Een wetsvoorstel waarmee artikel 6:234 BW wordt aangepast, gaat binnenkort in consultatie.
Terhandstelling van algemene voorwaarden. Vervolg op eerdere berichtgeving ("Problematiek algemene voorwaarden en Dienstenrichtlijn op agenda Eerste Kamer - update 2").
Brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, Mr. F. Teeven naar aanleiding van een krantenartikel van (redactielid) Mark Jansen in het Financieel Dagblad over de laatste wijziging van artikel 6:234 BW.
Problematiek in de kern: artikel 6:234 BW verwees tot voor kort naar artikel 6:230c BW, waardoor een dienstverrichter in de zin van de dienstenrichtlijn zijn algemene voorwaarden ook ter hand kon stellen op dezelfde wijze als dat hij kon voldoen aan de informatieverplichtingen conform de Dienstenrichtlijn. Die verwijzing is met publicatie van de Wet elektronische akten weer weggevallen. Onduidelijk was of dat verval een bewuste keuze van de wetgever was.
Lees het oorspronkelijke document hier.
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 januari 2011
In reactie op de brief van 16 november jl. waarin de voorzitter van de vaste commissie voor Justitie vraagt om informatie over de gevolgen van opeenvolgende wijzigingen van artikel 6:234 BW, bericht ik u als volgt.
Artikel 6:230b BW schrijft voor welke informatie, waaronder algemene voorwaarden, een dienstverlener moet verstrekken aan een afnemer van een dienst. Artikel 6:230c BW beschrijft de wijze waarop hij aan die verplichting kan voldoen. Uit artikel 6:233 BW vloeit voort dat degene die algemene voorwaarden gebruikt, zijn wederpartij een redelijke mogelijkheid moet bieden om kennis te nemen van die voorwaarden. Artikel 6:234 BW bepaalt vervolgens methoden van kennisgeving waarmee aan dit voorschrift kan worden voldaan.
Bij de implementatie van de Dienstenrichtlijn in december 2009 is bepaald dat de dienstverlener op een aantal wijzen informatie, waaronder algemene voorwaarden, aan de afnemer van de dienst ter beschikking kan stellen. Hiertoe werd artikel 6:234 BW uitgebreid met een verwijzing naar het nieuwe artikel 6:230c BW. Artikel 6:230c BW omvat de mogelijkheid voor de dienstverlener om zijn algemene voorwaarden via een (meegedeelde) website rechtsgeldig te verstrekken, ook aan afnemers waarmee niet elektronisch wordt gecontracteerd.
Met de inwerkingtreding van de Wet elektronische akten per 1 juli 2010 is de tekst van artikel 6:234 BW gewijzigd. Het nieuwe artikel 6:234 BW bepaalt dat de algemene voorwaarden van het contract op een zodanige wijze ter beschikking van de afnemer moeten worden gesteld, dat hij deze kan opslaan en weergeven. Ook bepaalt het artikel dat de afnemer uitdrukkelijk moet hebben ingestemd met elektronische terhandstelling van de voorwaarden.
Door de opeenvolgende aanpassingen is de verwijzing naar artikel 6:230c BW in artikel 6:234 BW weggevallen. Om te bewerkstelligen dat de algemene voorwaarden kunnen worden aangeboden via een door de dienstverlener aangewezen website, zonder dat de uitdrukkelijke instemming van de afnemer met die voorwaarden is vereist, zal de verwijzing naar artikel 6:230c BW in artikel 6:234 BW moeten worden hersteld.
Tot het moment waarop dat is gerealiseerd, volgt uit artikel 6:234 BW dat een dienstverlener zijn algemene voorwaarden elektronisch toegankelijk kan maken via een website. De wederpartij moet dan worden gevraagd of hij uitdrukkelijk instemt met de algemene voorwaarden. Een wetsvoorstel waarmee artikel 6:234 BW wordt aangepast, gaat binnenkort in consultatie.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Mr. F. Teeven
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE
Modelsourcingcontract Platform Outsourcing Nederland
Platform Outsourcing Nederland heeft een modelsourcingscontract gepubliceerd. Vanuit de community van Platform Outsourcing Nederland is herhaaldelijk verzocht om een modelcontract voor een sourcingtransactie dat als voorbeeld/inspiratiebron kan dienen voor eigen contracten. Doel van dit modelcontract is om aan die behoefte tegemoet te komen. Het model is opgesteld door de Werkgroep Contractering van Platform Outsourcing Nederland. De Werkgroep is samengesteld uit deelnemers uit de volgende doelgroepen: uitbesteders (5x), providers (2x), adviesbureaus (4x) en advocaten (4x).
Het contract is geschreven voor outsourcingtransacties met een grote IT-component. Het contract is geschikt voor zowel het MKB als voor grotere bedrijven, al zal bij kleinere deals sneller worden gewerkt op basis van de standaardovereenkomst van de Leverancier (en in enkel geval de Klant) en is er doorgaans minder ruimte (en budget) voor uitgebreide onderhandelingen. De overeenkomst gaat uit van twee Nederlandse partijen die contracteren naar Nederlands recht, maar is ook bruikbaar in internationale context, al zal dan wel extra aandacht moeten worden gegeven aan bijv. exportbeperkingen (denk aan persoonsgegevens) en de procedure voor geschillenbeslechting (bevoegde rechter of alternatieve geschillenbeslechting zoals arbitrage).
Het contract is gebaseerd op best practices en gaat uit van een volwassen klant en leverancier. Getracht is om het contract niet overwegend in het voordeel van een der partijen te schrijven. De auteurs beseffen dat de modelbepalingen altijd enige mate van willekeur in zich zullen houden. Vaak zijn er voor bepaalde formuleringen of contractuele oplossingen adequate alternatieven voorhanden. De praktijk vraagt echter om één voorbeeld als referentie, niet om een catalogus met (alternatieve) contractbepalingen waar de lezer zelf een satépen door moet steken. Met deze uitgangspunten is het onderhavige model tot stand gekomen.
Iedere transactie heeft zijn eigen bijzonderheden die in het contract verdisconteerd dienen te worden. Modelcontracten zijn naar hun aard zelden geschikt om 1-op-1 toe te worden gepast in de praktijk, de meeste projecten vragen om maatwerk (onder meer afhankelijk van het onderwerp, de volwassenheid van partijen, het budget (ook voor contractvorming), branche-specifieke regelgeving- en/of voorwaarden en geografische scope). Het onderhavige model dient dan ook als vertrekpunt voor een sourcingcontract en het kan niet gelijk worden gesteld met een uitonderhandeld contract voor elke willekeurige transactie.
De link naar het model vindt u hier, het document zelf kunt u ook hier vinden.
De presentaties die bij de introductie zijn gegeven vindt u hier.
Voor de juridische checklist van Platform Outsourcing Nederland zie de website van het platform of ITenRecht.nl nr. IT 7.
Vals spel toch toegestaan?
Vervolg op ITenRecht.nl nr IT 172. Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage 11 januari 2011 (KPN/Staat), 380595 / KG ZA 10-1432 (LJN: BP0315). De Staat heeft KPN uitgesloten van de aanbesteding en haar inschrijving terzijde gelegd (enkel) omdat de OPTA heeft vastgesteld dat KPN de haar opgelegde non-discriminatieverplichting ter zake van het proces van informatieverstrekking heeft geschonden.
Daarmee heeft KPN - volgens de Staat - de in de aanbestedingstukken opgelegde plicht om te voldoen aan de vigerende regelgeving geschonden. De Voorzieningerechter oordeelt dat op grond van de aanbestedingstukken KPN niet behoefde te begrijpen dat de eis betreffende het voldoen aan de "vigerende regelgeving" zou (kunnen) worden gehanteerd als uitsluitingsgrond:
"4.4. De voorzieningenrechter kan de Staat en Tele2 daarin echter niet volgen en wel om de navolgende redenen.
Vooropgesteld wordt dat onduidelijkheden in het Beschrijvend Document geheel voor rekening van de Staat komen. Bezien in de context van het gehele hoofdstuk 4 kan de in de tweede alinea van paragraaf 4.1 opgenomen eis aan de inschrijver betreffende het voldoen aan de vigerende regelgeving niet worden aangemerkt als een uitsluitingsgrond. Gelet op (i) de titel van hoofdstuk 4, te weten: "Invloed veranderende wet- en regelgeving", (ii) de eerste alinea van paragraaf 4.1 en (iii) de inhoud van paragraaf 4.2, moest c.q. mocht ervan worden uitgegaan dat met "vigerende regelgeving" wordt bedoeld de regelgeving na (eventuele) wijzigingen en/of aanvullingen in de toekomst. Aangenomen moet worden dat het betreffende hoofdstuk is opgenomen in het Beschrijvend Document teneinde de opdrachtnemer te waarschuwen voor eventuele (financieel nadelige) consequenties indien in de toekomst niet wordt voldaan aan gewijzigde/aanvullende regelgeving. Voorts is van belang dat inschrijvende partijen, op grond van de indeling van het Beschrijvend Document en de tekst van paragraaf 8.1 ervan, mochten aannemen dat alle toepasselijke criteria waaraan zij dienden te voldoen om voor verdere beoordeling in aanmerking te komen, ofwel de "uitsluitingsgronden", limitatief werden vermeld en besproken in paragraaf 8.2 van het Beschrijvend Document. De eis om te voldoen aan de thans vigerende regelgeving is daarin niet opgenomen. Voorzover het Ministerie beoogde om die eis als uitsluitingsgrond toe te passen, had het op zijn weg gelegen om die uitdrukkelijk op te nemen in paragraaf 8.2, waarbij overigens in het midden wordt gelaten de vraag of het gesloten stelsel van uitsluitingsgronden daaraan in de weg zou hebben gestaan.
4.5. Op grond van het voorgaande behoefde KPN dus in ieder geval niet te begrijpen dat de eis betreffende de "vigerende regelgeving" door het Ministerie zou (kunnen) worden gehanteerd als uitsluitingsgrond. Onder die omstandigheid mag die eis dan ook niet als zodanig worden toegepast. [...]"
Pdf van de uitspraak hier.
Leverancier levert te laat, maar klant aansprakelijk voor schade
Rechtbank Utrecht 22 december 2010 (Creditcardfraude), 286328 / HA ZA 10-1071 (LJN: BO9268). Schade ten gevolge van creditcardfraude. Niet de gestelde tekortkoming van de leverancier in de (tijdige) levering van software die het creditcardapparaat fraudebestendig zou maken, maar het gebruik van het apparaat door de detaillist in de weteschap dat het nog niet fraudebestendig was, is de primaire oorzaak van de schade ten gevolge van fraude. 100% eigen schuld. Daarom hoeft niet te worden toegekomen aan de vraag of de leverancier wanprestatie heeft gepleegd. Met dank aan Polo van der Putt, Vondst Advocaten.
Een opvallende uitspraak. Mede door de bondigheid roept de uitpsraak toch wel enkele vragen op. De feiten:
"2.1. Begin 2007 hebben creditcardmaatschappijen acceptanten van creditcardbetalingen bericht dat deze acceptanten vanaf 1 oktober 2007 zelf aansprakelijk zouden zijn voor frauduleuze betalingstransacties met creditcards zonder gebruik van chip/pincode.
2.2. Met het oog op deze aanstaande introductie van aansprakelijkheid, hebben [eiseres sub 1] c.s. met [gedaagde] op 17 april 2007 een overeenkomst gesloten tot levering door [gedaagde] van een nieuwe betaalautomaat voor credit cards aan [eiseres sub 2] [...]"
De betaalautomaat wordt tijdig geleverd, maar zonder de nodige software. Er kunnen daardoor nog steeds geen transacties worden afgewikkeld met chip/pincode. De detaillist sommeert de leverancier telefonisch om na te komen. In de tussentijd maakt de detaillist echter al wel gebruik van de betaalautomaat, dus zonder dat de chip/pincode kan worden gebruikt. En ja hoor, er wordt gefraudeerd en de detaillist heeft schade.
Eigen schuld oordeelt de rechtbank:
"4.1. De vraag of [gedaagde] wanprestatie heeft gepleegd kan in het midden blijven, omdat het door haar gedane beroep op eigen schuld van [eiseres sub 2] gegrond is. Zelfs indien [gedaagde] door vertraagde installatie van de CTAP-software mocht zijn tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres sub 2], dan nog geldt dat de schade ten gevolge van de frauduleuze transacties eerst en vooral is veroorzaakt door eigen handelen van [eiseres sub 2], te weten het accepteren van creditcardbetalingen waarvan zij wist dat deze in geval van fraude niet meer door de creditcardmaatschappijen werden gegarandeerd."
Op zich valt daar natuurlijk wel wat voor te zeggen. De detaillist heeft willens en wetens een risico op zich genomen en de gevolgen daarvan dient hij te dragen. Maar stel dat hij de betaalautomaat niet had gebruikt totdat de software zou zijn geleverd? Hij had dan geen creditcardbetalingen kunnen accepeteren. Hoeveel schade zou hij dan hebben geleden? Misschien wel veel meer. Maar toon die schade maar eens aan en probeer die schade maar eens te verhalen op de leverancier, die daar contractueel vast een stokje voor heeft gestoken. Het was kiezen uit twee kwaden. De uitspraak geeft over deze discussie echter geen verdere aanwijzingen.
Ik denk dat de detaillist, nu hij het frauderisico kennlijk niet zelf wilde dragen, er beter aan had gedaan het apparaat niet te gebruiken zonder voorafgaand overleg met de leverancier over deze catch-22 situatie. En om te beginenn had hij de leverancier schriftelijk aansprakelijk kunnen stellen (en zekerheidshalve ook maar in gebreke). Het komt mij voor dat fraudeschade door te vroege ingebruikneming van het apparaat alleen dan voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen als er in ieder geval tussen partijen overleg (of communicatie) is geweest over de twee keuzes (frauderisico of omzetderving), onverminderd overigens eventuele andere juridische beletselen.
(Pdf van de uitspraak hier. ITenRecht.nl gebruikt pdfs overigens omdat de uitspraak dan in het zoeksysteem van ITenRecht.nl wordt opgenomen; documenten waar enkel naar wordt gelinkt worden niet meegenomen bij zoekopdrachten).
Noot over auteursrechten op software
Hendrik Struik (CMS Derks Star Busmann): Rechtbank Dordrecht, 11 augustus 2010, ITenRecht.nl, IT 40 (Eerder verschenen in AMI 2010/6, pp. 208 - 209).
"Dit vonnis van de Rechtbank Dordrecht biedt een heldere weergave en juiste toepassing van de speciale - en niet eenvoudige - auteursrechtelijke regels rondom uitputting en gebruikersbescherming met betrekking tot computerprogrammatuur. Dat dit geen makkelijke materie is, bleek eerder uit een vonnis uit 2002 van (nog wel) de rechtbank Den Haag. Die rechtbank, met een zeker aplomb maar ten onrechte, overwoog over een inbreukvordering tegen een partij die door koop (op een veiling uit het faillissement-Fokker) ‘stellig eigenaar’ was geworden van eerder aan Fokker krachtens licentie geleverde diskettes met flight simulator programmatuur: ‘…doch dat brengt nog niet met zich dat hij tevens enig recht heeft verkregen de daarop voorkomende software op welke wijze dan ook te gebruiken.’
Dat uit art. 45j Auteurswet juist het tegendeel voortvloeit, wordt in het hier besproken vonnis (r.o. 4.11) wèl duidelijk voor ogen gehouden: als inbreuk op auteursrecht op een computerprogramma wordt niet beschouwd de verveelvoudiging door de rechtmatige verkrijger van een exemplaar van een computerprogramma welke noodzakelijk is voor het met dat programma beoogde gebruik. Het is dus de wet die aan het (enkele) feit van de rechtmatige verkrijging van een exemplaar de bevoegdheid verbindt het programma te gebruiken; het al of niet instemmen van de rechthebbende met dat gebruik is dan voor zo’n verkrijger niet meer relevant.
Lees de volledige noot hier.
Update: Zie ook de column van Menno Weij in Automatiserings Gids, ITenRecht.nl IT 99 en het commentaar van Hans Jansen "Het einde van vooraf geïnstalleerde software?", ITenRecht.nl IT 148.
Art. 29 WG over toepasselijk recht
Artikel 29 Werkgroep, WP 179, Opinie 8/2010 inzake toepasselijk recht. De praktijk worstelt met de vraag welk recht van toepassing is op verwerking van persoonsgegevens in internationale context. De Werkgroep heeft de volgende mening (p. 2):
"With regard to Article 4(1)a, the reference to "an" establishment means that the applicability of a Member State's law will be triggered by the location of an establishment of the controller in that Member State, and other Member States’ laws could be triggered by the location of other establishments of that controller in those Member States. To trigger the application of the national law, the notion of the "context of activities" of the establishment is decisive. It implies that the establishment of the controller is involved in activities implying the processing of personal data, taking into consideration its degree of involvement in the processing activities, the nature of the activities and the need to guarantee effective data protection."
Dit kan als volgt uitwerken (p. 13):
"In the third scenario, the controller is established in Austria and outsources the processing to a processor in Germany. The processing in Germany is in the context of the activities of the controller in Austria. That is to say, the processing is carried out for the business purposes of, and on instructions from the Austrian establishment. Austrian law will be applicable to the processing carried out by the processor in Germany. In addition, the processor will be subject to the requirements of German law in relation to the security measures it is obliged to put in place in connection with the processing. Such arrangements would require coordinated supervision by the German and Austrian DPAs."
Tot slot doet de Artikel 29 Werkgroep de suggestie om de wetgeving als volgt aan te passen (p. 31):
"[...] The Working Party considers that Article 4(1)a as it stands now leads to a workable but sometimes complex solution, which seems to argue in favour of a more centralised and harmonised approach.
c. The change envisaged in order to simplify the rules for determining applicable law would consist of a shift back to the country of origin principle: all establishments of a controller within the EU would then apply the same law regardless of the territory in which they are located. In this perspective, the location of the main establishment of the controller would be the first criterion to be applied. The fact that several establishments exist within the EU would not trigger a distributed application of national laws."
De (Engelstalige) opinie vindt u hier als pdf of via deze link.
Voor een interessante discussie over toepasselijk recht tussen Lokke Moerel en het Cbp, zie Computerrecht 2008, 61, 168 en 169.
Update 10/1/2010: Zie ook dit interessante artikel van Lokke Moerel d.d. 23 december 2010 (pdf of link), met de makkelijke titel: "The long arm of EU data protection law: Does the Data Protection Directive apply to processing of personal data of EU citizens by websites worldwide?", International Data Privacy Law, 2011.
Toepasselijkheid voorwaarden na contractsovername
Twee partijen (A en B) hebben een contract met elkaar gesloten, waarop algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard. De voorwaarden van A zijn destijds niet aan B ter hand gesteld. B draagt vervolgens het contract over aan C, met instemming van A. Gevolg: het contract geldt alsdan tussen A en C. Er ontstaat een geschil over betalingen die C niet voldoet en A spant een procedure aan bij de rechtbank Rotterdam. C verweert zich en stelt zich daarbij op het standpunt dat de algemene voorwaarden van A niet van toepassing zijn, omdat deze niet terhand zijn gesteld. Waar ligt nu het beoordelingsmoment? Een blog van Menno Weij,SOLV advocaten.
Vandaag een uitspraak over een interessante casus, met een uitvoerige motivering van de rechtbank Rotterdam. Leesvoer voor liefhebbers van uitspraken over algemene voorwaarden. Wat is er aan de hand?
Twee partijen (A en B) hebben een contract met elkaar gesloten, waarop algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard. De voorwaarden van A zijn, naar ik begrijp, destijds niet aan B ter hand gesteld. B draagt vervolgens het contract aan C over, met instemming van A. Gevolg: het contract geldt alsdan tussen A en C. A en C doen vervolgens zaken, waarbij C steeds bestellingen doet bij A voor leveringen. Er ontstaat een geschil over betalingen die C niet voldoet en A spant een procedure aan bij de rechtbank Rotterdam. C verweert zich en stelt zich daarbij op het standpunt dat de algemene voorwaarden van A niet van toepassing zijn, omdat deze niet terhand zijn gesteld.
A stelt allereerst dat C zich niet op de niet-toepasselijkheid kan beroepen, omdat C een zogenaamde "grote" wederpartij is. Indien je te maken hebt met een 'grote' wederpartij, geldt de terhandstellingsplicht dus niet. (je bent - kort gezegd - groot als je een jaarrekening openbaar maakt, of indien er 50 of meer personen werkzaam zijn. Zie daarover trouwens ook een eerdere blog van mijn hand.) De rechter echter stelt dat de toets omtrent een "grote wederpartij" dient plaats te vinden op het moment van het sluiten van de overeenkomst. De rechter toetst daarom aan het moment waarop A en B destijds het contract sloten. Omdat A in deze procedure niet heeft betwist dat B destijds niet "groot" is, is er geen sprake van een "grote" wederpartij en kan C zich volgens de rechter dus wel op de niet-toepasselijkheid beroepen omdat er niet terhand is gesteld. De rechter gaat overigens niet in op de vraag of het beoordelingsmoment (ook) zou kunnen/moeten liggen bij de contractsovername, dus het moment dat C in de plaats van B is getreden in het contract met A. Wellicht een leuke kijkersvraag.
Vervolgens komt aan de orde of er nu wel/niet terhand is gesteld. Als ik de uitspraak goed begrijp, heeft er destijds tussen A en B geen terhandstelling plaatsgevonden. A stelt echter dat C bij de bestellingen voor leveringen steeds de mogelijkheid heeft gehad om kennis te nemen van de algemene voorwaarden, en die bestellingen steeds als aparte overeenkomsten gelden. De rechter gaat hier echter niet in mee, omdat de rechter de onderbouwing door A onvoldoende vindt. Dat is, denk ik jammer, omdat ik de rechter op dit punt graag wel een juridisch-inhoudelijke overweging had zien doen. Het hangt sterk af van de gekozen contractuele constructie, maar ik acht op voorhand zeker niet uitgesloten dat de bestellingen als aparte overeenkomsten gekwalificeerd kunnen worden. En de Hoge Raad heeft ooit geoordeeld dat een partij zich niet op de niet-toepasselijkheid kan beroepen indien hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met de voorwaarden bekend was of kan worden geacht daarmee bekend te zijn.
Al met al een interessante uitspraak met een uitvoerige overweging. En wie weet een hoger beroep. Lees de uitspraak hier.
Oproep voor content
IT en Recht heeft een succesvolle start gehad in 2010 en dat belooft veel voor 2011. Het motto blijft: "met ons allen, voor ons allen." Als iedereen een beetje brengt, valt er veel te halen. Content blijft welkom.
Waarom artikelen (alleen) publiceren in een besloten tijdschrift met beperkte lezersgroep? Via IT en Recht zijn artikelen voor iedereen makkelijk en gratis toegankelijk. Content op IT en Recht is ook nog eens prima vindbaar via bijvoorbeeld Google en Legal Intelligence. Er is geen lange duur tussen afsluiting van de kopij en publicatie, waardoor actualiteit beter is geborgd. Wat wil je als auteur nog meer?
Onder de Contact-knop vindt u een webformulier waarmee inzenden nog gemakkelijker is.
Wij hopen ook in 2011 weer veel inzendingen te mogen ontvangen.
Geen gelegenheid tot reageren: onzorgvuldig
Rechtbank Rotterdam, 3 november 2010 (C3Group/Gem. Rotterdam), LJN BO8134. Automatiseringsgeschil. Pilotproject gericht op "het ontwikkelen en implementeren van een registratiesysteem voor het Rotterdamse jongerenwerk; de Jongerenwerkapplicatie". Project loopt niet geheel soepel en Gemeente vraagt extern onderzoeksbureau onderzoek te doen naar ontstane situatie. C3Groep wordt niet in de gelegenheid gesteld op dat rapport te reageren.
Enkele overwegingen:
"4.6.8. Met het oog op de mogelijkheid voor C3Group om opmerkingen te maken bij het rapport en/of kenbaar te maken dat zij het er niet mee eens was, had het dan ook op de weg van de gemeente gelegen C3Group op zijn minst tevoren met de inhoud hiervan te confronteren en haar in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Het gaat er hierbij niet om of de gemeente verantwoordelijk is voor de inhoud van het in haar opdracht opgemaakte rapport, maar om de vraag of zij - gelet op de mogelijk beschadigende inhoud van het rapport - bevindingen hieruit ter kennis van derden heeft kunnen brengen zonder C3Group vooraf genoemde gelegenheid te bieden.
4.6.9. Door dit niet te doen, heeft de gemeente onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens C3Group gehandeld. De gemeente dient dan ook de dientengevolge door C3Group geleden en nog te lijden schade te vergoeden. Hetzelfde geldt voor de hierbij aansluitende passages uit de e-mail zijdens de gemeente van 19 oktober 2007 (productie 6), verstuurd aan een aantal derden (zie hiervoor, onder 4.6.4).
4.6.10. Hieraan doet niet af de stelling van de gemeente dat het rapport achteraf ter beschikking is gesteld aan C3Group en dat er nog een gesprek heeft plaatsgevonden waarin ruimte was voor hoor en wederhoor, hetgeen de gemeente evenwel er niet toe heeft gebracht zich een ander oordeel te vormen zodat C3Group niet is benadeeld. Het achteraf horen van C3Group kan immers niet op één lijn worden gesteld met horen voorafgaand aan het nemen van een (negatieve) beslissing en moet als "mosterd na de maaltijd" worden bestempeld.
Bovendien gaat het hier niet om de waardering van de applicatie maar met name om de "bevindingen" ten aanzien van C3Group zelf die haar in een kwaad daglicht (konden) zetten. Een reactie zijdens C3Group op het rapport had de gemeente er van kunnen weerhouden die bevindingen (onverkort) kenbaar te maken aan derden (in een presentatie en/of een e-mail). Die kans heeft de gemeente C3Group ontnomen. Eventuele onzekerheid over het antwoord op de vraag of een reactie zijdens C3Group in dit opzicht verschil zou hebben gemaakt, dient om die reden voor risico van de gemeente te komen.
Dit klemt te meer omdat de gemeente in deze procedure niets heeft aangevoerd ter ondersteuning of verdediging van de gewraakte bevindingen van Brighthouse aangaande C3Group zelf, hetgeen evenzeer op haar weg heeft gelegen, gelet op de desbetreffende stellingen van C3Group bij dagvaarding."
U vindt het vonnis ook hier.
over afspraken die een programmeur maakt, maar zijn werkgever binden
Sector kanton Rechtbank Breda 17 januari 2010 (LJN: BO9904).
Wikion laat twee modules ontwikkelen door Stichting Open Progress (“SOP”). Uiteindelijk wordt er één module opgeleverd en wordt het gefactureerde bedrag betaald. Nadat de overeenkomst met SOP is beëindigd, huurt Wikion de programmeur van SOP rechtstreeks (als free lancer) in. Eerst betaalt Wikion de facturen van de free lance programmeur, maar later vordert zij ruim tweeduizend euro van hem terug, omdat zij vindt dat zij “dubbel” heeft betaald, en de programmeur gehouden is aan de voorheen met SOP gemaakte (vaste) prijsafspraak. Met dank aan Wouter Seinen, CMS Derks Star Busmann
De kantonrechter maakt hier korte metten mee. Niet is komen vast te staan dat gedaagde zich, nadat de overeenkomst van opdracht tussen eiser en opdrachtnemer was geëindigd, op eigen titel jegens eiser heeft gebonden om de module statistiek (af) te bouwen.
R.o. 56: (…) “Uit de niet weersproken e-mail van 24 februari 2009 blijkt dat de afspraak dat de volgende opdracht, zijnde de bouw van de module statistiek, zonder kosten uitgevoerd zou worden, is gemaakt op of vóór 24 februari 2009. Dat is derhalve ruim vóór het moment waarop de samenwerking tussen eiser en SOP werd beëindigd. Die afspraak, ook al is die door gedaagde met eiser gemaakt, heeft te gelden als een afspraak tussen eiser en SOP en niet als een afspraak tussen eiser en gedaagde. Immers gedaagde trad op dat moment op als medewerker van SOP, met wie eiser een overeenkomst had.”
Lees het vonnis hier.