Vragen aan HvJ EU over vingerafdrukken en de paspoortwet
Prejudiciële vragen HvJ EU 8 oktober 2012, zaak C-446/12 t/m C-449/12 (Willems e.a.)
In zaak C-446/12 gaat het om verzoeker W.P. Willems die een paspoortaanvraag heeft ingediend bij de burgemeester van zijn woonplaats Nuth. Hij weigert echter zijn vingerafdrukken te laten afnemen. Zijn aanvraag wordt (besluit van 22-06-2010) niet in behandeling genomen, bezwaar (22-07-2010) en beroep bij de rechtbank 29-08-2011) afgewezen. Verzoeker gaat in hoger beroep bij de Raad van State.
Verzoeker is van mening dat het vereiste in de paspoortwet om vingerafdrukken in het paspoort op te nemen in strijd is met zijn grondrecht bescherming persoonsgegevens (in zowel handvest als EVRM). Zijn grote bezwaar is de opslag van de vingerafdrukken in zowel het paspoort als in het register dat voor het opslaan van de vingerafdrukken wordt ingericht en het verlies van controle over zijn gegevens. Willems reist vaak naar landen waar corruptie heerst en moet zijn paspoort dan ook regelmatig afgeven, met alle risico’s van dien. Hij stelt schade te lijden door het feit dat hij nu niet buiten de EU kan reizen.
De Raad van State heeft een aantal gelijkluidende zaken op de plank liggen. Vier ervan worden hier aan het HvJEU voorgelegd. De vragen zijn niet identiek, zie bijvoorbeeld de vragen in de zaak C-447/12 waar het om de aanvraag van een identiteitsbewijs gaat. Alleen de vragen in C-446/12 worden hier opgenomen:
1. Is artikel 1, tweede lid, van Verordening (EG) 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385, blz. 1), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2252/2004 (PB L 142, blz. 1), geldig in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden?
2. Indien het antwoord op vraag 1 inhoudt dat artikel 1, tweede lid, van Verordening (EG) 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385, blz. 1), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2252/2004 (PB L 142, blz. 1) geldig is, moet artikel 4, derde lid, van de Verordening, in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 8, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 7, aanhef en onder f, van de Privacyrichtlijn gelezen in verbinding met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van die richtlijn zo worden uitgelegd dat ter uitvoering van deze Verordening door de lidstaten wettelijk dient te worden gewaarborgd dat de op grond van deze Verordening verzamelde en opgeslagen biometrische gegevens niet voor andere doeleinden mogen worden verzameld, verwerkt en gebruikt dan voor de afgifte van het document?
In zaak C-447/12 is verzoeker H.J. Kooistra te Terkaple (Friesland). Hij vraagt afgifte van een NL identiteitskaart en ook deze aanvraag wordt niet in behandeling genomen. Hij weigert een gelaatsfoto en vingerafdrukken af te staan omdat hij bezwaar heeft tegen de opslag van die gegevens. De zaak verloopt verder procedureel hetzelfde als C-446/12. Er wordt in deze zaak een extra vraag gesteld omdat het om een identiteitskaart gaat.
In zaak C-448/12 is verzoeker M. Roest te Amsterdam wiens aanvraag voor een paspoort (beroep bij de Rb) in april 2012 wordt afgewezen. De vragen zijn dezelfde als in C-446/12.
In zaak C-449/12 is verzoeker L.J.A. van Luijk te Den Haag. De voor hem afwijzende uitspraak dateert van maart 2011.