DOSSIERS
Alle dossiers

Overige onderwerpen  

IT 1111

WOB-verzoeken om te 'zieken'

Vzr. Rechtbank Rotterdam 21 maart 2013, LJN BZ4905 (Gemeente Dordrecht tegen gedaagde)

Gemeente Dordrecht treedt handhavend op tegen illegale kamerverhuurder. Illegale kamerverhuurder reageert met het indienen van honderden bezwaar- en beroepschriften en verzoeken op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur, met de erkenning dat hij dat doet om te "zieken." De gemeente Dordrecht vordert in een civiel kort geding een verbod om meer dan 10 verzoeken per maand (uitgezonderd bezwaren en beroepen) te doen. Eis toegewezen wegens misbruik van bevoegdheid.

4.12. Aan het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid dragen verder bij de statistische gegevens die de gemeente Dordrecht heeft overgelegd. In 2012 heeft [gedaagde] ingediend:

- 791 bezwaarschriften. Dat is 48% van het totaal van 1661 in 2012 (weliswaar vallen de bezwaarschriften niet onder het gevorderde verbod, maar zij tonen wel mede de werkbelasting aan).
- 467 Wob-verzoeken (Wet Openbaarheid van Bestuur). Dat is 61 % van het totaal van 760 in 2012.
- 41 handhavingsverzoeken. Dat is 59 % van het totaal van 69 in 2012.
In totaal lopen er volgens de gemeente Dordrecht nu 2247 procedures.

De voorzieningenrechter:

5.1. verbiedt het [gedaagde] om zich gedurende twee jaar vaker dan 10 keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente Dordrecht te richten, behalve voor zover deze brieven, faxen of e-mails betrekking hebben op vergunningaanvragen door of namens [gedaagde] ingediend, dan wel betrekking hebben op bezwaar- en beroepschriften van [gedaagde] tegen de gemeente Dordrecht tegen beschikkingen die de gemeente Dordrecht aan [gedaagde] heeft gericht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 300,- per overtreding, met een maximum van € 100.000,- en uitvoerbaar bij voorraad per overtreding;


NVJ (Verbod om meer dan 10x per maand een WOB-verzoek te doen)

IT 1101

Verdragen die naar verwachting worden ingediend

Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 33 400-V, nr. 122 (lijst I - Verdragen die dit jaar naar verwachting ter parlementaire goedkeuring worden ingediend).

Paper pile - April 2011Zie ook een update op IE-Forum.nl en LifeSciencesenRecht.nl.

EEX
Totstandgekomen: 30-10-2007 Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
Stand van zaken c.q. factoren van belang: Europees Nederland is via de EU aan het verdrag gebonden. Goedkeuringsstukken in voorbereiding.

Telecom
Totstandgekomen: 22-10-2010
Akten van wijziging van het Statuut en het Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie (Genève, 1992)
Stand van zaken c.q. factoren van belang: Overleggen aan het parlement voorzien in januari 2013.

Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 33 400-V, nr. 122 (Verdragen die naar verwachting eerst op langere termijn ter parlementaire goedkeuring zullen worden ingediend of ten aanzien waarvan nog geen besluit is genomen omtrent de wenselijkheid van partij worden)

18-06-2009 Verdrag inzake toegang tot officiële documenten
Stand van zaken c.q. factoren van belang: (RvE 205) Wenselijkheid van partij worden wordt bestudeerd. Ratificatie is arbeidsintensief en omdat ratificatie niet veel zal wijzigen in de mate van openbaarheid in Nederland en de WOB reeds een goede basis vormt, heeft het verdrag geen prioriteit.

IT 1094

Procesvertegenwoordiging HvJ EU. De inbreng van de NLse regering in 2012

Jaarbericht 2012. Procesvertegenwoordiging Hof van Justitie van de EU. Inbreng van de Nederlandse regering, Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 33 400-V, nr. 118.

De rechtspraak van het Hof en het Gerecht is essentieel voor Nederland. Hun uitspraken dragen bij aan de rechtsontwikkeling binnen de Europese Unie en kunnen van invloed zijn op het Nederlandse recht en beleid. Europese jurisprudentie dwingt soms tot aanpassing van de nationale regelgeving of uitvoeringspraktijk. Door actief zijn visie naar voren te brengen in Luxemburg, kiest Nederland ervoor om invloed uit te oefenen op deze rechtsontwikkelingen. Bij elk geselecteerd arrest wordt kort het standpunt van de Nederlandse regering weergegeven.

Consumentenbescherming - Content Services
Intellectueel eigendom - SABAM
Mededinging - Compass-Datenbank
Aanbesteding - vrij verkeer - fairtrade koffie en thee

Consumentenbescherming - Content Services
Arrest van het Hof van 5 juli 2012, Content Services, zaak C-49/11 (Oostenrijk) - [IT 820]
In deze zaak worden prejudiciële vragen gesteld over wat kan worden beschouwd als een ‘duurzame drager’. De richtlijn koop-op-afstand (thans Richtlijn 2011/83) vereist onder meer dat de algemene voorwaarden aan de consument ter beschikking worden gesteld op een ‘duurzame drager’. Een papieren kopie van de algemene voorwaarden is uiteraard een duurzame drager. In dit geval gaat het om een hyperlink door middel waarvan de consument op de website van de verkoper de algemene voorwaarden kan bekijken. Zoals ook de Nederlandse regering heeft betoogd, voldoet een dergelijke hyperlink volgens het Hof niet aan de voorwaarden van de richtlijn. Het is namelijk de bedoeling dat de consument de informatie kan opslaan zodat hij de informatie altijd kan raadplegen en er ook zeker van kan zijn dat deze ongewijzigd blijft. Een hyperlink is dus geen ‘duurzame drager’ in de zin van de richtlijn koop-op-afstand.

Intellectueel eigendom
Arrest van het Hof van 16 februari 2012, SABAM, zaak C-360/10 (België) - [IEF 10920]
In deze zaak gaat het om de vraag of een sociaalnetwerksite verplicht mag worden een filtersysteem te installeren om het illegaal uitwisselen van auteursrechtelijk beschermd materiaal te voorkomen. Het Hof is van oordeel dat het opleggen van een filterverplichting in strijd is met het Unierecht. Een dergelijke verplichting vormt een door de richtlijn elektronische
handel (Richtlijn 2000/31) verboden algemene toezichtverplichting. De nationale wetgever en rechter moeten bij het opleggen van maatregelen aan een internetprovider of een hostingdienstverlener ter bescherming van auteursrechthebbenden de belangen afwegen van bescherming van auteursrechten enerzijds en grondrechten als privacy, bescherming van persoonsgegevens en vrijheid van informatie, zoals gewaarborgd in het Handvest van de Unie, anderzijds. De uitspraak is in lijn met de inbreng van de Nederlandse regering.

Mededinging - Compass-Datenbank
Arrest van het Hof van 12 juli 2012, Compass-Datenbank, zaak C-138/11 (Oostenrijk)
Compass-Datenbank exploiteert een economische databank voor het verstrekken van informatiediensten. Compass-Datenbank heeft toestemming van de Oostenrijkse autoriteiten nodig om gegevens uit het ondernemingsboek te gebruiken. Het gaat onder meer om de reguliere gegevens (adres, telefoon enz.), deelnemingen, (stille) vennoten en andere informatie. Sinds 1999 hebben vijf ondernemingen na een aanbesteding de taak toebedeeld gekregen afwikkelingsinstanties op te zetten voor het bijhouden en tegen betaling verlenen van toegang tot het ondernemingsboek. De Oostenrijkse autoriteiten verbieden vervolgens Compass-Datenbank om nog langer gegevens uit het ondernemingsboek te gebruiken. De Oostenrijkse rechter vraagt om uitlegging van artikel 102 VWEU. Volgens het
Hof verricht een overheidsinstantie geen economische activiteit wanneer zij de gegevens die ondernemingen op grond van een wettelijke meldingsplicht hebben meegedeeld, in een databank opslaat en belanghebbenden inzage daarin verleent en/of voor hen print-outs laat vervaardigden. De overheidsinstantie kan in dit geval daarom niet als een onderneming in de zin van artikel 102 VWEU worden beschouwd. Dat geldt ook wanneer de activiteit erin bestaat afwikkelingsinstanties en hun eindklanten te verbieden informatie die door de overheid is verzameld en in de databank
van een openbaar register als het ondernemingsboek is opgenomen, te hergebruiken om daarmee eigen inlichtingendiensten te verstrekken. Ook wanneer een overheidsinstantie zich daarbij op intellectuele eigendomsrechten
beroept, handelt zij nog niet als een onderneming. Deze uitspraak is in lijn met de inbreng van de Nederlandse regering.

Aanbesteding - vrij verkeer - fairtrade koffie en thee
Arrest van het Hof van 10 mei 2012, Commissie/Nederland, zaak C-368/10 - [IEF 11305]
De provincie Noord-Holland start een Europese aanbesteding voor de levering van koffieautomaten met biologische en fairtrade koffie en thee. De provincie verwijst in haar bestek naar het EKO-keurmerk en het Max Havelaarkeurmerk. Volgens de Commissie zijn deze verwijzingen in strijd met de aanbestedingsrichtlijn (Richtlijn 2004/18). De Commissie krijgt grotendeels gelijk van het Hof. De verwijzing naar het EKO-keurmerk was volgens het Hof een onverenigbare technische specificatie. De provincie mag alleen de onderliggende uitgangspunten van het keurmerk als eis stellen, niet het keurmerk zelf. De uitgangspunten van het Max Havelaar keurmerk zijn volgens het Hof sociale overwegingen die getoetst moeten worden aan het artikel over uitvoeringsvoorwaarden (artikel 26 van Richtlijn 2004/18). Deze
uitgangspunten zijn dus geen technische specificaties van het product, zoals de Commissie stelt. De uitgangspunten van zowel het EKO-keurmerk als het Max Havelaar-keurmerk mogen voorts ook worden gebruikt in de gunningscriteria.
Deze uitgangspunten houden in casu voldoende verband met het voorwerp van de opdracht. Ook hier geldt dus dat het keurmerk zelf niet geëist mag worden. Dit zou in strijd zijn met de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie en transparantie. Tot slot heeft de provincie ook van leveranciers geëist dat ze inzicht geven in hun activiteiten op het
gebied van duurzaam inkopen en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Deze eis is volgens het Hof in strijd met het gesloten systeem van bekwaamheidseisen en met de transparantieverplichting.

Zie het Jaarbericht van 2011.

IT 1093

Inzage in Gmail-account wellicht onrechtmatig

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 19 maart 2013, LJN BZ5206 (Appellant tegen Doco International B.V.)

Op non-actiefstelling. Ontslag op staande voet. Onrechtmatig verkregen bewijs door inzage in Gmail-account? Zakelijk gebruikt emailaccount.

Het hof stelt Doco in de gelegenheid om bedoelde logfiles, voor zover nodig voorzien van een toelichting omtrent de datum en de inhoud/aard van de door [appellant] gedownloade gegevens, in het geding te brengen; duidelijkheid te verschaffen om welke reden het nodig was om inzage te hebben in de laptop/Gmail-account en aan te geven op welke wijze en op welk moment Doco toegang heeft verkregen tot het Gmail-account van mw. [echtgenote van appellant].

Het hof laat Doco toe te bewijzen: dat het Gmail-account van mw. [echtgenote van appellant] zakelijk werd gebruikt en centraal stond in de bedrijfsvoering van Clear Concept; de wijze waarop Doco toegang heeft verkregen tot het Gmail-account van mw. [echtgenote van appellant].

4.4.4. [appellant] heeft in grief 5 bezwaar gemaakt tegen het gebruik van de door Doco overgelegde e-mails als bewijs. Deze dienen volgens [appellant] uitgesloten te worden van bewijs omdat zij onrechtmatig verkregen zijn. [appellant] heeft gesteld dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het privacybelang van de echtgenote van [appellant], op wiens naam de e-mailaccount stond ([gmailaccount]@gmail.com), zich niet zo ver uitstrekt dat ook derden die die e-mailaccount gebruiken door het sturen van e-mails met de strekking als de in het geding gebrachte mails, daaraan een voldoende zwaarwegend belang kunnen ontlenen, leidend tot bewijsuitsluiting in deze procedure. Doco had geen toestemming om in de met een wachtwoord beveiligde privé-e-mailaccount, waarin zich overwegend privécorrespondentie met banken, een makelaar, het ziekenhuis en de gemachtigde van [appellant] bevindt, te kijken. De account werd slechts af en toe zakelijk gebruikt als de zakelijke mail van Doco niet werkte. Doco heeft ingebroken in deze “brievenbus”. (...)

4.4.6.1. In dit geval betekent dit met betrekking tot de eerste vraag dat thans nog onvoldoende duidelijk is wat de status was van de Gmail-account van de echtgenote van [appellant]. Vast staat dat dit in ieder geval ook een privé-account was/is dat door [appellant] en zijn echtgenote ook als zodanig werd gebruikt. [appellant] heeft gesteld dat die account slechts af en toe zakelijk voor Doco werd gebruikt als de e-mail van Doco in China niet werkte. Doco heeft evenwel betoogd dat de betreffende account - ook - zakelijk werd gebruikt en zelfs centraal stond in de bedrijfsvoering Clear Concept en daardoor van Doco. Zo liep alle communicatie met het trustkantoor Klako via de Gmail-account volgens Doco.
Doco heeft verwezen naar een tweetal schema’s op pagina 30 van de conclusie van repliek. Bedoelde schema’s acht het hof voorshands geen bewijs voor de stelling van Doco. In die schema’s is immers wel de positie van mw. [echtgenote van appellant] aangegeven voor wat betreft de routing van de “purchase orders” en de facturen en betalingen, maar dit zegt op zich niets over het zakelijk gebruik van haar Gmail-account. Doco heeft verder verwezen naar een - kennelijk door haar - opgesteld schema in punt 84 van de memorie van grieven waarin onder meer is vermeld “Rep. office China [roepnaam echtgenote van appellant] mail”. Ook dit zegt naar het oordeel van het hof - vooralsnog - niets omtrent het zakelijk gebruik van de bedoelde account. Doco heeft betoogd haar voormelde stelling te kunnen aantonen. Het hof zal Doco toelaten tot het bewijs van die stelling.
Het hof is in dat verband voorshands van oordeel dat - in ieder geval bij slechts sporadisch zakelijk gebruik - niet met recht kan worden betoogd dat de Gmail-account onder het Doco Bedrijfsreglement 1-1-2008 (hierna: het Bedrijfsreglement) viel. Uit bijlage 1 bij het Bedrijfsreglement, “Protocol voor het gebruik van e-mail- en internetfaciliteiten”, kan niet anders worden afgeleid dan dat dit protocol alleen van toepassing is op (onder andere e-mailverkeer via) het Doco-netwerk.

4.4.6.3. Doco heeft verder betoogd dat zij zich met medeweten en instemming van mw. [echtgenote van appellant] vaker toegang had verschaft tot de Gmail-account, dat het wachtwoord was opgeslagen op de computer van [algemeen directeur] op het Doco-kantoor in Sittard en dat Windows de instellingen en het wachtwoord onthoudt. Het hof acht voor de beoordeling van de gestelde onrechtmatige bewijsgaring van belang dat vast komt te staan op welke wijze en op welk moment Doco toegang heeft gekregen tot de Gmail-account. Het is aan Doco daar duidelijkheid over te verschaffen en bewijs bij te brengen. Het hof merkt daarbij voorshands op dat, indien komt vast te staan dat het wachtwoord ‘[wachtwoord B.]’ aan Doco door mw. [echtgenote van appellant] ter beschikking is gesteld, dit nog niet betekent dat daarmee tevens toestemming is gegeven voor het monitoren van al het e-mailverkeer dat via de Gmail-account liep.
IT 1074

Een schoolvoorbeeld van een totale ‘fishing expedition’

Rechtbank Oost-Nederland, locatie Almelo 20 februari 2013, LJN BZ3617 (eiseres tegen Flexxolutions GFS B.V.)

Vonnis in incident. Vordering op grond van artikel 843a Rv. De rechtbank wijst de incidentele vordering af nu niet is voldaan aan de eis van bepaaldheid. Ook ontbreekt het rechtmatig belang.

De bescheiden hebben betrekking op verschillende rechtsbetrekkingen, zijnde arbeidsovereenkomsten tussen [eiseres] en verweerders, de inbreuk op het auteursrecht door alle verweerders, slaafse nabootsing van producten, folders en tekeningen/modellen van eiseres door verweerders en de onrechtmatige daad van (alle) verweerders jegens eiseres. In dit geval is zelfs sprake van meer dan 6 ‘fishing expeditions’, aangezien ook beslag is gelegd op zaken, gegevensdragers en gegevens van derden.

Flexxolutions vordert in reconventie opheffing van alle gelegde beslagen. Artikel 10 van de Grondwet is geschonden nu lukraak alle computers, mobiele telefoons etc. zijn beslagen. De vorderingen in conventie en reconventie worden afgewezen.

Verweer:
3.14. Nergens anders in de dagvaarding is aangegeven welke door [eiseres] gepretenteerde intellectuele eigendomsrechten door Flexxolutions c.s. zouden zijn geschonden. De vorderingen betreffen vooral door [eiseres] gestelde onrechtmatige concurrentie door verweerders.

3.15. Er is geen enkele sprake van slaafse nabootsing van [eiseres]- producten. Flexxolutions ontwerpt, ontwikkelt en produceert alle producten zelf op grond van de eisen van afnemers. Bedrijfs- en productnamen zijn voldoende onderscheidend. Het ‘publiek’ is niet in verwarring over de hoedanigheid van partijen.
3.20. Uit de inhoud van het verzoekschrift tot beslaglegging en de beslag- en gerechtelijke bewaringsexploiten blijkt dat niet is voldaan een het vereiste dat sprake is van bepaalde bescheiden in de betekenis van artikel 843a Rv. Noch in het verzoekschrift noch in alle beslagexploiten is voldaan aan deze eis van concreetheid en selectie. Het betreft een schoolvoorbeeld van een totale ‘fishing expedition’. Uit niets blijkt dat een selectie is gemaakt ten aanzien van zaken- en gegevensdragers naar eigendom, bezit en/of feitelijk gebruik van de betreffende zaken en gegevens, doordat ook beslag is doorgevoerd op pc’s en laptops van derden- niet beslagenen. In dit geval is zelfs sprake van meer dan 6 ‘fishing expeditions’, aangezien ook beslag is gelegd op zaken, gegevensdragers en gegevens van derden.

Beoordeling
4.3. Uit genoemd artikel 843a lid 1 Rv volgt dat aan drie cumulatieve eisen moet worden voldaan om tot toewijzing van de vordering te komen. Er moet sprake zijn van bepaalde bescheiden bij de afgifte waarvan de eisende partij een rechtmatig belang heeft en het moet gaan om bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn rechtsvoorganger partij is. Artikel 1019a bepaalt ten aanzien van schending van intellectuele eigendomsrechten in dit verband dat een schending daarvan heeft te gelden als rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a Rv. 

4.10. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat - nu uit de processen-verbaal niet kan worden afgeleid welke documenten en bescheiden, die zich bevinden op de in beslag genomen zaken, precies door het beslag worden getroffen en in welke van deze gegevens [eiseres] nu concreet inzage of daarvan afschrift wenst, terwijl [eiseres] nalaat bij haar incidentele vordering behoorlijk te specificeren - afschrift of inzage in de stukken leidt tot een ontoelaatbare ‘fishing expedition’. Daarvoor zijn de artikelen 843a Rv jo, artikel 1019a Rv niet geschreven. Reeds omdat niet wordt voldaan aan de eis van bepaaldheid c.q. het ontbreken van rechtmatig belang, moet de vordering van [eiseres] worden afgewezen en kunnen de overige stellingen en verweren verder onbesproken blijven.

In reconventie:
4.11. De rechtbank zal de vordering in reconventie afwijzen, nu Flexxolutions onvoldoende concreet, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiseres], heeft onderbouwd waarom sprake zou zijn geweest van onrechtmatig gelegde beslagen. Voorts overweegt de rechtbank dat het in het licht van de beslissing op een incident als het onderhavige, niet aangewezen is om thans opheffing van de gelegde beslagen te vorderen, zolang op de vordering in de hoofdzaak niet is beslist.

IT 1071

Rectificatie bevolen waarbij ware identiteit van blogger wordt prijsgegeven

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 5 maart 2013, zaaknr. C/02/259680 / KG ZA 13-74 (Total Telecom Lux Sarl tegen "Ko van Dijk")

Uitspraak ingezonden door Filip Van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte Advocaten.

Onrechtmatige uiting onder valse naam, deknaam. Internethavens. Rectificatie toegewezen waarbij ware identiteit wordt prijsgegeven.

Total Telecom exploiteert zogenaamde astrolijnen waar consumenten een (betaald) gesprek kunnen voeren met een spiritueel consulent. Gedaagde schrijft onder de naam Ko van Dijk artikel op kovandijkvertelt.nl met als titel: "Ko van Dijk vertelt: Een pornoschandaal achter Astro-tv?". Op verzoek wordt door de ISP de ware identiteit onthuld.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de zinsnede `het bedrijf van [] die inderdaad niet vies van blote borsten is' in meergenoemd artikel wel degelijk de indruk wekt dat eisers zelf exploitanten zijn van een pornolijn. Deze passage is als onrechtmatig jegens eisers aan te merken. Omdat uit de inhoud blijkt dat het antwoord op de vraag uit de kop luidt dat er geen pornoschandaal is, wordt de verdere inhoud van het artikel niet als onrechtmatig aangemerkt.

De wijze waarop gedaagde de anonimiteit zoekt, onder een deknaam zonder desgevraagd ter zitting de identiteit te willen prijsgeven, en gelet op de inhoud en toon van de brieven en emails, is er gegronde vrees dat gedaagde de beschuldigingen wederom zal gaan publiceren.

De voorzieningenrechter beveelt gedaagde om van de door hem beheerde internethavens, waaronder web-, blog- en Twitterpagina's, een passage te verwijderen en te vervangen. Er wordt een rectificatie toegewezen, waarbij "Ko van Dijk" zijn ware identiteit dient te onthullen: "Ik, [naam gedaagde] wonende te [woonplaats], heb onder valse naam 'Ko van Dijk' in mijn artikel (...)." Dit onder last van een dwangsom.

Leestip: 4.2 - 4.7.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (persoon achter internetpseudoniem moet rectificatie onder echte naam plaatsen)

IT 1068

Ontslagovereenkomst ingegeven door diefstal van domeinnaam

Rechtbank Noord-Nederland 4 februari 2013, LJN BZ2863 (A & B tegen C)

Als randvermelding. Arbeidsrecht. Beëindigingsovereenkomst tussen werkgever en werknemer. onder voorwendsel getekend omdat A c.s. een domeinnaam zou hebben gestolen en zich negatief heeft uitgelaten in chatverkeer.

Case Manager [Z] is bij [A] thuis langs gegaan, waarbij zij voor beiden een vooraf opgestelde schriftelijke overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomsten tussen [C] en [A] c.s. meebracht, met het verzoek om deze overeenkomst te ondertekenen. In het gesprek met [A] c.s. heeft [Z] meegedeeld dat [A] c.s. zich schuldig zouden hebben gemaakt aan diefstal van een domeinnaam en het doen van negatieve uitlatingen over [C] in chatverkeer. Een en ander zou volgens [Z] een ontslag op staande voet rechtvaardigen, wat zou kunnen worden voorkomen door de beëindigingsovereenkomsten te ondertekenen. Aanvankelijk hebben [A] c.s. de hen voorgelegde beëindigingsovereenkomsten niet ondertekend. Later die dag hebben zij [Z] gebeld met de mededeling alsnog akkoord te gaan met de beëindigingsovereenkomsten. [Z] is toen ('s avonds) teruggegaan naar de woning van [A] c.s., waarna de beëindigingsovereenkomsten alsnog door [A] c.s. zijn ondertekend.

Beroep op wilsgebreken slagen niet. Wel dient het loon van december 2012 uitbetaald te worden.

De beoordeling van het geschil

5.2.1.  [A] c.s. stellen dat de vaststellingsovereenkomsten nietig, althans vernietigbaar zijn vanwege wilsontbreken c.q. wilsgebreken, op grond waarvan zij aanspraak maken op onverkorte loondoorbetaling. Binnen het kader van dit kort geding dient daarom te worden beoordeeld of, bij wijze van voorlopig oordeel, voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het beroep van [A] c.s. op wilsontbreken c.q. wilsgebreken zal honoreren, in welk - bevestigend - geval er nog steeds sprake zou zijn van het bestaan van een dienstverband tussen partijen.


5.4.  Het door [A] c.s. gedane beroep op dwaling treft naar voorlopig oordeel geen doel. De kantonrechter acht het weinig aannemelijk c.q. geloofwaardig dat [A] c.s. bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst een onjuiste voorstelling van zaken hadden, in die zin dat zij toen, naar zij stellen, in de - naar later bleek: onjuiste - veronderstelling verkeerden dat er daadwerkelijk dringende redenen aanwezig waren voor het geven van een ontslag op staande voet en dat zij juist vanwege die redenen de vaststellingsovereenkomst maar zijn aangegaan ter (minnelijke) beëindiging van het dienstverband. Uit de na de vaststellingsovereenkomst gevoerde e-mail correspondentie volgt veeleer dat [A] c.s. de vaststellingsovereenkomst zijn aangegaan vanwege de verstoorde arbeidsverhoudingen tussen partijen en met het oog op de gezondheidsklachten van [A], op grond waarvan een voortzetting van de arbeidsrelatie door [A] c.s. niet langer wenselijk werd geacht. Bovendien mochten [A] c.s. ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomsten geacht worden voldoende op de hoogte te zijn van het door hen onderling gevoerde chatverkeer en hun positie inzake de kwestie van de domeinnaam.


Misbruik van omstandigheden

5.6.  Naar het oordeel van de kantonrechter is vooralsnog niet voldoende aannemelijk geworden dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden aan de zijde van [C]. Naar voorlopig oordeel was bij [C] weliswaar (in algemene zin) bekend dat [A] psychische problemen had, maar dat enkele feit behoefde [C] in de gegeven omstandigheden nog niet te weerhouden van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst met [A]. Allereerst is niet aannemelijk geworden dat de psychische problemen van [A] zodanig waren dat er sprake was van een van de bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 BW. Ten aanzien van [B] is in het geheel niet gesteld dat zulke omstandigheden zich voordeden. In elk geval is onvoldoende de door [A] c.s. genoemde omstandigheid dat [C] als werkgever de sterkere partij in hun contractuele relatie was. Voorts overweegt de kantonrechter dat voldoende gebleken is dat beide partijen het er eind november 2012 over eens waren dat de arbeidsverhouding verstoord was. In dat kader is tussen hen (via [Z]) gesproken over het beëindigen van de arbeidsrelatie. In zoverre moet het bezoek van [Z] op het huisadres van [A] c.s. op 28 november 2012 dan ook als een vervolgstap in een al bezig zijnd proces om tot beëindiging te komen worden gezien. [A] c.s. hebben naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld, waaruit kan blijken dat [Z] op 28 november 2012 ongeoorloofde druk op [A] c.s. heeft uitgeoefend teneinde hen akkoord te laten gaan met beëindiging van hun arbeidsovereenkomsten, daargelaten overigens dat de rol van [Z] - werkzaam als Case Manager bij een arbodienst - in dit geval een, op het eerste gezicht, nogal bijzondere is. Het komt de kantonrechter merkwaardig voor dat een Case Manager van een arbodienst zich (tevens) opstelt als degene die namens een werkgever ontslaggesprekken met werknemers voert.


Geestelijke stoornis

De kantonrechter acht het in dit verband ook opvallend dat [A] in zijn na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst gevoerde e-mail correspondentie met [C]/[Z] met geen woord rept over het aangaan van de vaststellingsovereenkomst onder invloed van een geestelijke stoornis, terwijl zulks alleszins voor de hand had gelegen, indien [A] werkelijk meende niet in staat te zijn geweest om zijn wil voldoende te bepalen bij het aangaan van die vaststellingsovereenkomst.


Tussenconclusie

5.10.  [A] c.s. kunnen niet met succes een beroep doen op wilsontbreken ([A]) c.q. een wilsgebrek ([A] c.s.) bij het tot stand komen van de vaststellings-overeenkomsten met [C]. Ook voor het overige is niet gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan [C] moest aannemen dat de wil van [A] c.s. niet gericht was op de vrijwillige beëindiging van hun dienstverbanden. Genoemde vaststellingsovereenkomsten moeten vooralsnog dan ook als rechtsgeldig worden aangemerkt. Dat betekent dat er in dit kort geding vanuit zal worden gegaan dat - krachtens deze vaststellingsovereenkomsten - de dienstverbanden van [A] c.s. met [C] met ingang van 1 januari 2013 zijn geëindigd. Hun loonvorderingen vanaf deze datum moeten dan ook worden afgewezen.


Loon over de maand december 2012

5.11.  De kantonrechter stelt vast dat [C] het verschuldigde loon over de maand december 2012 niet aan [A] c.s. heeft uitbetaald. Blijkens de schriftelijke eindafrekening van 3 december 2012 heeft [C] op het verschuldigde loon van [A] c.s. namelijk enige bedragen bij wege van verrekening/inhouding in mindering gebracht, waardoor zij per saldo niets meer aan [A] c.s. zou behoeven te voldoen.

IT 1063

Kan niet aan de bewijstlast voldoen

Hof Den Haag 26 februari 2013, LJN BZ2636 (appellante tegen T-Mobile Netherlands B.V.)

In het tussenarrest van 9 oktober 2012 (LJN BY1319) heeft het hof overwogen dat T-Mobile het bestaan van een overeenkomst met appellante met betrekking tot nummer B tot dusver niet heeft geleverd, alsmede dat het tot dusver door T-Mobile geleverde bewijs ontoereikend is om daarop in dit bijzondere geval een bewijsvermoeden ten gunste van T-Mobile te baseren en om [appellante] op basis daarvan met tegenbewijs te belasten.

T-Mobile kan niet aan de bewijstlast voldoen. Ook de betalingsachterstand met betrekking tot nummer A is onvoldoende gespecificeerd en ook hier kan T-Mobile niet voldoen. Het bestreden eindvonnis zal worden vernietigd, de vorderingen van T-Mobile worden afgewezen en T-Mobile wordt veroordeeld tot de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.

2. T-Mobile heeft bij akte aangegeven dat zij niet aan deze bewijslast kan voldoen. De betreffende stukken zijn niet meer beschikbaar.
Dit betekent dat het bestaan van de overeenkomst met [appellante] ten aanzien van nummer B niet is komen vast te staan. De vordering tot betaling van de op nummer B betrekking hebbende facturen moet daarom alsnog worden afgewezen.

3. Rest de vraag of [appellante] met betrekking tot nummer A tot enige betaling is verplicht. Het hof heeft in zijn tussenarrest, zakelijk weergegeven, overwogen dat de gestelde betalingsachterstand met betrekking tot nummer A onvoldoende is gespecificeerd. T-Mobile is vervolgens in de gelegenheid gesteld om per nummer duidelijk en gespecificeerd aan te geven wat de betalingsachterstand van beide telefoonnummers is, alsmede om alsnog een aantal facturen in het geding te brengen.

4. T-Mobile heeft bij akte gesteld dat zij hier niet aan kan voldoen.
Dit betekent dat ook dit onderdeel van de vordering moet worden afgewezen.

5. De slotsom van het voorgaande is dat het bestreden eindvonnis zal worden vernietigd en dat de vorderingen van T-Mobile alsnog zullen worden afgewezen.
IT 1060

Aanvulling van een leemte en schending geheimhouding

Rechtbank Rotterdam 12 december 2012, LJN BZ2614 (Globe Consultancy & Services B.V. tegen Exact EMEA B.V.)

Software de mantenimiento

Partijen in deze procedure, te weten een softwareleverancier en een wederverkoper, hebben een geschil betreffende de uitleg van een tussen hen gesloten overeenkomst In conventie gaat de zaak onder meer de vraag hoe een leemte in een overeenkomst moet worden aangevuld. In reconventie ligt ter beoordeling voor de vraag of sprake was van schending van een geheimhoudingsverplichting. De vorderingen worden zowel in conventie als in reconventie afgewezen.

In citaten:

4.3.  De rechtbank verwerpt dit primaire verweer van Exact Emea. Uit de tekst van artikel 1 van de Overeenkomst kan niet zonder meer worden afgeleid, dat slechts een vergoeding toekomt aan een wederverkoper indien de afnemer al deel uitmaakte van het klantenbestand van de wederverkoper. Andere concrete feiten of omstandigheden heeft Exact Emea aan haar stelling op dit punt niet aangevoerd.

 

 

4.6.  Dat GCS in elk geval enige inspanningen heeft verricht inzake het Unitex project staat – gelet op de hierboven opgesomde omstandigheden – vast. De vraag die rijst is of deze inspanningen kunnen worden aangemerkt als ‘proven and dedicated sales efforts’ als omschreven in artikel 2.2. van de Overeenkomst. De rechtbank constateert dat in de Overeenkomst geen omschrijving staat van wat daaronder dient te worden verstaan. Verder constateert de rechtbank dat in artikel 2.2. van de Overeenkomst staat dat de beoordeling van de vraag of de verrichte inspanningen van de wederverkoper onder voormelde definitie vallen, ter beoordeling is aan Exact (‘to the discretion of Exact’).
Ter zitting heeft Exact Emea inzicht gegeven in de wijze hoe zij gebruikelijk beslist welke vergoeding wordt toegekend: indien een wederverkoper een naam heeft voorgedragen heeft hij recht op de vergoeding van 10% zoals vermeld in artikel 2.1. van de Overeenkomst; indien een wederverkoper meer heeft gedaan dan alleen het aanbrengen van de klant wordt de hogere vergoeding van 25% van artikel 2.2. van de Overeenkomst uitbetaald, aldus Exact Emea.
Gelet op de uitleg die Exact Emea ter zitting heeft gegeven van de artikelen 2.1. en 2.2. van de Overeenkomst, lijken de inspanningen van GCS betreffende het Unitex-project te vallen onder de definitie van artikel 2.2. van de Overeenkomst. GCS heeft immers meer gedaan dan enkel een naam voordragen, doch heeft ook besprekingen bijgewoond, bezoeken afgelegd en contact gehad met zowel Unitex als Exact Emea.

4.9.  De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

In reconventie:
4.13.  Exact Emea stelt zich op het standpunt dat GCS haar geheimhoudingsverplichting verwoord in artikel 5 van de Overeenkomst heeft geschonden en daarom een boete is verschuldigd van € 50.000,--.  (...)

4.15 (...) Het gedeelte van de verklaring van [A] waar Exact Emea klaarblijkelijk op doelt, te weten het gedeelte waarin de betrokkenheid van GCS bij het Unitex project wordt omschreven, luidt – voor zover thans relevant – als volgt: (...)
De directie van Unitex vindt het heel vervelend en onterecht dat Exact EMEA de rol van GCS in dit project bagatelliseert. Waar de medewerkers van Exact en Advisie niet in staat bleken om te zorgen voor een goed voorstel, heeft GCS er voor gezorgd dat we wel tot overeenstemming zijn gekomen.(…)’

4.16.  De inhoud van deze verklaring acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat GCS vertrouwelijke informatie als bedoeld in artikel 5 van de Overeenkomst heeft gedeeld met Unitex. Geenszins volgt dat uit die verklaring. Andere feiten heeft Exact Emea niet aan haar stellingen ten grondslag gelegd, zodat de vordering als onvoldoende feitelijk onderbouwd zal worden afgewezen.

4.10.  Met haar beslissing om in deze specifieke situatie beide bij de verkoop betrokken partijen – zowel Advisie als GCS – een provisie van 10% toe te kennen, heeft Exact Emea naar het oordeel van de rechtbank geen onjuiste uitvoering heeft gegeven aan haar beoordelingsbevoegdheid ex artikel 2.2. van de Overeenkomst. Niet gesteld kan worden dat Exact Emea met deze beslissing haar verplichtingen onder de overeenkomst jegens CGS niet is nagekomen. Dit betekent dat de vordering van GCS wordt afgewezen.
IT 1057

ICT-werkzaamheden zijn als arbeidsintensief aan te merken

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 6 februari 2013, LJN BZ2319 (eiser tegen Ordina Application Outsourcing en Project B.V.)

Kort geding bij kantonrechter. Eiser is 31 jaar in loondienst geweest bij A en heeft in dit verband ICT-werkzaamheden bestaande uit het beheren, onderhouden en aanpassen van het Oracle EBS-pakket verricht ten behoeve van een opdrachtgever van A. Deze opdrachtgever beëindigt de opdracht met A en geeft vervolgens aan O de opdracht om onder meer deze werkzaamheden te verrichten. Vraag is of sprake is van overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 BW en de EG-richtlijn? Geconcludeerd wordt dat dit niet aannemelijk is geworden en dat eiser bij A in loondienst is gebleven: de werkzaamheden zijn grotendeels als arbeidsintensief en minder als kapitaalintensief aan te merken. Nu het personeel niet is overgenomen is de identiteit van de onderneming niet behouden gebleven.

4.9.  Vaststaat dat het in dit geval gaat om dienstverlening in de ICT-branche. Deze branche wordt in zijn algemeenheid gekenmerkt door zijn arbeidsintensieve karakter. Dat neemt echter niet weg dat in dit geval sprake zou kunnen zijn van een gemengd karakter. Indien dit zou zijn dan dient vervolgens de vraag te worden beantwoord op welk karakter, het arbeidsintensieve of kapitaalintensieve, de nadruk ligt.

4.12.  Vaststaat ook dat de acht servers die Atos voor de uitvoering van haar opdracht gebruikte eigendom zijn van Atos en dat deze niet zijn overgedragen aan Ordina. Ordina heeft voor de uitvoering van de aan haar gegunde opdracht eigen servers aangeschaft. Deze servers zijn dus evenmin bepalend voor de identiteit van de onderneming.

4.13.  Atos heeft verder onvoldoende gemotiveerd onderbouwd aangevoerd dat de door haar gestelde overdracht aan Ordina van door Atos:
- voor Equens geschreven applicatiesofteware,
- gemaakte install-scripts c.q. versiebeheer,
- opgestelde unieke documentatie, en
- specifiek voor Equens ontwikkelde scripts, een bepaald kapitaal vertegenwoordigen.

In dit verband wordt nog overwogen dat voldoende aannemelijk is geworden dat scripts in feite slechts kleine programmaatjes zijn. Atos geeft dit overigens zelf ook aan door op te merken dat deze scripts zijn ontworpen als hulpmiddel bij het laten uitvoeren van diverse taken door de bij Equens in gebruik zijnde programmatuur .

De door Atos aangevoerde omstandigheid dat uitgebreide transitieplannen zijn opgesteld en dat de overdrachtsfase ruim vier maanden in beslag heeft genomen, is op zichzelf ontoereikend om de conclusie te dragen dat de hiervoor genoemde activa een bepaald kapitaal vertegenwoordigen, laat staan dat – zoals Atos aanvoert – naar analogie van het Sodexho-arrest kan worden geconcludeerd dat sprake is van essentiële (im)materiële activa die voorheen door haar werden gebruikt en nu door Ordina zullen (moeten) worden gebruikt.

4.14.  Ten aanzien van de door Atos gestelde overdracht van “tools” geldt dat, voor zover deze tools al door Atos zijn aangeschaft, Atos de stelling van Ordina dat deze tools niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de opdracht en dat Ordina zelf al bruikbare tools had niet onderbouwd heeft weersproken.

De kantonrechter:
5.1.  wijst de tegen Ordina gerichte vorderingen af,

5.2.  veroordeelt [Eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Ordina, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 200,-- aan salaris gemachtigde,

5.3.  veroordeelt Atos tot betaling aan [Eiser] van het achterstallig salaris vanaf 1 november 2012, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van de respectieve data van opeisbaarheid van de onderscheiden loontermijnen tot de voldoening, alsmede voor wat betreft de tot op heden opeisbare loonvorderingen vermeerderd met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, met een maximum van 20%,

5.4.  veroordeelt Atos tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [Eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 517,75, waarin begrepen € 200,-- aan salaris gemachtigde,

Op andere blogs:
Nederlands Juridisch Dagblad (Overgang van onderneming bij ICT-er of in loondienst gebleven (kort geding))