Prejudiciële vraag aan HR: Is telefoonabonnement is een consumentenkrediet
Ktr. Rechtbank Den Haag 13 juni 2013, LJN CA3529 (Lindorff Purchase B.V. tegen gedaagde)
Prejudiciële vraag aan de Hoge Raad ex art 392 RV of telefoonabonnementen zijn te kwalificeren als consumentenkrediet als bedoeld in de WcK, dan wel titel 2A van boek 7 BW, dan wel koop op afbetaling als in artikel 7A:1576 e.v. BW.
Gedaagde heeft in een belwinkel een overeenkomst gesloten met KPN, op of omstreeks dezelfde dag heeft gedaagde nog zes andere telefoonabonnementen in andere belwinkels afgesloten. Gedaagde (19 jaar) lijdt aan het syndroom van Albright, de moeder heeft aangifte gedaan van chantage en afpersing. Gedaagde heeft vernietiging van de overeenkomsten ingeroepen, omdat deze niet voldoen aan de Wet Consumentenkrediet (WCk).
In citaten:
2.18 Lindorff Purchase ontkent ten stelligste dat de onderhavige overeenkomst te kwalificeren zou zijn als koop op afbetaling. Zoals hierboven gesteld ziet de overeenkomst op verlening van toegang tot het mobiele telecommunicatienetwerk van KPN en niet op de koop en verkoop van een mobiel toestel. Dat [gedaagde] bij deze overeenkomst om niet een mobiel toestel ter beschikking gesteld heeft gekregen, doet hier niets aan af. Het geleverde toestel stelt [gedaagde] louter in de gelegenheid om gebruik te kunnen maken van het mobiele telecommunicatienetwerk. Indien [gedaagde] slechts een mobiel toestel had willen afnemen had zij zich kunnen wenden tot de bekende webwinkels en/of thuiswinkels, welke winkels losse toestellen ter beschikking stellen, ook op afbetaling.4.1 De kantonrechter constateert, dat het debat tussen partijen inmiddels is toegespitst op de vraag of op de onderhavige overeenkomsten al dan niet de Wck. - zoals die ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten van toepassing was - van toepassing is, dan wel of deze overeenkomsten zijn te kwalificeren als koop op afbetaling als bedoeld in artikel 7A: 1576 e.v. BW.
4.4 [gedaagde] is voorts van mening dat het antwoord op de kwalificatievraag van belang is voor de beslechting van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, waarin dezelfde vraag zich voordoet. [gedaagde] heeft de kantonrechter verzocht om ingevolge artikel 392 Rv. een rechtsvraag te stellen aan de Hoge Raad betreffende de kwalificatie van de mobiele telefoonabonnementen, waarbij tegen betaling in termijnen een mobiele telefoon wordt verstrekt.
4.5 [gedaagde] legt aan dat verzoek onder meer het volgende ten grondslag.
Momenteel staat de gemachtigde van [gedaagde] ongeveer 125 jongeren bij die een geschil hebben met de telecomproviders (KPN, Hi, Tele2, Telfort, Vodafone, T-Mobile). Vroeg of laat worden deze cliënten door de telecomproviders of hun rechtsopvolgers gedagvaard voor de verschillende rechtbanken in Nederland. In vrijwel alle procedures zal de kwalificatievraag centraal staan. Het gaat in potentie om 750 rechtszaken bij rechtbanken verspreid over heel Nederland. Iedere maand komen er meer zaken bij. Als de Hoge Raad duidelijkheid verschaft over de kwalificatievraag, dan zal er - ongeacht de uitkomst - voor alle betrokken partijen geen aanleiding meer bestaan om hierover nog langer te procederen. Partijen zullen het geschil over schulden aan telecomproviders eerder regelen buiten de rechtbank om. Het positieve gevolg is rechtszekerheid, minder belasting van het rechtsapparaat en (mogelijk) een betere informatievoorziening aan de consument die een telefoonabonnement afsluit.
Ook [gedaagde] heeft belang bij het verzoek ex 392 Rv. Er staan nog verschillende abonnementen op haar naam waarover de rechter zich niet heeft uitgesproken. Zij heeft er geen belang bij om voor ieder abonnement opnieuw gedagvaard te worden. Een antwoord op de kwalificatievraag geeft niet alleen haar, maar ook de incassobureaus die wat van haar te vorderen menen te hebben, meer duidelijkheid over haar positie.
4.6 Lindorff Purchase heeft ter zake opgemerkt, dat de gemachtigde van [gedaagde] de enige is die de onderhavige rechtsvraag bij herhaling naar voren brengt. De gemachtigde van [gedaagde] behandelt geen "talloze" telefoonzaken.
4.11 De kantonrechter is al met al van oordeel dat de hier bedoelde vraag ex artikel 392 Rv. ter beantwoording aan de Hoge Raad dient te worden voorgelegd. Het betreft de vraag of telefoonabonnementen, waarbij een ("gratis") telefoon aan de consument ter beschikking wordt gesteld, zijn te kwalificeren als een consumentenkrediet als bedoeld in de Wck. (tot 25 mei 2011) dan wel als bedoeld in titel 2A van boek 7 BW (vanaf 25 mei 2011), ofwel dat dergelijke overeenkomsten zijn te kwalificeren als koop op afbetaling als bedoeld in artikel 7A: 1576 e.v. BW. Daarbij merkt de kantonrechter op dat kennelijk in veel zaken onduidelijk is of en zo ja welk bedrag voor de "gratis" telefoon in rekening wordt gebracht in de maandelijks te betalen termijnen. Zo is in het onderhavige abonnement voor telefoonnummer [mobiel] niet vermeld welke kosten daarvoor eventueel in rekening worden gebracht. Voor het andere abonnement, waarvoor geen schriftelijk contract voorhanden is, geldt dat evenzo.
CBP: Zorginstellingen onzorgvuldig met medische gegevens
Uit't persbericht: Zorginstellingen treffen onvoldoende maatregelen om ervoor te zorgen dat uitsluitend bevoegde medewerkers van ziekenhuizen, GGZ-instellingen of huisartsenposten toegang hebben tot digitale patiëntendossiers en andere medewerkers dus niet. Dit concludeert het College bescherming persoonsgegevens (CBP) na onderzoek bij negen zorginstellingen. Die instellingen gaan onzorgvuldig om met de medische gegevens van hun patiënten en overtreden zo de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Medewerkers van een zorginstelling mogen alleen dán toegang krijgen tot patiëntgegevens als zij een behandelrelatie met de betreffende patiënt hebben of als de toegang noodzakelijk is voor de beheersmatige afwikkeling van de behandeling. Het CBP gaat er op basis van het onderzoek, nieuwe signalen en gesprekken met koepelorganisaties van uit dat de aangetroffen situatie op grote schaal voorkomt in de zorgsector. “De patiënt moet kunnen rekenen op én een goede medische behandeling én zorgvuldige omgang met zijn persoonlijke gegevens”, aldus Wilbert Tomesen, collegelid van het CBP.
Lees het rapport `Toegang tot digitale patiëntendossiers binnen zorginstellingen'
Onderzoek-update identiteitsfraude
Brief van de minister betreffende Informatie- en communicatietechnologie (ICT), Kamerstukken II, 2012/13, 26 643, nr. 281.
De minister: Het voorliggende onderzoek geeft veel waardevolle informatie over de omvang, en toename van het maatschappelijke probleem identiteitsfraude. Het beeld is echter niet compleet. Dat burgers in sommige gevallen geen schade ondervinden van identiteitsfraude wil bijvoorbeeld niet zeggen dat er geen schade is. De schade kan ook bij andere (private) partijen liggen.
Om een scherp en coherent beeld te vormen van de aard en omvang van identiteitsfraude, richt ik een integrale monitor identiteit in. Met deze monitor wordt inzicht gecreëerd in het brede domein van identiteitsmanagement. Identiteitsfraude zal hier een prominente positie bij innemen, naast volumegegevens, kwaliteitsgegevens en informatie over de diverse identiteitsketens. De monitor zal een rijksbrede scope hanteren. Het streven is eind 2013 een eerste versie van de monitor uitgevoerd te hebben en van hieruit deze verder te ontwikkelen en de registratie te verbeteren.
Het rapport: PwC, 2013-Update onderzoek 'Omvang van identiteitsfraude en maatschappelijke schade in Nederland'
Prejudiciële vragen: Is een camera op gezinswoning verwerking persoonsgegevens
Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 20 maart 201, zaak C-212/13 (Rynes) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door Nejvyšší správní soud, Tsjechische Republiek.
Verzoeker laat een beveiligingsfirma een camerasysteem monteren op de woning die in eigendom is van zijn echtgenote nadat diverse malen onbekenden (die nooit zijn opgespoord) het huis hadden aangevallen en beschadigd. De woning wordt alleen door verzoeker en zijn gezin gebruikt. De opnamen zijn alleen beschikbaar op een harde schijf die continue overschreven wordt (doorlopende lus) en de beelden zijn niet direkt op beeldscherm te bekijken. Alleen verzoeker heeft toegang tot het systeem.
In een oktobernacht wordt opnieuw een aanval uitgevoerd met een katapult. Twee verdachten worden door de camerabeelden geïdentificeerd. Eén van de verdachten brengt de vraag op of verzoeker toestemming heeft om een camerasysteem in werking te hebben, en stelt inbreuk op de Tsjechische ‘wet inzake bescherming persoonsgegevens’.
De Tsjechische autoriteit beschikken in augustus 2008 dat verzoeker inbreuk heeft gemaakt op genoemde wet, met name omdat de camerabeelden een deel van de openbare weg beslaan. Personen die zich in de openbare ruimte begeven is geen toestemming gevraagd voor de opnamen en zij zijn ook niet op de hoogte dat er opnames gemaakt worden. Verzoeker krijgt een geldboete opgelegd.
Zijn bezwaar wordt afgewezen waarna verzoeker in beroep gaat dat ook wordt afgewezen. In hoger beroep overweegt het Hof dat de opname niet enkel was bedoeld voor persoonlijk gebruik door verzoeker, maar tevens was bedoeld om aan de politie te worden overhandigd en vervolgens in strafprocedures te worden gebruikt. Verzoeker gaat in cassatie en hekelt met name de inconsistente toepassing en uitlegging van het in de wet opgenomen begrip “het verwerken van persoonsgegevens voor eigen gebruik”.
Omdat een exacte juridische definitie van het begrip “met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden” in het EU-recht ontbreekt stelt de verwijzende Tsjechische rechter het HvJ EU daarom de volgende vraag:
“Kan de werking van een camerasysteem dat is gemonteerd op een gezinswoning, met als doel de bescherming van eigendom, gezondheid en leven van de eigenaars van het huis, worden aangemerkt als het verwerken van persoonsgegevens „die door een natuurlijk persoon in activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden wordt verricht” in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 95/46/EG (Pb L 281 van 23.11.1995, blz. 31), ofschoon dit systeem ook een openbare ruimte in beeld brengt?”
Personalia: Bestuur Nederland ICT benoemt interim-directeur
Uit't persbericht: Het bestuur van Nederland ICT heeft met ingang van heden mr. Peter van Schelven benoemd tot interim-directeur. Algemeen directeur mr. Sylvia Roelofs is wegens ziekte afwezig. Peter van Schelven is sinds 1999 werkzaam bij Nederland ICT als juridisch adviseur.
Sexfilmpje via whatsapp geldt niet als openbaar
Rechtbank Overijssel 25 april 2013, LJN BZ8542 (Sexfilmpje via WhatsApp)
Smaadschrift. Belediging. In het openbaar bij afbeelding.
Rechtspraak.nl: De rechtbank Overijssel heeft een 21-jarige man vrijgesproken die er van werd verdacht een filmpje te hebben verspreid via social media zonder toestemming van zijn toenmalige vriendin. In het filmpje zijn het slachtoffer en de verdachte te zien terwijl zij seksuele handelingen verrichten. Verdachte heeft een filmpje met beelden van seksuele handelingen van het slachtoffer naar één andere persoon gestuurd. Daarna is het filmpje onder verschillende personen en in brede kring verspreid. Dat haar door dit alles leed is aangedaan, is duidelijk. De vraag is echter of dit verdachte strafrechtelijk te verwijten is op basis van wat hem in deze zaak wordt tenlastegelegd. Naar het oordeel van de politierechter is dat niet het geval. Verdachte heeft het filmpje maar aan één persoon gestuurd met de bedoeling dat het niet verder zou worden verspreid. De politierechter acht daarom niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er kortweg op neer dat verdachte
primair: smaadschrift heeft gepleegd met als slachtoffer [slachtoffer]
subsidiair: [slachtoffer] heeft beledigd,
primair en subsidiair door een filmpje, waarop seksuele gedragingen van [slachtoffer] te zien zijn, met een bericht via ‘WhatsApp’ ten toon te stellen, te verspreiden of naar derden te versturen.5.4 De conclusie
Samenvattend overweegt de politierechter het volgende. Verdachte heeft een filmpje met beelden van seksuele handelingen van het slachtoffer naar één andere persoon gestuurd. Daarna is het filmpje onder verschillende personen en in brede kring verspreid. Dat haar door dit alles leed is aangedaan, is duidelijk. De vraag is echter of dit verdachte strafrechtelijk te verwijten is op basis van wat hem in deze zaak wordt tenlastegelegd. Naar het oordeel van de politierechter is dat niet het geval. Verdachte heeft het filmpje maar aan één persoon gestuurd met de bedoeling dat het niet verder zou worden verspreid. De politierechter acht daarom niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Op andere blogs:
Ius Mentis (Seksfilmpje versturen via WhatsApp is geen smaad of belediging)
Slamming onvoldoende aannemelijk
Vzr. Rechtbank Den Haag 28 februari 2013, LJN CA2672 (Tele2 c.s tegen KPN)
Rechtspraak.nl: Kort geding tussen twee aanbieders van telefoniediensten over de vraag of gedaagde een onrechtmatig en misleidend aanbod heeft gedaan aan CPS-klanten, die een aansluiting bij gedaagde hebben, maar het uitgaande telefoonverkeer via eiseres laten lopen. De vorderingen die onder meer zien op een verbod om klanten om te schakelen en een gebod om het aanbod in te trekken en te rectificeren worden afgewezen. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat gedaagde zich schuldig wil en zal maken aan slamming. Verder heeft gedaagde met de tekst van het aanbod wel de nodige verwarring veroorzaakt, maar zij heeft met een aantal acties daarna alsnog de gewenste duidelijkheid gegeven. Het uitgangspunt dat aan de vorderingen ten grondslag ligt, te weten dat gedaagde met haar aanbod een onrechtmatig handelen beoogde, dat zij de CPS-klanten heeft misleid met hetgeen zij heeft gemeld en dat dit door haar niet voldoende is of zal worden rechtgezet, wordt dan ook niet gevolgd.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Centraal in het geschil van partijen staan de vragen wat KPN met haar mailing heeft beoogd en of de betreffende bedoeling van KPN duidelijk is voor de CPS-klanten van Tele2 c.s. Partijen hebben hierover een ander standpunt ingenomen en dit zal als eerste worden beoordeeld.
3.7. Concluderend overweegt de voorzieningenrechter dat alle vorderingen zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat KPN met haar aanbod een onrechtmatig handelen beoogde, dat zij de CPS-klanten heeft misleid met hetgeen zij over de actie in de brief en in telefoongesprekken heeft gemeld en dat dit door haar niet voldoende is of zal worden rechtgezet. Dit uitgangspunt kan gezien al het vorenstaande echter niet worden gevolgd, zodat de grondslag aan alle vorderingen is komen te vervallen. De vorderingen zullen dus worden afgewezen.
Vervolg op 'Bewijsrisico realiseert zich door niet te verschijnen'
In navolging van IT 962.
2.1 In het arrest van 27 november 2012 heeft het hof geoordeeld (rechtsoverweging 9.9) dat op [appellant] de bewijslast rust van zijn stelling dat partijen op 18 augustus 2009 hebben afgesproken dat de (ICT Dienstverlenings)overeenkomst is beëindigd en dat de factuur van Linkit over 2009 is komen te vervallen, nu hij zich op de rechtsgevolgen van die afspraken beroept.
2.2 Het verzet van [appellant] richt zich tegen de toewijzing van de door Linkit gevorderde jaarlijkse vergoeding over 2009 en 2010. [appellant] handhaaft zijn stelling dat partijen op 18 augustus 2009 hebben afgesproken dat de overeenkomst is beëindigd en dat de factuur over 2009 zou komen te vervallen en heeft thans aangeboden deze afspraken te bewijzen. Het hof zal dit bewijsaanbod honoreren en [appellant] in de gelegenheid stellen bewijs te leveren van die afspraken.
3. De beslissing
Het gerechtshof:draagt [appellant] op te bewijzen dat partijen op 18 augustus 2009 hebben afgesproken dat de overeenkomst is beëindigd en dat de factuur over 2009 zou komen te vervallen;
bepaalt dat, indien [appellant] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. R.A. van der Pol, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [appellant] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum van dinsdag 18 juni 2013, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;
bepaalt dat [appellant] overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
verstaat dat de advocaat van [appellant] uiterlijk twee weken voor de verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van Linkit alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk één week voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen;
houdt iedere verdere uitspraak aan.
Wettelijke verplichting tot geheimhouding op zichzelf niet voldoende
Vzr. Rechtbank Rotterdam 5 februari 2013, LJN CA1942 (Agens de werkende kracht B.V. tegen G4S Fire & Safety B.V)
Artikel 843A Rv, gewichtige redenen, het recht op bescherming van persoonsgegevens betreft geen absoluut recht zodat niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat de geheimhoudingsplicht ex artikel 12 Wpb een gewichtige reden oplevert.
Agens vordert G4S te gebieden om binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis afschriften van alle bescheiden, zowel in digitale als in schriftelijke vorm, die zij in haar bezit heeft aan Agens te verstrekken, althans op een door de voorzieningenrechter te bepalen wijze inzage in de bescheiden te verschaffen. G4S maakt bezwaar tegen afgifte van voorbedoelde medische stukken. G4S wordt bevolen om enkele bescheiden zowel in digitale als in schriftelijke vorm te verstrekken aan Agens.
4.17. De onder ii. (het oordeel van de bedrijfsarts, als hiervoor bedoeld onder 4.5.), ix., x., xi. en xii. gevorderde bescheiden betreffen medische stukken, althans stukken die medisch gerelateerd zijn, die G4S als voormalig werkgever van [A] onder zich houdt. Met betrekking tot deze bescheiden wordt het volgende overwogen.
4.18. G4S maakt bezwaar tegen afgifte van voorbedoelde medische stukken. Zij voert daartoe aan dat niet zij, maar de verzuimcoördinator en/of de bedrijfsarts van G4S over de stukken beschikt en dat zij deze stukken op grond van het medisch geheim en de Wet bescherming persoonsgegevens niet aan derden mag verstrekken. De voorzieningenrechter begrijpt het verweer van G4S zo dat G4S kennelijk een beroep doet op een beperking van de exhibitieplicht op grond van gewichtige redenen als bepaald in artikel 843a lid 4 Rv. Gewichtige redenen kunnen een weigering van een partij om aan de verplichting te voldoen rechtvaardigen.
4.19. De Wet bescherming persoonsgegevens (“Wbp”) heeft geen exclusieve werking. Het recht op bescherming van persoonsgegevens betreft geen absoluut recht, zodat niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat de geheimhoudingsplicht ex artikel 12 Wbp een gewichtige reden in de zin van artikel 843a lid 4 Rv oplevert. De Wpb staat derhalve op zichzelf niet in de weg aan een beroep op artikel 843a Rv.
Bovendien is het bestaan van een wettelijke verplichting tot geheimhouding op zichzelf niet voldoende een weigering om aan de verplichting tot het verstrekken van inlichtingen te voldoen, te rechtvaardigen. Van gewichtige redenen kan slechts sprake kan zijn indien in de concrete omstandigheden van het geval de belangen waarop de geheimhoudingsplicht zich richt, zwaarder wegen dan het zwaarwegende maatschappelijk belang dat in rechte de waarheid aan het licht komt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter,
5.1. veroordeelt G4S om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis aan Agens te verstrekken, voor zover mogelijk zowel in digitale als in schriftelijke vorm:
1. de op de arbeidsovereenkomst van [A] betrekking hebbende arbeidsvoorwaardelijke regelingen, waaronder begrepen een arbeidsvoorwaardenreglement, personeelshandboek en/of collectieve arbeidsovereenkomst, voor zover zij deze in haar bezit heeft/kan krijgen;
2. de in de aanvraag voor een ontslagvergunning d.d. 25 juni 2009 vermelde “diverse correspondentie” en “diverse gespreksverslagen”;
3. alle salarisspecificaties die G4S aan [A] gedurende zijn dienstverband, en eventueel nadien, heeft verstrekt;
4. de eindafrekening die G4S aan [A] heeft verstrekt;
5. de pensioenregeling die op [A] van toepassing was;
Beloning groepstraining vastgesteld door rechter
Overeenkomst van opdracht. Redelijke vergoeding aan opdrachtnemer toegekend op basis van artikel 7:405 BW.
8.2. [appellante] heeft zich in haar akte na tussenarrest bereid verklaard om een vergoeding te betalen voor de door ICT-Coach in de persoon van [trainer van ICT Coach] gegeven groepstraining, maar zij acht het aantal ter zake van deze training (in de urenspecificatie van ICT-Coach, productie 8 bij de memorie van grieven) opgevoerde uren, te weten in totaal 30,25 uren, veel te hoog. [appellante] wijst erop dat de training 4 uur heeft geduurd en zij acht een voorbereidingstijd van 2 uur redelijk, zodat – uitgaande van het door ICT-Coach zelf opgegeven tarief van € 75,- per uur – een bedrag van 6 x € 75,- = € 450,- zou kunnen worden toegewezen.
8.4. Dat [appellante] zich jegens ICT-Coach verbonden zou hebben voor die groepstraining een bedrag van € 2.250,- met reiskosten en btw te voldoen, valt naar het oordeel van het hof niet te lezen in de e-mail van [appellante] d.d. 14 januari 2011 (productie 7 bij de inleidende dagvaarding). Nu enige andere onderbouwing ontbreekt, kan deze stelling van ICT-Coach niet worden aanvaard.
Hetzelfde geldt voor de - door [appellante] betwiste - stelling van ICT-Coach dat partijen het erover eens waren dat ICT-Coach haar werkzaamheden aan [appellante] zou kunnen declareren op basis van de offerte van 5 oktober 2010 (productie 14 bij memorie van antwoord).
8.5. Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof, met toepassing van artikel 7:405 BW, een beloning vaststellen voor de door ICT-Coach gegeven groepstraining op 7 september 2010.
Het hof begrijpt dat partijen het erover eens zijn dat een tarief van € 75,- per uur exclusief btw voor de werkzaamheden van [trainer van ICT Coach] redelijk is. Het hof zal hiervan uitgaan.
Volgens de urenspecificatie van ICT-Coach (productie 8 memorie van grieven) zou [trainer van ICT Coach] aan de groepstraining 30,25 uren besteed hebben. [appellante] acht dit aantal uren buitenproportioneel aangezien de training zelf maar 4 uren heeft geduurd.
Het hof zal, gelet op het over en weer gestelde, de beloning voor de door ICT-Coach gegeven groepstraining ex aequo et bono vaststellen op 15 uren x € 75,- , te vermeerderen met € 150,- reiskosten en btw. Het hof neemt hierbij in overweging dat – kennelijk – de groepstraining nieuw was opgezet hetgeen extra uren aan voorbereiding zal hebben gevergd; tevens acht het hof het aannemelijk dat ook de leidinggevende van [trainer van ICT Coach], [leidinggevende van trainer van ICT Coach], de nodige uren aan de voorbereiding zal hebben besteed.
9. De uitspraak
Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep;