IT 4687
28 november 2024
Uitspraak

Gebruik van WordPress-merk zonder toestemming schendt merkrechten, beslag deels opgeheven

 
IT 4686
28 november 2024
Uitspraak

Ordemaatregel om crypto-account te bevriezen

 
IT 4680
28 november 2024
Uitspraak

Conlcusie AG over grootschalige marktplaatsoplichtingen

 
IT 1180

Wraking kantonrechter vanwege via Google achterhaalde bijbanen

Rechtbank Gelderland 22 mei 2013, LJN CA2390 (verzoeker tegen kantonrechter)

Wrakingsverzoek afgewezen. Registreren bijbanen.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking van de kantonrechter ten grondslag gelegd dat de kantonrechter niet al zijn bijbanen heeft laten registreren. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker verklaard dat hij via Google heeft achterhaald dat de kantonrechter bijbanen heeft bij Licent Academy te Groningen, aan de Universiteit van Leiden en de Universiteit van Groningen. Omdat de kantonrechter niet al zijn bijbanen heeft laten registreren, vermoedt verzoeker dat de kantonrechter nog andere bijbanen heeft dan hij via Google heeft weten te achterhalen. Door de onvolledige registratie is het volgens verzoeker niet na te gaan of de kantonrechter onpartijdig is. Daardoor is sprake van de schijn van partijdigheid, aldus verzoeker.

4.2.  Gesteld noch gebleken is dat de persoonlijke opstelling van de kantonrechter een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat deze rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert (subjectieve partijdigheid).

De vraag is daarom of afgezien van de persoonlijke opstelling van de kantonrechter, de vrees voor partijdigheid die bij verzoeker bestaat objectief gerechtvaardigd is waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn (objectieve partijdigheid). Het subjectieve oordeel van verzoeker is daarbij niet doorslaggevend.

4.4 [...] Niet valt in te zien dat de aard van de nevenfuncties (onderwijs) en het soort instellingen (onderwijsinstellingen) waarvoor de kantonrechter deze functies verricht de schijn van partijdigheid van de kantonrechter meebrengt bij enige beslissing (al dan niet als rolrechter) in de twee civiele procedures waarin door de eisende partijen betaling van een geldbedrag wordt gevorderd. Gesteld noch gebleken is bovendien dat deze eisende partijen een hier relevante band met de genoemde onderwijsinstellingen hebben.

Beslissing
De rechtbank:
-  verklaart het wrakingsverzoek van 20 maart 2013 tegen de kantonrechter ongegrond;
-   bepaalt dat de procedure met registratienummer 515875 CV EXPL 13-541 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing op 20 maart 2013.

IT 1179

Kosten voor excessief telefoonverkeer na hack/misbruik

Rechtbank Rotterdam 10 april 2013, LJN CA2561 (Telespectrum managed voice services B.V. tegen Tri-Ennium B.V.)
Téléphone ancienTelecommunicatieovereenkomst. Hack/misbruik van telefoonlijnen. Reikwijdte zorgplicht opdrachtnemer. Oorzaak hack/misbruik: deskundige.

Het gaat in deze zaak om de vraag of Tri-Ennium op grond van de tussen partijen gesloten telecommunicatieovereenkomst de kosten dient te voldoen die verband houden met excessief telefoonverkeer dat heeft plaatsgevonden via de telefoonlijnen van Tri-Ennium in een zeker weekend. Bij bovengenoemd tussenvonnis heeft de rechtbank enkele beslissingen genomen en partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over enkele andere specifieke punten. Vast staat dat dit excessieve telefoonverkeer heeft plaatsgevonden als gevolg van een hack en/of misbruik van de telefoonlijnen van Tri-Ennium. De rechtbank verwijst de zaak naar de rol en houdt iedere beslissing aan.

2.2.  Bij de beoordeling moet uitgangspunt zijn de in 2004 tussen partijen tot stand gekomen telecommunicatieovereenkomst. Blijkens die overeenkomst heeft Telespectrum de “beveiliging” van de lijnen gegarandeerd. Daaruit heeft de rechtbank afgeleid dat Telespectrum in beginsel de kosten dient te dragen die het gevolg zijn van een hack en/of misbruik van de desbetreffende telefoonlijnen. In haar conclusie na tussenvonnis heeft Telespectrum aangevoerd dat zij een dergelijk vergaande garantie niet kan en, op grond van de privacywetgeving, ook niet mag geven. De in de overeenkomst genoemde garantie heeft slechts betrekking op de goede werking van het telefoonsysteem – aldus Telespectrum. Aan het hier bedoelde oordeel van de rechtbank doet dit echter niet af. Of Telespectrum een ver strekkende garantie als de onderhavige nu wel of niet kan waarmaken laat immers onverlet dat zij zich wel in bewoordingen heeft uitgelaten die op een dergelijke ver strekkende garantie wijzen. Op die woorden heeft Tri-Ennium mogen vertrouwen. Dat zou slechts anders kunnen zijn als Tri-Ennium heeft moeten begrijpen dat aan deze bewoordingen een minder ver strekkende betekenis toekwam, maar Telespectrum heeft daartoe geen feiten gesteld. Niet van belang is dus of partijen als Telespectrum “kunnen […] aanvaarden” dat “op hen een verplichting wordt gelegd” ten aanzien van het screenen van telefoonlijnen (conclusie, sub 16). Hier is louter van belang dat Telespectrum zelf en op eigen initiatief een garantie ten aanzien van de beveiliging van de lijnen op zich heeft genomen. Aan die garantie is zij gebonden.

2.6.  Het komt de rechtbank voor dat, als moet worden geoordeeld dat de verantwoordelijkheid voor de beveiliging ook na 2007 bij Telespectrum is blijven berusten, van belang is op welke wijze het hier relevante telefoonverkeer precies tot stand is gekomen. Denkbaar is immers dat op zichzelf de beveiliging van de telefoonlijnen in orde was, maar dat een medewerker van Tri-Ennium zelf het telefoonverkeer tot stand heeft gebracht of zijn wachtwoord aan een derde ter beschikking heeft gesteld en aldus gelegenheid heeft geboden om van de telefoonlijnen misbruik te maken. In dat geval valt niet zonder meer in te zien dat de kosten van het aldus gegenereerde telefoonverkeer (volledig) voor rekening van Telespectrum behoren te komen. Een dergelijke oorzaak van het excessieve telefoonverkeer ligt in beginsel immers in het domein van Tri-Ennium, en daaraan staat de garantie van Telespectrum ter zake de beveiliging niet zonder meer in de weg.

2.10.  De rechtbank zal partijen gelegenheid geven zich uit te laten over de modaliteiten van een dergelijk deskundigenonderzoek, dat wil zeggen de specifieke deskundigheid van de te benoemen deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen. Het spreekt vanzelf dat het de voortgang van de procedure ten goede komt als partijen het hierover eens worden. Bij de conclusie na dit tussenvonnis kan Telespectrum ook reageren op de stelling van Tri-Ennium dat ook zij (Telespectrum) beschikte over de wachtwoorden voor de telefoonlijnen van Tri-Ennium.

2.11.  De deskundige zal in beginsel moeten kunnen beschikken over de volledige weblogs. Telespectrum heeft gesteld dat het hier gaat om vele honderden pagina’s. De rechtbank geeft Telespectrum in dit verband in overweging die documenten in digitale vorm bij de rechtbank (en bij Tri-Ennium) te deponeren, zodat overlegging in papieren vorm achterwege kan blijven.

2.15.  In afwachting van de conclusies van partijen zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.

3.  De beslissing
De rechtbank
3.1.  verwijst de zaak naar de rol van 8 mei 2013 voor conclusie na tussenvonnis als bedoeld in 2.5 en 2.10 door Telespectrum, waarna Tri-Ennium kan reageren;

3.2.  houdt iedere verdere beslissing aan.

IT 1178

Dagvaarding niet bestaande rechtspersoon in aanbestedingsrecht

Vzr. Rechtbank Den Haag 3 mei 2013, LJN CA2380 (EAL tegen Politie Nederland c.s.)

Geo-positioning My LinkedIn Connections

Kort geding, aanbestedingsrecht. Openbare Europese aanbestedingsprocedure aangekondigd voor de opdracht ‘GEO PositieBepalingsSysteem Levering, Beheer, Onderhoud en aanvullende diensten en producten’. De opdracht heeft kort gezegd betrekking op aanvulling van het reeds bestaande PositieBepalingsSysteem (PBS) waarmee de meldkamers voortdurend een nauwkeurig overzicht hebben van de locatie en status van medewerkers die zich voortbewegen.

Eiseres is niet ontvankelijk in haar vorderingen aangezien zij een niet meer bestaande rechtspersoon heeft gedagvaard. Ook indien zij de juiste rechtspersoon zou hebben gedagvaard, zouden haar vorderingen niet toewijsbaar zijn geweest aangezien de twijfels van eiseres over de wijze van uitvoering en de uitkomsten van de na de voorlopige gunning uitgevoerde 'proof of concept' niet kunnen leiden tot het oordeel dat de winnende inschrijving alsnog terzijde zou moeten worden gelegd.

2.1 Op 5 oktober 2011 heeft VtsPN een openbare Europese aanbestedingsprocedure aangekondigd voor de opdracht ‘GEO PositieBepalingsSysteem Levering, Beheer, Onderhoud en aanvullende diensten en producten’. De opdracht heeft kort gezegd betrekking op aanvulling van het reeds bestaande PositieBepalingsSysteem (PBS) waarmee de meldkamers voortdurend een nauwkeurig overzicht hebben van de locatie en status van medewerkers van de Openbare Orde en Veiligheidsdiensten die zich voortbewegen te voet, per fiets, te paard en van voertuigen, vaartuigen, en motoren waarmee deze medewerkers zich verplaatsen binnen hun meldkamerregio. Het PBS bestaat uit zogenoemde Mobiele Object Componenten (MOC) en Centrale Componenten (CC). Op de aanbestedingsprocedure is het Besluit aanbesteding overheidsopdrachten (Bao) van toepassing.

2.2.  De aanbestedingsprocedure is nader omschreven in (onder meer) het Hoofddocument 1 (hierna ‘HD1’) en Hoofddocument 3 (Programma van Eisen en Wensen). In HD1 is bepaald dat de (PBS) CC van de Inschrijver met de hoogst scorende aanbieding zal worden onderworpen aan een operationele toets, de zogenoemde ‘Proof of Concept’.

4.2.  Nu EAL een niet meer bestaande rechtspersoon heeft gedagvaard en haar rechtsopvolger de Politie niet vrijwillig in het geding is verschenen, kan deze procedure ten aanzien van de Politie geen veroordelend vonnis opleveren. EAL zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen tegen VtsPN. Of en in hoeverre deze procedurele fout aan EAL kan worden tegengeworpen is voor de ontvankelijkheid in deze procedure niet van belang.

4.3.  Aangezien de voor de Politie verschenen advocaat en de Combinatie inhoudelijk verweer hebben gevoerd, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat partijen, ondanks het feit dat een verkeerde partij is gedagvaard, een inhoudelijk oordeel wensen over de vorderingen van EAL. Gelet daarop zal hieronder inhoudelijk op die vorderingen worden ingegaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook als ervan uitgegaan zou moeten worden dat EAL wel de juiste rechtspersoon had gedagvaard, de vorderingen van EAL niet toewijsbaar zouden zijn. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.

4.4.  De primair gevorderde vernietiging van de tussen VtsPN en de Combinatie gesloten overeenkomst heeft een declaratoir karakter en leent zich derhalve niet voor toewijzing in kort geding.

IT 1177

Plagiaatdetectieprogramma maakt overname aannemelijk

ABRvS 23 mei 2013, LJN CA1287 (Plagiaatdetectie)
Als randvermelding. Zie eerder IT 1055. Plagiaatdetector. De rector heeft met toepassing van artikel 5, eerste lid, van het Eindexamenbesluit aan verzoeker het cijfer 1 zonder mogelijkheid tot herkansing toegekend voor zijn opstel "Vettaks onzin!" dat hij op 6 maart 2012 als word-document via het programma Teletop heeft ingeleverd. Daaraan heeft de rector ten grondslag gelegd dat [verzoeker] plagiaat heeft gepleegd, nu het plagiaatdetectieprogramma Ephorus heeft uitgewezen dat zijn opstel voor 93% overeenkomt met een opstel dat op 23 februari 2012 door een andere eindexamenkandidaat is ingeleverd en aannemelijk is geworden dat deze eindexamenkandidaat de auteur van het door haar ingeleverde opstel is.

Vergelijking van de twee opstellen wijst uit dat het door verzoeker ingeleverde opstel, afgezien van de titel, een beperkt aantal woorden en de laatste paar zinnen, identiek is aan het opstel van een eindexamenkandidate, die haar opstel twee weken eerder heeft ingeleverd. Zelfs een taalfout komt overeen. Nu echter de beslissing van de rechtbank juist is, wordt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, bevestigd.

2. De rector heeft met toepassing van artikel 5, eerste lid, van het Eindexamenbesluit aan [verzoeker] het cijfer 1 zonder mogelijkheid tot herkansing toegekend voor zijn opstel "Vettaks onzin!" dat hij op 6 maart 2012 als word-document via het programma Teletop heeft ingeleverd. Daaraan heeft de rector ten grondslag gelegd dat [verzoeker] plagiaat heeft gepleegd, nu het plagiaatdetectieprogramma Ephorus heeft uitgewezen dat zijn opstel voor 93% overeenkomt met een opstel dat op 23 februari 2012 door een andere eindexamenkandidaat is ingeleverd en aannemelijk is geworden dat deze eindexamenkandidaat de auteur van het door haar ingeleverde opstel is. Verder heeft hij in aanmerking genomen dat in de bestandseigenschappen van het door [verzoeker] ingeleverde word-bestand die andere eindexamenkandidaat als auteur van het opstel staat vermeld.

 

De Beroepscommissie, de commissie van beroep als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het Eindexamenbesluit, heeft het besluit van de rector in stand gelaten.

 

5. De rector heeft naar aanleiding van de door het plagiaatdetectieprogramma Ephora vastgestelde gelijkheidsscore van 93% nader onderzoek verricht en de resultaten ervan aan het besluit van 23 maart 2012 ten grondslag gelegd. Het betoog van [verzoeker] dat het besluit uitsluitend is gebaseerd op de resultaten van een computerprogramma dat de nodige beperkingen kent, faalt reeds hierom. 

 

Vergelijking van de twee opstellen wijst uit dat het door [verzoeker] ingeleverde opstel, afgezien van de titel, een beperkt aantal woorden en de laatste paar zinnen, identiek is aan het opstel van een eindexamenkandidate, die haar opstel twee weken eerder heeft ingeleverd. Zelfs een taalfout komt overeen. De Beroepscommissie heeft terecht geoordeeld dat deze eindexamenkandidate met de door haar overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat zij de auteur is van het door haar ingeleverde opstel. Het standpunt van [verzoeker] dat hij de auteur van het opstel is, aangezien hij het opstel reeds in februari 2012 op internet heeft geplaatst, is daarbij terecht niet gevolgd, omdat hij geen stukken heeft overgelegd waaruit de datum van plaatsing van het opstel op internet blijkt. Daar komt bij dat de hiervoor bedoelde eindexamenkandidate als auteur wordt vermeld in de bestandseigenschappen van het door [verzoeker] ingeleverde word-document. Dat een derde de auteursnaam heeft gewijzigd nadat [verzoeker] zijn opstel had ingeleverd, zoals [verzoeker] heeft betoogd, heeft de Beroepscommissie terecht niet aannemelijk geacht. Dat deze mogelijkheid bestaat, is gemotiveerd bestreden. Daarnaast heeft [verzoeker] geen feiten of omstandigheden gesteld die, voor zover die mogelijkheid al zou bestaan, nader onderbouwen dat dat is gebeurd.

 

6. Gezien hetgeen is overwogen onder 4 is het hoger beroep gegrond. Nu echter de beslissing van de rechtbank juist is, wordt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, bevestigd.

 

 

Op andere blogs:
Ius Mentis (Antiplagiaattool Ephorus bruikbaar als bewijs bij examenopstel)

IT 1176

IViR: Reflecties op de UsedSoft-uitspraak

N. Helberger, ‘Verkauft ist verkauft; wiederholen ist gestohlen’. Reflecties op de UsedSoft-uitspraak van het Europese Hof, Annotatie bij Hof van Justitie 3 juli 2012 (UsedSoft / Oracle), Tijdschrift voor Consumentenrecht & Handelspraktijken, 2013-2, p. 91-96.
Deze dynamische interpretatie van de softwarekoop reflecteert het feit dat de ‘life-cyclus’ van software van korte duur is, en dat software continue bijgewerkt moet worden om te kunnen blijven functioneren. Natuurlijk kan dit niet oneindig gelden, en het blijft nog te bepalen waar redelijkerwijs de grenzen liggen. Ook geldt dit niet voor contracten over het tijdelijk beperkte gebruik van software, bijvoorbeeld in het kader van cloudcomputingcontracten.

Het valt nog te bezien hoelang kopers van software van de uitspraak mogen profiteren. De kans bestaat dat softwareproducenten nieuwe wegen vinden de gevolgen van de uitspraak beperkt te houden, bijvoorbeeld door niet langer software voor onbeperkte tijd aan te bieden, of de prijzen voor software aan te passen. Ook valt te verwachten dat de uitspraak weer een boost geeft aan het gebruik van technische beschermingsmaatregelen om de gebruiksmogelijkheden van programma’s (ook door derden) te kunnen controleren en beperken. De vraag is wat de gevolgen hiervan op de bruikbaarheid van computerprogramma’s zullen zijn, maar ook voor de interpretatie van de redelijkheid van contractuele en technische beperkingen ten laste van eindgebruikers. Uiteraard moeten gebruikers worden geïnformeerd wat dit betekent voor de functionaliteit en bruikbaarheid van de software, volgens de nieuwe bepalingen in de Richtlijn consumentenrechten. Rest de vraag wat de gevolgen van de uitspraak zijn voor andere auteursrechtelijk beschermde werken, zoals e-boeken, video en muziek. In hoeverre kunnen gebruikers bijvoorbeeld straks gebruikte muziekfiles kopen of doorverkopen? De werking van de uitspraak is inter partes, maar ze zal natuurlijk ook de uitleg van rechters in andere zaken kunnen beïnvloeden. E-boeken, video en muziek vallen onder de Auteursrechtrichtlijn 2001/29/EG. Zoals gezegd, onder deze richtlijn geldt  tot nu toe dat uitputting beperkt is tot werken die in materiële dragers belichaamd zijn. Het Hof zegt niet expliciet iets over de uitwerking op andere werken zoals muziek of e-boeken. Het stelt wel: ‘uiteraard moeten de in de richtlijn2001/29 en 209/24 gebruikte begrippen in beginsel dezelfde betekenis hebben’.

In ieder geval biedt de uitspraak en de functioneel-economische benadering van het Hof nieuwe argumenten om de beperking van de uitputtingsregel op materiële dragers in twijfel te trekken.

Dit artikel is sterk ingekort, lees het hele artikel hier

IT 1175

Making User Created News Work - tools in juridische context

J. Esmeijer, O. Nieuwenhuis, C. Mijs, E. van der Broek, C. Versloot, N. Helberger, B. van der Sloot en T. McGonagle, Making User Created News Work, TNO report | TNO 2012 R11277, 27 december 2012.
Uit de samenvatting: Voor de pers bieden user generated content (UGC) en gebruikersparticipatie kansen in een tijd waarin ze ‘meer met minder’ moeten doen omdat zowel reclame- als abonnementsinkomsten dalen en redacties krimpen. Alle vijftien Nederlandse nieuwsaanbieders die in het kader van deze studie zijn geanalyseerd bleken dan ook lage tot middelmatige participatievormen, zoals het geven van reacties, te faciliteren. Bij ongeveer de helft van de aanbieders was het mogelijk om een artikelen en video’s te uploaden en bij tien aanbieders kan men ook foto’s aanleveren. De waarde die aan UGC en gebruikersparticipatie wordt toegekend, kent drie kernelementen: 1) het levert content op van nieuwsgebeurtenissen die de redactie zelf niet, of niet zo snel had kunnen produceren of verkrijgen, 2) het
versterkt de band tussen de nieuwsaanbieder en de community die het bedient, en 3) het kan een aanvulling zijn op het eigen journalistieke product door aanvullingen, verbeteringen of nieuwe ideeën. (...)

Tools in een juridische context

Het is belangrijk om bij de ontwikkeling van een tool die het gebruik van UGC door redacties moet ondersteunen, ook een juridisch perspectief mee te nemen. Redacties moeten bij het gebruik rekening houden met verschillende juridische issues, zoals bijvoorbeeld privacy, intellectueel eigendom en smaad of laster. Voor de twee verschillende benaderingen van het gebruik van UGC en gebruikersparticipatie spelen deze issues op verschillende wijzen een rol.

Voor de redactie-georiënteerde aanpak is het hoofddoel van een tool het filteren van UGC. Enerzijds gaat het hierbij om het vinden van de meest relevante en nieuwswaardige content en anderzijds om de content van een te lage kwaliteit om deze van de site te kunnen weren. Een van de aspecten van kwaliteit is de juridische status. Zoals hierboven al beschreven zijn de huidige tools niet goed in staat schadelijke content te herkennen.

Een van de consequenties van het gebruik van tools die content filteren – nog los van de kwaliteit – is dat het waarschijnlijk is dat nieuwsaanbieders niet langer aanspraak kunnen maken op de bescherming van de zogenaamde ‘safe harbor rules’ van de E-Commerce Directive, voor zover deze van toepassing zijn op nieuwsaanbieders. Daarentegen zorgt het gebruik van tools die een zekere vorm van pre-moderatie kunnen vervullen er wel voor dat de nieuwsaanbieder, in de vorm van ‘verantwoordelijke journalistiek’, voldoet aan ethische richtlijnen die de sector zelf via de Raad voor de Journalistiek heeft opgesteld. Deze tegenstrijdigheid geeft aan hoe de ethische richtlijnen – waarbij pre-moderatie een vereiste is – en de E-Commerce Directive die in feite pre-moderatie ontmoedigt omdat daarmee de mogelijke bescherming wegvalt wanneer een partij zich met de inhoud van het platform bemoeit. Op dit vlak is verheldering gewenst.

De samenwerking-georiënteerde benadering heeft op een ander manier te maken met deze juridische issues. Deze benadering is niet zozeer gericht op het filteren van content, maar om de meest relevante mensen te herkennen en te activeren om te participeren. Tools die gericht zijn op deze benadering helpen de redactie niet om schadelijke content te herkennen. Deze tools dragen dan ook niet bij aan het principe van ‘verantwoordelijke journalistiek’, hoewel het wel mogelijk zou zijn om het profileren van gebruikers in te zetten om de makers van schadelijke content te herkennen en de content die zij aanbieden prioriteit te geven in het moderatieproces.

Doordat de nieuwsaanbieder gebruikers zelf, met behulp van de tool, gebruikers selecteert en benadert is het waarschijnlijk dat zij nog meer verantwoordelijk gehouden worden voor de content die op de site aanwezig is, ook als deze niet door de nieuwsaanbieder zelf gemaakt is. Bij deze tools speelt ook privacy een belangrijke rol, zij het op een andere manier. Omdat de tool informatie over gebruikers verzamelt, verwerkt en mogelijk combineert is het van groot belang dat zij voldoen aan de geldende privacy richtlijnen. Daarnaast moet men ook rekening te houden met de attitudes binnen de community.

IT 1174

Oplichting van webshops

Rechtbank Den Haag 5 juni 2013, LJN CA1951 (oplichting webshops)
Strafrecht. Webwinkel. E-commerce. Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer 8 maanden webshops voor aanzienlijke bedragen opgelicht door met valse identiteitsgegevens en e-mailadressen bestellingen te plaatsen en te laten bezorgen op adressen van willekeurige derden. Hierbij is verdachte zo uitgekookt te werk gegaan dat vaak niet viel te traceren waar en door wie de bestellingen waren gedaan.

Als bezorgadres gaf zij niet haar eigen adres op. De bezorgadressen zocht zij ook op internet op en die koos zij op locaties die voor haar eenvoudig bereikbaar waren. Via track & trace volgde zij op internet de bestelling en zodra zij zag dat de bestelling op het desbetreffende adres was bezorgd, ging zij er naar toe om te vragen of er een pakketje voor haar afgeleverd was. Zij vertelde dan dat zij een verkeerde naam of een verkeerde postcode had opgegeven, waardoor het pakketje verkeerd was bezorgd. Meestal kreeg verdachte de goederen in goed vertrouwen mee.

Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen en heeft zij daarmee profijt gehad van goederen die afkomstig waren van een misdrijf. Gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en te houden aan algemene en bijzondere voorwaarden.

 

3.1  Inleiding

Naar aanleiding van verscheidene aangiften van oplichting is door de politie in maart 2012 een opsporingsonderzoek met de naam 'Hannover' gestart. Aangevers verklaarden facturen van de webshop van Tommy Hilfiger te hebben ontvangen zonder ooit een bestelling te hebben gedaan en zonder ooit de betreffende goederen te hebben ontvangen. Uit het onderzoek naar IP-adressen via welke de bestellingen werden gedaan, is naar voren gekomen dat deze adressen waren toegewezen aan een woning gelegen aan de [adres]te Den Haag en aan een internetcafé aan de [adres]te Den Haag. Uit het onderzoek bleek verder dat de bewoners van de woning aan de [adres]niets te maken hadden met de oplichting. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de oplichting zich uitstrekte tot meerdere webshops. Tevens is uit onderzoek gebleken dat op de internetsite www.marktplaats.nl (hierna: Marktplaats) via de zelfde IP- adressen meerdere goederen werden aangeboden. De mobiele telefoonnummers die bij die advertenties vermeld stonden, hebben geleid tot de bewoners van de [adres]: [A]en [B]. Zowel [B]als [A]heeft de oplichting en het gewoontewitwassen bekend. Door de verklaringen van [B]en verder onderzoek naar aanleiding van diverse aangiften van oplichting kwam de politie op het spoor van verdachte.

3.4.2 (...) Modus operandi

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij zich een aantal keren aan oplichting van webshops via internet heeft schuldig gemaakt. Verdachte heeft uiteengezet dat zij op de computer willekeurige namen opzocht en op zo'n naam een emailadres aanmaakte via welk adres zij vervolgens een bestelling bij een webshop plaatste. Als bezorgadres gaf zij niet haar eigen adres op. De bezorgadressen zocht zij ook op internet op en die koos zij op locaties die voor haar eenvoudig bereikbaar waren. Via track & trace volgde zij op internet de bestelling en zodra zij zag dat de bestelling op het desbetreffende adres was bezorgd, ging zij er naar toe om te vragen of er een pakketje voor haar afgeleverd was. Zij vertelde dan dat zij een verkeerde naam of een verkeerde postcode had opgegeven, waardoor het pakketje verkeerd was bezorgd. Meestal kreeg verdachte de goederen in goed vertrouwen mee. Verdachte heeft verklaard dat zij hierbij de naam [valse naam 1]heeft gebruikt.

Deze handelwijze van verdachte komt overeen met wat wordt beschreven in de aangiften, namelijk dat aangevers (of hun buren) pakketten ontvingen van webshops waar zij nooit iets hadden besteld en dat er vervolgens een jonge blonde vrouw aanbelde met het verhaal dat het pakket verkeerd was bezorgd. Na enige tijd ontvingen de aangevers dan aanmaningen van de desbetreffende bedrijven.

6.3  Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer 8 maanden webshops voor aanzienlijke bedragen opgelicht door met gefingeerde identiteitsgegevens en e-mailadressen bestellingen te plaatsen en te laten bezorgen op adressen van willekeurige derden. Hierbij is verdachte zo uitgekookt te werk gegaan dat vaak niet viel te traceren waar en door wie de bestellingen waren gedaan. Verdachte heeft nooit de intentie gehad om voor de bestelde goederen te betalen. Verdachte heeft door zo te handelen niet alleen de desbetreffende bedrijven ernstig gedupeerd maar ook veel overlast veroorzaakt voor de mensen bij wie zij de bestellingen liet bezorgen. Die kregen, nadat zij te goeder trouw de goederen aan verdachte hadden meegegeven, de facturen van de bedrijven en vervolgens de aanmaningen. Uit de aangiften blijkt dat deze mensen vaak veel moeite hebben moeten doen om de winkelbedrijven ervan te overtuigen dat de bestellingen niet door hen waren gedaan. De rechtbank is van oordeel, dat om deze reden de feiten niet op een lijn zijn te stellen met winkeldiefstallen.

Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakte aan gewoontewitwassen en daarmee profijt gehad van goederen die afkomstig waren van een misdrijf.

De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat zij bij haar handelen enkel aan haar eigen geldelijke gewin heeft gedacht en dat zij geen enkele rekening heeft gehouden met de gevolgen van haar handelen voor de gedupeerden. Bovendien schendt dergelijk handelen het vertrouwen in het handelsverkeer via internet.

Op andere blogs:
Charlotte's law & fine prints (Vrouw licht webwinkels op)

 

IT 1173

Personalia: Ondertussen bij ICTRecht

Uit't persbericht: Per 1 mei zijn Hugo Atzema en Mathieu Paapst verbonden aan juridisch adviesbureau ICTRecht.nl.

Hugo Atzema werkt als juridisch adviseur bij ICTRecht. In 2012 heeft hij aan de Rijksuniversiteit Groningen de master Recht & ICT (Informaticarecht) afgerond. Zijn scriptie schreef hij over de Cookiewet waarin hij onder andere in ging op het verschil tussen de Britse en de Nederlandse implementatie van de Europese cookieregels. Over dit onderwerp is ook een publicatie verschenen van zijn hand in het Tijdschrift voor Internetrecht.

Naast interesse in cookies heeft Hugo een brede interesse op het gebied van IT en recht. Hij zal zich binnen ICTRecht met name bezighouden met cloudrecht.

Tevens vanaf mei is Mathieu Paapst als wetenschappelijk adviseur verbonden aan ICTRecht. Daarbij richt hij zich op ICT-aanbestedingen en -inkoop, auteursrecht, privacyrecht, en bestuurskundige onderzoeksvragen. Mathieu is tevens werkzaam als universitair docent bij het Centrum voor Recht en ICT van de Rijks­unive­rsiteit Groningen. Hij is veran­twoor­delijk voor onderwijs en onderzoek op het gebied van inter­netrecht, internet governance, infor­matie­manag­ement en digitale overheid.

In zijn wetenschappelijk onderzoek staan de lever­ancie­rsona­fhank­elijk­heid en de inter­opera­bilit­eit binnen de digitale wereld centraal. Hij onderzoekt dit zowel op het gebied van ICT- aanbestedingen alsook op het gebied van internet governance. Hij promoveerde in januari 2013 op een multi­disci­plinair onderzoek naar de doorw­erking van open ICT-beleid binnen de aanbestedingspraktijk. Hij is Fellow bij OpenForum Academy, bestuurslid van Internet Society (ISOC), en expert voor de ICT-branche bij de Commissie van Aanbestedingsexperts.

IT 1172

DVD-readers die niet kunnen branden: de CAO-norm in het aanbestedingsrecht

Rechtbank Noord-Holland 22 februari 2013, LJN CA1154 (Nova Data B.V. / N.V. PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland, SCC Services B.V.)
Met samenvatting van Dennis Zieren, Ploum Lodder Princen.
Aanbestedingsrecht. Uitleg bestek. CAO-norm. PWN heeft een Europese openbare aanbesteding uitgeschreven voor de levering van laptops en toebehoren. SCC heeft de opdracht voorlopig gegund gekregen. Nova Data –de nummer twee– is een kort geding gestart tegen deze gunningsbeslissing, omdat de inschrijving van SCC naar haar mening diende te worden uitgesloten van de aanbesteding. De inschrijving van SCC zou onder andere niet-besteksconform zijn waar het gaat om de optische drive voor het lezen en branden van DVD’s.

In de aanbestedingsdocumenten is het navolgende met betrekking tot deze eis opgenomen. In de Offerteaanvraag is als eis ten aanzien van de optische drive gesteld: “minimaal DVD writer / speler (bootable) met DL”. In de Nota van Inlichtingen 1 is op de vraag of de optische drive ook extern mocht zijn bevestigend beantwoord. In de Nota van Inlichtingen 3 is de eis aangepast naar: “de eis ‘dvd brander’ wordt optioneel”.

Nova Data leidt hieruit af dat een DVD-brander niet meer geoffreerd hoefde te worden, maar dat de eis dat de optische drive geschikt moest zijn voor het lezen van DVD’s bleef gehandhaafd ongeacht of die intern of extern was. SCC heeft geen externe DVD-drive aangeboden, maar alleen optioneel. Nova Data trekt hieruit de conclusie dat de inschrijving van SCC niet voldoet aan de eis dat de laptop moest beschikken over een optische drive die geschikt is voor het lezen van DVD’s.

De Voorzieningenrechter volgt de uitleg en conclusie van Nova Data niet en wijst de vorderingen af:

4.4.  Volgens de uitleg die Nova Data geeft aan de eis ten aanzien van de optische drive voor de special 1 zou verplicht een DVD-reader moeten worden aangeboden en optioneel een DVD-brander. Die uitleg ligt echter niet voor de hand, aangezien tegenwoordig DVD-branders ook DVD’s kunnen lezen. Fujitsu, de leverancier van Nova Data, levert voor laptops als de special 1, naar PWN onweersproken heeft aangevoerd, zelfs nog uitsluitend gecombineerde DVD-lezers/branders. De uitleg die Nova Data voorstaat zou betekenen dat een laptop moest worden geoffreerd met een DVD-lezer en daarnaast optioneel een DVD-brander, die ook DVD’s kan lezen. Dit komt de voorzieningenrechter volstrekt onlogisch en gekunsteld voor. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver uit de aanbestedingsdocumenten moeten begrijpen dat voor de special 1 een optische drive met lezer- en branderfunctie optioneel moest worden aangeboden. De voorzieningenrechter volgt Nova Data daarom niet in haar betoog dat de inschrijving van SCC in dit opzicht niet aan de eisen van het bestek voldoet.

Het is vaste rechtspraak dat uit de aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en transparantie volgt dat een aanbestedende dienst de in het bestek opgenomen voorwaarden op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze moet formuleren zodat alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers het bestek op dezelfde manier begrijpen. Nova Data stelt niet dat PWN als aanbestedende dienst de eisen niet goed heeft geformuleerd, maar stelt dat –gelet op haar uitleg– SCC niet aan de eis voldoet. Hier is de rechter het niet mee eens. Hoewel de rechter dit niet expliciet benoemt, acht hij de eisen goed geformuleerd en oordeelt hij dat de uitleg van Nova Data “volstrekt onlogisch en gekunsteld” overkomt. Met andere woorden: Nova Data had als behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver beter moeten weten.

Deze uitspraak past in een lijn waarbij voorzieningenrechters het van belang achten dat de betreffende aanbestedingsdocumenten en de daarin opgenomen eisen –waarover eventueel onduidelijkheid zou bestaan– dienen te worden gelezen in het licht van de bewoordingen van alle aanbestedingsdocumenten. Daarbij komt het aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de stukken zijn gesteld: of te wel de CAO-norm. (Kroniek aanbestedingsjurisprudentie over de periode januari-december 2012, mr. I.J. van den Berge, mr. M.J. Mutsaers, mr. T.G. Zweers-te Raaij en mr. A.B.B. Gelderman, TA 2013, nr. 2, p. 51.)

IT 1171

Korting op factuur om tegemoet te komen in ongenoegen

Kantonrechter Rechtbank Amsterdam 14 mei 2013, LJN CA1903 (Holder B.V. tegen gedaagde)
Overeenkomst tot opdracht ontwikkeling app; opdrachtgever richt na sluiten overeenkomst besloten vennootschap op, welke oprichting geen wijziging van contractspartijen met zich meebrengt. Geschil over vraag of achteraf gegeven korting voor uitgevoerde eerste opdracht ook verschuldigd is als tweede opdracht uitblijft. Uitleg contractuele afspraak over korting; leemte in overeenkomst; aanvulling leemte in overeenkomst op grond van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW); proceskosten gedaagde partij die zonder gemachtigde procedeert.

De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen mee dat in het geval er geen tweede opdracht zou komen Holder BV gedaagde tegemoet zou zijn gekomen in zijn ongenoegen over het resultaat van de eerste opdracht door de korting te stellen op het bedrag van de factuur van 13 januari 2012. De vorderingen worden afgewezen.

11 [gedaagde] dacht dat hij voor de eerste opdracht een goed werkende app zou krijgen en is teleurgesteld dat een tweede opdracht voor een vergelijkbaar substantieel bedrag noodzakelijk is. [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] heeft een startende onderneming en heeft een bedrag voor de ontwikkeling van de app gereserveerd met welk bedrag Holder BV bekend is. Holder BV is van mening dat zij haar werkzaamheden naar behoren heeft uitgevoerd en dat de tweede opdracht onder meer nodig is omdat de wensen van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] zijn gewijzigd. Holder BV is bereid [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] (enigszins) tegemoet te komen.
Op het moment dat de afspraak tussen partijen over de korting wordt gemaakt, heeft [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] de tweede opdracht nog niet gegeven. Holder BV maakt de korting ook niet afhankelijk van het verkrijgen van de tweede opdracht. Hoewel de opdracht nog niet is gegeven gaan [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] en Holder BV er op dat moment vanuit dat zij overeenstemming over de tweede opdracht zullen verkrijgen.
De afspraak houdt in een korting van 10% op de op dat moment openstaande facturen van de eerste opdracht, waarbij de wijze van betaling van de korting is dat het bedrag aan korting op de facturen van de tweede opdracht in mindering wordt gebracht.
De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk dat [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] bij het maken van de afspraak over de korting niet bekend was met de factuur van 13 januari 2012. Holder BV stelt dat die factuur op de gebruikelijke wijze naar [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] is verzonden, maar Holder BV heeft geen bewijs overgelegd en evenmin aangeboden dat [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] toen die factuur daadwerkelijk heeft ontvangen. (...)

12.Bij deze uitleg bevat de overeenkomst een leemte doordat partijen niet hebben geregeld hoe met de korting en de hoogte van de korting zou worden omgegaan in geval [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] aan Holder BV geen tweede opdracht zou geven. De kantonrechter heeft de leemte in de overeenkomst in het licht van artikel 6:248 lid 1 BW aan te vullen met inachtneming van de eisen van redelijkheid en billijkheid. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen naar het oordeel van de kantonrechter mede dat in het geval er geen tweede opdracht zou komen Holder BV [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] tegemoet zou zijn gekomen in zijn ongenoegen over het resultaat van de eerste opdracht door de korting te stellen op het bedrag van de factuur van 13 januari 2012. Een dergelijke afspraak ligt gelet op de hoogte van de korting, de hoogte van de factuur van 13 januari 2012 en de kosten en tijd die met het voeren van een incassoprocedure voor een betrekkelijk gering bedrag zouden zijn gemoeid voor de hand.

SOLV (Redelijkheid en billijkheid: korting afhankelijk van vervolgopdracht?)