IT 4686
28 november 2024
Uitspraak

Ordemaatregel om crypto-account te bevriezen

 
IT 4680
28 november 2024
Uitspraak

Conlcusie AG over grootschalige marktplaatsoplichtingen

 
IT 4685
27 november 2024
Uitspraak

Gemeente moet concessieopdracht voor lichtmastreclames Europees aanbesteden

 
IT 1760

Adviesverzoek EP over beoogde overeenkomst Passenger Name Record

Adviesverzoek aan HvJ EU 30 januari 2015, IT 1759 1328, A-1/15 (Doorgifte Passenger Name Record gegevens)
Privacy. Van de website van MinBuZa: Het EP buigt zich sinds juli 2014 over het voorstel van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen Canada en de Europese Unie inzake de doorgifte en verwerking van gegevens uit het Passenger Name Record. Belangrijkste vraagstuk is de eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens, tegenover bestrijding van terrorisme en andere vormen van zware grensoverschrijdende criminaliteit. In juli 2005 is reeds een eerste overeenkomst met Canada gesloten (in werking sinds 22-03-2006) die als rechtsgrondslag heeft artikel 95 jo. VEU artikel 300. Hieruit blijkt duidelijk de wens van de Gemeenschap om de grondrechten en met name het recht op eerbiediging van het privéleven ten volle te respecteren. Het Verdrag van Lissabon (VvL) heeft dat nog eens versterkt. De ‘passendverklaring’ (qua beschermingsniveau) met Canada liep in 2009 af zodat vanaf dat moment over een nieuwe overeenkomst wordt onderhandeld, nu geheel op grond van het VvL. De achtergrond van de procedure tot nu toe worden in de aanvraag (die 50 bladzijden telt) uitgebreid beschreven onder II B.

Het EP heeft met name bedenkingen bij de bewaartermijn van vijf jaar, zonder dat gepreciseerd wordt dat een dergelijke (lange) termijn op grond van objectieve criteria is vastgesteld tot hetgeen strikt noodzakelijk is. Er zijn geen duidelijke voorschriften voor toezicht door een onafhankelijke autoriteit op de bescherming van de persoonsgegevens. Het EP twijfelt dus aan de eerbiediging van VWEU artikel 16 in de beoogde overeenkomst. Het doel van de overeenkomst is enerzijds de veiligheid van het publiek waarborgen en anderzijds zorg voor de bescherming van persoonsgegevens. Bij een maatregel met twee doelen is het zaak één van de twee als hoofddoel aan te wijzen. Het EP vraagt het HvJEU een hoofdmaatregel aan te wijzen. Het EP ziet drie componenten van de overeenkomst maar geen aangewezen ‘hoofdcomponent’; het EP meent dat ‘bescherming persoonsgegevens’ de hoofdcomponent is en de beide andere (‘praktische regeling van de doorgifte’ en de ‘algemene begrippen’) daaraan ondergeschikt.
Het EP wijst nog op de ontwerp-richtlijn PNR waarvan de rechtsgrondslag VWEU artikel 16 is.
De vragen die het EP aan het HvJEU voor advies voorlegt luiden:

- Is de beoogde overeenkomst verenigbaar met de verdragsbepalingen (artikel 16 VWEU) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (artikelen 7, en 52, lid 1) waar het gaat om het recht van natuurlijke personen op bescherming van hun persoonsgegevens?

- Vormen artikel 82, lid 1, punt d), en artikel 87, lid 2, punt a), VWEU de juiste rechtsgrondslag voor de handeling van de Raad houdende sluiting van de beoogde overeenkomst, of moet die handeling worden gebaseerd op artikel 16 VWEU?

IT 1758

Digitale eengemaakte markt voor Europa: Commissie stelt zestien initiatieven voor

Internet en digitale technologieën veranderen onze wereld, in alle aspecten en in alle sectoren van het bedrijfsleven. Europa moet de digitale revolutie omarmen en zorgen dat mensen en bedrijven hun kans kunnen grijpen. Hoe moet dat gebeuren? Door de kracht van de eengemaakte markt van de EU te benutten. De Europese Commissie presenteert vandaag haar uitvoerige plannen om een digitale eengemaakte markt te creëren, een van haar topprioriteiten.
Pijler I: in heel Europa betere toegang tot digitale goederen en diensten voor consumenten en bedrijven
Pijler II: gunstige en gelijke voorwaarden scheppen voor digitale netwerken en innovatieve diensten
Pijler III: een maximaal groeipotentieel voor de digitale economie

De strategie voor een digitale eengemaakte markt omvat gerichte maatregelen die eind volgend jaar moeten zijn afgerond (zie de bijlage). De strategie bestaat uit drie pijlers: 1) in heel Europa betere toegang tot digitale goederen en diensten voor consumenten en bedrijven; 2) gunstige en gelijke voorwaarden voor digitale netwerken en innovatieve diensten; 3) een maximaal groeipotentieel voor de digitale economie.

Pijler I: in heel Europa betere toegang tot digitale goederen en diensten voor consumenten en bedrijven

De Commissie zal het volgende voorstellen:

1. Regels die grensoverschrijdende e-commerce gemakkelijker maken. Er moeten geharmoniseerde EU-regels komen voor contracten en bescherming van consumenten die via internet aankopen doen: materiële goederen zoals schoenen of meubels, maar ook digitale inhoud zoals e-books of apps. Consumenten krijgen een ruimere keuze uit rechten en aanbiedingen, terwijl bedrijven hun producten gemakkelijker in andere EU-landen kunnen verkopen. Dat schept meer vertrouwen in het kopen of verkopen over de grens heen (zie feiten en cijfers in het factsheet).

2. Snellere en consequentere handhaving van de regels voor consumentenbescherming, dankzij herziening van de verordening samenwerking consumentenbescherming.

3. Efficiëntere en betaalbaardere bezorging van pakjes. Volgens 62% van de bedrijven die online verkopen, zijn hoge bezorgkosten een probleem (zie de nieuwe Eurobarometer over e-commerce).

4. Een eind maken aan ongefundeerde geoblocking – een discriminerende praktijk die om commerciële redenen wordt toegepast, waardoor consumenten op basis van hun locatie geen toegang krijgen tot een website of worden doorgestuurd naar een lokale webwinkel met andere prijzen. Door deze blokkering kan het gebeuren dat een consument die een auto wil huren, meer geld kwijt is dan iemand uit een andere lidstaat voor dezelfde auto op dezelfde bestemming.

5. Identificatie van mogelijke concurrentieproblemen op de Europese e-commercemarkten. De Commissie start daarom vandaag een onderzoek naar de mededinging in de e-commercesector in de Europese Unie (persbericht).

6. Een modern, meer Europees auteursrecht: voor eind 2015 komen er wetgevingsvoorstellen om de verschillen tussen de nationale auteursrechtenregelingen te verkleinen en werken in de hele EU op bredere schaal online toegankelijk te maken, onder meer door verdere harmonisatie. Het is de bedoeling dat de toegang tot cultuur hierdoor wordt verbeterd (en zo de culturele diversiteit gesteund) en dat makers van inhoud en de bedrijfstak nieuwe mogelijkheden krijgen. Met name wil de Commissie dat gebruikers die in eigen land films, muziek of artikelen kopen, daar ook op reis door Europa gebruik van kunnen maken. De Commissie zal ook kijken naar de rol van onlinetussenpersonen bij auteursrechtelijk beschermde werken. Er zal strenger worden opgetreden als intellectuele-eigendomsrechten op commerciële schaal worden geschonden.

7. Herziening van de satelliet- en kabelrichtlijn om te beoordelen of online-uitzendingen van omroeporganisaties daar ook onder moeten vallen. Ook zal worden bekeken hoe de grensoverschrijdende toegang tot omroepdiensten in Europa kan worden verbeterd.

8. Voor bedrijven administratieve lasten terugdringen die het gevolg zijn van de verschillende btw-stelsels. Verkopers van materiële goederen kunnen dan gebruikmaken van één systeem voor elektronische registratie en betaling. De btw-drempel wordt overal gelijk, zodat kleinere start-ups gemakkelijker via internet kunnen verkopen.

Pijler II: gunstige en gelijke voorwaarden scheppen voor digitale netwerken en innovatieve diensten

De Commissie neemt de volgende maatregelen:

9. Een ambitieuze herziening van de telecomregels van de EU, onder meer door doeltreffender coördinatie van het spectrum en EU-brede criteria voor de spectrumtoewijzing op nationaal niveau, stimuleringsmaatregelen voor investeringen in snel breedband, waardoor voor alle marktdeelnemers (traditionele en nieuwe) dezelfde voorwaarden gelden, en een doeltreffend institutioneel kader.

10. Herziening van de regelgeving voor audiovisuele media om die aan te passen aan de eenentwintigste eeuw. Het accent ligt daarbij op de rol die verschillende marktdeelnemers spelen bij de promotie van Europese werken: omroeporganisaties, aanbieders van audiovisuele diensten op aanvraag enz. De Commissie zal ook bekijken hoe de bestaande regels (de richtlijn audiovisuele mediadiensten) kunnen worden aangepast aan nieuwe bedrijfsmodellen voor de verspreiding van inhoud.

11. Een algehele analyse van de rol die onlineplatforms (zoekmachines, sociale media, appstores enz.) op de markt spelen. Aan de orde komen zaken als het gebrek aan transparantie van zoekresultaten en prijsbeleid, de wijze waarop platforms de verkregen informatie gebruiken, de betrekkingen tussen platforms en leveranciers en de bevoordeling van hun eigen diensten ten nadele van die van concurrenten – voor zover dit niet al onder het mededingingsrecht valt. Ook zal worden onderzocht hoe illegale inhoud op internet het best kan worden aangepakt.

12. Versterking van het vertrouwen in en de veiligheid van digitale diensten, vooral hoe met persoonsgegevens wordt omgegaan. Op basis van de nieuwe EU-regels voor gegevensbescherming, die eind 2015 moeten worden goedgekeurd, herziet de Commissie de richtlijn e-privacy.

13. Voorstellen voor een partnerschap met de internetbedrijfstak over cyberveiligheid: technologieën en oplossingen voor de netwerkveiligheid op internet.

Pijler III: een maximaal groeipotentieel voor de digitale economie

De Commissie neemt de volgende maatregelen:

14. Voorstel voor een Europees initiatief voor vrij verkeer van gegevens in de Europese Unie. Nieuwe vormen van dienstverlening worden soms gehinderd door beperkingen op de plaats waar gegevens worden opgeslagen of op de toegang tot die gegevens. Die beperkingen houden vaak geen verband met de bescherming van persoonsgegevens. Dit nieuwe initiatief pakt die beperkingen aan en stimuleert op die manier innovatie. De Commissie komt ook met een Europees cloudinitiatief voor het certificeren van clouddiensten, het overstappen naar een andere cloudaanbieder en een “onderzoekscloud”.

15. Prioriteiten voor normen en interoperabiliteit die cruciaal zijn voor deelgebieden van de digitale eengemaakte markt, zoals e-gezondheid, vervoersplanning en energie (slimme meters).

16. Steun voor een inclusieve digitale samenleving waarin burgers over de nodige vaardigheden beschikken om de mogelijkheden van internet te benutten en meer kans te maken op de arbeidsmarkt. Met een nieuw actieplan voor e-overheid worden handelsregisters in heel Europa onderling gekoppeld, zodat de verschillende nationale systemen kunnen samenwerken. Bedrijven en burgers hoeven dan maar éénmaal hun gegevens aan de overheid door te geven, zodat verschillende instanties niet steeds opnieuw om dezelfde gegevens hoeven te vragen. Dit initiatief bestrijdt bureaucratische rompslomp en kan vanaf 2017 zo’n 5 miljard euro per jaar besparen. De invoering van elektronische overheidsopdrachten en breed toepasbare elektronische handtekeningen wordt versneld.

Volgende stappen

Het projectteam voor de digitale eengemaakte markt verwezenlijkt deze maatregelen tegen eind 2016. Met de steun van het Europees Parlement en de Raad kan de digitale eengemaakte markt heel snel een feit zijn.

De digitale eengemaakte markt staat op de agenda van de bijeenkomst van de Europese Raad op 25-26 juni.

IT 1757

Digitale leermiddelen onrechtmatig aanbesteed door scholen

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 1 mei 2015, IT 1757, (Van Dijk tegen de scholen)
Aanbestedingsrecht. Scholen DaCapo en De Naussau respectievelijk Stichting Willem van Oranje (de scholen) kondigen een Europese openbare aanbestedingsprocedure aan voor de opdracht tot levering van leermiddelen en het aanbieden van onderwijsdiensten. Van Dijk Educatie is kandidaat-inschrijver, en maakt bij het ontvangen van de stukken tevergeefs bezwaar tegen de ondertekening van de geheimhoudingsverklaring die door de scholen wordt geëist. Naar aanleiding hiervan heeft Van Dijk klachten ingediend bij de Commissie van Aanbestedingsexperts. De commissie acht de klachten gegrond en brengt advies uit. De scholen volgen het advies echter ten dele. Van Dijk vordert in rechte staking van de procedure op grond van onrechtmatig handelen. De voorzieningenrechter acht de aanbestedingsprocedure op meerdere onderdelen in strijd met de Aanbestedingswet 2012 en is van oordeel dat vanwege de aard en de omvang van de gebreken een voortzetting in aangepaste vorm niet mogelijk is.

Maximale looptijd raamovereenkomst overschreden

4.4.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de in geschil zijnde overeenkomsten zijn aan te merken als een raamovereenkomst in de zin van Artikel 1.1 Aw 2012: een schriftelijke overeenkomst tussen een aanbestedende dienst en een of meer ondernemers met het doel gedurende een bepaalde periode de voorwaarden inzake te plaatsen overheidsopdrachten vast te leggen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is door de scholen bevestigd dat op basis van de overeenkomst jaarlijks leermiddelen kunnen worden gekocht tegen een vaste overeengekomen prijs. Alleen de aantallen die jaarlijks zullen worden afgenomen staan niet vast. Dat betekent dat er op basis van de in de raamovereenkomst gestelde voorwaarden jaarlijks overheidsopdrachten worden geplaatst. Artikel 2.140 lid 3 Aw 2012 bepaalt dat een raamovereenkomst voor maximaal vier jaar mag worden gesloten, behalve in uitzonderingsgevallen die deugdelijk gemotiveerd zijn. Hier is sprake van een onbeperkte periode en ontbreekt een deugdelijke motivering voor het maken van een uitzondering. Dit is niet toelaatbaar. Om die reden is het feit dat de overeenkomst voor onbepaalde tijd zal worden gesloten onrechtmatig.

Vormgeving percelen discriminatoir

4.6.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de percelen 1, 2 en 3 zijn toegeschreven op de daarin genoemde uitgevers. Vooralsnog is voldoende aannemelijk dat een uitgever zijn boeken en digitale licenties goedkoper kan leveren dan andere inschrijvers omdat hij die leermiddelen zonder tussenkomst van een distributeur rechtstreeks aan de scholen kan leveren. De rechthebbende uitgever moet bij uitstek in staat worden geacht om ten aanzien van de eigen titels het hoogste kortingspercentage te bieden. Met het gunningscriterium kortingspercentage kunnen 1.250 punten respectievelijk 1.000 punten van de totaal in de aanbestedingsprocedures te behalen 2.500 punten worden gescoord. Aannemelijk is dat door de wijze waarop de percelen 1, 2 en 3 zijn vormgegeven de drie daarin genoemde uitgevers een voorsprong hebben op andere inschrijvers. Bovendien geldt die voorsprong ook voor de opdracht tot dienstverlening, die immers is samengevoegd met de opdracht tot het leveren van leermiddelen. De conclusie luidt dat het toeschrijven van ieder van de percelen 1, 2 en 3 op één specifieke uitgever in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 1.8 Aw 2012. Dit is jegens kandidaat-inschrijvers als Van Dijk onrechtmatig.

Transparantie criteria

4.8.5. Van Dijk heeft geen bezwaar tegen het systeem van beoordelen met rapportcijfers als zodanig, maar stelt aan de orde dat de norm waarop wordt getoetst niet duidelijk is. Het gaat dus om de vraag of het voor kandidaat-inschrijvers als Van Dijk voldoende duidelijk is wat van hen wordt verwacht.

Wat betreft het onderdeel ‘6.1 Logistiek en beschikbaarheid’ is de voorzieningenrechter van oordeel dat hieraan is voldaan. Bij Wens 1 is omschreven wat onder gebruikersvriendelijk wordt verstaan en dat is voldoende. Ook Wens 3 is voldoende duidelijk omschreven.

Wat betreft onderdeel ‘6.2 Kwaliteit van leermiddelen’ is niet voldoende duidelijk wat de scholen in Wens 1 onder ‘kwaliteit van leermiddelen’ verstaan. Omdat sprake is van zowel boeken als digitale leermiddelen en voor iedere soort mogelijk andere kwaliteitscriteria gelden, is nu niet voldoende duidelijk wat van kandidaat-inschrijvers wordt verwacht. Mede in verband hiermee is niet voldoende duidelijk wat met ‘invloed uit te oefenen op de totstandkoming van de leermiddelen’ is bedoeld.

Wens 2 is evenmin voldoende duidelijk geformuleerd. Ook hierin wordt geen onderscheid aangebracht tussen boeken en digitale leermiddelen. De aspecten die de scholen van belang vinden bij het aanpassen van leermiddelen aan de individuele behoefte van leerlingen ontbreken.

4.8.6. Samengevat voldoen Wens 1 en Wens 2 van onderdeel ‘6.2 Kwaliteit van leermiddelen’ niet aan de eis dat voor een kandidaat-inschrijver voldoende duidelijk moet zijn wat van hem wordt verwacht. In zoverre is niet voldaan het gelijkheidsbeginsel en het transparantiebeginsel. Dit betekent dat deze (sub)gunningscriteria in de huidige vorm onrechtmatig zijn.

Conclusie

4.11. Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat de scholen op meerdere onderdelen in strijd met de Aanbestedingswet 2012 hebben gehandeld en daarmee onrechtmatig jegens kandidaat-inschrijvers als Van Dijk. In beginsel kan de vordering sub 1 dan ook worden toegewezen. Daarmee kan echter onduidelijkheid blijven bestaan over de vraag of de huidige Aanbestedingsprocedure in een andere vorm kan worden voortgezet. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit vanwege de aard en de omvang van de gebreken niet mogelijk is. Daarom zal de voorzieningenrechter de scholen gebieden de Aanbestedingsprocedure binnen een week na dagtekening van dit vonnis af te breken en binnen deze termijn daarvan mededeling te doen op TenderNed. Bij de overige vorderingen heeft Van Dijk geen belang.
IT 1756

Inroepen merkenrecht door curator geen misbruik van recht

Rechtbank Midden-Nederland 22 april 2015, IT 1756, ECLI:NL:RBMNE:2015:2716 (Curator tegen Gedaagden)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Auteursrecht. A12.it Software is failliet verklaard. Kort voor datum faillissement zijn klanten en domeinnamen A12 overgedragen aan gedaagden. De curator acht de overdracht paulianeus dan wel onrechtmatig. De curator vordert als merkhouder staking van het gebruik van het merkteken FLORE door gedaagden. Gedaagden voeren aan dat het merkendepot te kwader trouw is verricht, omdat er sprake is (voor-)voorgebruik. De deponering en uitoefening van het merkenrecht door de curator is niet onrechtmatig of misbruik van recht, ondanks dat het merk sinds 2011 niet meer wordt gebruikt. De termijn van vijf jaar uit 2.26 lid 2 sub a BVIE is nog niet verstreken. In het onderhavige geval wordt de naam slechts ter aanduiding van haar product, een applicatie, gebruikt en niet ter aanduiding van haar onderneming. De software-pakketten hebben niet dezelfde broncode en verschillen in functionaliteit. De software is in eigen tijd ontwikkeld, het beroep op werkgeversauteursrecht wordt verworpen. Aan de voorwaarden van artikel 8 Aw, openbaarmaken zonder naam maker, wordt voldaan, tenzij daar een uitdrukkelijke afspraak over bestaat; de bewijslast ligt bij gedaagden.

4.5.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat het merkendepot gelet op het voorgebruik door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te kwader trouw is in de zin van artikel 2.4 sub f onder 1 BVIE, zodat [bedrijf 1] geen rechten op het merk [naam 2] heeft verkregen. Dit verweer gaat niet op. Niet (langer) in geschil is dat [bedrijf 1] het merk [naam 2] sinds 2008 gebruikt ter onderscheiding van haar producten en diensten. [bedrijf 1] moet ten opzichte van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], die het teken [naam 2] naar eigen zeggen sinds 2010 gebruiken voor hun applicatie, dan ook worden aangemerkt als eerste gebruiker (de zogenaamde voor-voorgebruiker) van het merk. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kunnen zich daarom niet beroepen op aanwezigheid van kwade trouw bij [bedrijf 1] c.q. de curator (vgl. BenGH 25 juni 2004, IER 2004, p. 342 (Winner Taco/El Taco)). Dit zou anders kunnen zijn als het voorgebruik door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] omvangrijker en bekender is dan het voor-voorgebruik door [bedrijf 1] (vgl. HvJ EG 11 juni 2009, IER 2010,11 (Lindt & Sprüngli/Hauswirth)). Dat dit het geval is, is echter gesteld noch gebleken. [bedrijf 1] is derhalve rechthebbende op het merk [naam 2].

4.6.
Het verweer van [gedaagden] dat de deponering en uitoefening van het merkenrecht door de curator onrechtmatig is althans misbruik van recht, slaagt evenmin. Het enkele feit dat het merk sinds april 2011 niet meer door [bedrijf 1] wordt gebruikt, is daartoe onvoldoende.
Voor de situatie dat een merk niet wordt gebruikt is artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE geschreven. De daarin opgenomen termijn van vijf jaar is nog niet verstreken.
4.7.
[gedaagden] heeft niet betwist dat de door [gedaagde sub 2] gebruikte tekens identiek zijn aan, althans op verwarring wekkende wijze overeenstemmen met het merk [naam 2] van [bedrijf 1] in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub a en b BVIE. [gedaagden] heeft voorts niet weersproken dat sprake is van gebruik als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. Volgens [gedaagden] hebben zowel [bedrijf 1] als Grits echter met dit gebruik ingestemd, zodat van merkinbreuk geen sprake is.

4.8.
Of Grits aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] toestemming heeft gegeven om het merk [naam 2] te gebruiken, is niet relevant.

Handelsnaamrecht
4.11.
Vaststaat dat de applicatie van [bedrijf 1] sinds 2008 op de website [domeinnaam 1] werd verhandeld onder de naam “[naam 2]”. Volgens de curator werd [bedrijf 1] door haar klanten met die naam aangeduid. De curator meent dat [naam 2] daarom als handelsnaam van [bedrijf 1] moet worden aangemerkt. De rechtbank volgt de curator hierin niet. Een handelsnaam is, gelet op artikel 1 Hnw, de naam waaronder men feitelijk handelt, de naam die naar buiten toe wordt gebruikt als aanduiding van de onderneming. Het gaat dus om de naam die de onderneming zelf gebruikt. In het onderhavige geval gebruikte [bedrijf 1] de naam “[naam 2]” slechts ter aanduiding van haar producten en niet ter aanduiding van haar onderneming. Er is derhalve geen sprake van een handelsnaam, maar van een merk. Dat [bedrijf 1] door haar klanten (mogelijk) werd aangeduid als [naam 2] doet daaraan niet af. De vordering onder 3.1 II zal dan ook worden afgewezen.

Auteursrecht
4.14.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat de [naam 2]-software die [bedrijf 1] – tot 2008 onder de naam [naam 1] – aanbood (hierna: de [naam 1]-software), niet hetzelfde is als de [naam 2]-software waarvoor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] sublicenties verkochten (hierna: de [naam 2]-software). De software-pakketten hebben niet dezelfde broncode en verschillen in functionaliteit. De [naam 2]-software is door Grits in eigen beheer ontwikkeld. Alle rechten op deze software liggen bij Grits. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben slechts het recht om sublicenties op de [naam 2]-software te verstrekken. De [naam 1]-software daarentegen is ontwikkeld door [gedaagde sub 3]. De broncode stond op de server van [gedaagde sub 3]. Op enig moment is [gedaagde sub 3] gaan samenwerken met [bedrijf 1]. Met de toenmalig eigenaar van [bedrijf 1], de heer [B] (hierna: [B]), had [gedaagde sub 3] afgesproken dat de rechten op de door hem ontwikkelde software niet aan [bedrijf 1] zouden gaan toebehoren. Wel mocht [bedrijf 1] de [naam 1]-software zonder licentiekosten exploiteren door verkoop van sublicenties aan haar klanten. Als tegenprestatie droeg [bedrijf 1] zorg voor correctief en adaptief onderhoud van de software. [bedrijf 1] kreeg in dat verband toegang tot een gedeelte van de broncode. Na het overlijden van [B] is [gedaagde sub 3] bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 1] geworden. Ter ondersteuning heeft [gedaagde sub 3] [A] erbij gevraagd. [A] heeft toen 40% van de aandelen in [bedrijf 1] gekregen. [A] was van voornoemde afspraak tussen [gedaagde sub 3] en [B] op de hoogte. In een mail van 22 juni 2007 heeft [gedaagde sub 3] aan [A] (nogmaals) bevestigd dat [gedaagde sub 3] rechthebbende was op het door hem ontwikkelde softwarepakket. Bij akte van 10 april 2010 heeft [gedaagde sub 3] de eigendom van de [naam 1]-software inclusief auteursrechten overgedragen aan Grits voor een koopsom van € 120.000,00. Daarmee is Grits rechtsgeldig eigenaar geworden van alle rechten verbonden aan de [naam 1]-software. Grits heeft vervolgens om niet een licentie op de exploitatie van de [naam 1]-software verstrekt aan de [bedrijf 1] groep, in ruil voor adaptief en correctief onderhoud door medewerkers van [bedrijf 1]. De aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] versterkte licentie op de [naam 2]-software staat daar los van. [gedaagde sub 3] heeft de [naam 1]-software verkocht omdat [bedrijf 1] vanwege een belastingschuld in zwaar financieel weer verkeerde. [gedaagde sub 3] hoopte met de verkoopopbrengst de belastingschuld te kunnen aflossen (bij wijze van geldlening of agio). Aangezien Grits de koopsom niet betaalde, is dat niet gebeurd. Aldus nog steeds [gedaagden]

4.17.
Wil sprake zijn van het in artikel 7 Aw geregelde werkgeversauteursrecht, dan zal vast moeten komen te staan dat tussen [gedaagde sub 3] en [bedrijf 1] een dienstverband heeft bestaan. Dat dit het geval is, heeft [gedaagden] niet bestreden. Zij heeft evenwel gesteld dat het dienstverband van [gedaagde sub 3] niet gericht was op het ontwikkelen van (de [naam 1]-)software. [gedaagde sub 3] had de [naam 1]-software al vóór zijn dienstverband met [bedrijf 1] ontworpen en ontwikkeld (...) Het beroep op artikel 7 Aw wordt daarom verworpen.
4.18.
Artikel 8 Aw is van toepassing indien de door [gedaagde sub 3] ontworpen software als eerste door [bedrijf 1] openbaar is gemaakt als van haar afkomstig, zonder vermelding van [gedaagde sub 3] als maker. Onder het openbaar maken van software valt onder meer het op de markt brengen ervan. Criterium is of de programmatuur beschikbaar wordt voor het publiek. Ook de openbaarmaking van een verveelvoudiging (bijvoorbeeld het vermarkten van een kopie) wordt onder het openbaarmakingsbegrip geschaard. [gedaagden] heeft niet bestreden dat [bedrijf 1] de door [gedaagde sub 3] ontworpen software als eerste op de markt heeft gebracht zonder vermelding van [gedaagde sub 3] als maker. Aan het vereiste van artikel 8 Aw is derhalve voldaan. (...)
4.22.
Slagen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in bovenbedoeld bewijs, dan staat vast dat niet [bedrijf 1] maar [gedaagde sub 3] maker van de [naam 1]-software is en derhalve auteursrechthebbende. In dat geval ligt de vordering gebaseerd op het auteursrecht voor afwijzing gereed. Wordt het bovenbedoelde bewijs niet geleverd, dan wordt [bedrijf 1] als maker en auteursrechthebbende op de [naam 1]-software aangemerkt. Vervolgens zal dan moeten worden beoordeeld of de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geexploiteerde [naam 2]-software dezelfde is als de software van [bedrijf 1]. De rechtbank acht het voorshands nodig om, indien deze vraag voorligt, daaromtrent een deskundigenbericht in te winnen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
IT 1755

Internetconsultatie wetsvoorstel camerabeelden

Internetconsultatie Wetsvoorstel camerabeelden, 23 april tot 4 juni 2015.
Doel van de regeling. 1) De identificatie (en daarmee de feitelijke opsporing) van gefilmde verdachten vergemakkelijken en de pakkans doen toenemen. 2) De omgang met beelden zorgvuldiger te laten plaatsvinden door het stellen van voorwaarden aan de publicatie. Doel van de consultatie. Met deze consultatie wordt een ieder uitgenodigd een reactie te geven op het concept-wetsvoorstel. De reacties zullen worden betrokken bij de nadere uitwerking van het concept-wetsvoorstel.

Doelgroepen die door de regeling worden geraakt
Burgers en bedrijven. Het wetsvoorstel heeft geen betrekking op journalisten, omdat het verbod om strafrechtelijke gegevens te verwerken nu reeds niet van toepassing is op journalistieke publicaties.

Verwachte effecten van de regeling
Met deze nieuwe vorm van burgerparticipatie bij de opsporing wordt optimaal gebruikgemaakt van de burger als informatiebron en als ondersteuner in opsporingsonderzoeken. Gevolg voor de maatschappij als geheel is dat meer daders kunnen worden gepakt. Nu is het particulieren en ondernemers wettelijk nog niet toegestaan om camerabeelden van verdachten te publiceren. Het publiceren van beelden wordt optioneel en moet aan voorwaarden voldoen. Burgers en bedrijven krijgen zo de kans bij te dragen aan de opsporing en verantwoordelijkheid te nemen voor een veilige samenleving.

Concept regeling | Te wijzigen regeling | Toelichting

IT 1754

HvJ EU bevestigt boete LG Display voor karteldeelname

HvJ EU 23 april 2015, IT 1754; ECLI:EU:C:2015:258, zaak C-227/14 (LG Display)
Mededingingsrecht. € 210.000.000 EUR boete bevestigd. Uit het perscommuniqué: In 2010 heeft de Commissie voor in totaal 648,925 miljoen EUR geldboeten opgelegd aan zes Koreaanse en Taiwanese producenten van lcd - schermen (lcd’s), omdat zij tussen 2001 en 2006 hadden deelgenomen aan een kartel. Aan LG Display was een van de hoogste geldboeten opgelegd, namelijk 215 miljoen EUR. In 2014 heeft het Gerecht dat besluit grotendeels bevestigd, maar de aan LG Display opgelegde geldboete wel met 5 miljoen EUR verlaagd. LG Display heeft daarop een hogere voorziening ingesteld bij het Hof van Justitie, waarmee zij om een grotere verlaging van de haar opgelegde geldboete verzocht. In zijn arrest van vandaag wijst het Hof de hogere voorziening van LG Display af en bevestigt het de geldboete , zo als deze door het Gerecht is verlaagd tot 210 miljoen EUR.

In wezen stelt LG Display dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de Commissie voor de berekening van de geldboete ook de verkopen van lcd’s door LG Display aan haar moedermaatschappijen (LG Electronics en Philips) in aanmerking mocht nemen, hoewel deze verkopen niet door het kartel konden zijn beïnvloed . Op grond van de contractuele bedingen die LG Display bonden aan haar moedermaatschappijen in het kader van de tussen hen gesloten jointventureovereenkomst, golden voor deze verkopen immers preferentiële tarieven. Het Hof preciseert om te beginnen dat deze verkopen moeten worden b eschouwd als verkopen aan onafhankelijke derden (externe verkopen) en niet als verkopen aan entiteiten die tot dezelfde onderneming behoren (interne verkopen). 4 LG Display vormt namelijk niet één enkele onderneming met haar moedermaatschappijen en is dus geen verticaal geïntegreerde onderneming. 5 Vervolgens oordeelt het Hof dat de verkopen van lcd’s door LG Display aan haar moedermaatschappijen terecht zijn meegerekend voor de berekening van de geldboete. Het bedrag van die boete wordt immers enkel bepaald aan de hand van de verkopen die zijn gerealiseerd op de door de inbreuk beïnvloede markt, ongeacht of de prijzen van deze verkopen zijn beïnvloed door het kartel .

Lees verder

IT 1753

Boete Pretium voor overtreden telemarketingregels Bel-me-niet-register

Rechtbank Rotterdam 8 januari 2015, IT 1753; ECLI:NL:RBROT:2015:25 (Pretium tegen ACM)
Recht van verzet. De rechtbank heeft (onder 2.4.4) geoordeeld dat het woord ‘geboden’ in artikel 11.7, vierde lid (oud), van de Tw erop duidt dat een actief handelen wordt verwacht van degene die de abonnee benadert. Met het laten horen van een bandje aan het einde van het gesprek met een tekst waarin verwezen wordt naar een website waar men zich kan afmelden voor telemarketing wordt de consument niet actief de mogelijkheid geboden om in het gesprek zelf door te geven dat hij niet meer door eiseres gebeld wil worden.

Het feit dat ACM zich niet openlijk heeft gedistantieerd van het voorstel van de branchevereniging, leidt niet tot een ander oordeel, in het bijzonder omdat de branchevereniging er vóór de ontwikkeling van de Telemarketing bijsluiter (29 mei 2007) al van op de hoogte was dat ACM kenbaar had gemaakt dat het recht van verzet actief dient te worden aangeboden. Uit drie datasets met de aan de overtreding ten grondslag gelegde gespreksopnames blijkt onmiskenbaar dat in gesprekken met abonnees waarbij het recht van verzet aangeboden behoorde te worden, dit door of namens eiseres vrijwel nooit actief is gedaan. Geen sprake van ongelijke behandeling ten opzichte van andere marktpartijen. Door ACM laat ingediende stukken zien niet op bewijs, maar op beroep op gelijkheidsbeginsel; geen sprake van schending van verdedigingsrechten. Matiging boete omdat ACM uit is gegaan van te hoog aantal overtredingen en vanwege overschrijding redelijke termijn.

ACM bericht: ACM heeft aan Pretium Telecom B.V. in oktober 2011 een boete opgelegd voor het niet juist naleven van de regels voor telemarketing in 2007 en 2009. Het gaat om enkele honderdduizenden telemarketinggesprekken die door Pretium zijn gevoerd in drie afzonderlijke periodes van in totaal 6 maanden. Pretium bood in deze gesprekken de consument niet actief aan zich te laten registreren als deze niet meer door het bedrijf gebeld wilde worden voor marketingdoeleinden. Pretium was op grond van de Telecomwet wel verplicht om dit zogenoemde recht van verzet in alle verkoopgesprekken aan te bieden.

Het boetebesluit van ACM wordt nu pas openbaar omdat Pretium zich tegen eerdere openbaarmaking heeft verzet. Afgelopen januari heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat ACM terecht heeft vastgesteld dat Pretium de telemarketingregels heeft overtreden, maar dat de boete daarvoor lager moest zijn. De boete bedraagt nu 106.250 euro. ACM mag het door de rechtbank aangepaste boetebesluit nu wel publiceren.

IT 1752

Afwijzend besluit op bezwaar overtreding regels netneutraliteit

ACM 7 april 2015, IT 1752; zaaknr. 14.0875.31.1.01 (RingCredible)
Telecom. Netneutraliteit. De ACM heeft een boete opgelegd aan KPN wegens overtreding van de regels over netneutraliteit 7.4a, lid 1 Tw. RBN heeft hier bezwaar tegen gemaakt. RBN stelt dat zij rechtstreeks in haar belangen is getroffen nu zij een directe concurrent is van KPN. Als gevolg van de in het onderzoeksrapport geconstateerde overtreding van KPN stelt RBN klanten en inkomsten te zijn misgelopen en reputatieschade te hebben geleden. Volgens ACM is RBN niet-ontvankelijk, zij heeft geen belang bij het boetebesluit.

14. RBN is van mening dat KPN de overtreding bewust heeft begaan en daaruit wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Doordat ACM volgens RBN een te lage boete heeft opgelegd, is het wederrechtelijk verkregen voordeel van KPN niet volledig weggenomen. Hierdoor zijn de concurrentieverhoudingen op de markt volgens RBN niet (geheel) hersteld met als gevolg dat RBN nog steeds in haar concurrentiebelangen is geschaad.

15. RBN meent dat zij een bijzondere positie heeft ten opzichte van andere aanbieders van door KPN geblokkeerde applicaties omdat zij aantoonbaar schade heeft geleden door de handelwijze KPN, welke zij via een civielrechtelijke procedure op KPN zal verhalen. Bovendien heeft RBN KPN en ACM erop geattendeerd dat KPN haar verplichtingen structureel niet na kwam. Verder is ACM een onderzoek gestart door de klacht van RBN.

21. Voorts onderscheidt het belang van RBN zich naar het oordeel van ACM onvoldoende 21. van dat van andere aanbieders van applicaties die door KPN zijn geblokkeerd gedurende de onderzoeksperiode. Uit het feitencomplex volgt dat het in casu een onbepaalde groep aanbieders betreft wiens applicatie was geblokkeerd, hetgeen RBN niet weerspreekt. Het is zeer goed mogelijk dat al deze aanbieders, gelijk aan RBN, door de blokkade van KPN klanten en inkomsten zijn misgelopen en reputatieschade hebben opgelopen. Uit de zienswijze van RBN is niet aannemelijk geworden dat het belang van RBN zich in relevante mate van het belang van deze andere aanbieders onderscheidt.

IT 1751

Risico storing op TenderNet rond sluitingstermijn voor late inschrijver

Vzr. Rechtbank Amsterdam 23 april 2015, IT 1751; ECLI:NL:RBZWB:2015:2603 (CSC tegen Gemeente Werkendam)
Aanbestedingsrecht. CSC heeft zich door een beweerde storing op TenderNet niet op tijd kunnen inschrijven voor een door Gemeente Werkendam georganiseerde aanbestedingsprocedure. Ook al zou zich een storing hebben voorgedaan, dan blijven de gevolgen voor risico van CSC. Die heeft immers tot het laatste moment gewacht met het inschrijven ondanks waarschuwingen om niet tot het laatste moment te wachten met indienen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gemeente niet kan worden verweten dat zij CSC geen ruimte biedt voor herstel. Het beginsel van gelijke behandeling vergt strikte naleving van de regels inzake de sluiting van de inschrijftermijn en de wijze van indiening om te voorkomen dat inschrijvers ten opzicht van elkaar of van derden worden bevoordeeld of benadeeld.

De beoordeling:

4.5. Veronderstellenderwijs aannemend dat zich wél een storing heeft voorgedaan geldt dat de gevolgen daarvan voor risico van CSC moeten blijven. Uit de lograpportage van TenderNed blijkt immers dat CSC om 10:56:59 uur, drie minuten voor sluiting van de digitale kluis, is aangevangen met het indienen van de inschrijving. CSC heeft er, ondanks de waarschuwing om niet tot het laatste moment te wachten met indienen, voor gekozen om dat zéér kort voor sluitingstijd van de digitale kluis te gaan doen. Daarmee heeft zij het risico genomen dat het inschrijvingsproces langer zou kunnen duren dan volgens CSC normaal gesproken gebruikelijk is. Dat het indieningsproces in andere gevallen zeer snel – “in seconden” volgens CSC – is verlopen doet daar niet aan af. CSC kan daar niet het vertrouwen aan ontlenen dat het in alle gevallen zo spoedig zal verlopen, zeker niet gezien de expliciete waarschuwing in de gebruiksvoorwaarden; de gemeente mag zich daar ook op beroepen. De gemeente heeft in de aankondiging van de aanbesteding naar die voorwaarden verwezen en CSC heeft met die voorwaarden ingestemd.

4.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gemeente niet kan worden verweten dat zij CSC geen ruimte biedt voor herstel. Het beginsel van gelijke behandeling vergt strikte naleving van de regels inzake de sluiting van de inschrijftermijn en de wijze van indiening om te voorkomen dat inschrijvers ten opzicht van elkaar of van derden worden bevoordeeld of benadeeld.
IT 1750

Betaling wegens verwarrende handelsnaam ROC is geen bekrachtiging overeenkomst

Ktr. Rechtbank Amsterdam 17 april 2015, IT 1750; ECLI:NL:RBAMS:2015:2072 (ROC.nl tegen Gidpro)
Contractenrecht. Gidpro is een ICT-bedrijf. Roc.nl bemiddelt – onder meer via de website www.roc.nl – tussen aanbieders van stageplekken en stagiairs. Roc.nl is niet gelieerd aan enig regionaal opleidingscentrum. Gidpro voert een betaling uit aan ROC.nl, in de veronderstelling dat aan opleidingscentrum ROC wordt betaald. ROC.nl meent dat een overeenkomst door betaling van een daartoe dienende factuur werd bekrachtigd. Omdat ROC.nl als onderdeel van haar handelsnaam de afkorting ROC voert, dient zij ermee rekening te houden dat haar facturen worden voldaan door partijen die menen een vordering van een Regionaal Opleidingscentrum te voldoen. Onder die omstandigheid kan betaling niet zonder meer worden uitgelegd als bekrachtiging van een overeenkomst.

De beoordeling:

5. De kantonrechter stelt voorop dat onvoldoende gemotiveerd betwist is dat [naam 1] onbevoegd was om Gidpro te vertegenwoordigen. Het beroep van Roc.nl op bekrachtiging van de overeenkomst door Gidpro faalt. Voor zover al sprake is van gebruik van website en het uitnodigen van sollicitanten is – zoals Gidpro onweersproken aanvoert – dat steeds door [naam 1] gedaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan dat niet uitgelegd worden als een bekrachtiging door Gidpro. Dat de overgelegde opdrachtbevestiging aan Gidpro is gezonden en door Gidpro is ontvangen, is niet voldoende onderbouwd. De betaling van de factuur van 13 februari 2013 is ondubbelzinnig door en namens Gidpro gedaan. In de gegeven omstandigheden mocht Roc.nl daaruit echter niet afleiden dat Gidpro de overeenkomst bekrachtigde: Gidpro stelt dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij kosten voldeed aan het Regionaal Opleidingscentrum waar [naam 1] zijn opleiding voldeed. Omdat Roc.nl als onderdeel van haar handelsnaam de afkorting ROC voert, dient zij ermee rekening te houden dat haar facturen voldaan kunnen worden door wederpartijen die menen een vordering van een Regionaal Opleidingscentrum te voldoen. Onder die omstandigheden kan betaling van haar facturen niet zonder meer worden uitgelegd als bekrachtiging van een overeenkomst.

6. Er is derhalve geen overeenkomst tussen Roc.nl en Gidpro tot stand gekomen, zodat Gidpro ook niet gehouden is de facturen van Roc.nl te voldoen. De vorderingen van Roc.nl liggen derhalve voor afwijzing gereed.