de rechtbank de sleutel aan eBenefits verzoeken. Als eBenefits over de sleutel beschikt, dan zal zij in het kader van haar medewerkingsplicht die sleutel via de rechtbank aan de deskundige dienen te overhandigen. Daarnaast kan de deskundige zijn onderzoek (ook) baseren op de (gegevens omtrent de) software die zich bevindt in de beslagen documentatie als bedoeld in de vraagstelling opgenomen in de beslissing.

Zie een afschrift hier HA ZA 11-2534, LJN BX8147.

IT 877

Opinie Comittee Legal Affairs

Opinion of the committee on Legal Affairs on completing the Digital Single Market, 19 september 2012, 2012/2030(INI)

Met resoluties over interoperabele standaarden, volledige harmonisering van auteursrechtelijke excepties, btw-verlaging voor online boeken / eBooks / luisterboeken, ook onderschrijft zij maatregelen tegen counterfeit en piraterij, de bevordering van heldere en begrijpelijke informatie over databescherming, zij verlangen van ISPs de EU data protectie, mededings wetten, IE-rechten en e-Commerce en Telecom Package na te leven. En meer over: digitale ondertekening en uitbreiding van breedbank netwerken.

The Committee on Legal Affairs calls on the Committee on the Internal Market and Consumer Protection, as the committee responsible, to incorporate the following suggestions in its motion for a resolution:

1. Shares the Commission’s view that the online single market is being hampered in reaching its full potential largely because of the existence of a patchwork of different legal provisions and barely ‘interoperable’ standards and practices;
2. Believes that the Commission should focus more on presenting legislative proposals as opposed to framework documents listing measures that are already awaited and have often been postponed for several years;
3. Is of the opinion that the full harmonisation of exceptions and limitations to copyright is a prerequisite for the completion of the digital single market;
4. Believes that the recently proposed regulation on a Common European Sales Law, which can be agreed on by contracting parties as an alternative to national sales law regulations, has great potential for countering the fragmentation of the single market and making internet business more accessible and legally reliable for consumers and businesses alike;
5. Suggests that cultural works and services sold online - such as digital books - should benefit from the same preferential treatment as comparable products in traditional form such as paperbacks and should therefore be subject to a reduced VAT rate; considers, in this context, that the application of the reduced VAT rate for digital publications could encourage the development of legal offers and significantly boost the attractiveness of digital platforms;
6. Calls on the Commission, in the interest of non-discrimination against goods and services of a particular type, to urgently clarify that it will not bring any legal action against Member States that decide to introduce the same reduced VAT rates for downloadable digital books and audiobooks as for comparable products on a different physical means of support and in this respect considers the Commission’s intention to come back with a proposal on this topic by the end of 2013 to be inadequate to reach a timely settlement of this issue;
7. Welcomes the Commission proposal for a legal framework for the collective management of copyright and related rights with a view to ensuring better accountability, transparency and governance of collective rights management societies, establishing efficient dispute resolution mechanisms, and clarifying and simplifying licensing; 
8. Considers clear and understandable information for internet users about which personal data is to be gathered, for what purpose, and for how long, to be essential in strengthening users’ rights and bolstering their confidence in the internet; emphasises that legal certainty and clarity and a very high level of data protection must be assured when reviewing the data protection acquis; welcomes the announcement of a general European strategy on the issue of cloud computing for 2012 and, in particular, expects questions on jurisdiction, data protection and areas of responsibility to be clarified in this regard;
9. Requests clarification that internet service providers are obliged to adhere to EU data protection law and EU competition law and to comply with intellectual property rights protection as well as the e-Commerce Directive1 and the Telecoms Package2 when dealing with and/or gathering data within the EU, irrespective of where these data are stored and/or processed; considers that a higher level of transparency regarding the identification of internet service providers should play a key role in fostering consumer confidence, promote best practice in this area, and be a key criterion for the creation of a European trustmark;
10. Recalls that under Article 5 of Directive 2000/31/EC providers of online services are obliged to indicate clearly their identity, and that compliance with this requirement is vital to ensuring consumer confidence in e-commerce;
11. Welcomes with great interest the Commission’s proposal for mutual recognition of eidentification and e-authentication and for digital signatures;
12. Strongly supports measures both at Member State and European level to prevent product counterfeiting and product piracy on the internet;
13. Views the speedy and cost-effective settlement of disputes, particularly in relation to online transactions, as a central requirement for user confidence; therefore welcomes the Commission’s proposals in relation to the extra-judicial settlement and online settlement of disputes under consumer law and the announced legislative initiative for the settlement of disputes between businesses;
14. Regards the further expansion of the broadband network and, in particular, the connection of rural, isolated and outermost areas to electronic communication networks as a central priority; therefore calls on the Commission to check continuously and, if necessary, ensure by regulatory intervention that network neutrality is maintained and that internet providers are not hampered or hindered in accessing the network infrastructure.

IT 875

Afstandsopleiding vanwege ontbreken informatie 3 maanden bedenktijd

Kantonrechter Rechtbank Utrecht, LJN BX7313 (Leidse Onderwijsinstelling B.V. tegen gedaagde)

E-Commerce. Overeenkomst op afstand tot het volgen van een opleiding. Aannemelijk dat gedaagde het lespakket heeft teruggezonden met een brief dat zij van de opleiding wenst af te zien. Ook zonder die brief had eiseres uit de retournering van het lespakket dienen af te leiden dat gedaagde van de bedenktijd gebruik wilde maken. De bedenktijd bedraagt in dit geval 3 maanden, omdat eiseres niet heeft gesteld dat en op welke wijze zij voldaan heeft aan haar informatieplicht met betrekking tot de mogelijkheid van ontbinding. Bovendien vermelden de Inschrijvingsvoorwaarden een te korte bedenktijd, zodat ook om die reden niet voldaan is aan de informatieplicht. Afwijzing van de vordering.

2.2 De Inschrijfvoorwaarden LOI (...) Je hebt een bedenktijd van zeven (7) dagen. Binnen zeven (7) dagen na de door ons in onze bevestiging aan jou genoemde datum, kun je de overeenkomst nog zonder opgave van redenen ontbinden. Als je de overeenkomst ontbindt binnen deze ontbindingsperiode, dien je het eventueel ontvangen studiemateriaal binnen zeven (7) dagen na de ontvangst daarvan retour te zenden aan de LOI. De kosten van retourzending komen voor jouw rekening. Bewaar altijd het verzendbewijs. Nadat de ontbindingsperiode van 7 dagen is verlopen kun je de overeenkomst uitsluitend voortijdig beëindigen als voldaan is aan de voorwaarden zoals vermeld in artikel 7 (Voortijdige beëindiging).

3.4 (...) Nu LOI in haar akte na comparitie stelt dat zij het lespakket 1 maand na de bedenktijd heeft ontvangen, heeft zij die retourzending– ook zonder begeleidend schrijven– overigens kennelijk wel opgevat als ontbinding van de overeenkomst door [gedaagde].
LOI stelt dat zij geen kopieën meer kan reproduceren van toegezonden facturen, maar de kantonrechter gaat ervan uit dat deze kort na de bevestiging van de inschrijving aan [gedaagde] zijn gezonden. De betalingstermijn van 30 dagen zal dus ten tijde van de ontvangst van het lespakket door LOI verstreken zijn geweest. Ook dat had voor LOI een aanwijzing behoren te zijn dat [gedaagde] van de bedenktijd gebruik wilde maken en van de overeenkomst afzag.
Ten slotte neemt de kantonrechter in aanmerking dat gebruikmaking van de bedenktijd teneinde alsnog af te zien van de overeenkomst vormvrij kan geschieden.

3.8. Ook in het geval de Inschrijfvoorwaarden wel tijdig aan [gedaagde] kenbaar zouden zijn gemaakt, heeft LOI niet aan haar informatieverplichtingen voldaan. Deze voorwaarden vermelden immers een kortere termijn dan in de wet is bepaald, namelijk 7 dagen na de in de bevestiging genoemde datum inplaats van 7 werkdagen na de ontvangst van het lespakket. In de bevestiging van de inschrijving is vermeld:“U kunt het lespakket binnen enkele dagen in huis verwachten”. LOI heeft niet gesteld wanneer zij het lespakket aan [gedaagde] heeft gezonden, maar dat zal dus op zijn vroegst enkele dagen later zijn geweest.
Aldus is niet voldaan aan alle in art. 46c lid 2 BW gestelde eisen, zodat ook om die reden de bedenktijd 3 maanden bedraagt.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Rechter neemt online inschrijfvoorwaarden LOI onder de loep)
ICTRecht (rechter leest LOI de les)
SOLV (lesje herroepingsrecht voor LOI)

IT 873

Per deelnameformulier en niet per speler

Conclusie A-G HvJ EU 20 september 2012, gevoegde zaken C-186/11 en  C-209/11 (Stanleybet c.s. tegen Ypourgos Oikonomias kai Oikonomikon)

In kernwoorden, Kansspelen, buitenland, internet en reclame: Artikel 49 en 56 EU-Verdrag. Is een nationale regeling waarbij, met het doel het aanbod van kansspelen te beperken, het uitsluitende recht tot de uitvoering, het beheer, de organisatie en de exploitatie van kansspelen wordt verleend aan een enkele onderneming, die de vorm heeft van een ter beurze genoteerde naamloze vennootschap, verenigbaar met de artikelen 43 en 49 EG, wanneer deze onderneming bovendien reclame maakt voor de door haar georganiseerde kansspelen, haar activiteiten uitbreidt naar het buitenland, de spelers onbelemmerd deelnemen en de maximaal toegestane inzet en winst zijn bepaald per deelnameformulier en niet per speler?

For the reasons given above, I propose that the questions referred by the Symvoulio tis Epikrateias (Greece) should be answered as follows:

–        Articles 49 and 56 TFEU must be interpreted as meaning that national legislation which grants the exclusive right to run, manage, organise and operate games of chance to a single undertaking which has the form of a public limited company and is listed on the stock exchange may be justified to the extent that that legislation actually pursues the objective of restricting the supply of games of chance or the objective of combating criminality related to gambling by channelling players into controlled systems and that it genuinely reflects a concern to attain those objectives in a consistent and systematic manner. It is for the national court to determine which of those objectives is in fact pursued by the national legislation at issue and whether that legislation genuinely meets the concern to attain that objective in a consistent and systematic manner. More particularly, in so far as the national court holds that the relevant objective of the national legislation at issue is that of restricting the supply of games of chance in Greece, that court cannot conclude that that legislation genuinely reflects a concern to attain that objective in a consistent and systematic manner if it finds that the holder of the monopoly actually pursues an expansionist policy and that the exclusive right granted to it results in an increase in the supply of games of chance rather than in a reduction. By contrast, in so far as the national court identifies the combating of criminality related to gambling by channelling players into authorised and regulated circuits as being the sole objective pursued by the national legislation at issue, a policy of expansion by the holder of the monopoly, characterised, inter alia, by the expansion of the supply of games of chance and by the advertising of those games, can only be considered as consistent to the extent that there is actually a problem of criminal and fraudulent activities on a significant scale linked to gambling in Greece which could be dealt with by the expansion of authorised and regulated activities. Moreover, the expansion of the supply of games of chance and the advertising of those games must, firstly, remain measured and strictly limited to what is necessary in order to channel consumers towards controlled gaming networks and, secondly, the supply of games of chance by the holder of the monopoly must be subject to strict control by the public authorities;

–        to the extent that, according to the findings of the national court, the national legislation at issue granting the exclusive right to run, manage, organise and operate games of chance is incompatible with Articles 49 and 56 TFEU, because it does not contribute to limiting betting activities or to channelling players into controlled systems in a systematic and consistent manner, that legislation cannot continue to apply during a transitional period.

Vragen

Is een nationale regeling waarbij, met het doel het aanbod van kansspelen te beperken, het uitsluitende recht tot de uitvoering, het beheer, de organisatie en de exploitatie van kansspelen wordt verleend aan een enkele onderneming, die de vorm heeft van een ter beurze genoteerde naamloze vennootschap, verenigbaar met de artikelen 43 en 49 EG, wanneer deze onderneming bovendien reclame maakt voor de door haar georganiseerde kansspelen, haar activiteiten uitbreidt naar het buitenland, de spelers onbelemmerd deelnemen en de maximaal toegestane inzet en winst zijn bepaald per deelnameformulier en niet per speler?

Zo neen, is een nationale regeling die als zodanig gericht is op de bestrijding van criminaliteit door de uitoefening van controle op de in de betrokken sector actieve ondernemingen om te verzekeren dat de betrokken activiteiten enkel worden uitgeoefend binnen aan deze controle onderworpen circuits, en daartoe het uitsluitende recht tot de uitvoering, het beheer, de organisatie en de exploitatie van kansspelen verleent aan een enkele onderneming, ook dan verenigbaar met de artikelen 43 en 49 EG wanneer deze verlening een ongebreidelde uitbreiding van het aanbod daarvan tot gevolg heeft? Of dient, teneinde de betrokken beperking als ter verwezenlijking van het doel van bestrijding van de criminaliteit geschikt te kunnen beschouwen, de uitbreiding van het aanbod in ieder geval gecontroleerd te zijn, zodat zij binnen de grenzen blijft van hetgeen ter bereiking van dat doel noodzakelijk is? Indien de uitbreiding van het aanbod hoe dan ook gecontroleerd dient te worden, kan dan van een gecontroleerde uitbreiding worden gesproken wanneer een uitsluitend recht in de betrokken sector wordt verleend aan een lichaam met de in de eerste prejudiciële vraag vermelde kenmerken? En tenslotte, indien de verlening van genoemd uitsluitend recht geacht wordt te leiden tot een gecontroleerde uitbreiding van het kansspelaanbod, gaat de verlening ervan aan een enkele onderneming dan verder dan noodzakelijk is, in die zin dat hetzelfde doel eveneens op vruchtbare wijze kan worden gediend door de verlening van dat recht aan meer dan één onderneming?

Indien het antwoord op de twee voorgaande prejudiciële vragen zou luiden dat de onderhavige litigieuze nationale bepalingen inzake de verlening van een uitsluitend recht op de uitvoering, het beheer, de organisatie en de exploitatie van kansspelen niet verenigbaar is met de artikelen 43 en 49 EG: a) is het dan in het licht van de genoemde bepalingen van het Verdrag aanvaardbaar dat de nationale autoriteiten gedurende een overgangsperiode die noodzakelijk is om met het Verdrag verenigbare regels vast te stellen, niet beslissen op aanvragen voor de uitoefening van de activiteiten in kwestie die worden ingediend door rechtmatig in andere lidstaten gevestigde personen? b) Zo ja, op grond van welke criteria wordt dan de duur van deze overgangsperiode vastgesteld? c) Indien geen overgangsperiode is toegestaan, op grond van welke criteria moeten de desbetreffende aanvragen dan door de nationale autoriteiten worden beoordeeld?