Opeisen dwangsommen na afwijzing in hoger beroep is misbruik
Hof 's-Hertogenbosch 28 mei 2013, LJN CA1524 (X tegen Technoton en Electronic c.s.)
Als randvermelding. Misbruik van bevoegdheid bij executie van dwangsommen. Nu in hoger beroep de vordering van Technoton jegens appellante alsnog is afgewezen, levert het opeisen van dwangsommen wegens het door appellante niet hebben voldaan aan het gebod tot nakoming waarvan de dwangsommen waren opgelegd waaraan appellante jegens Technoton niet (meer) hoefde te voldoen, misbruik van bevoegdheid op. Het hof vernietigt het vonnis en wijst (alsnog) de vordering van geïntimeerden c.s. af.
In citaten:
4.4 Het hof begrijpt uit de stellingen van [appellante] dat de in r.o. 5.1 en 5.2 neergelegde hoofdveroordelingen in haar visie aldus moeten worden uitgelegd, dat deze slechts hun grondslag vinden in een rechtsverhouding die bestaat tussen Technoton en [appellante] en dat om die reden de hoofdveroordelingen geacht moeten worden slechts jegens Technoton te zijn toegewezen.
4.5 Aan [appellante] kan worden toegegeven dat de gevorderde voorzieningen betalingen betreffen waartoe [appellante] jegens Technoton was gehouden en dat de door de rechtbank uitgesproken hoofdveroordeling in zoverre de toewijzing behelsde van een vordering van Technoton op [appellante]. Dat laat echter onverlet dat de rechtbank de op nakoming van die vordering gestelde dwangsom jegens alle eisende partijen heeft uitgesproken. Kennelijk achtte de rechtbank ook bij de andere eisende partijen een belang aanwezig bij nakoming door [appellante] van de hoofdvordering. Naar het oordeel van het hof kan uit het enkele feit dat de hoofdveroordeling een vordering van Technoton jegens [appellante] betrof dan ook niet zonder meer worden geconcludeerd dat de rechtbank met de hoofdveroordeling geen veroordeling jegens alle eisende partijen zou hebben beoogd.
4.6. (...) Bij de vraag of de executie van verbeurde dwangsommen misbruik van bevoegdheid oplevert, stelt het hof voorop dat de rechter in een executiegeschil een bijzondere terughoudendheid past. Voor de tenuitvoerlegging van iedere executoriale titel geldt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat misbruik van bevoegdheid wordt aangenomen, anders dan in sprekende gevallen.
4.7. (...) Nu in hoger beroep de vordering van Technoton jegens [appellante] alsnog is afgewezen, levert een opeisen door [geintimeerden] c.s. van dwangsommen wegens het door [appellante] niet hebben voldaan aan het gebod (tot nakoming waarvan de dwangsommen waren opgelegd) waaraan [appellante] jegens Technoton niet hoefde te voldoen, misbruik van bevoegdheid op.
CBP adviseert negatief over huidig wetsvoorstel brief- en telecommunicatiegeheim in Grondwet
CBP, CBP adviseert over brief- en telecommunicatiegeheim in Grondwet, adviesdatum 11 februari 2013, CBPWeb.nl.
Uit't persbericht: Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft geadviseerd over het conceptwetsvoorstel tot aanpassing van artikel 13 van de Grondwet (brief-, telefoon- en telegraafgeheim) aan de condities van de huidige tijd. Dit artikel zal voortaan ook gelden voor digitale communicatiemiddelen. Het aldus voorgestelde brief- en telecommunicatiegeheim richt zich primair tegen (heimelijke) inzage in de inhoud van communicatie door de overheid. Het CBP heeft bezwaar tegen het wetsvoorstel en adviseert het niet in de huidige vorm in te dienen.
In hoofdpunten:
Verkeersgegevens
In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt aangegeven dat verkeersgegevens (informatie over de communicatie, zoals wanneer en hoe lang iemand heeft gebeld of geïnternet) niet primair tot het belang behoren dat artikel 13 van de Grondwet beoogt te beschermen, omdat zij niet de inhoud van de communicatie weergeven.
In het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Unierecht wordt niet op deze manier onderscheid gemaakt tussen verkeersgegevens en de communicatie-inhoud. Verkeersgegevens kunnen ook veel over iemand zeggen. Bij nieuwe communicatiemiddelen is het moeilijk een (technische) scheiding aan te brengen tussen verkeersgegevens en inhoud van de communicatie. Daarom adviseert het CBP nadere aandacht te besteden aan de reikwijdte van artikel 13.
Informed consent
Het CBP adviseert de passages over zogeheten informed consent in de toelichting bij het wetsvoorstel zodanig aan te passen dat alle drie de voorwaarden voor een geldige toestemming voor de gegevensverwerking op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (vrij, specifiek en geïnformeerd) worden genoemd.
Beperkingensystematiek Grondwet
De memorie van toelichting laat ruimte voor de mogelijkheid dat de burger minder bescherming kan ontlenen aan het voorgestelde artikel 13 van de Grondwet dan aan artikel 8 van het EVRM. Dat heeft te maken met de ruimere mogelijkheden in artikel 13 tot beperking van het grondrecht. Deze keuze is onvoldoende gemotiveerd, aldus het CBP.
Bescherming persoonsgegevens in randapparatuur
Gegevens opgeslagen in randapparatuur, zoals een computer of smartphone, worden niet beschermd in het voorgestelde artikel 13 van de Grondwet. Het CBP adviseert ook deze gegevens onder de bescherming van artikel 13 te laten vallen.
De nieuwe consumentenrechten: vergeten worden, dataportabiliteit en profilering
B. van der Sloot, De nieuwe consumentenrechten in de Algemene verordening gegevensbescherming: vergeten worden, dataportabiliteit en profilering, Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken 2012-6, p. 250-259.
De Europese Dataprotectierichtlijn stelt regels ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens. Anders dan het recht op privacy ziet het gegevensbeschermingsrecht niet zozeer op restricties, maar op waarborgen door middel van de codificatie van algemene zorgvuldigheidsnormen, en niet op de relatie tussen staat en burger,maar op die tussen burgers en bedrijven onderling. In januari 2012 is er een voorstel gedaan voor een Algemene verordening gegevensbescherming, die de richtlijn uit 1995 op termijn zal moeten vervangen. De verordening speelt onder meer in op het digitale tijdperk en de snelgroeiende internetdiensten. De verordening zet daarbij in op een vergroting van de handhavende rol van de staat en op concrete rechten van de consument, zoals het recht om vergeten teworden, het recht op dataportabiliteit en het recht op bescherming tegen profilering. Dit artikel belicht de belangrijkste wijzigingen onder de verordening,analyseert de nieuw toegekende consumentenrechten en beoordeelt in hoeverre de verordening consumenten in het digitale tijdperk een adequate bescherming zal bieden.
Article 29 Working Party’s View on Profiling
SCL The IT Law Community bericht: The EU data protection authorities are keen to see clear limits established on profiling and have published an advice paper on the topic.
In the latest input to the data protection reform discussions, the Article 29Working Party has published an advice paper on profiling, setting out some further guidance and indicating a preferred definition.
The Working Party believes that connecting personal data to create and use profiles has become an important challenge for individuals' rights and freedoms. Profiling is seen by them as enabling companies and public authorities to determine, analyze or predict peoples' personality or aspects of their personality – especially their behaviour, interests and habits. Furthermore, the Article 29 Working Party are concerned that people understand little about profiling and usually do not know to what extent they are being profiled.
Het verschil tussen de traditionele kartografie en Google Street View
B. van der Sloot, Tussen beeld en werkelijkheid: het verschil tussen de traditionele kartografie en Google Street View, Geo-Info 2013-3, p. 4-6.
Middels een 360 graden horizontaal en 290 graden verticaal panoramisch zicht kunnen gebruikers van de Google Street View rondlopen door de door hen aangeklikte straten en inzoomen op details in het beeld dat is gebaseerd op foto’s. Dit wijkt op een fundamentele wijze af van de tot nu toe gangbare vormen van kartografie, die doorgaans een extract van de werkelijkheid vormen en een presentatie geven op grond van bewust gekozen selecties. Het weergeven van het leven op straat in al zijn detail levert een flink aantal vragen op, waaronder de vraag naar de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Prejudiciële vragen: Sluitingsuren, er wordt gewezen op het bestaan van internetwinkels
Grondwettelijk Hof 18 oktober 2012, arrest 119/2012, HvJ EU zaaknr. C-483/12 (Pelckmans Turnhout) - dossier
Vragen gesteld door het Grondwettelijk Hof, België.
Verzoekster exploiteert een tuincentrum en dat is ook de nering van verweersters, diverse zaken ‘Van Gastel’. Verzoekster klaagt dat verweersters hun bedrijven zeven dagen per week geopend hebben zodat zij inbreuk plegen op de Belgische “wet van 10 november 2006 betreffende de openingsuren in handel, ambacht en dienstverlening”. Zij eist dan ook dat deze praktijk een halt wordt toegeroepen, en dat verweersters op zichtbare wijze aangeven wat hun rustdag zal zijn.
Verweersters merken echter op dat zij gebruik maken van de uitzonderingen in de wet, dat wil zeggen verkoop op luchthavens, trein- en andere OV-stations, tankstations of andere verkoopgelegenheden langs snelwegen. Zij maken ook melding van partijdigheid: de uitzondering van de treinstations is door de wetgever genomen omdat hij aandeelhouder is van de Belgische spoorwegen.
Alle partijen merken op dat de parlementaire behandeling bescherming van welzijn en gezinsleven beoogde. Er geldt eigenlijk alleen een toegangsverbod voor de consument, maar niet een activiteitenverbod voor de handelaren. Ook wijzen zij op het bestaan van de internetwinkel waarvoor geen enkel sluitingsuur geldt.
De verwijzende Belgische rechter stelt het HvJ EU de volgende vragen:
“Dient het gelijkheidsbeginsel, neergelegd in artikel 6, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in samenhang gelezen met de artikelen 15 en 16 van het voormelde Handvest en met de artikelen 34 tot 36, 56 en 57 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aldus te worden geïnterpreteerd dat het zich verzet tegen een regeling zoals neergelegd in de artikelen 8, 9, 16 en 17 van de wet van 10 november 2006 betreffende de openingsuren in handel, ambacht en dienstverlening, doordat de daarin opgenomen verplichting tot het voeren van een wekelijkse sluitingsdag:
(i) niet van toepassing is op handelaren die gevestigd zijn in treinstations of in vestigingseenheden van maatschappijen voor openbaar vervoer, evenmin voor verkopen in luchthavens en havenzones die openstaan voor het internationaal reizigersverkeer en ook niet voor verkopen in tankstations of vestigingseenheden gelegen op het domein van autosnelwegen, doch wel op handelaren die op andere locaties zijn gevestigd,
(ii) niet van toepassing is op handelaren die actief zijn in de verkoop van producten zoals kranten, tijdschriften, tabak en rookwaren, telefoonkaarten en producten van de Nationale Loterij, de verkoop van dragers van audiovisuele werken en videospelen, de verkoop van consumptie-ijs, doch wel op de handelaren die andere producten aanbieden,
(iii) enkel van toepassing is op de kleinhandel, te weten de ondernemingen die zich richten op verkopen aan de consument, terwijl ze niet van toepassing is op andere handelaren,
(iv) minstens een aanzienlijk grotere beperking met zich meebrengt voor de handelaren die hun activiteit voeren door middel van een fysiek verkooppunt, met rechtstreeks contact met de consument, dan voor de handelaren die hun activiteit voeren via een intemetwinkel of mogelijk via andere manieren van verkoop op afstand?”
Curator Diginotar betwijfelde ten onrechte het interim-rapport van Fox-IT
Rechtbank Rotterdam 16 mei 2013, LJN CA1010 (curator Diginotar tegen Autoriteit Consument en Markt, voorheen OPTA)
Rechtspraak.nl: Besluit van de Autoriteit Consument en Markt (voorheen: Opta) van 13 september 2011 waarbij de registratie van Diginotar als certificatiedienstverlener (CSP) per 14 september 2011 om 12.00 uur is beëindigd. Verweerder heeft zich gebaseerd op onderzoek verricht door Fox-IT. Eiser heeft niet betwist dat Fox-IT over een bijzondere deskundigheid op het vlak van IT veiligheid beschikt om een onderzoek uit te voeren naar aanleiding van het beveiligingsincident bij Diginotar. Voorts bestaat er voor de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat Fox-IT in haar onderzoek of rapportage niet onafhankelijk zou hebben gehandeld. Gelet op de situatie ten tijde van het primaire en het betreden besluit was het interim-rapport van Fox-IT in dit kader goed bruikbaar. Uit het door verweerder verrichte onderzoek is genoegzaam gebleken dat het netwerk dat door Diginotar werd gebruikt voor de uitgifte van gekwalificeerde certificaten door een hack van het systeem ernstig was gecompromitteerd.
Bijgevolg was, mede doordat achteraf niet te achterhalen is wat de hacker precies heeft gedaan, de betrouwbaarheid van de gekwalificeerde certificaten die via deze servers werden gegenereerd, niet langer te garanderen. Een nader onderzoek of daadwerkelijk misbruik van gekwalificeerde certificaten heeft plaatsgevonden is niet relevant. Bij Diginotar bestond geen adequate beveiliging (meer) tegen het vervalsen van gekwalificeerde certificaten. Diginotar voldeed niet (meer) aan de belangrijke verplichtingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c en d, van het Besluit electronische handtekeningen. Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 2.2, vierde lid, aanhef en onder c, van de Telecommunicatiewet blijkt dat de bevoegdheid van verweerder om een herstelmogelijkheid te bieden uitsluitend bedoeld is voor gevallen waarin geen sprake is van twijfels over de betrouwbaarheid van de gekwalificeerde certificaten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval terecht op grond van artikel 2.2, vierde lid, aanhef en onder b, van de Tw, zonder hersteltermijn, tot beëindiging van de registratie van Diginotar als CSP is overgegaan. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
7.2 Ook op basis van het onderzoek van Hoffmann kan niet worden uitgesloten dat frauduleuze gekwalificeerde certificaten zijn uitgegeven. Hoffmann stelt voorts in haar contra-expertise dat de hacker bestaande certificaten en certificaatdiensten (CRL’s) heeft gemanipuleerd, hetgeen is aan te merken als een overtreding van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder m, van het Beh. Als gevolg daarvan was het voor de hacker niet alleen mogelijk om nieuwe gekwalificeerde certificaten aan te maken met een inhoud die door hem zelf kon worden vastgesteld, maar was het voor de hacker ook mogelijk om certificaten die de rechtmatige gebruiker heeft laten intrekken opnieuw uit te geven en te misbruiken.
Met deze na het bestreden besluit vastgestelde rapportages wordt naar het oordeel van de rechtbank de juistheid van de door verweerder in aanmerking genomen bevindingen in het interim-rapport van Fox-IT niet ontkracht.
8. Volgens eiser is het uiterst onwaarschijnlijk dat de gekwalificeerde certificaten werkelijk gecompromitteerd waren. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat, als er al sprake was van een beëindigingsgrond, het in de rede zou hebben gelegen dat verweerder artikel 2.2, vierde lid, aanhef en onder c, van de Tw zou hebben toegepast en Diginotar in de gelegenheid zou hebben gesteld om eventuele geconstateerde gebreken te herstellen.
Eiser betwist in dit verband de stelling van verweerder dat, indien de betrouwbaarheid van (het uitgifteproces) van de gekwalificeerde certificaten niet langer kan worden gewaarborgd, de Tw geen andere mogelijkheid biedt dan (onmiddellijk) de registratie te beëindigen omdat van enige discretionaire ruimte geen sprake zou zijn. Volgens eiser staat dat niet in de wet en gaat de Tw en de wetsgeschiedenis uit van een te stellen termijn, indien na onderzoek geconstateerd wordt dat niet aan bepaalde eisen is voldaan. Ter zitting heeft eiser er nadrukkelijk op gewezen dat het bestreden besluit enkel op het Beh is gebaseerd. Met name in het geval hieraan (en met de eisen bedoeld in artikel 18.15, eerste en tweede lid, van de Tw) niet wordt voldaan, is de c-grond destijds in 2003 aan artikel 2.2, vierde lid, van de Tw toegevoegd, teneinde de CSP-er de mogelijkheid te bieden om gebreken te herstellen. De zogenoemde b-grond dateert al uit 1998 en ziet meer op registraties in het algemeen.
8.1 Naar het oordeel van de rechtbank kan dit betoog van eiser niet slagen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat niet is uit te sluiten dat de gekwalificeerde certificaten zijn gecompromitteerd. Voorts bepaalt het vierde lid van artikel 2.2, aanhef en onder b, van de Tw, dat verweerder de registratie beëindigt indien een certificatiedienstverlener activiteiten of diensten verricht in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet. Deze b-grond ziet dus op zowel artikel 18.15 van deze wet als op het Beh en is eveneens bedoeld voor certificatiedienstverleners. De c-grond is destijds met name aan het vierde lid van artikel 2.2 van de Tw toegevoegd in verband met een vrijwillige accreditatieregeling voor de CSP-er ter verbetering van certificatiedienstverlening. Op het moment dat een aangewezen certificatie-instelling twijfelt of een CSP-er aan de eisen van het Beh voldoet en verweerder hiervan in kennis stelt, kan verweerder aan de CSP-er een termijn stellen om een en ander te laten herstellen.
8.2 De rechtbank wijst in dit verband op de wetsgeschiedenis bij artikel 2.2, vierde lid, aanhef en onder c, van de Tw (Kamerstukken II 2000/2001, 27 743, nr. 3, p. 21), waaruit blijkt dat de bevoegdheid van verweerder om een herstelmogelijkheid te bieden uitsluitend bedoeld is voor gevallen waarin geen sprake is van twijfels over de betrouwbaarheid van de gekwalificeerde certificaten:
“Het stellen van een termijn wordt noodzakelijk geacht in verband met de mogelijke niet naleving van bepaalde vereisten die de betrouwbaarheid van een gekwalificeerd certificaat niet direct in twijfel trekken.”
Die twijfels waren er in het onderhavige geval wel. Er is vastgesteld dat bij Diginotar sprake is geweest van een ernstige inbraak en compromittering van de systemen die werden gebruik voor de aanmaak van gekwalificeerde certificaten, waardoor de betrouwbaarheid van de door Diginotar uitgegeven certificaten ter discussie stond. Gezien het feit dat de gevolgen van de compromittering van de servers niet meer ongedaan konden worden gemaakt en er activiteiten dan wel diensten zijn verricht die in strijd zijn met het bepaalde bij of krachtens de Tw, had verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen andere keus dan op grond van artikel 2.2, vierde lid, aanhef en onder b, van de Tw, zonder hersteltermijn, tot beëindiging van de registratie van Diginotar als CSP over te gaan. Dat verweerder, aldus eiser, bij een incident met een hacker bij KPN niet tot prompte beëindiging heeft besloten, ziet op het feit dat er bij verweerder in dat geval geen sprake was van enige twijfel over de betrouwbaarheid van gekwalificeerde certificaten. Die twijfels waren er in dit geval wel.
9. Het betoog van eiser dat verweerder ten onrechte geen belangen heeft afgewogen, kan evenmin slagen. Hoewel artikel 2.2, vierde lid, aanhef en onder b, van de Tw geen ruimte biedt voor een belangenafweging, heeft verweerder zich bij het besluit tot beëindiging van de registratie van Diginotar wel degelijk rekenschap gegeven van de gevolgen die deze beëindiging voor Diginotar zou kunnen hebben. Dit blijkt uit het feit dat verweerder Diginotar niet heeft gedwongen om direct de reeds uitgegeven gekwalificeerde certificaten in te trekken, maar haar daarvoor een termijn van twee weken heeft gegeven.
De niet-ontvankelijkverklaring bij het bestreden besluit dient, zo heeft verweerder ter zitting nader uiteen gezet, in het licht te worden gezien van de discussie die is ontstaan over de begeleidende brief bij het primaire besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder toereikend gemotiveerd dat hij daarmee alleen heeft bedoeld aan te geven dat Diginotar bij de begeleidende brief slechts is gewezen op de wettelijke verplichtingen die volgen uit artikel 2 van het Beh, terwijl er voor verweerder in beginsel geen ruimte is voor enige belangenafweging.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht op grond van artikel 2.2, vierde lid, aanhef en onder b, van de Tw, zonder hersteltermijn, tot beëindiging van de registratie van Diginotar als CSP is overgegaan. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
KLACHT.nl suggereert niet dat ze klachten daadwerkelijk oplost
Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 24 mei 2013, zaaknr. C/16/340095 / KG ZA 13-191 (Corendon tegen Klachtenradar.nl)
Uitspraak ingezonden door Wouter Dammers, ICTRecht.
Klachtenradar exploiteert de website KLACHT.nl. Bedrijven kunnen zich vrijwillig aanmelden en hebben de keuze tussen twee pakketten waarbij zij in ieder geval de status van een klacht kunnen wijzigen in 'in behandeling' of 'opgelost'. Een klager kan tegen elk willekeurig bedrijf een klacht indienen.
Corendon is vanaf november 2009 aangesloten bij de website. Klachtenradar heeft laten weten dat zij niet akkoord is met de wijze waarop de weergegeven oplossing is beschreven en blokkeert (na aankondiging) het bedrijfsaccount. Corendon c.s. sommeert Klachtenradar om te vermelden "Let op! Corendon is niet aangesloten bij klacht.nl en kan uw klacht dan ook niet in behandeling nemen". Corendon c.s. legt aan haar vordering ten grondslag dat door de wijze waarop Klachtenradar haar website inricht en zich presenteert, het publiek misleid wordt.
Klachtenradar suggereert, aldus de voorzieningenrechter, met de aangeboden dienst vervat in de bewoordingen "KLACHT.nl - helpt klachten oplossen" niet dat klachten daadwerkelijk worden opgelost. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Corendon c.s. onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Klachtenradar door middel van de tekst die zij heeft geplaatst op haar website klagers misleidt.
Leestips, rechtsoverwegingen 4.5 - 4.9.
Emerce (Corendon verliest kort geding tegen Klacht.nl (update))
MediaReport (Rechter wijst klacht van Corendon tegen Klacht.nl van de hand)
Oprichting Brainport Centre for Technology & Law en Technology Arbitration Institute
Uitnodiging donderdag 6 juni 2013 - 16:00 - 18:00, DTW-café te Eindhoven.
Uit't persbericht: In Brainport Eindhoven is een nieuw expertisecentrum voor technologie en recht in het leven geroepen. Het centrum is bedoeld als ontmoetingsplaats en verbinding van techniek, innovatie en onderneming met het recht. Ook kan het centrum dienen als spreekbuis om wenselijke wijzigingen in wet- en regelgeving te signaleren richting de overheid.
(...)
Daarnaast wordt in de loop van dit jaar een arbitrageinstituut opgezet onder de naam Brainport Technology Arbitration Institute. De doelstelling van dat instituut is om ter zake kundig te voorzien in bemiddeling en arbitrage in technologiegeschillen.
Maak kennis met dit nieuwe platform waar technologie en recht samenkomen en waar uitwisseling van kennis leidt tot het faciliteren van innovatieve ontwikkelingen. En hoor tevens de aanpak om te komen tot een arbitrageinstituut voor technologiegeschillen.
Donderdag 6 juni 2013 16.00-18.00 uur
DtW café (Schellensfabriek), Vestdijk 280, Eindhoven
Voor het programma en aanmelden: www.brainporttechlaw.nl
Leverancier niet gehouden tot het herstel van gebreken
Rechtbank Overijssel 4 april 2013, KG ZA 13-11 (afnemer C. B.V. tegen leverancier N. B.V.)
Uitspraak en samenvatting ingezonden door Mirjam Elferink en Martijn Kortier, KienhuisHoving Advocaten en Notarissen.
Software. Nakoming. Overeenkomst van opdracht. Softwareleverancier N. is niet gehouden tot nakoming van de overeenkomst middels herstel van de door haar afnemer gestelde gebreken, nu partijen daartoe geen duidelijke afspraken hadden gemaakt.
Vordering tot nakoming afgewezen nu toewijzing zou leiden tot executieproblemen. Het is niet duidelijk tot welke verplichtingen N. zich heeft verbonden waardoor de vraag of zij gehouden is de door C. gestelde gebreken te herstellen, niet kan worden beantwoord. De vorderingen worden door de voorzieningenrechter afgewezen.
5.8. Gelet op de gemotiveerde stellingen die partijen over en weer hebben aangevoerd en de ter ondersteuning daarvan overlegde stukken, kan niet zonder nadere instructie - waarvoor in dit kort geding geen plaats is - worden vastgesteld welke lezing de juiste is en kan dus ook geen zinvolle prognose worden gegeven hoe de bodemrechter zal beslissen.
5.9. Nu derhalve in deze procedure niet kan worden vastgesteld wat partijen onderling exact zijn overeengekomen, kan evenmin worden vastgesteld welke concrete en specifieke verplichtingen daaruit voor N. voortvloeien. De vraag of N. gehouden is tot het herstel c.q. het oplossen van de door C. gestelde gebreken kan derhalve - bij deze stand van zaken - in de onderhavige procedure niet worden beantwoord.
5.10. Het is, tot slot, aan C. , als eisende partij in dit kort geding, om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen die haar vordering voldoende aannemelijk maken, waarbij zij de stellingen van N. die een deugdelijke betwisting opleveren pareert. Daarin is ze met haar stelingen niet geslaagd.