28 mrt 2018
Uitspraak ingezonden door Walter van Overbeek en Jurre Reus, Houthoff.
ING moet (persoons)gegevens geraffineerde factuurfraudeur verstrekken
Vzr. Rechtbank Amsterdam 28 maart 2018, IT 2528 (Toyota tegen ING) Privacy. Persoonsgegevens. Fraude. Eiser is importeur van voertuigen die via een netwerk aan eindgebruikers worden verkocht. Bedrijf is slachtoffer van factuurfraude van €643.940,74. Waarna snel veel bedragen naar andere rekeningen zijn doorgesluisd. ING heeft een bedrag van ruim €550.760 geblokkeerd op een tweedegraadsrekening. De ING Bank wordt bevolen om (persoons)gegevens en andere informatie te verstrekken. Het is noodzakelijk dat Bedrijf de geraffineerde factuurfraudeur ter verantwoording kan roepen.
4.8. In de gegeven omstandigheden wegen de rechten en belangen van Toyota bij verwerking van de desbetreffende gegevens zwaarder dan de laatstgenoemde belangen. Omdat vaststaat dat Toyota slachtoffer is geworden van een geraffineerde factuurfraude en (dus) eveneens vaststaat dat de desbetreffende rekeninghouder, ook als deze te goeder trouw zou zijn - waarover in dit geding geen oordeel behoeft te worden gegeven - feitelijk van die fraude heeft geprofiteerd, mag van deze rekeninghouder worden verlangd dat hij tegenover Toyota verantwoording aflegt van de gronden waarop hij kennelijk meent dit bedrag (niettemin) te mogen behouden. Daarvoor is noodzakelijk dat Toyota hem ter verantwoording kan roepen. En dáárvoor is weer nodig is dat zij over gegevens beschikt om deze rekeninghouder te kunnen identificeren.
4.9. Niet geheel uitgesloten is dat Toyota deze gegevens ook op andere wijze zou kunnen verkrijgen, bijvoorbeeld langs strafrechtelijke weg. Het begrip “noodzakelijk” mag in deze context echter niet zo eng worden uitgelegd dat de gegevensverwerking steeds slechts als ultimum remedium mag plaatsvinden. Noodzakelijk, maar ook voldoende, is dat de gegevensverwerking in de omstandigheden van het geval voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Zij dient proportioneel te zijn in relatie tot het daarmee nagestreefde doel, en zij dient subsidiair te zijn in die zin dat de betrokkene (in dit geval: Toyota) bij afweging van belangen redelijkerwijs geen ander geschikt middel ten dienste staat dan dat de verlangde gegevensverwerking plaatsvindt (en die gegevens haar dus ter beschikking worden gesteld). Op de voormelde gronden is in dit geval aan deze beide voorwaarden voldaan.
4.10. Uit het voorgaande volgt dat de verlangde gegevensverwerking in het onderhavige geval noodzakelijk is in de zin van artikel 8, aanhef en onder f, Wbp.
4.11. Ook de specifieke afweging die vervolgens in het kader van de “tenzij-bepaling” moet plaatsvinden, toegespitst op de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder zijn recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, valt uit in het voordeel van Toyota. Zij is immers het slachtoffer geworden van een geraffineerde fraude waarvan de houder van de desbetreffende bankrekening heeft geprofiteerd, zodat van deze mag worden verlangd dat hij verantwoording aflegt van de redenen die hij kennelijk meent te hebben om het desbetreffende bedrag te mogen behouden. Onder deze omstandigheden wegen de fundamentele rechten en vrijheden van de houder van die rekening, in het bijzonder ook zijn recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, minder zwaar dan de rechten en belangen van Toyota.
4.12. Het vorenstaande betekent dat Toyota met een beroep op artikel 8, aanhef en onder f, Wbp van ING mag verlangen dat zij de onderhavige persoonsgegevens verwerkt in de hiervoor bedoelde zin, en deze aan Toyota ter beschikking stelt. De op ING rustende geheimhoudingsplicht staat hieraan niet in de weg omdat in het voorgaande zwaarwegende gronden gelegen zijn om deze plicht in het concrete geval te doorbreken.
4.13. In het voorgaande ligt tevens besloten dat en waarom het beroep van ING op artikel 843a lid 4 BW, geen doel treft. Er zijn immers geen gewichtige redenen waarom ING niet aan de onderhavige exhibitievorderingen zou voldoen. Evenmin kan redelijkerwijs worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Ook in dit opzicht mag de strikte eis van een ultimum remedium niet worden gesteld.