DOSSIERS
Alle dossiers

Overige onderwerpen  

IT 1010

Upgraden van op leeftijd zijnde powerboek, met behoud van data

Ktr. Rechtbank Utrecht 16 januari 2013, LJN BY7960 (eiser tegen gedaagde)

Bodemzaak. Kanton. Eiser heeft Gedaagde opdracht gegegeven om het besturingssysteem van zijn op leeftijd zijnde powerbook van Apple te upgraden en heeft daarbij benadrukt dat de data op de powerbook, waaronder een door hem geschreven boek, behouden moest blijven. Tijdens uitvoering opdracht crasht de harde schijf van de powerbook en raken alle data verloren. Eiser vordert schadevergoeding. Geconcludeerd wordt dat in de gegeven omstandigheden op Gedaagde zorgplicht rust die meebrengt dat Gedaagde voor de uitvoering van de opdracht de data had moeten proberen veilig te stellen. Gedaagde is toerekenbaar tekortgeschoten in deze zorgplicht. Aan de andere kant geldt dat eiser is tekort geschoten in schadebeperkingsplicht door niet eerder een back up van de data te maken. De helft van de schade komt voor vergoeding in aanmerking.

3.5.  De kantonrechter is echter wel van oordeel dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in haar zorgplicht die zij in de gegeven omstandigheden tegenover [eiser] in acht had moeten nemen. Dit wordt als volgt gemotiveerd.

[gedaagde] is in de relatie met [eiser] aan te merken als “de professional” en had behoren te behoren te begrijpen dat [eiser] geen, althans weinig, verstand had van computers en software. [eiser] is immers met zijn powerbook en de eerder door hem bij [gedaagde] gekochte externe harde schijf teruggekomen, omdat het hem niet lukte om deze op elkaar aan te sluiten. Verder geldt dat [gedaagde] wist, althans als professional behoorde te weten, dat een upgrade van het besturingssysteem softwarematige risico’s met zich meebrengt en dat dit zelfs kan betekenen dat data verloren gaan. [eiser] heeft aan [gedaagde] benadrukt dat er geen data verloren mochten gaan. Dit is zelfs op het innamebewijs en afgiftebewijs onder de probleemomschrijving vermeld. Het was kennelijk in de visie van [gedaagde] nog zinvol om het besturingssysteem van de powerbook up te graden, ondanks de leeftijd van de powerbook en de daarin aanwezige harde schijf.

[gedaagde] had, gezien het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, voordat zij met de upgradewerkzaamheden begon, moeten kijken of het nog mogelijk was om de data van de powerbook veilig te stellen. Het betreft hier een eenvoudige activiteit. [gedaagde] had dit in de winkel in bijzijn en met instemming van [eiser] kunnen doen door deze data, en meer in het bijzonder het boek, bijvoorbeeld op een cd-rom te branden, op een usb-stick te plaatsen of te mailen naar een webmail account. Indien de harde schijf op dat moment was gecrasht dan was [gedaagde] daarvoor niet aansprakelijk geweest, omdat dit ook bij [eiser] had kunnen gebeuren. Indien dit echter was gelukt dan waren de data veilig gesteld geweest.

Vaststaat dat [gedaagde] niet aan de hiervoor omschreven zorgplicht heeft voldaan. Dit betekent dat zij tegenover [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten.


3.6.  De kantonrechter overweegt verder dat [gedaagde] zich ten aanzien van deze toerekenbare tekortkoming niet kan beroepen op de in het inname- en afgiftebewijs vermelde bepaling dat zij niet verantwoordelijk is voor het verlies van data. Deze bepaling ziet namelijk op de situatie dat bij de uitvoering van werkzaamheden data verloren gaan en niet op de situatie dat [gedaagde] tekortschiet in haar zorgplicht tegenover de klant.

Aan de beoordeling van de vraag of voormelde bepaling als een algemene voorwaarde kan worden aangemerkt en op grond van de wettelijke bepalingen met betrekking tot algemene voorwaarden kan worden vernietigd, wordt daarom niet toegekomen.


3.7.  Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] ten gevolge van de in rechtsoverweging 3.5 omschreven toerekenbare tekortkoming heeft geleden.


3.8.  [eiser] vordert in dit geding een schadevergoeding van € 15.100,--.

Dit bedrag is als volgt samengesteld:

- honorarium voor het opnieuw schrijven en vertalen (300 uur x € 50,00)  € 15.000,--

- vervangen harde schijf              € 100,--.


3.10.  Ten aanzien van de schadevergoeding betreffende het honorarium voor het opnieuw schrijven van het boek geldt dat dit wel in voldoende causaal verband staat met de toerekenbare tekortkoming.

De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen de omvang van deze gevorderde schade. Wel heeft [gedaagde] een beroep gedaan op eigen schuld van [eiser].

Geconcludeerd wordt dat dit beroep op eigen schuld slaagt. Dit wordt als volgt gemotiveerd.

De kantonrechter is van oordeel dat de door [eiser] gevorderde schade van

€ 15.000,-- mede een gevolg is van de omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend. Aan [eiser] kan namelijk worden toegerekend dat hij niet recenter en vaker een back-up van het boek heeft gemaakt. Hij had dit bijvoorbeeld kunnen doen door het boek op een cd-rom te branden, op een usb-stick te zetten of te mailen naar een web-mail account. Hij wist ook dat dit kon, aangezien hij – zoals in zijn conclusie van repliek is vermeld – al eens eerder een back up van het boek door zijn zoon heeft laten maken. Dat hij niet iedere keer zijn zoon daarmee wilde belasten, doet hieraan niet af.

Op grond van het bepaalde in artikel 6:101, lid 1 Burgerlijk Wetboek wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.

De kantonrechter is van oordeel dat de vergoedingsplicht van [gedaagde] dient te worden verminderd met 50%. De kantonrechter ziet geen aanleiding om hierop een billijkheidscorrectie toe te passen. Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 7.500,--.

IT 1000

Kosten voor rekening van aanbieder op grond van de sms-gedragscode

Ktr. Dordrecht 27 december 2012, LJN BY8127 (Instrum Justitia Nederland B.V. tegen gedaagde)

Gedaagde heeft kort nadat hij een overeenkomst met Vodafone heeft afgesloten te maken gekregen met hoge kosten in verband met sms-gebruik. Vodafone heeft de aansluiting dan wel de levering van haar diensten aan gedaagde geblokkeerd. De gedaagde verweert zich door een beroep op de bepalingen van de Gedragscode SMS-Dienstverlening van 2008 (hierna: sms-gedragscode). Voorts doet de consument een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.

De kantonrechter is van oordeel dat, nu - gelet op de zeer hoge verbruikskosten in verband met een sms-dienst kort nadat het telefoonabonnement is afgesloten alsmede gelet op de aard en inhoud van de klacht zoals die in het telefoongesprek en de brief naar voren komt - het op de weg van Vodafone had gelegen om ter afhandeling van de klacht over de facturatie op grond van artikel 13 lid 3 van de sms-gedragscode de onderliggende registratiegegevens op te vragen bij de sms-dienstverlener en deze tijdig te verstrekken aan gedaagde. Door dit destijds niet te doen en de vordering naderhand over te dragen aan Intrum Justitia, waardoor in verband met de inmiddels verstreken tijd, de volledige registratiegegevens niet meer te achterhalen zijn, kan niet gesproken worden van een (juiste) afhandeling van de klacht.

Gelet op voornoemde omstandigheden en het feit dat artikel 13 lid 3 sub e van de sms-gedragscode bij een abonnementsdienst ervan uit gaat dat de eindgebruiker geen toestemming voor een dergelijke dienst heeft gegeven als de onderliggende registratiegegevens niet (tijdig) worden overgelegd door de sms-dienstverlener, zou het in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om op basis van de tussen Vodafone en gedaagde afgesloten overeenkomst de kosten bij gedaagde in rekening te brengen. Het voorgaande brengt mee dat Vodafone onterecht is overgegaan tot buitengebruikstelling van haar diensten en dat zij zonder dat sprake was van een tekortkoming aan de zijde van gedaagde en dus onterecht tot ontbinding van de overeenkomst is overgegaan. De daarmee verband houdende abonnementskosten c.q. schade kunnen dan ook niet worden verhaald op gedaagde. De kantonrechter wijst de vordering af.

8. Intrum Justitia heeft zich op het standpunt gesteld dat de sms-dienst waarvoor [gedaagde] zich aanmeldde een eenmalige sms-dienst betrof. [gedaagde] heeft dit betwist bij gebrek aan wetenschap. Op basis van de overgelegde facturen is niet zondermeer vast te stellen om wat voor soort sms-dienst het gaat. De kantonrechter is echter van oordeel dat in het midden kan blijven om wat voor soort sms-dienst het gaat, nu gelet op de zeer hoge verbruikskosten in verband met een sms-dienst kort nadat het telefoonabonnement is afgesloten alsmede gelet op de aard en inhoud van de klacht zoals die in het telefoongesprek van 6 juli 2009 en de brief van 7 juli 2009 naar voren komt het op de weg van Vodafone had gelegen om ter afhandeling van de klacht over de facturatie op grond van artikel 13 lid 3 van de sms-gedragscode de onderliggende registratiegegevens op te vragen bij de SMS-dienstverlener en deze tijdig te verstrekken aan [gedaagde]. Door dit destijds niet te doen en de vordering naderhand over te dragen aan Intrum Justitia, waardoor in verband met de inmiddels verstreken tijd, de volledige registratiegegevens niet meer te achterhalen zijn, kan niet gesproken worden van een (juiste) afhandeling van de klacht van [gedaagde]. [gedaagde] heeft in zijn conclusie van dupliek en tijdens de comparitie een beroep gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Gelet op voornoemde omstandigheden en het feit dat artikel 13 lid 3 sub e van de sms-gedragscode bij een abonnementsdienst ervan uit gaat dat de eindgebruiker geen toestemming voor een dergelijke dienst heeft gegeven als de onderliggende registratiegegevens niet (tijdig) worden overgelegd door de SMS-dienstverlener, zou het in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om op basis van de tussen Vodafone en [gedaagde] afgesloten overeenkomst de kosten bij [gedaagde] in rekening te brengen. Het voorgaande brengt mee dat Vodafone onterecht is overgegaan tot buitengebruikstelling van haar diensten en dat zij zonder dat sprake was van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] en dus onterecht tot ontbinding van de overeenkomst is overgegaan. De daarmee verband houdende abonnementskosten c.q. schade kunnen dan ook niet worden verhaald op [gedaagde].

Op andere blogs:
Juridischdagblad (Consument ten onrechte afgesloten door Vodafone na hoge kosten vermeend SMS-gebruik)

IT 991

Onjuiste informatie op website OM leidt tot succesvol beroep

Ktr. Rechtbank Alkmaar (locatie Hoorn) 23 oktober 2012, LJN BY6555 (Administratieve handhaving verkeersvoorschriften)

Als randvermelding. Onjuiste informatie op de website van het OM leidt tot gegrondverklaring van het beroep. Als men dan aanvinkt dat je de beschikking na 4 maanden hebt ontvangen, dan is de conclusie dat beroep instellen zin heeft. De officier van justitie bevestigt ter zitting dat de informatie, waar betrokkene naar verwijst, op de website staat en dat dit juridisch gezien onjuist en kwalijk is.

Gebleken is echter dat op de website van het openbaar ministerie over de overschrijding van die termijn staat vermeld: “als de beschikking later dan 4 maanden na de pleegdatum op de mat valt (…) en er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, dan zal de Officier van Justitie het beroep waarschijnlijk gegrond verklaren en hoeft u de sanctie niet te betalen.”

5. Met betrekking tot de termijn van 4 maanden wordt namens betrokkene aangevoerd dat er op de website www.om.nl een test gedaan kan worden. Als men dan aanvinkt dat je de beschikking na 4 maanden hebt ontvangen, dan is de conclusie dat beroep instellen zin heeft.

6. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de sanctie terecht is opgelegd. Daarnaast bevestigt de officier van justitie ter zitting dat de informatie, waar betrokkene naar verwijst, op de website staat en dat dit juridisch gezien onjuist en kwalijk is. De officier van justitie stelt zich wel op het standpunt dat hieraan geen consequenties verbonden dienen te worden.

7. De kantonrechter zal het beroep gegrond verklaren. Op zich is juist het standpunt van de officier van justitie dat aan overschrijding van de genoemde termijn van 4 maanden geen sancties zijn verbonden. Gebleken is echter dat op de website van het openbaar ministerie over de overschrijding van die termijn staat vermeld: “als de beschikking later dan 4 maanden na de pleegdatum op de mat valt (…) en er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, dan zal de Officier van Justitie het beroep waarschijnlijk gegrond verklaren en hoeft u de sanctie niet te betalen.” Aldus heeft de officier van justitie zelf de suggestie gewekt dat er wel gevolgen zijn verbonden aan het overschrijden van de termijn van 4 maanden. Onder die omstandigheden had de officier van justitie die verwachting ook dienen waar te maken. Feiten en of omstandigheden waarom dat niet zou hoeven zijn gesteld noch gebleken.
IT 989

Verhouding art. 6 tot art. 23 EEX-Vo

Hof ’s-Gravenhage 11 december 2012, LJN BY6012 (Arcomet tegen Terex)

In’t kort: Internationaal privaatrecht; omgevallen kraan op productielocatie van cruesli-producent  Quaker; uitleg forumkeuzebeding; verhouding art. 6 tot art. 23 EEX-Vo.

3.9 Het hof overweegt als volgt.

De litigieuze hoofdelijkheidsregresvordering van Arcomet Nederland tegen Terex Deutschland moet worden aangemerkt als een vordering als bedoeld in artikel 6 sub 2 EEX-Verordening (vgl. ook de ruim geformuleerde Engelse taalversie: ‘or in any other third party proceedings’). Deze bevoegdheidsgrond kan dus in beginsel worden ingeroepen (althans in Nederland, vgl. artikel 65 EEX-Verordening). Dat lijdt evenwel uitzondering indien het onderhavige geschil valt onder het bereik van het forumkeuzebeding in artikel 16 lid 4 van de overeenkomst tussen (de rechtsvoorgangster van) Arcomet Nederland tegen (de rechtsvoorgangster van) Terex Deutschland. Artikel 23 EEX-Verordening, inzake de forumkeuze, schept immers exclusieve bevoegdheid voor het gekozen forum, en prevaleert dus boven artikel 6 sub 2. De vraag of het onderhavige geschil valt onder het bereik van het forumkeuzebeding, betreft de uitleg van dit beding, welke uitleg verordeningsautonoom – dus zonder verwijzing naar nationaal recht – door de nationale rechter dient te geschieden, vgl. HvJ EG 10 maart 1992, C-214/89, NJ 1996, 279, rov. 37 (Powell Duffryn/Petereit); HvJ EG 3 juli 1997, C-269/95, NJ 1999, 681, rov. 31 (Benincasa/Dentalkit). Daarbij is de partijwil in beginsel beslissend.

3.10 Met inachtneming van het bovenstaande, valt naar het oordeel van het hof het onderhavige regresgeschil onder het bereik van het forumkeuzebeding. Dit beding is opgesteld in ruime bewoordingen (‘sämtliche gegenwärtigen und zukünftigen Anspruche aus der Geschäftsverbindung’): het omvat alle aanspraken die naar aanleiding van de verhuur van de kraan zijn ontstaan of zullen ontstaan, dus ook uit hoofde van onrechtmatige daad (Arcomet Nederland onderkent dit ook voor zover het gaat om de grondslag dat Terex Deutschland jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld) en ook de regresvorderingen als de onderhavige – want ook de onderhavige regresvordering is au fond een aanspraak van Arcomet Nederland jegens Terex Deutschland naar aanleiding van de verhuur van de kraan. Het hoofdelijkheidsregres kan, gelet op de feiten die daaraan ten grondslag liggen, uiteindelijk niet los worden gezien van de huurovereenkomst.

3.11 Het voorgaande betekent dat de Duitse rechter op grond van artikel 23 EEX-Verordening bevoegd is om kennis te nemen van de litigieuze hoofdelijkheidsregresvordering van Arcomet Nederland, zodat de Nederlandse rechter zich dienaangaande onbevoegd moet verklaren. Het gelijkluidende oordeel van de rechtbank is dus juist. In zoverre falen de grieven en behoeven zij voor het overige geen bespreking meer. Het hoger beroep faalt.

 

IT 987

Consumentenautoriteit kan wel onderzoek beginnen ondanks staken telemarketingacties

ABRvS Rotterdam 13 september 2012 LJN BY6184 (Nederlandse energiemaatschappij tegen Consumentenautoriteit)

Overtredingen van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) in verband met het via telemarketing aanbieden van energieleveringsovereenkomsten. Koop op afstand en oneerlijke handelspraktijken. Dat de Nederlandse energiemaatschappij wil stoppen met telemarketing houdt niet in dat Consumentenautoriteit geen onderzoek zou mogen beginnen.

De Nederlandse energiemaatschappij vecht de boetes aan die zijn opgelegd door de Consumentenautoriteit. De Consumentenautoriteit was onbevoegd de boetes op te leggen. De boete van de overtreding van het Whc zou onder andere te hoog zijn en de publicatie van het sanctiebesluit is ten onrechte openbaar gemaakt.

De bewijsvoering van de Consumentenautoriteit is gebaseerd op verkoopgesprekken en call-scripts. Door het enkel noemen van identiteit, zoals eiseres bij cold calling (ongevraagd benaderd), is duidelijk wie belt, maar - anders dan eiseres veronderstelt - niet duidelijk met welk oogmerk er wordt gebeld. Bij endorsed en special calling (in naam van een licentiegever,waarvan de adresbestanden werden gebruikt) kon de Consumentenautoriteit alleen op basis van de verschillende callscripts vaststellen dat de naam van eiseres niet werd genoemd in de verkoopgesprekken.

De Rechtbank oordeelt dat er niet gebleken is dat de vastgestelde overtredingen eiseres niet zijn te verwijten, zodat daarin geen reden is gelegen dat verweerder geheel had moeten afzien van het opleggen van een boete.

Verder is er geen schending van het subsidiariteits- en gelijkheidsbeginsel door Consumentenautoriteit is bij het aanwenden van haar onderzoeks- en handhavende bevoegdheid. Uit de parlementaire geschiedenis van de Whc vloeit niet voort dat Consumentenautoriteit geen onderzoek meer zou mogen beginnen omdat eiseres heeft besloten te stoppen met haar telemarketingactiviteiten.

De Consumentenautoriteit heeft terecht een overtreding vastgesteld. De hoogte van de boetes in vergelijking met de in de zaak Pretium daarvoor opgelegde boete van € 45.000 (IT 343) is de aan eiseres opgelegde boete van € 70.000 voor de overtreding  te hoog.  De rechtbank stelt deze boete lager vast. Publicatie van het sanctiebesluit is niet rechtmatig, omdat verweerder in bezwaar het sanctiebesluit deels heeft herroepen. Ook op de punten waarop het sanctiebesluit in beroep wordt herroepen,  is het sanctiebesluit ten onrechte openbaar gemaakt.

8.3  Verweerder heeft op basis van onder meer de beluisterde verkoopgesprekken en de callscripts vastgesteld dat eiseres in de periode van 15 oktober 2008 tot 20 juli 2009 in strijd met artikel 7:46h, eerste lid, van het BW heeft gehandeld door aan het begin van de telemarketinggesprekken met consumenten niet duidelijk de identiteit van de verkoper en het commerciële oogmerk mee te delen.
Bij cold calling (waarbij een consument ongevraagd wordt gebeld) hebben callcentermedewerkers volgens verweerder wel aan het begin van het gesprek hun naam genoemd en gezegd namens eiseres te bellen, maar niet direct duidelijk verteld dat het gesprek tot doel had een aanbod te doen aan de consument om een nieuwe overeenkomst af te sluiten bij een andere energieleverancier. In deze gesprekken werd - conform de basisverkoopscripts - na het noemen van de naam direct verwezen naar de huidige energie¬leverancier van de consument en werd het aanbod gepresenteerd als een bijzonder recht, een voldongen feit, om een bijzondere reden, bijvoorbeeld het wonen in een bepaalde stad of regio of gebaseerd op onderzoeks- en enquêtegegevens.
Bij endorsed en special calling (waarbij met licentie gebruik wordt gemaakt van adresbestanden van de licentiegever en klanten in naam van desbetreffende onderneming zijn benaderd) is in de callscripts niet voorzien in een mededeling waarmee aan het begin van het verkoopgesprek de identiteit van de verkoper, zijnde eiseres, en het commerciële oogmerk duidelijk kenbaar worden gemaakt aan de consument. In deze verkoopgesprekken werd volgens verweerder niet eerst de naam van eiseres genoemd, maar die van het bedrijf dat het adressenbestand ter beschikking had gesteld. Het aanbod tot het sluiten van een overeenkomst tot het leveren van energie werd daarbij gepresenteerd als een bijzonder aanbod voor de klanten van het desbetreffende bedrijf (endorsed calling) of als een uniek aanbod voor deelnemers aan prijsvragen (special calling), terwijl de facto iedereen in Nederland hetzelfde aanbod werd gedaan.

16.3  De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder een aantal overtredingen mede heeft vastgesteld op basis van de callscripts. Daardoor kan er in die gevallen een direct verband worden gelegd tussen de gedragingen en de werkprocessen van eiseres. Ten aanzien van de overtredingen waarbij de verkoopgesprekken het enige bewijsmiddel vormen, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor ten aanzien van de representativiteit van de 1500 beluisterde verkoopgesprekken heeft overwogen. Op deze grondslag is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat door de overtredingen de collectieve belangen van consumenten zijn of konden worden geschaad.
18.  Verweerder heeft de vastgestelde overtredingen alle als zeer ernstig gekwalificeerd, gelet op hun aard en vanwege het feit dat consumenten op het verkeerde been zijn gezet door de onjuiste of onvolledige voorlichting, waardoor het vertrouwen van consumenten is geschaad in zowel het verkoopkanaal telefonische verkoop als in de geliberaliseerde energiemarkt en de mogelijkheid tot het veranderen van energie¬leverancier. Voorts heeft verweerder bij de bepaling van de mate van ernst betrokken het belang van een goed functionerende zelfregulering als een belangrijke pijler van consumentenbescherming, het belang van de professionele toewijding als norm voor zorgvuldig handelen jegens de consument en de grote omvang van de telemarketing¬activiteiten van eiseres en het aantal mogelijk benadeelde consumenten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de door de Whc beoogde bescherming van consumentenbelangen en de omstandigheden waaronder de overtredingen zijn begaan, de mate van ernst van de overtredingen juist en voldoende gemotiveerd als zeer ernstig heeft aangemerkt.

20.4  Over de aan Pretium opgelegde boete heeft de rechtbank in haar uitspraak van 4 mei 2011 (LJN BQ3528) overwogen dat de boete van € 45.000 passend is voor de overtreding van de informatie¬verplichting bij aanvang van het gesprek ten aanzien van de identiteit en het commerciële oogmerk, gelet op de mate van ernst en het geldende maximum. Aangezien in het geval van Pretium deze overtreding net zoals bij eiseres als zeer ernstig is aangemerkt, is het verschil tussen de aan Pretium opgelegde boete van € 45.000 en de aan eiseres voor dezelfde overtreding opgelegde boete van € 70.000 aanzienlijk. Dit geldt evenzeer voor de boete van € 45.000 die voor deze overtreding in de zaak UPC, waar het ging om colportageactiviteiten, is opgelegd. Dit verschil kan niet louter worden verklaard uit het feit dat ten tijde van de door Pretium en UPC begane overtreding een boetemaximum van € 67.000 gold, terwijl verweerder bij eiseres is uitgegaan van een boetemaximum van € 74.000. In de zaak Pretium ging het net als in de onderhavige zaak om telemarketingactiviteiten, zodat deze zaak zich goed met de onderhavige laat vergelijken. In vergelijking met de aan Pretium opgelegde boete en in aanmerking genomen de grote schaal waarop eiseres haar telemarketingactiviteiten heeft verricht, alsmede het feit dat eiseres niet alleen bij cold calling, maar ook bij endorsed en special calling de uit 7:46h, eerste lid, van het BW voortvloeiende informatieverplichting niet is nagekomen, acht de rechtbank in het geval van eiseres een boete van € 55.000 passend voor overtreding 1.

Samenloop
22.1  Eiseres stelt dat verweerder in strijd met het ne bis in idem-beginsel heeft gehandeld door voor hetzelfde verwijt tweemaal een boete op te leggen van € 150.000 (overtredingen 3 en 4) en dat daarom een van deze boetes moet vervallen. Naar het oordeel van de rechtbank is het ne bis in idem-beginsel niet aan de orde. Zij gaat ervan uit dat bedoeld is aan te geven dat er sprake is van samenloop en dat op grond daarvan de voor de genoemde overtredingen opgelegde boetes onevenredig hoog zijn.

29.2  De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.748 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 2 en uitgaande van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit).

De rechtbank:
-  verklaart de beroepen gegrond,
-  vernietigt het bestreden besluit 1 gedeeltelijk zoals onder 26 is overwogen,
-  vernietigt het bestreden besluit 2 gedeeltelijk zoals onder 28.1 is overwogen,
-  bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde delen van de bestreden besluiten 1 en 2, hetgeen in dit geval inhoudt dat:
- het sanctiebesluit op de onder 26 genoemde punten en
- het openbaarmakingsbesluit op de onder 28.1 genoemde punten
worden herroepen en dat de totale hoogte van de boete wordt vastgesteld op € 805.000,
-  draagt verweerder op om op haar website een rectificatie te plaatsen, zoals onder 28.2 is aangegeven,
-  bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van in totaal € 604 vergoedt,
-  veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.748 te betalen aan eiseres.

IT 978

Afschaffing onderhandse akten in wet op de elektronische akten

Belastingplan wetsvoorstel Wijziging van de Registratiewet 1970 in verband met de invoering van de elektronisch registratie van notariële akten en de gedeeltelijke afschaffing van de onderhandse akten, Handelingen II, 2012/13, nr. 23, item 14.

Registratie van onderhandse akten (registratie / bewijs auteursrechtclaims, concepten, etc.) komen niet voor in wet op de elektronische akten. Verzoek tot nota van wijziging: Het is simpel, kost een paar euro in het register, bij de notaris €250. Het voorziet in een behoefte. Reactie Weekers: Belastingdienst terug naar de kerntaak, geen oneigenlijke taken, hoe fijn (en goedkoop) dat misschien ook is.

Omtzigt (CDA): Wij vinden het bijzonder spijtig dat onderhandse akten niet voorkomen in de wet op de elektronische akten. Wil de staatssecretaris per nota van wijziging er alsnog voor zorgen dat andere typen akten hierin worden opgenomen? Het is heel simpel. In het register kost het een paar euro en op de andere wijze, bij de notaris, kost het € 250. Het voorziet dus in een behoefte. Het kan elektronisch gebeuren bij de Belastingdienst. De staatssecretaris moet dat ook kostendekkend doen, want de rest van de Nederlandse samenleving hoeft dit niet te subsidiëren. Het is de makkelijke manier om akten geregistreerd te krijgen.

 

Staatssecretaris Weekers: De heer Omtzigt vraagt naar de onderhandse akte. Daar ben ik in de schriftelijke stukken al uitgebreid op ingegaan. Ik heb ook al aangegeven dat voor gevallen van onderhandse akten waarin het juridisch nodig is een uitzondering is geregeld. Voor andere gevallen ben ik niet bereid om een nota van wijziging in te dienen. Ik wil dat de Belastingdienst teruggaat naar de kerntaak. Ik wil niet dat deze allerlei oneigenlijke taken op zich neemt, hoe fijn sommige mensen dat misschien ook vinden omdat het daar dan goedkoop gedaan zou kunnen worden.

IT 976

KLICT en QLict anders uitgesproken handelsnamen

Vzr. Rechtbank Almelo 22 november 2012, LJN BY5499 (Klict B.V. tegen Qlict B.V.)

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Kennen elkaar sinds 2006 en komen tot de conclusie dat zij niet in elkaars 'vaarwater' zaten en prima naast elkaar kunnen bestaan.

Klict houdt zich sinds 1997 onder de namen KLICT B.V., Klict en Klicteq houdt bezig met opleiding, training, advies en (bij)scholing op het gebied van ICT en automatisering, alsmede met de levering van ICT producten als computers, randapparatuur en software. Zij is houdster van het woordmerk KLICT. QLict is in 2003 opgericht en heeft onder andere als activiteiten opgenomen in het handelsregister: software consultancy; het verlenen van diensten op het gebied van informatietechnologie en communicatie in het bijzonder op het gebied van onderwijs. Door het gebruik van het teken ‘QLICT’ maakt QLict op grond van artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE inbreuk op het merk ‘KLICT’.

Echter partijen kennen elkaar al sinds 2006 en zijn ook sedertdien van elkaars naam en activiteiten op de hoogte. Er heeft telefonisch contact plaatsgevonden waarin partijen tot de conclusie zijn gekomen dat zij niet in elkaars “vaarwater” zaten en dus prima naast elkaar konden bestaan. Nu Klict sedert 2006 geen enkele actie heeft ondernomen, moet aangenomen worden dat Klict het bestaan van QLict heeft gedoogd, zodat zij geen enkel belang heeft bij de gevorderde voorzieningen.

Het kenmerkende visuele bestanddeel van de beide handelsnamen is ‘ict’. Ten aanzien van het auditieve aspect heeft QLict naar voren gebracht, dat Klict dient te worden uitgesproken als ‘klikt’ en QLict als ‘kuu-el-ie-see-tee’. Indien en voor zover beide namen als ‘klikt’ zou worden uitgesproken, dan heeft dit te gelden als een element in de ICT-branche dat weinig onderscheidend vermogen heeft, nu dit beschrijvend is, namelijk een veelgebruikte verwijzing naar computer en internetgebruik. Het professionele publiek en de transparante markt maken dat er niet snel sprake zal zijn van structerele verwarring.

De voorzieningenrechter acht het van belang en aannemelijk dat partijen al geruime tijd van elkaars bestaan en activiteiten op de hoogte zijn en verwarring in al die jaren - kennelijk - niet aan de orde is geweest. De vorderingen worden afgewezen.

5.3.  QLict voert aan dat directe verwarring niet te duchten valt, nu beide handelsnamen zodanig visueel en auditief afwijken, dat zij geen verwarring wekken. Het kenmerkende visuele bestanddeel van de beide handelsnamen is ‘ict’. Aan dit bestanddeel kan echter geen taalkundig - want beschrijvend - en evenmin door veelvuldig gebruik in de branche, onderscheidend vermogen meer worden toegekend. (...) Ten aanzien van het auditieve aspect heeft QLict naar voren gebracht, dat Klict dient te worden uitgesproken als ‘klikt’ en QLict als ‘kuu-el-ie-see-tee’. Indien en voor zover QLict evenals Klict als ‘klikt’ zou worden uitgesproken, dan heeft te gelden - aldus QLict - dat ook dit element in de ICT-branche weinig onderscheidend vermogen heeft, nu ook dit beschrijvend is, namelijk een veelgebruikte verwijzing naar computer en internetgebruik. De voorzieningenrechter onderschrijft die zienswijze.
Voorts is volgens QLict van belang, dat het in aanmerking te nemen publiek uit professionele partijen bestaat in een behoorlijk transparante markt. Anders dan bij het consumentenpubliek, bestaat dit publiek uit bovengemiddeld geïnformeerde marktpartijen en zal niet snel sprake zijn van structurele verwarring. Bovendien richt QLict, in tegenstelling tot Klict, zich op didactische vorming en ondersteuning van leraren in het basisonderwijs voor het gebruik van nieuwe ICT methoden en als onderdeel hiervan worden soft- en hardwareoplossingen aangeboden (educatieve programma’s, digitale schoolborden etc.). De voorzieningenrechter deelt die zienswijze.

5.6.   Klict heeft zich tevens beroepen op artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE en aangevoerd dat QLict gebruik maakt van de gelijknamige handelsnaam. Klict heeft echter onvoldoende aangetoond of aannemelijk gemaakt dat QLict met gebruik van het teken ‘QLICT’ ongerechtvaardigd voordeel trekt uit of afbreuk doet aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk van Klict. Nog afgezien van het gebrek aan overeenstemming tussen merk en teken, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 5.3. is overwogen, is onvoldoende aannemelijk dat QLict in dit geval in het kielzog vaart van Klict. QLict heeft immers voldoende aannemelijk gemaakt dat zij op een andere laag binnen de ICT-branche opereert en andersoortige opleidingen verzorgt dan Klict. Gelet ook op hetgeen onder 5.4. reeds is overwogen, is voorts niet aannemelijk dat Klict schade heeft geleden of in de nabije toekomst zal lijden, zodat daarmee ook het belang bij de gevorderde voorzieningen vervalt. In dat kader acht de voorzieningenrechter van belang dat aannemelijk is dat partijen al geruime tijd van elkaars bestaan en activiteiten op de hoogte zijn en verwarring in al die jaren - kennelijk - niet aan de orde is geweest.

IT 961

Onbevoegd computergebruik is plichtsverzuim

Bestuursrechter Rechtbank Breda 22 november 2012, LJN BY4070 (ontslag wijkcoördinator)

Schorsingen en strafontslag wijkcoördinator. Het doen van verder onderzoek naar de computergedragingen tijdens een bezoek aan het gemeentehuis en een daarbij gebruikte USB-stick rechtvaardigen de schorsingen. De schorsingsbesluiten blijven in stand.

Met betrekking tot het strafontslag geldt dat een aantal verweten gedragingen niet zijn komen vast te staan en dat deze dus geen plichtsverzuim opleveren. Een aantal verweten gedragingen is wel komen vast te staan, maar rechtvaardigen afzonderlijk of in samenhang niet de straf van ontslag. De gedragingen van eiser met betrekking tot het computergebruik leveren dusdanig ernstigplichtsverzuim op dat de straf van disciplinair strafontslag evenredig is. Het strafontslag blijft in stand.

De rechtbank stelt vast dat verweerder aan de schorsing ten grondslag heeft gelegd dat het noodzakelijk is het onderzoek naar de avond van 11 mei 2010 af te ronden en dat nog nader onderzoek gedaan moet worden naar een USB-stick, waarvoor eiser pas op 17 december 2010 toestemming aan het Openbaar Ministerie heeft gegeven om die USB-stick aan verweerder te verstrekken. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat er op 19 augustus 2010 aangifte gedaan is tegen eiser en zijn zoon op verdenking van computervredebreuk en dat er sprake is van een gerechtvaardigde verdenking van computervredebreuk.

 

11. Computergebruik
De verwijten met betrekking tot het computergebruik zijn op te splitsen in twee aparte verwijten: het onbevoegd inloggen waarbij ook vertrouwelijke informatie is ingezien en het tegen de afspraak in wissen van bestanden.

Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de bevindingen uit het politierapport. De rechtbank merkt op dat in hetstrafrechtelijk onderzoek de focus heeft gelegen op de vraag of er sprake was van computervredebreuk, waarbij van belang is of er sprake is van wederrechtelijk binnendringen. Daarbij is in het politierapport uitgegaan van de aanname dat de zoon nog werkzaamheden voor verweerder verrichtte en hij daarmee ook bevoegd was tot het inloggen op de gemeentelijke server.

(...)
Onbevoegd inloggen en inzien vertrouwelijke informatie
Met betrekking tot het onbevoegd inloggen overweegt de rechtbank, in navolging van de voorzieningenrechter,het volgende. Uit het aanvullende rapport van [naam persoon] blijkt dat vanaf de oude laptop diverse malen remote-desktop sessies (rdp-sessies) hebben plaatsgevonden met gemeentelijke servers waartoe eiser niet bevoegd was.
Verder is gebleken dat zich in de oude laptop schermafdrukken bevinden van Novatime, die gemaakt lijken te zijn met behulp van de administrator account. Ter zitting bij de voorzieningenrechter is namens verweerder gesteld dat de schermafdrukken van Novatime gemaakt moeten zijn met behulp van de administrator account omdat deze een andere kleur hebben.
Ook is de onderzoekers van [naam persoon] gebleken dat er diverse malen korte tijd voor- of nadat eiser met zijn eigen account was afgemeld, ingelogd werd met de administrator account. Ook op 11 mei 2010 in de avond is er ingelogd met dit account.
De systeembeheerders hebben verklaard dat zij op 11 mei 2010 na 18.00 uur niet hebben ingelogd. Verder hebben zij verklaard dat normaal gesproken niet ingelogd wordt met behulp van de administrator account. Tevens heeft de zoon van eiser ter zitting bij de voorzieningenrechter verklaard dat hij soms de administrator account nodig had om dingen te kunnen testen.
Gelet op al deze verklaringen heeft de rechtbank de overtuiging gekregen dat in ieder geval op 11 mei 2010 's avonds via de nieuwe laptop van eiser is ingelogd met de administrator account. Niet ter discussie staat dat eiser niet gerechtigd was om deze account, die wordt gebruikt door systeembeheerders, te gebruiken.
(...)
Het moge duidelijk zijn dat na uitdiensttreding geen gebruik meer mag worden gemaakt van het administrator wachtwoord, simpelweg omdat dit wachtwoord alleen verstrekt was ten behoeve van werkzaamheden voor verweerder. Nu de zoon niet meer werkzaam was voor verweerder had hij de administrator account, zonder expliciete toestemming van verweerder, niet meer mogen gebruiken. Uit de dossierstukken is de rechtbank niet gebleken dat de zoon expliciete toestemming daarvoor van verweerder heeft gekregen. Ter zitting bij de voorzieningenrechter heeft de zoon verklaard dat hij niet wist of ICT ervan op de hoogte wasdat hij het wachtwoord nog gebruikte. Het staat voor de rechtbank dan ook vast dat verweerder geen toestemming heeft gegeven om de administrator account te gebruiken. Voor zover de zoon met medeweten van ICT zijn vader ook na de uitdiensttreding nog behulpzaam was met zijn computer, had dit uitsluitend mogen gebeuren met de account van eiser.
(...)
Verder is uit het aanvullend onderzoek van gebleken dat er op de nieuwe laptop van eiser verwijzingen zijn aangetroffen naar mappen en netwerklocaties waar eiser geen toegang toe heeft. Ook uit het politierapport blijkt dat aannemelijk is dat de map Gouda is bekeken. Dat het fragment dat de politie op de computer heeft gevonden alleen een stuk van een plattegrond van Gouda betreft, neemt niet weg dat deze plattegrond in een vertrouwelijke map zat, waar eiser en zijn zoon geacht werden geen toegang toe te hebben. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat eiser en/of zijn zoon vertrouwelijke informatie, of in ieder geval informatie die niet voor hem bedoeld was, heeft gezocht dan wel heeft ingezien.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser terecht verantwoordelijk geacht voor het onbevoegd computergebruik en heeft verweerder dit terecht aangemerkt als plichtsverzuim.

(...)
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het hiervoor onder 11 vastgestelde plichtsverzuim moet worden gekwalificeerd als zeer ernstig plichtsverzuim. De straf van onvoorwaardelijk ontslag is, gelet op de aard en ernstvan het plichtsverzuim niet onevenredig. Verweerder moet kunnen vertrouwen op de integriteit van de daarmee belaste werknemers. Eiser heeft dat vertrouwen ernstig beschaamd. Dit plichtsverzuim kan het ontslag zelfstandig dragen. De gronden die zien op het subsidiaire standpunt hoeven dan ook niet nader besproken te worden. Het beroep tegen bestreden besluit III dient ongegrond verklaard te worden.
IT 960

Een iPad is een computer

Belastingkamer Rechtbank Haarlem 30 november 2012, LJN BY4908 (X tegen Belastinginspecteur)

Loonbelasting. Vrije verstrekking van een iPad. Computer of communicatiemiddel. Uit't persbericht: De rechtbank Haarlem heeft geoordeeld dat een iPad een computer is. Een werkgever heeft aan al haar werknemers een iPad met mobiel-internetdatakaart verstrekt. In geschil is of de iPad belastingvrij, dat wil zeggen zonder inhouding van loonheffing, aan de werknemers kan worden verstrekt. Daarbij is van belang onder welke bepaling van de Wet op de loonbelasting 1964 de iPad geschaard kan worden. Valt de iPad onder het begrip “telefoon, internet en dergelijke communicatiemiddelen”, dan kan de iPad belastingvrij worden verstrekt als het zakelijk gebruik van meer dan bijkomstig belang is. Is de iPad meer een met een computer vergelijkbaar apparaat, dan kan de iPad alleen belastingvrij worden verstrekt als de Ipad geheel of nagenoeg geheel zakelijk wordt gebruikt. Als aan de voorwaarden voor belastingvrije verstrekking niet wordt voldaan, dient loonheffing te worden geheven over de waarde van de iPad.

 

Communicatiefunctie speelt geen centrale rol
De rechtbank oordeelt dat communicatie ongetwijfeld een wezenlijk onderdeel vormt en de iPad bij uitstek geschikt is voor bepaalde vormen van communicatie, maar dat niet aannemelijk is geworden dat de communicatiefunctie de centrale rol bij de iPad speelt. Gelet op zijn formaat, het geheugen en de vele gebruiksmogelijkheden is de iPad veeleer aan te merken als een kleine computer die ook geschikt is voor vele vormen van communicatie. Bij de vele gebruiksmogelijkheden heeft de rechtbank niet alleen gekeken naar de mogelijkheden van tekst- en dataverwerking, maar met name ook naar mogelijkheden als het spelen van spelletjes, het maken en bewerken van foto’s, het lezen van e-boeken, het gebruiken van muziekfuncties en navigatiemogelijkheden. Dit zijn mogelijkheden die volgens de rechtbank onder computerfuncties dienen te worden geschaard.

Loonheffing
Een iPad moet dus als computer worden aangemerkt. Omdat de iPads door de werknemers niet (nagenoeg) geheel zakelijk worden gebruikt, voldoet de werkgever niet aan de voorwaarden waaronder computers vrij van loonheffing kunnen worden verstrekt. Er is terecht loonheffing ingehouden over de waarde van de iPads.

Op andere blogs:
ICTRecht (Is een iPad een telefoon of een computer?)
MyLex (Bijna kerst: elke werknemer een iPad?)

IT 958

Wetsvoorstel Instellingswet ACM

Regels omtrent de instelling van de Autoriteit Consument en Markt (Instellingswet Autoriteit Consument en Markt), Kamerstukken II 2012-2013, 33 186, nr. B, Voorlopig verslag van de vaste commissie EZ, Memorie van antwoord en het Nader voorlopig verslag.

Uit de Brief van de Minister:

Het wetsvoorstel Instellingswet ACM regelt de samenvoeging van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en de Consumentenautoriteit tot de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Hierdoor ontstaat één slanke en slagvaardige autoriteit, verdwijnt overlap tussen de bestaande autoriteiten en worden kennis en kunde beter gedeeld. Bedrijven en consumenten profiteren hiervan; consumenten omdat hun belangen effectiever en slagvaardiger worden gewaarborgd en bedrijven omdat zij voortaan nog met slechts één autoriteit te maken hebben. De samenvoeging levert voor de ACM structurele besparingen op van circa € 3,38 miljoen per jaar.

De beoogde datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is 1 januari 2013. De voorbereidingen van de plaatsing van de medewerkers (circa 550 fte) en de inrichting van de nieuwe organisatie zullen uiterlijk op die datum afgerond zijn. Uiteraard worden alle voorbereidingen getroffen onder het voorbehoud van instemming van de Eerste Kamer met het wetsvoorstel. Dat neemt niet weg dat uitstel tot na 1 januari 2013 zou zorgen voor veel onzekerheid onder medewerkers en leiden tot hoge aanvullende kosten, onder meer omdat dan dubbele (ICT-) systemen in de lucht moeten worden gehouden. Om zicht te houden op tijdige inwerkingtreding, zou uitgegaan moeten worden van instemming door uw Kamer niet later dan 1 december 2012.