Nederland mag verdachte online drugshandel uitleveren aan VS
Vzr. Rechtbank Den Haag 29 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:1005, (Staat der Nederlanden)
Kort geding. Online drugshandel. Uitlevering VS. Geen dwingende redenen of nieuwe informatie. De autoriteiten van de VS hebben om de uitlevering van eiser verzocht. Zij willen eiser vervolgen voor het deelnemen aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met de internationale verkoop via internet van verdovende middelen en het witwassen van de opbrengsten daarvan. Als onderdeel van het opsporingsonderzoek dat voorafging aan het uitleveringsverzoek, zijn door de Verenigde Staten via internet pseudokopen gedaan. De uitlevering is toelaatbaar verklaard door de rechtbank. De Minister heeft besloten de uitlevering toe te staan.
Eiser vordert in kort geding de uitlevering ontoelaatbaar te verklaren op de grond dat bij uitlevering aan de VS sprake is van een dreigende flagrante schending van artikel 6 EVRM. Deze schending kan niet worden geaccepteerd, zo stelt eiser, omdat hem in de VS geen effectief rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM ter beschikking staat.
De rechtbank oordeelt:
3.5. Door eiser zijn ten aanzien van zijn stelling dat er sprake is van een dreigende flagrante schending van artikel 6 EVRM geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht sinds de beslissing van de uitleveringsrechter. De door eiser aangehaalde jurisprudentie van het EHRM kan (voor zover deze uitspraken al zijn gedaan na de uitspraak van de uitleveringsrechter en een nieuwe lijn vormen) niet als zodanig gelden, omdat deze uitspraken betrekking hebben op de eisen die gelden in de procedure bij inzet van undercoveragenten. Het oordeel over de rechtmatigheid van die procedures ligt, zoals ook reeds vaste jurisprudentie was ten tijde van de uitspraak van de uitleveringsrechter, bij de Amerikaanse rechter, waarbij er – gezien het in het uitleveringsrecht geldende vertrouwensbeginsel – vanuit moet worden gegaan dat de Amerikaanse rechter eventueel recente ontwikkelingen in de (verdragsrechtelijke) rechtspraak in acht zal nemen.
3.6. Door eiser is evenmin aannemelijk gemaakt dat de beslissing van de uitleveringsrechter op een kennelijke fout of vergissing berust. Onder deze omstandigheden is het dan ook niet aan de orde dat de Minister van zijn beleidsvrijheid een zo onjuist gebruik heeft gemaakt dat er sprake is van een onrechtmatige daad jegens [eiser]. De vraag of [eiser] in de VS een rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM ter beschikking staat kan gezien het voorstaande en de onder 3.3 weergegeven toets onbesproken blijven. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter daaromtrent nog dat geen aanleiding bestaat af te wijken van het vertrouwensbeginsel. Zoals ook de Hoge Raad in zijn arrest van 19 april 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT4110) heeft overwogen moet aangenomen worden dat Nederland als door het EVRM en het IVBPR gebonden Staat het resultaat van bilaterale onderhandelingen met de VS die hebben geleid tot het toepasselijke uitleveringsverdrag heeft kunnen afstemmen op de aard en de mate waarin de in de eerste twee genoemde verdragen neergelegde fundamentele rechtsbeginselen worden erkend in de VS. Dit geldt zowel ten aanzien van het traject van plea bargaining als ten aanzien van de mogelijkheid van eiser om in een inhoudelijke procedure de mogelijke onrechtmatigheid van de pseudokoop aan de orde te stellen.3.7. Voor zover eiser stelt dat er sprake is van schending van de Nederlandse soevereiniteit, omdat de VS zonder bevel van de Officier van Justitie hier pseudokopen hebben gedaan, oordeelt de voorzieningenrechter tot slot dat dit evenmin tot een ander oordeel ten aanzien van de toelaatbaarheid van de uitlevering kan leiden. Het is in beginsel slechts de Nederlandse regering die kan oordelen over de schending van de Nederlandse soevereiniteit. Een eventuele schending van de Nederlandse soevereiniteit kan in beginsel niet aangemerkt worden als een schending van een aan eiser in het kader van het uitleveringsverkeer toekomende waarborgnorm. Een schending van de Nederlandse soevereiniteit kan slechts relevant zijn voor zover deze zo excessief is geweest dat daarin tegelijkertijd jegens eiser een schending van een aan hem toekomend mensenrecht zou zijn te herkennen. Hiervan is geen sprake, reeds omdat de Minister niet tot het oordeel is gekomen dat er sprake is geweest van inbreuk op de Nederlandse soevereiniteit.
3.8. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de uitlevering van eiser aan de VS toe te staan. De primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen zullen worden afgewezen. Gezien het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er geen grondslag om de Staat op te dragen eiser feitelijk niet eerder aan de VS uit te leveren dan nadat het hof arrest heeft kunnen wijzen in een appel in deze zaak.
Beroep op hardheidsclausule gegrond. Systeemfout. Op de roldatum 1 oktober 2013 is in onderhavige zaak het griffierecht berekend en vastgelegd in het registratiesysteem van de civiele dagvaardingszaken bij het hof (ReIS). Op dat moment stond in de database waaruit ReIS haar gegevens put, vermeld dat er geen rekening-courant-verhouding met mr. J. Schutrups bestond. Dientengevolge is automatisch een nota naar mr. J. Schutrups verzonden met het verzoek binnen vier weken voor betaling zorg te dragen. Uit nader ingewonnen informatie bij LDCR blijkt dat op 1 oktober 2013 wel een rekening-courant-verhouding met mr. J. Schutrups bestond. Hoe het heeft kunnen gebeuren dat op 1 oktober 2013 de rekening-courant-verhouding niet was vermeld in de database waaruit ReIS haar gegevens put, heeft LDCR niet kunnen aangeven. Deze rekening-courant-verhouding is blijkens mededeling van het LDCR op 11 november 2013 beëindigd, maar dat kan en mag er niet aan in de weg hebben gestaan dat de rekening-courant-verhouding op 1 oktober 2013 geldig was.
Uit het
Mede namens mijn collega van Economische Zaken, ontvangt u hierbij een brief over de kritische opmerkingen van de oud-parlementariër de heer El Fassed, over de beschikbaarheid en toegankelijkheid van open data. Tijdens het Algemeen Overleg ICT op 10 oktober 2013 heeft mijn collega van Economische Zaken toegezegd, nog voor de behandeling van de EZ begroting, hierover een brief aan uw Kamer te zenden. De heer El Fassed stuurde de brief als open brief aan uw Kamer en deed dit als directeur van de Open State Foundation. Bovendien heeft mijn collega toegezegd in de brief in te gaan op de mogelijkheden om ook mede overheden te betrekken bij het beschikbaar stellen van open data.
Fishing. Fraude. Money-mule. In beide zaken gaat het om een vorm van fraude, 'phishing'. Verdachten worden voor hetzelfde feit veroordeeld. Bewezenverklaard is dat de verdachte samen met anderen gedurende een langere periode gelden witgewassen die afkomstig waren van een vorm van fraude die bekend is onder de naam “phishing”. Door middel van phishing zijn aanzienlijke geldbedragen van een groot aantal slachtoffers weggesluisd en tijdelijk geparkeerd op de rekening van begunstigden, met de bedoeling om het geld direct van die rekening op te nemen, zodat het niet langer traceerbaar zou zijn. Aan verdachte komt een beperkte rol toe in het samenwerkingsverband nu verdachte niet rechtstreeks bij de phishing-gesprekken betrokken is geweest.