Moest IT-dienstverlener bruikbare back-up van huisartsenpraktijk maken voor installatie?
Rechtbank Limburg 11 januari 2017, IT 2205; LS&R 1414 ;ECLI:NL:RBLIM:2017:90 (back up huisartsenpraktijk) IT-dienstverlening. Na niet-volledige installatie van een update en terugzetten back-up, zijn alle gegevens huisartsenpraktijk verloren gegaan. Dagelijkse back-ups op externe schijven bleken onbruikbaar. Geen verplichting voor IT-dienstverlener om ervoor te zorgen of te controleren dat bruikbare back-ups werden gemaakt. IT-dienstverlener moest wel back-up maken vóór installatie van de update. Vraag of deze back-up (ook) onbruikbaar zou zijn geweest en of IT-dienstverlener fout heeft gemaakt bij terugzetten back-up door verwijderen map en/of door de back-up niet te controleren. Partijen krijgen de gelegenheid zich hierover nader uit te laten.
Advocatenkantoor Leeway meldt zich aan het Intellectueel Eigendom-front
Snelle technologische verandering stelt grote merken voor nieuwe uitdagingen op het gebied van intellectuele eigendom. Vanuit dit perspectief is Leeway opgericht, dat deze week haar deuren opent in Amsterdam. Het kantoor begeleidt binnen- en buitenlandse ondernemingen in de gehele IE-levenscyclus van een product: van creatie en exploitatie tot handhaving, in een snel veranderend (digitaal) speelveld.
AP: 1 jaar meldplicht datalekken: facts & figures 2016
In de periode 1 januari tot en met 15 december 2016 zijn bijna 5500 datalekken gemeld aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Een overzicht van feiten en cijfers. Regelmatig voorkomende datalekken
• Een klant ziet in een klantportaal de gegevens van iemand anders.
• Iemand raakt een USB-stick of andere gegevensdrager kwijt waarop persoonsgegevens staan. De persoonsgegevens zijn dan vaak niet versleuteld.
• Een laptop of smartphone waar persoonsgegevens op s taan wordt gestolen.
• Een poststuk met persoonsgegevens komt niet aan bij de ontvanger of komt geopend terug.
• Een e-mail met persoonsgegevens komt bij de verkeer de ontvanger terecht.
Met doorlopen van online bestelproces voor tickets is overeenkomst tot stand gekomen
Ktr. Rechtbank Amsterdam 22 december 2016, IT 2201; ECLI:NL:RBAMS:2016:9036 (Tickets4U tegen gedaagde) E-Commerce. Gedaagde heeft het bestelproces voor vier tickets voor Amsterdam Open Air (editie 2013) doorlopen. Een koper van online tickets dient de volledige koopprijs te voldoen als de verkoper kan aantonen dat de koper het hele bestelproces heeft voltooid en de bestelling heeft afgerond. De kantonrechter is van oordeel dat de verkorte verjaringstermijn van twee jaar van toepassing is. Dat de verkoper stelt dat er geen sprake is van consumentenkoop nu zij een vordering instelt ter zake van schadevergoeding in plaats van nakoming maakt niet dat aan de koper een langere verjaringstermijn tegengeworpen kan worden, nu deze vordering op dezelfde feitelijke grondslag wordt gebaseerd als waarop ook een vordering tot nakoming gestoeld had kunnen zijn.
Expertise radioloog tussen verzekeraar en gynaecoloog niet op te roepen via 35 Wbp door patiënt
Rechtbank Gelderland 1 november 2016, IT 2200; LS&R 1407; ECLI:NL:RBGEL:2016:6691 (moeder tegen Veduma Medisch Adviseurs) Wet bescherming persoonsgegevens. Beroepsaansprakelijkheid arts. Moeder is via een keizersnede bevallen, bij haar kind is een hoge dwarslaesie geconstateerd en verwijt onzorgvuldige behandeling. Op voet van 834a Rv heeft niet op voet van 834a Rv recht op afgifte van een door de aansprakelijkheidsverzekeraar en de gyneacoloog ingewonnen expertise van een radioloog. Het advies van medisch adviseur van de aansprakelijkheidsverzekeraar van de arts tegen wie de verzoeker procedeert, wordt op voet van artikel 35 lid 2 Wbp wordt gevraagd mededeling te doen. De reikwijdte van het inzagerecht is beperkt tot feitelijke persoonsgegevens van eiseres, niet (ook) op de medische analyse. Maar ook indien het informatierecht zich wel zou uitstrekken over de hiervoor bedoelde medische analyse is Veduma niet gehouden daarvan mededeling te doen aan [eiseres]. Deze gynaecoloog en de Stichting, als procespartijen, hebben het recht zich vrijelijk en in beslotenheid op hun positie te beraden. Het aannemen van een verplichting tot openbaarmaking van een analyse van die positie door derden aan de wederpartij in de gerechtelijke procedure zou dit recht op onaanvaardbare wijze aantasten. Ex art. 43 aanhef en onder e Wbp is Veduma genoopt haar medische analyse aan [eiseres] te onthouden. Verzoek afgewezen.
Bijdrage ingezonden door Hendrik Struik, CMS.
Blijvende onmogelijkheid: nu het complete arrest Waterdrinker/SAP
Van het interessante arrest Hof Amsterdam 14 februari 2012 (Waterdrinker/SAP) is als IT 688 een klein uittreksel gepubliceerd. Onlanks vroeg ik bij het Hof Amsterdam een afschrift op van het arrest, dat aanzienlijk meer boeiends blijkt te bevatten dan alleen de overweging over blijvende onmogelijkheid. Ook bleek mij dat de zaak na nog een tussenarrest (minder inhoudelijk, maar wèl compleet gepubliceerd als IT 903) tussen partijen is geschikt, reden waarom de advocaten wellicht het eerste arrest niet meer voor publicatie hebben aangereikt. Hierbij alsnog de complete tekst.
Het arrest van 14 februari 2012 is interessant vanwege o.a. de volgende onderwerpen:
- de betekenis van een beoogde/besproken “go live” datum voor de opeisbaarheid van de prestatie van leverancier;
- de vraag hoe vorderingen wegens wanprestatie moeten worden beoordeeld die vóór dat moment van opeisbaarheid worden ingesteld;
- invulling van de eisen van het daarvoor bepalende art. 6:80 BW;
- de vraag wanneer men “uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming zal tekortschieten”, zowel voor art. 6:80 lid 1(b) als voor art. 6:83(c);
- invulling van de eis ‘onmogelijkheid van nakoming’ in de omstandigheden van deze zaak, namelijk of met de basisstructuur van de door SAP ontwikkelde software “in het geheel geen werkbaar systeem voor de bedrijfsvoering van Waterdrinker” valt te bereiken;
- onderscheid tussen onmogelijkheid t.a.v. de (hoofd)verplichting en t.a.v. herstel van een andere fout (r.o. 3.3 en 3.14);
- aansprakelijkheidsplafond van tweemaal de “projectprijs” en strenge beoordeling (tussen professionele partijen) van stelling dat beroep daarop ’naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’ zou zijn.
Ik weersta de verleiding om het arrest hier verder te bespreken. Maar voor de lezer met belangstelling voor conflicten over IT-contracten spreekt het arrest geheel voor zichzelf. Compulsive reading!
Schoonheidssalon vordert verwijdering persoonsgegevens in incidentenregister verzekeringsfraude
Rechtbank Gelderland 19 oktober 2016, IT 2194; LS&R 1405; ECLI:NL:RBGEL:2016:6690 (schoonheidssalon tegen VGZ) Onrechtmatige daad. VGZ aan de schoonheidssalon ter attentie van [eiseres] dat zij zich op het standpunt stelt dat de schoonheidssalon nota’s valselijk achteraf heeft opgesteld over de jaren 2010, 2011 en 2012, teneinde verzekerden bij VGZ vergoedingen te laten ontvangen waarop geen recht bestaat. De schoonheidssalon vordert ongedaanmaken an registratie van persoonsgegevens in het incidentenregister Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit en ANBOS wegens verdenking betrokkenheid bij fraude. Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI); 8Wbp; 16Wbp. Zaak komt weer op de rol voor akte over hetgeen in 4.12 vermeld.
Bijdrage ingezonden door Sylvia Huydecoper, Nederland ICT.
Wetsvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens op losse schroeven door uitspraak Hof van Justitie?
Overheden kunnen aanbieders van elektronische communicatiediensten geen algemene verplichting tot het bewaren van (verkeers)gegevens opleggen. Deze uitspraak heeft het Europese Hof van Justitie [IT2194; IEFbe 2037, persbericht] op de kortste dag van het jaar gedaan. Het Europees recht verzet zich tegen een algemene en ongedifferentieerde bewaring van verkeersgegevens en locatiegegevens. Preventief gegevens van iedereen opslaan mag dus niet. Lidstaten mogen wel wetgeving maken waarbij preventief voorzien wordt in gerichte bewaring van gegevens ter bestrijding van criminaliteit. Gegevens verzamelen mag dus pas als er een vorm van verdenking is tegen een persoon. Als er gegevens bewaard worden, moet dat tot het strikt noodzakelijke minimum in een democratische rechtstaat beperkt worden.
Nieuwsbrief SGOA Signaal
In deze editie van de SGOA Signaal nieuwsbrief aandacht voor het volgende:
- Nieuw: SGOA Rapid Conflict Resolution
- SGOA Hans Frankenprijs 2016 voor de tweede keer uitgereikt
- Verslag SGOA Academy: lessen uit recente jurisprudentie
- ‘Digitaal recht voor IT-professionals’: unieke bundel met juridische issues voor juristen en niet-juristen
- Geen agentuurovereenkomst SURFmarket voor de antiplagiaatsoftwarelicentie
- Geen maatschap ontstaan door samenwerking bij bitcoinbetaalplatform, geen beheersregeling als bestaan gemeenschap nog niet zeker is
HvJ EU: compensatie kosten radiodiensten voor veiligheidsdiensten
HvJ EU 21 december 2016, IT 2195; LS&R 1406; ECLI:EU:C:2016:974; C-222/13 (TDC) Telecom. De zaak betreft de compensatie voor kosten van spoed- en veiligheidsdiensten (radiodiensten). De universeledienstrichtlijn staat een nationale regeling in de weg die voorziet in een compensatiemechanisme wanneer winst van die diensten hoger is dan verlies van aanvullende verplichte diensten. HvJ EU:
De bepalingen van [universeledienstrichtlijn], meer bepaald artikel 32 van deze laatste, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling die voorziet in een compensatiemechanisme voor het verrichten van aanvullende verplichte diensten op grond waarvan een onderneming geen aanspraak kan maken op vergoeding door de lidstaat van de nettokosten van het verrichten van een aanvullende verplichte dienst, wanneer de winst die die onderneming heeft behaald met het verrichten van andere onder haar universeledienstverplichtingen vallende diensten hoger is dan het aan het verrichten van die aanvullende verplichte dienst verbonden verlies.Richtlijn 2002/22 moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een onderneming die als verrichter van aanvullende verplichte diensten is aangewezen, slechts aanspraak kan maken op vergoeding door de lidstaat van de nettokosten van het verrichten van die diensten indien die kosten voor die onderneming een onredelijke last vormen.
Richtlijn 2002/22 moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan de nettokosten die voor een aangewezen onderneming aan een universeledienstverplichting verbonden zijn, moeten worden berekend als zijnde het verschil tussen alle inkomsten en alle kosten die verband houden met de verrichting van de betrokken dienst, daaronder begrepen de inkomsten en de kosten die de onderneming ook zonder universeledienstverrichter te zijn zou hebben gehad.
In omstandigheden als in het hoofdgeding is het feit dat de met een aanvullende verplichte dienst in de zin van artikel 32 van de universeledienstrichtlijn belaste onderneming die dienst niet alleen op het grondgebied van Denemarken, maar ook op dat van Groenland verricht, niet van invloed op de uitlegging van de bepalingen van die richtlijn.
Artikel 32 van richtlijn 2002/22 moet aldus worden uitgelegd dat het rechtstreekse werking heeft voor zover het de lidstaten verbiedt, de onderneming die met het verrichten van een aanvullende verplichte dienst is belast de met die dienst verbonden kosten geheel of ten dele te laten dragen.Het loyaliteits-, het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan de met een universele dienst belaste onderneming aanvragen voor vergoeding voor het verlies over het voorgaande boekjaar moet indienen binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf het verstrijken van de termijn waarbinnen die onderneming bij de bevoegde nationale instantie een jaarverslag moet indienen, mits die termijn niet minder gunstig is dan de termijn die naar nationaal recht geldt voor een overeenkomstige aanvraag en hij de uitoefening van de aan de ondernemingen door de universeledienstrichtlijn verleende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Het is aan de verwijzende rechterlijke instantie, dat te verifiëren.