IT 4863
16 mei 2025
Uitspraak

Vorderingen tot afgifte en inzage bewijsbeslag afgewezen wegens ontbreken spoedeisend en rechtmatig belang

 
IT 4862
16 mei 2025
Uitspraak

Afwijzing herhaald inzageverzoek FSV gegevens terecht, geen nieuwe feiten of omstandigheden vastgesteld

 
IT 4858
15 mei 2025
Uitspraak

Voorzieningenrechter fluit Booking terug na voortijdige beëindiging samenwerking met Zwitserse verhuurder SHA

 
IT 200

E-mail voldoende waar contract aangetekende brief eist?

Een overeenkomst voorziet in een ontbindende voorwaarde en in de volgende formaliteit om deze in te kunnen roepen:

"Deze mededeling dient goed gedocumenteerd te geschieden “bij aangetekende brief met bericht met handtekening retour” of “telefaxbericht met verzendbevestiging”."

De voorwaarde wordt ingeroepen per e-mail, ontvangst daarvan staat vast. Is de voorwaarde geldig ingeroepen?  Rechtbank Dordrecht oordeelt dat dit inderdaad het geval is. Deze en andere uitspraken zijn beschreven in het proefschrift De betere byte in de strijd om het gelijk van Maarten van Stekelenburg. Arnoud Engelfriet blogde erover.

 

(Blog Arnoud Engelfriet)

De waarde van elektronisch bewijs
4 januari 2011, 8:03

Ja, je moet wat tijdens de kerstdagen: ik heb het proefschrift De betere byte in de strijd om het gelijk van Maarten van Stekelenburg gelezen. Hij snijdt een zeer lastige kwestie aan:

De toename in gebruik van elektronische gegevens, leidt ertoe dat deze steeds vaker ingezet worden als bewijsmiddel in rechtzaken. Elektronische gegevens staan aan andere gevaren bloot dan traditionele media, temeer omdat deze gegevens veelal worder verstuurd over het internet. Het is niet altijd duidelijk of degene die de gegevens heeft verzonden ook daadwerkelijk de persoon is die zich als afzender identificeert. Daarnaast is het mogelijk dat derden vertrouwelijke gegevens onderscheppen en eventueel zelfs wijzigingen aanbrengen. Dit roept de vraag op hoe betrouwbaar deze gegevens zijn om rechten en feiten aan te kunnen tonen. dat deze slechts in een enkel geval houvast biedt in het geven van een betrouwbaarheidsoordeel van elektronische bewijsmiddelen.
Van Stekelenburg onderzocht een stapel Nederlandse, Duitse en Amerikaanse jurisprudentie om te bepalen hoe deze landen omgaan met elektronisch bewijs.

Een eerste opvallend aspect is wat Van Stekelenburg de “toelatingsfase” noemt: mag dit materiaal überhaupt de rechtszaal binnen? In Nederland wordt niet op voorhand bewijs uitgesloten omdat het elektronisch is, of om welke reden dan ook. De rechter bekijkt en beoordeeld wat hem wordt voorgelegd, en of het nu op een bierviltje staat of op een CD-ROM zal hem in principe worst wezen. In de VS is dat anders: we kennen allemaal de televisieseries waar dat prachtige stukje bewijs ineens van tafel moet omdat het onjuist verkregen zou zijn.

Ik zie in vaktijdschriften en met name bij dure congressen over bewijzen en bewaren veel aanstelleritis dat je alleen na de zwaarste technische en organisatorische waarborgen rechtsgeldig bewijs zou kunnen verkrijgen. De Nederlandse jurisprudentie die Van Stekelenburg vond, laat mooi zien hoe de praktijk omgaat met elektronisch bewijs.

In een contract met een profvoetballer:

De stelling van Appellant dat de e-mail van 3 augustus 2006 hem niet heeft bereikt is in het licht van de door Nike overgelegde producties niet aannemelijk. … Deze is niet alleen verzonden vanaf hetzelfde e-mailadres als dat waarnaar de e-mail van Nike is verzonden (xxx@post.cz), doch vermeldt dezelfde referentie (“Re:Nike smiouva”) en valt ook qua inhoud moeilijk anders te begrijpen dan als een reactie op de e-mail van Nike.

Natuurlijk kun je een heel verhaal ophangen over mailheadervervalsende hackers of raar routerende mailservers, maar als alles bij elkaar er echt genoeg uitziet en er ook geen reden is waarom het nu net deze keer fout zou gaan, dan kan de rechter gewoon aannemen dat die mail echt is.

Een leuke uit een andere zaak:

Op grond van hetgeen daaromtrent door de getuigen is verklaard, acht het hof het aannemelijk dat de e-mail van 16 maart 2006 is verzonden, en dat [betrokkene 1] de gemaakte afspraken daarmee heeft willen bevestigen. De inhoud van de mail stemt overeen met de verklaring van [betrokkene 1] en draagt om die reden bij aan de geloofwaardigheid daarvan. Het betoog dat de ontvangst van deze e-mail ook vast moet staan (wat niet het geval is), treft geen doel.

Die laatste zin verrast misschien: hoofdregel uit het recht is immers dat een verklaring pas effect heeft als deze de ontvanger daadwerkelijk heeft bereikt. Maar daar geeft het Hof een leuke draai aan: het gaat hier niet om een afspraak per e-mail maar om een bevestiging per e-mail van een afspraak. Bewijs mag je op elke manier leveren, en bewijs hoeft niet ontvangen te zijn door de wederpartij. Zolang de mail dus geloofwaardig overkomt, kan deze als bewijs dienen. (Je dagboek met daarin een verslag van een gesprek kan dus óók bewijs zijn van dat gesprek, als de rechter maar gelooft dat je eerlijk bent in je dagboek.)

In deze zaak speelde niet de vraag of de mails echt waren, maar of ze mochten worden gelezen als concreet aanbod en concrete aanvaarding, of dat er alleen maar werd dooronderhandeld. Omdat de afspraken duidelijk genoeg waren, vond de rechter dat een overeenkomst was gesloten.

In een zaak waarin de rechter “in het duister tastte” over de vraag welke motieven een partij had om zich in zowel Nederland als Duitsland in te schrijven, werd een uitdrukkelijk betwiste mail naar de advocaat van de wederpartij als niet relevant beschouwd.

Lichte hoofdpijn kreeg ik van een zaak waarin de gedaagde getuigen had laten opdraven die verklaarden dat hij toch echt een bepaalde mail had gezonden:

nu de getuigen (zijn vrouw en Francois van Gijzen) wél kunnen verklaren dat [gedaagde] de e-mail heeft verzonden, maar niet kunnen bewijzen dat Lis de e-mail heeft ontvangen, kan aan deze e-mail niet het beoogde effect van opzegging van het proefabonnement worden toegekend.

Hoe groot is nou werkelijk de kans dat die mail nooit is aangekomen?

En dan ter afsluiting nog twee zaken waarin korte metten wordt gemaakt met het m.i. belachelijke vereiste dat je een stuk papier aangetekend moet versturen en dat een daadwerkelijk ontvangen e-mail niet geldig kan zijn.

De eerste:

De strekking van de e-mail van 3 december 2007 laat aan duidelijkheid niet te wensen over. [eisers] hebben niet gesteld dat zij niet hebben begrepen dat [gedaagden] zich wilden beroepen op de ontbindende voorwaarde omdat zij de financiering niet rond konden krijgen. Vast staat dat het bericht de verkopers heeft bereikt en dat de inhoud hen duidelijk was. Daarom wordt geoordeeld dat [eisers] in redelijkheid geen beroep kunnen doen op het voornoemde formele vereiste.

De rechter haalt hier artikel 6:248 BW van stal, waarin staat dat je redelijk & billijk tegenover elkaar moet zijn. En eisen dat iemand een bericht nogmaals verstuurt (maar dan aangetekend) nadat je het daadwerkelijk al hebt gehad, is niet redelijk.

De tweede:

Dat [gedaagden] een beroep op de ontbindende voorwaarde hebben gedaan door middel van een e-mailbericht en niet op de in artikel 6.1 van de koopovereenkomst voorgeschreven wijze (namelijk schriftelijk, gericht aan de verkoper en diens makelaar, per aangetekende brief met bericht van ontvangst of per deurwaardersexploot), maakt niet dat het beroep op de ontbindende voorwaarde rechtsgevolg mist. Het gaat er om dat [ eiser] binnen de overeengekomen termijn op de hoogte is gebracht van het inroepen van de ontbindende voorwaarde. Dat is gebeurd met de e-mail van 9 april 2008, waarvan de ontvangst niet is betwist.

En wederom een rechter met clue: u bent op tijd ingelicht, dus dan kunt u zich niet achter een formaliteit verschuilen.

Afgezien van die ene hoofdpijnzaak een mooi setje jurisprudentie. Het gaat er niet om welke Received: header er in de mail staat of dat een systeembeheerder onderweg je mailbox zou kunnen manipuleren, maar om wat er daadwerkelijk is gebeurd en hoe de mail past binnen de rest van het plaatje van het geschil. En zo hoort het ook: niet focussen op één technisch aspect maar beoordeel wie er gelijk heeft op basis van al het bewijs, bekeken binnen de context.

Arnoud

Lees de originele blog hier.

IT 199

(Dreigende) tekortkoming en verzuim van IT-dienstverleners

Artikel van Polo van der Putt over (dreigende) tekortkoming en verzuim van IT-dienstverleners. 

IT-projecten nemen al snel enkele maanden in beslag en soms zelfs jaren, voordat er een werkend eindproduct is. Veel projecten lopen uit, kosten meer dan begroot of leveren niet de gevraagde functionaliteit. Vaak vertoont een project al tijdens de rit de eerste tekenen van mislukking. De wet biedt de afnemer dan soms de mogelijkheid om er tussentijds uit te stappen. Uiteraard zijn daar wel voorwaarden aan verbonden. Niet iedere twijfel over de goede afloop is voldoende om ontbinding te rechtvaardigen. Aan voortijdige ontbinding zitten dan ook de nodige haken en ogen en zorgvuldigheid is geboden. 

Ook een afnemer die een opleverdatum wel afwacht en pas na een gebrekkige oplevering wil ontbinden, dient zorgvuldig te werk te gaan. Opleverdata blijken door rechters toch niet altijd fataal te worden gevonden en het ontbreken van een ingebrekestelling kan een zaak onderuit halen.

In het artikel wordt stil gestaan bij de vraag wanneer er sprake is van een (dreigende) tekortkoming en verzuim van een IT-dienstverlener. Onderzocht wordt ook welke acties de afnemer kan instellen. Over deze onderwerpen zijn handboeken vol te schrijven. Het artikel beoogt dan ook niet alle aspecten volledig te doorgronden, maar om een handzaam overzicht te geven van de belangrijkste leerstukken, waar mogelijk aan de hand van jurisprudentie in IT-zaken.

Lees het artikel hier.

IT 198

Opdracht voor aanpassen systeem t.b.v. bredere toepassing is geen opdracht tot levering nieuw systeem

Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage 17 december 2010 (Oracle/Staat), 378304 / KG ZA 10-1295 (LJN: BO9287). Kort geding. Aanbesteding inhuur ICT-personeel en levering softwarelicenties e.d. ten behoeve van meerdere ministeries. Anders dan eiseres kennelijk meent betreft de aanbesteding niet een "nieuw" ICT-systeem. De Staat moet als één worden aangemerkt. Dus geen onderscheid tussen de diverse ministeries, ook al opereren zij in de (aanbestedings)praktijk veelal als zelfstandige onderdelen van de Staat. Uitvraag van personeel met expertise ten aanzien van een bepaald merk is gerechtvaardigd in de zin van artikel 23 lid 11 Bao.

Enkele overwegingen:

"2.2. Naast de hiervoor vermelde feiten voert Oracle daartoe - samengevat - het volgende aan.
De ministeries willen in de toekomst gebruik gaan maken van één financieel administratief systeem. Op zichzelf is dat toelaatbaar, maar de door hen gekozen weg daartoe deugt niet. De ministeries hebben namelijk besloten tot hergebruik en uitbreiding van het systeem dat SZW in 2003 (na een aanbesteding) in gebruik heeft genomen en dat is gebaseerd op SAP-software. Daarmee maken zij op voorhand een keuze voor SAP. Op verschillende plaatsen in het Beschrijvend Document wordt SAP-technologie en SAP-expertise ook dwingend voorgeschreven. Als gevolg van een en ander is iedere andere producent van software bij voorbaat uitgesloten van mededinging en staat de inschrijving alleen open voor dienstverleners die SAP-software kunnen leveren en beschikken over SAP-expertise. Bij deze stand van zaken heeft Oracle dan ook moeten constateren dat zij op voorhand kansloos is, en heeft zij van inschrijving afgezien. Door het stellen van al die "SAP-vereisten" wordt het, in het aanbestedingsrecht geldende, fundamentele beginsel van gelijke behandeling geschonden. Daar komt bij dat zowel Richtlijn 2004/18/EG als het Bao zich ertegen verzetten dat een bepaald fabrikaat c.q. merk wordt voorgeschreven, zoals in de onderhavige aanbesteding het geval is. Bovendien is - anders dan het voorwerp van de aanbesteding doet vermoeden - geen sprake is van "verbouwing", maar van (volledige) "nieuwbouw", hetgeen met name het geval is voor wat betreft FIN en VWS, die tot nu toe met een niet op SAP-software gebaseerd systeem werken. De aanbesteding had functioneel moeten worden omschreven, zodat ook Oracle had kunnen inschrijven. Oracle heeft al in een vroeg stadium geprotesteerd tegen de gang van zaken, maar de ministeries weigeren de aanbesteding te staken. [...]

3.3. De ministeries hebben na ampel onderzoek besloten op financieel administratief gebied hun krachten te bundelen en met het oog daarop gebruik te gaan maken van één ICT-systeem. Om hen moverende redenen hebben zij ervoor gekozen om daarbij gebruik te gaan maken van het systeem dat SZW sedert 2003 toepast. Dat systeem is gebaseerd op SAP-software, ten aanzien waarvan SZW over de vereiste gebruiks- en licentierechten beschikt. Alvorens over te kunnen gaan tot de gezamenlijke ingebruikneming van dat systeem moeten daaraan nog wel de nodige aanpassingen worden verricht ("generiek maken"), zoals het voorzien van een update en het 'multi-company' inrichten ervan.

3.4. Met het oog daarop hebben de ministeries door middel van de onderhavige aanbesteding in perceel 1 uitgevraagd de "Inhuur van ICT-personeel voor het generiek maken, inrichten en applicatiebeheer van een gezamenlijk financieel administratief systeem". Daarmee betreft het voorwerp van die aanbesteding - anders dan die van SZW in 2003 en anders dan waarvan Oracle lijkt uit te gaan - uitdrukkelijk niet een nieuw ICT-systeem, maar slechts het inhuren van ICT-personeel dat nodig is voor het "verbouwen" (aanpassen) van het SZW-systeem, opdat het door de ministeries in gebruik kan worden genomen."

Lees de uitspraak hier.

IT 197

Geen auteursrecht op gebruikersinterface?

Op 22 december 2010 bepaalde het HvJ EU dat een grafische gebruikersinterface als werk auteursrechtelijke bescherming kan genieten indien hij een eigen intellectuele schepping van zijn auteur is (zie hier en de eerdere conclusie van de AG hier). De Amsterdamse rechter dacht daar in het verleden anders over. 

Op 18 november 1993 oordeelde de president van de Rb Amsterdam (Slasoft/ Digi Nederland, Computerrecht 1994/3) als volgt:

"5 Het computerprogramma Slafak komt in zijn totaliteit voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking aangezien het voldoet aan het vereiste van oorspronkelijkheid daar het een eigen, oorspronkelijk karakter bezit en het oorspronkelijke karakter van de maker draagt. [...]

6. De gebruikersinterface als zodanig geniet, naar voorshands wordt aangenomen, geen auteursrechtelijke bescherming omdat zij een onzelfstandig onderdeel van de programmatuur vorm en dus niet is te kwalificeren als een afzonderlijk werk."

Vergelijk ook de noot van Jaap Spoor bij HR 22 maart 2002 (NVM/Telegraaf), NJ 2003/149:  

"Men kan niet zo maar naar believen min of meer willekeurige onderdelen van of selecties uit gegevensverzamelingen verheffen tot rechtsobjecten al naar gelang dat toevallig zo uitkomt."

De vraag is of de leer van het "onzelfstandige onderdeel" nog gehanteerd kan worden na de uitspraak van het HvJ EU. Overigens heeft Alfred Meijboom een lezenswaardige noot geschreven in Computerecht 1994/3 bij de uitspraak van de Amsterdamse rechter. Daarin betoogt Meijboom met kracht van argument dat een gebruikersinterface weldegelijk als zelfstandig werk kan worden beschouwd, zij het in de sleutel van het door het HvJ EU voor interfaces afgeschoten softwareauteursrecht.

Voor meer achtergrond over de bescherming van interfaces zie ook de nieuwe Softwarerecht van Struik, Van Schelven en Hoorneman, met name paragraaf 2.9.

IT 196

Ontbinding licentieovereenkomst omdat slechts 2 gebruikers van het pakket gebruik kunnen maken?

Rechtbank Rotterdam 22 december 2010 (326935 / HA ZA 09-755); Exact / HCO. Hypotheekadviseur Centrale Organisatie Nederland (HCO) voelt zich misleid omdat het een Exact pakket heeft aangeschaft voor 4 gebruikers en 8 administraties, maar bij installatie bleek dat het pakket slechts door 2 gebruikers tegelijkertijd kon worden gebruikt. HCO ontbindt de overeenkomst en vernietigt deze (subsidiair) op grond van dwaling.

Exact heeft voldoende aannemelijk gemaakt voor omkering van de bewijslast t.a.v. de inhoud van de overeenkomst. HCO wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs ten aanzien van de afspraken over het aantal gelijktijdige gebruikers.

4.4. (. . .) Kern van het onderhavige geschil is het antwoord op de vraag of overeenstemming bestond over de omstandigheid dat in de door Hypotheekadviseur bestelde en door Exact geleverde software met niet meer dan 2 gebruikers tegelijk kon worden gewerkt. Volgens Exact is dat het geval; Hypotheekadviseur heeft dit betwist.

4.8.1. De inhoud van de als productie 1 door Exact overgelegde, door beide partijen ondertekende, offerte (zie 2.1) levert geen enkele duidelijkheid op ten aanzien van de vraag of en zo ja welke afspraken zijn gemaakt met betrekking tot het aantal gebruikers dat tegelijkertijd met de software moest kunnen werken. In de tekst wordt immers slechts gesproken van de mogelijkheid van meerdere gebruikers tegelijkertijd, zonder dat daaruit blijkt dat in dit specifieke geval met maximaal 2 gebruikers tegelijk in de software kan worden gewerkt. Voorts wordt verwezen naar het orderformulier, waarop zou kunnen worden aangegeven met hoeveel gebruikers Hypotheekadviseur tegelijkertijd in de software wenste te kunnen werken. Dat dit aantal hier maximaal 2 was is daarbij niet aangegeven, terwijl dat – als de stelling van Exact dat partijen ook daaromtrent overeenstemming hadden bereikt juist is – wel in de rede had gelegen. Ook uit de omschrijving van de software in het orderformulier kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid met hoeveel gebruikers tegelijkertijd in de software kon worden gewerkt.
Een en ander leidt tot de conclusie dat, nu de offerte ten aanzien van het maximum aantal gebruikers dat tegelijk in de software kan werken niet helder is, uit de omstandigheid dat Hypotheekadviseur deze offerte heeft ondertekend niet kan worden afgeleid dat tussen partijen overeenstemming bestond over de aankoop van de in die offerte omschreven software, waarin door niet meer dan 2 personen tegelijkertijd in 8 administraties kan worden gewerkt.

4.9. Een en ander leidt tot de slotsom dat (de inhoud van) de e-mail van 16 januari 2008 in de gegeven omstandigheden het vermoeden rechtvaardigt dat, behoudens tegenbewijs, de stelling van Exact dat tussen partijen overeenstemming bestond over de aanschaf van de in de offerte van 16 januari 2008 omschreven software, waarin met niet meer dan 2 personen tegelijkertijd kon worden gewerkt, juist is. Hypotheekadviseur zal derhalve worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.

m.b.t. het beroep op dwaling:

4.13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Hypotheekadviseur, door te stellen dat zij in het offertetraject, bij monde van [x], aan [z] van Exact heeft aangegeven de software met 4 gebruikers tegelijk te willen gaan gebruiken en dat Exact Hypotheekadviseur daarop niet heeft aangegeven dat in de aan te bieden software met slechts 2 gebruikers tegelijk kon worden gewerkt, haar beroep op dwaling voldoende onderbouwd. Daarom zal zij, tegenover de betwisting van Exact terzake, worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat [x] aan [z] van Exact heeft aangegeven de software met 4 gebruikers tegelijk te willen gaan gebruiken.

Lees het vonnis hier.

IT 195

Arco Janse wint scriptieprijs Platform Outsourcing Nederland

Platform Outsourcing Nederland reikte voor de 5de maal een schriptieprijs uit. Winaar dit jaar was Arco Janse. Arco Janse trok op basis van een aantal case studies lessen over innovatie in IT-outsourcing. Deze lessen groepeerde hij naar lessen over samenwerking, lessen over de service provider en lessen over het contract zelf. Opvallende lessen: een cultuurfit is niet zo bepalend als we misschien wel denken; en: intenties alléén helpen niet.

Ook in 2010 is de PON-scriptieprijs weer uitgereikt. De jury bestond uit: Guus Delen (adviesbureau VKA, voorzitter), Ralph Hofman (adviesbureau Blinklane), Denis Verhoef (adviesbureau Kirkman Company) en de hoogleraren Bergstra (Universiteit van Amsterdam) en Beulen (Universiteit van Tilburg).

Studenten in het hoger en het wetenschappelijk onderwijs die in 2008-2010 afgestudeerd waren op een scriptie over sourcing, waren aangemoedigd om zich kandidaat te stellen. Deze oproep resulteerde in maar liefst acht scripties. Daarmee had de jury een (overigens zeer plezierige) leesopgave want de scripties waren gemiddeld al gauw zo'n 100 pagina's dik.

Vier van deze acht staken er wat betreft de jury bovenuit; bij het PON-seminar van afgelopen december te Breukelen waren dan ook vier kandidaatprijswinnaars aanwezig.

Namens de jury presenteerde Denis Verhoef de kandidaten.

Cor de Haan (Nyenrode) had zich toegelegd op een vraag over de SSO (Shared Service Organisation) van de Rijksoverheid. Namelijk: welke minister roept de Tweede Kamer naar Den Haag toe als blijkt dat vertrouwelijke gegevens op straat zijn komen te liggen: de vakminister (bijv. Sociale Zaken) of de uitvoerend minister onder wiens verantwoordelijkheid de SSO valt.

Bart van der Linden (Nijmegen) presenteerde een Capability & Maturity Model voor innovatie in IT-outsourcing. In zijn model had hij zeven competenties concreet uitgewerkt: trust management, knowledge management, innovation management, leadership, relationship management, contract management en culture management.

Michiel Troost (TU Delft) had zich toegelegd op competenties in de ‘retained organisation’ (de regieorganisatie) en de mate waarin die zelf eigenlijk ge-‘source’-d kunnen worden. Voor de verschillende competenties had hij drie sourcingsopties benoemd: insourcen, outsourcen en cosourcen. Veel vuistregels waren uitgewerkt om per competentie de meest passende sourcingsoptie te kiezen, gebaseerd op economische en strategische inzichten.

Arco Janse (Hogeschool Utrecht) ten slotte trok op basis van een aantal case studies lessen over innovatie in IT-outsourcing. Deze lessen groepeerde hij naar lessen over samenwerking, lessen over de service provider en lessen over het contract zelf. Opvallende lessen: een cultuurfit is niet zo bepalend als we misschien wel denken; en: intenties alléén helpen niet.

Bart van der Linden en Cor de Haan zijn wat de jury betreft ex aequo op de derde plaats geëindigd.

Tussen Michel Troost en Arco Janse is het een nek-aan-nek-race geweest, die Arco Janse met 0,13 punt verschil in zijn voordeel heeft beslecht.

Zie hier.

De 4 scripties vindt u hier.

IT 194

Grafische gebruikersinterface geen software

HVJ EU, 22 december 2010, zaak C-393/09, Bezpečnostní softwarová asociace (de BSA) tegen Ministerstvo kultury (prejudiciële vragen Nejvyšší správní soud, Tsjechië). De grafische gebruikersinterface vormt volgens het Hof geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 en valt niet onder de auteursrechtelijke bescherming die deze richtlijn aan computerprogramma’s toekent. Het Hof volgt daarbij zijn AG (zie IT en Recht nr IT 125).

Enkele overwegingen uit het arrest:

"40 De grafische gebruikersinterface is met name een interactieve interface, die communicatie mogelijk maakt tussen het computerprogramma en de gebruiker ervan.

41 In die omstandigheden kan het computerprogramma niet worden gereproduceerd op basis van de grafische gebruikersinterface, maar vormt deze interface louter een element van het programma dat de gebruikers de mogelijkheid biedt om dit programma optimaal te gebruiken.

42 Hieruit volgt dat deze interface geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250, zodat hij niet onder de bijzondere auteursrechtelijke bescherming valt die deze richtlijn aan computerprogramma’s verleent. [...]

44 In dit verband moet worden nagegaan of de grafische gebruikersinterface van een computerprogramma onder de bescherming van het gemeenrechtelijk auteursrecht valt op grond van richtlijn 2001/29. [...]

46 Bijgevolg kan de grafische gebruikersinterface als werk auteursrechtelijke bescherming genieten, indien hij een eigen intellectuele schepping van zijn auteur is. [...]

48 Bij zijn beoordeling dient de nationale rechter met name rekening te houden met de schikking en de specifieke configuratie van alle onderdelen van de grafische gebruikersinterface, teneinde vast te stellen welke daarvan het oorspronkelijkheidscriterium vervullen. In dit verband voldoen onderdelen van de grafische gebruikersinterface die louter worden gekenmerkt door hun technische functie, niet aan dit criterium.

49 Zoals de advocaat-generaal in de punten 75 en 76 van zijn conclusie aangeeft, is aan het oorspronkelijkheidscriterium immers niet voldaan wanneer de uitdrukking van deze onderdelen door hun technische functie wordt bepaald, aangezien de verschillende manieren om een idee uit te voeren dan zodanig beperkt zijn dat het idee samenvalt met de uitdrukking ervan.

50 In een dergelijk geval kan de auteur door middel van de onderdelen van de grafische gebruikersinterface onmogelijk uitdrukking geven aan zijn creatieve geest en tot een resultaat komen dat een eigen intellectuele schepping vormt.

51 In het licht van het bovenstaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord, dat de grafische gebruikersinterface geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 en dat hij niet onder de auteursrechtelijke bescherming valt die deze richtlijn aan computerprogramma’s toekent. Niettemin kan een dergelijke interface als werk wel onder de auteursrechtelijke bescherming vallen van richtlijn 2001/29, indien hij een eigen intellectuele schepping van zijn auteur vormt."

Lees het arrest hier.

Ook verschenen op IEForum.

IT 193

Naar zijn aard bestemd voor een nieuwe server..

Uit de oude doos. Rechtbank Rotterdam, 5 december 2007, HA ZA 06-1550 (LJN: BC1152). Nietigheid ogv artikel 3:40 lid 1 BW; wanprestatie en ontbinding; ongedaanmakingsverbintenissen. RealNetwork levert aan Fairplay zogenaamde OEM-software (Original Equipment Manufacturer) en installeert deze op een door Fairport elders aangeschafte tweedehands server. Fairport stelt dat de onderliggende overeenkomst nietig is, nu RealNetwork gehandeld zou hebben in strijd met de regels van de computerfabrikant, die voorschrijven dat de software alleen bij nieuwe computers mag worden geleverd. Met dank aan Hans Jansen,Vondst Advocaten.

Ook stelt Fairport dat sprake is van wanprestatie, nu Fairport niet wist dat de software bestemd was voor een nieuwe server en zij niet op de hoogte was gesteld van het feit dat installatie op een tweedehands server mee zou brengen dat de fabrikant de licentieovereenkomst niet zou accepteren. Ook was Fairport niet door RealNetwork geïnformeerd over het gevolg daarvan, namelijk dat zij geen zou kunnen maken van updates van de software. De rechtbank overweegt dat RealNetwork een mededelingsplicht had. De gevorderde ontbinding wordt toegewezen.
Partijen worden uitgenodigd zich uit te laten over de gevolgen van de ontbinding en over de daaruit voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenissen. 

De belangrijkste overwegingen:

"7.1 Tussen partijen staat vast dat [eiser] aan Fairport software heeft geleverd en deze software heeft geïnstalleerd op een door Fairport elders aangeschafte tweedehands server. Als door Fairport gesteld, en door [eiser] niet gemotiveerd weersproken, staat eveneens vast dat de geleverde software naar zijn aard bestemd was om geïnstalleerd te worden op een nieuwe server. Fairport heeft als meest vergaand verweer aangevoerd dat de tussen haar en [eiser] gesloten overeenkomst nietig is, omdat [eiser] illegale software heeft geleverd. Fairport heeft hiertoe aangevoerd dat de computerfabrikant voorschrijft dat de software alleen bij nieuwe computers mag worden geleverd en dat [eiser], door toch aan Fairport te leveren, de regels van de computerfabrikant overtreedt. [eiser] heeft hiertegenover betoogd dat hij naar de fabrikant in overtreding is als hij software bestemd voor een nieuwe server plaatst op een bestaande server, maar dat dit Fairport niet regardeert.
De rechtbank overweegt dat het verweer van Fairport, waarbij zij kennelijk een beroep doet op het gestelde in artikel 3:40 lid 1 BW, niet kan slagen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser] lag het op de weg van Fairport om desgevraagd ter gelegenheid van de comparitie van partijen terzake nadere feiten en omstandigheden te stellen ter onderbouwing van haar stelling, die mits bewezen de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat de met [eiser] gesloten overeenkomst nietig is. Nu Fairport dit heeft nagelaten, moet aan haar stelling voorbij worden gegaan.

7.2 Fairport heeft voorts tot haar verweer aangevoerd dat [eiser] is tekort gekomen in de nakoming van de verbintenis door buiten medeweten van Fairport software te leveren die bestemd was voor een nieuwe server. Hierdoor heeft acceptatie van de licentieovereenkomst door de fabrikant nooit plaatsgevonden, en heeft Fairport evenmin gebruik kunnen maken van updates van de software, aldus Fairport. [eiser] heeft hiertegenover betoogd dat partijen waren overeengekomen dat de software zou worden geïnstalleerd op een nieuwe server, maar dat Fairport in afwijking hiervan een tweedehands server heeft aangeschaft, en dat Fairport vervolgens met [eiser] heeft afgesproken dat [eiser] de software op deze tweedehands server diende te installeren en Fairport hiervoor de verantwoordelijkheid op zich zou nemen.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] de software heeft geïnstalleerd op een tweedehands server, terwijl de software bestemd was voor plaatsing op een nieuwe server. Door [eiser] is niet betwist dat acceptatie van de licentieovereenkomst nimmer heeft plaatsgevonden, en dat Fairport hierdoor geen gebruik kon maken van updates van de software, zodat dit tussen partijen eveneens vast staat. Naar het oordeel van de rechtbank bezit de geleverde software hierdoor niet de eigenschappen die Fairport op grond van de overeenkomst mocht verwachten, en beantwoordt de door [eiser] geleverde prestatie derhalve niet aan de tussen partijen gesloten overeenkomst. [eiser] heeft weliswaar aangevoerd dat hij Fairport heeft gewaarschuwd dat de software op een nieuwe server geïnstalleerd diende te worden, en dat Fairport zelf de verantwoordelijkheid op zich zou nemen voor installatie van de software op een tweedehands server, maar gesteld noch gebleken is dat [eiser] Fairport heeft gewaarschuwd dat bij installatie op een tweedehands server geen acceptatie van de licentieovereenkomst zou plaatsvinden en geen gebruik gemaakt kon worden van updates van de software. Als deskundig verkoper en installateur had zulks wel van [eiser] verwacht mogen worden. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] zijn verplichtingen uit de met Fairport gesloten overeenkomst niet behoorlijk is nagekomen. [...]

7.4 Voor ontbinding is vereist dat de schuldenaar in verzuim is voor zover de nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is. Gesteld noch gebleken is dat nakoming door [eiser] blijvend of tijdelijk onmogelijk was, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat nakoming mogelijk was. Nu Fairport, naar [eiser] niet gemotiveerd heeft weersproken, [eiser] in de gelegenheid heeft gesteld de door hem geïnstalleerde software te vervangen en [eiser] dit heeft geweigerd, is [eiser] in verzuim. Dit brengt mee dat de tussen partijen gesloten overeenkomst vatbaar is voor ontbinding. De vordering tot ontbinding in rechte zal derhalve worden toegewezen.

7.5 Door ontbinding worden partijen bevrijd van hun verbintenissen en ontstaan ongedaanmakingsverbintenissen, voor zover er op het moment van ontbinding reeds prestaties zijn verricht. Voor zover ongedaanmaking naar de aard van de prestatie onmogelijk is, zoals in het geval van verrichte werkzaamheden, ontstaat een verbintenis tot vergoeding van de waarde, op grond van artikel 6:272 lid 2 BW eventueel beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger werkelijk heeft gehad. Nu partijen zich over de gevolgen van ontbinding van de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenissen nog niet nader hebben uitgelaten, zal de rechtbank hen daartoe alsnog in de gelegenheid stellen. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol, zodat eerst [eiser] bij akte, en vervolgens Fairport bij antwoordakte, zich hierover kan uitlaten. "

Lees het vonnis hier.

IT 192

Schade wegens aanbieden inbreukmakende software

Rechtbank Utrecht 15 december 2010, 261339 / HA ZA 09-203 (LJN: BO7398). Eerst even voor jezelf lezen. In haar tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat Assistance t.o.v. SAS toerekenbaar tekort is geschoten door het aanbieden van een met WFV vergelijkbaar of concurrerend softwareproduct. Zij heeft geoordeeld dat de vorderingen jegens Qurius zullen worden afgewezen. Verder heeft de rechtbank SAS in de gelegenheid gesteld haar schade bij akte nader te onderbouwen.

Bij antwoordakte heeft Assistance gereageerd. De verweren van Assistance worden grotendeels gepasseerd. De rechtbank begroot de schade van SAS op EUR 157.761,50. Het beroep van Assistance op eigen schuld van SAS en op matiging wordt gepasseerd. De stelling van Qurius dat SAS in de proceskosten moet worden veroordeeld berekend conform tarief VI of V, wordt gepasseerd. Overwogen wordt dat - gelet op het gediende belang van een eenvoudige afwikkeling van proceskosten - alleen in bijzondere, zwaarwegende omstandigheden van het liquidatietarief wordt afgeweken. Het feit dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de schade in deze procedure begroot kan worden en niet naar een schadestaatprocedure (tarief II) verwijst, is geen aanleiding van het liquidatietarief af te wijken.

Lees het vonnis hier.

IT 191

Europese Commissie veroordeeld tot ruim € 12 miljoen schade voor inbreuk op software

Gerecht van de Europese Unie, 16 december 2010, inzake Systran tegen Europese Commissie. Eerste reactie. Commissie word veroordeeld tot betaling van € 12.001.000 schade aan Systran wegens inbreuk auteursrecht op vertaalsoftware. Met dank aan Benjamin Docquir, Simont Braun.

De uitspraak is op dit moment nog enkel in het Frans beschikbaar. De uitspraak is hier raadpleegbaar.

Systran of voorgangers ervan hadden opeenvolgende contracten met de Commissie gesloten, al sinds 1975. De Commissie was blijkbaar de mening toegedaan dat zij bepaalde IE rechten op de software had verkregen, en initieerde een openbare aanbesteding voor het verbeteren van de software.

De verzoekende partijen (Systran) beroepen zich op de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Commissie, omwille van schending van hun auteursrecht en know-how, en er is dus een interessante discussie rond de bevoegdheid/rechtsmacht van het Gerecht in contractuele/niet-contractuele aangelegenheden (par. 57-128).

Het Gerecht analyseert vervolgens de mate van gelijkenis of overname uit de Systran programma’s naar de software die door de Commissie wordt gebruikt (par. 137-157), en concludeert dat er inbreuk op het auteursrecht wordt gepleegd. De “historische” contracten tussen de partijen houden geen uitdrukkelijke overdracht van de auteursrechten, hoewel de Commissie in feite een deel van de ontwikkeling van de software heeft betaald.

De schadevordering van Systran wordt gedeeltelijk toegewezen op basis van voornamelijk een forfaitaire raming van (i) royalties die de Commissie had moeten betalen (7 miljoen euro), (ii) de bijkomende schade, i.e. de negatieve impact van het optreden van de Commissie op de omzet en de groei van Systran tussen 2004 en 2010.