IT 4838
18 april 2025
Uitspraak

Vorderingen in kort geding over RTL Nieuws-uitzending en artikel over bemiddelingsbureau in de zorg afgewezen wegens voldoende feitelijke basis en toegepast wederhoor

 
IT 4837
18 april 2025
Uitspraak

Beoordeling van contractuele verplichtingen en betalingsgeschillen tussen IT dienstverlener en afnemer binnen drie samenhangende overeenkomsten

 
IT 4836
15 april 2025
Uitspraak

Rechtsgeldige vernietiging van telecomcontract wegens dwaling door misleidende informatie Digihero

 
IT 166

SAPPIG

United States District Court Northern District of California, 23 november 2010 (Oracle/SAP).  "De Duitse softwaregigant SAP moet 1,3 miljard dollar (bijna 970 miljoen euro) betalen aan de Amerikaanse softwareproducent Oracle wegens schending van auteursrechten." Lees het bericht op nu.nl. Zie het oordeel van de jury hier.

IT 165

Verplichtingen platformaanbieder op internet

Voorzieningenrechter Rechtbank Dordrecht 17 november 2010, 89093 / KG ZA 10-221 (LJN: BO4259). Wat mag van de aanbieder van een internetplatform verwacht worden terzake bestrijden onjuiste informatie die door derden op zijn platform wordt geplaatst? "Van onrechtmatig handelen door [gedaagde] is pas sprake als hij daadwerkelijk weet of redelijkerwijs moet weten dat de informatie in het register onwettig is en hij dan niet prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken. "

PumpSupport exploiteert de website www.pompengids.net. De website biedt bedrijven de mogelijkheid om zich gratis te registreren en daarbij aan te vinken welk merk pomp zij verhandelen c.q. aan welk merk pomp zij (reparatie/service)werkzaamheden verrichten. Op de website adverteren aanbieders met (diensten met betrekking tot) pompen waarvan VW&B exclusief importeur/distributeur is in Nederland. VW&B sommeert PumpSupport om de namen van die andere pompleveranciers-/servicebedrijven te verwijderen. PumpSupport geeft daar geen gehoor aan, maar wijst de andere aanbieders wel op de sommatie en het feit dat ze geen inbreuk mogen maken. Volgdens de voorzieningenrechter is dat voldoende:

"5.2. Partijen verschillen van mening over de vraag wat van [gedaagde] verwacht mag worden ter zake het bestrijden van onjuiste informatie die door derden op zijn website wordt geplaatst.

5.3. Dat [gedaagde] instaat voor de juistheid van de informatie in het register op zijn website www.PompenGids.net blijkt voorshands niet. Vast staat dat de geregistreerde bedrijven zelf de informatie op de website aanleveren en dat [gedaagde] deze niet op juistheid controleert. Ook staat vast dat VW&B van deze werkwijze op de hoogte is, nu zij zich zelf op de website heeft geregistreerd. Dat de tekst van de website melding maakt van de woorden 'onafhankelijke gids', 'objectief' en 'complete gegevensbestand' maakt het vorenstaande niet anders. Dit betekent dat [gedaagde] niet onrechtmatig handelt vanwege de enkele omstandigheid dat in het register op zijn website informatie voorkomt die jegens een derde onrechtmatig is.

5.4. Van onrechtmatig handelen door [gedaagde] is pas sprake als hij daadwerkelijk weet of redelijkerwijs moet weten dat de informatie in het register onwettig is en hij dan niet prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.

5.5. [gedaagde] voert aan dat hij uit de kennisgeving van VW&B niet de conclusie kan trekken dat de informatie op zijn website jegens VW&B onrechtmatig is. [gedaagde] erkent dat VW&B ten aanzien van de in productie 4 bij de dagvaarding genoemde pompen de exclusieve fabrieksvertegenwoordiger is. Dit gegeven is echter onvoldoende om voorshands aan te nemen dat [gedaagde] weet of redelijkerwijs behoort te weten dat andere bedrijven die deze pompen aanvinken daarmee jegens VW&B onrechtmatig handelen. VW&B betwist niet dat subdealerovereenkomsten en parallelimport de mogelijkheid creëren van andere verkoop-, reparatie- en servicepunten dan die via VW&B worden geboden. Dit betekent dat de enkele kennisgeving over de aanwezigheid van onrechtmatige informatie niet voldoende is voor de conclusie dat [gedaagde] wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat de informatie een onrechtmatig karakter heeft. [gedaagde] hoefde dan ook niet direct na de kennisgeving over te gaan tot het verwijderen van de betreffende informatie of het blokkeren van de toegang daartoe.

5.6. De vereiste zorgvuldigheid gebood [gedaagde] wel om na de kennisgeving van VW&B op passende wijze handelend op te treden. Vast staat dat [gedaagde] handelend heeft opgetreden met zijn oproep op de website om onjuistheden kenbaar te maken (zie 2.6.) en dat misbruik niet is toegestaan (zie 2.7.). De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit optreden, in de gegeven omstandigheden, onvoldoende was. Uit de door VW&B als productie 8 overgelegde e-mail van [gedaagde] aan VW&B, waarvan de inhoud niet is betwist, blijkt dat de kennisgeving van VW&B betrekking heeft op 23 beheerders. Gelet op dit relatief kleine aantal en de relatief beperkte doelgroep waarop zijn website betrekking heeft, lag het op de weg van [gedaagde] de betreffende beheerders om nadere informatie te vragen. Daartoe is [gedaagde] eerst met zijn e-mail van 11 oktober 2010 (zie 2.8.) overgegaan. Voorshands blijkt niet dat deze handelwijze van [gedaagde] was ingegeven door eigen gewin. Het enkele feit dat [gedaagde] betaald wordt voor de wijze waarop de registratie plaatsvindt (zie 2.4.) is voor de aanname daarvan onvoldoende. Vast staat dat registratie op de website kosteloos is, zodat [gedaagde] niet beter wordt van zoveel mogelijk registraties. Bovendien staat vast dat [gedaagde] niet stil is blijven zitten, maar heeft gezocht naar passende maatregelen, terwijl VW&B slechts aandrong op het verwijderen van de informatie en [gedaagde] daartoe niet zonder meer hoefde over te gaan."

Lees het vonnis hier.

Lees hier het commentaar van Arnoud Engelfriet.

IT 164

(Fr)agile? Risk management and agile software development.

Tijdens het Europese ITechLaw congres 2010 in Berlijn heeft John Beardwood een zeer interessante inleiding gehouden over agile softwareontwikkeling. IT en Recht is verheugd dat John Beardwood en Michael Shour bereid zijn gevonden om hun achterliggende artikel te publiceren op IT en Recht.

Met dank aan John Beardwood en Michael Shour, Fasken Martineau.

"Over the last ten years, Agile software development methodologies—those which take an iterative and incremental approach, which aim to reduce unnecessary documentation and formality, and which seek to promote teamwork and experimentation—have increasingly been adopted by the software development community. Agile‘s advocates argue that by liberating programmers from the shackles of traditional rigid, formalized development methodologies, Agile has no equal for speed of development, for efficiency, and for fostering creativity. Agile‘s critics counter that Agile is another name for ―cowboy coding‖, or undisciplined ―hacking‖, which produces less robust and buggier software. From a legal perspective, however, the question is not whether Agile is a superior development methodology. Rather, the question is whether a contract for software development using Agile needs to be differently structured, and include different content, than where the development is using Waterfall. In this paper, we argue that the answer is an emphatic yes."

Lees het artikel hier.

IT 163

Gemeentes in de fout met privacy bij Wob-verzoeken.

 

Op de -algemeen toegankelijke- website van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn bij behandeladviezen aan gemeenten onder meer de naam en de woonplaats gepubliceerd van indieners van Wob-verzoeken. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft de VNG laten weten dat dit in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Zie hier. Michaël van Leeuwen van ICTRecht schreef een column over deze kwestie.

"Vereniging van Nederlandse Gemeenten de fout in bij publicatie Wob-verzoeken met persoonsgegevens
12-11-2010

Bij het publiceren van verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) achterwege gelaten die te ontdoen van persoonsgegevens van de indieners. Dat is in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens omdat geen van de situaties uit artikel 8 van die wet, waarin strikt wordt geregeld onder welke omstandigheden de verwerking (en dus ook publicatie) van persoonsgegevens is toegestaan, van toepassing zou zijn.

Dat oordeelde het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) vorige week na het ontvangen van een klacht over de niet-geanonimiseerde Wob-verzoeken die gepubliceerd werden op de VNG-website. Uit de brief, gepubliceerd op overheidsnetwerk Ambtenaar 2.0, blijkt dat de VNG aangaf de Wob-verzoeken te publiceren om advies te geven aan gemeenten over hoe om te gaan met Wob-verzoeken. Inmiddels zouden de persoonsgegevens verwijderd zijn door de VNG, zo geeft in ieder geval de brief van het CBP aan. Een zoekactie van enkele minuten leidt echter nog altijd tot documenten op de VNG-website waar de naam van de indiener van het Wob-verzoek naar voren komt.

De publicatie van andermans persoonsgegevens is alleen toegestaan als er bijvoorbeeld ondubbelzinnige toestemming is verkregen van de betreffende persoon of als de verwerking noodzakelijk is voor een publiekrechtelijke taak. Van die publiekrechtelijke taak kan in het geval van de VNG wel degelijk sprake zijn, maar het CBP gaf aan dat de documenten ook geanonimiseerd hadden kunnen worden omdat dat geen afbreuk zou doen aan het doel dat de VNG met de publicatie van de Wob-verzoeken probeerde te bereiken.

Het proactief openbaar maken van informatie door de overheid zal alleen maar toenemen. Die actieve houding is namelijk vastgelegd in de Wet openbaarheid van bestuur. Bij de uitvoering blijkt dit vaak te knellen met de privacy van de personen die in de gepubliceerde documenten voorkomen. Belangrijk voor het voldoen aan de privacywetgeving is dat niet alleen NAW-gegevens worden verwijderd, maar ook andere gegevens die ervoor zorgen dat te achterhalen is om welke persoon het gaat. Vorig jaar presenteerde het CBP nog richtsnoeren voor de publicatie van persoonsgegevens door de overheid (saillant detail: aan de VNG)."

Lees de originele column hier.

IT 162

Gerichtheid website naar Engels recht - plaats server (reactie)

Naar aanleiding van IT 161 wijst Fulco Blokhuis (Boekx Advocaten) op het belang van Rome II voor IE-zaken. De toepassing van Rome II gaat volgens hem vaak fout, waarbij Blokhuis wijst op C-More/P2P (zie ook IEForum). Daarbij gaat het volgens Blokhuis altijd ook om wat voor soort recht er in casu speelt. De Mediarichtlijn bepaalt immers dat het recht van de staat van vestiging van toepassing is, net als de E-commerce richtlijn.

De tekst van artikel 8 Rome II (onderstreping Fulco Blokhuis):

"Inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten

1. De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, wordt beheerst door het recht van het land waarvoor de bescherming wordt gevorderd.

2. De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een inbreuk op een unitair communautair intellectueleeigendomsrecht, wordt, voor alle aangelegenheden die niet door het desbetreffende communautaire instrument zijn geregeld, beheerst door het recht van het land waar de inbreuk is gepleegd.

3. Van het recht dat krachtens dit artikel van toepassing is, kan niet bij overeenkomst op grond van artikel 14 worden afgeweken."

IT 161

Gerichtheid website naar Engels recht - plaats server

The High Court of Justice 17 november 2010 (Football Dataco/Sportradar), [2010] EWHC 2911 (Ch). Het Engelse High Court heeft bepaald dat een website wordt aangeboden in het land waar de server staat. In Nederland passen rechters doorgaans een ander criterium toe, namelijk of een website op Nederland is gericht. In gokzaken is bijvoorbeeld uitgemaakt dat een website op Nederland is gericht en dus onderworpen is aan Nederlands recht, als Nederlanders op de site kunnen gokken. Ook in IE-zaken wordt toepasselijkheid van Nederlands recht doorgaans beoordeeld aan de hand van de vraag op welk land de website zich richt. Met dank aan Polo van der Putt, Vondst Advocaten. Zie IT 162 voor de reactie van Fulco Blokhuis.

Lees de uitspraak van het High Court hier. De kernoverweging:

"74. I have come to the conclusion that the better view is that the act of making available to the public by online transmission is committed and committed only where the transmission takes place. It is true that the placing of data on a server in one state can make the data available to the public of another state but that does not mean that the party who has made the data available has committed the act of making available by transmission in the State of reception. I consider that the better construction of the provisions is that the act only occurs in the state of transmission."

Het land waar de server staat is dus doorslaggevend voor de Engelse rechter.

Vergelijk in Nederlandse gokzaken HR 18 februari 2005 (Ladbrokes/Lotto) (bevestigd in HR 13 juni 2008):

"3.3.3. [...] Gelet op dit een en ander moet worden aanvaard dat van hier te lande gelegenheid geven in evenbedoelde zin sprake is wanneer via internet door middel van een mede op Nederland gerichte website de toegang tot kansspelen wordt geboden aan potentiële deelnemers in Nederland en dezen via hun computer rechtstreeks aan het spel kunnen deelnemen, dat wil zeggen zonder dat andere handelingen zijn vereist dan die op de computer kunnen worden verricht. In dit verband is voldoende dat de website waarop de gelegenheid tot deelneming wordt geboden niet met gebruikmaking van de hiervóór bedoelde software de deelneming aan kansspelen onmogelijk maakt en blijkens haar inrichting mede is gericht op potentiële deelnemers in Nederland, hetgeen reeds het geval is indien Nederland is vermeld in een op de website voorkomende lijst van landen van waaruit aan de aangeboden kansspelen kan worden deelgenomen. De rechter behoeft zich dan derhalve niet te verdiepen in de vraag of de aangeboden kansspelen zelf een aanwijzing vormen van het mede op Nederland gericht zijn van de website. Bij het voorgaande is zonder belang vanuit welk land de kansspelen worden georganiseerd, waar de kansspelovereenkomst totstandkomt en welk recht op de kansspelovereenkomst van toepassing is."

Voor IE-zaken vergelijk bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam, 14 juli 2010, HA ZA 09-3194, Cassina S.P.A. c.s. tegen Dimensione Direct Sales SRL:

"4.5. Van openbaarmaking in Nederland is sprake indien de openbaarmakingen van de afbeeldingen van de (inbreukmakende) meubelen en het te koop aanbieden daarvan via de website, catalogus en de mailing op Nederland zijn gericht."

Om te bepalen welk recht een website beheerst kijken Nederlandes rechtersdoorgaans dus naar de gerichtheid van een website, en niet naar de plaats waar de server staat.

Vergelijk echter ook het country of origin principe uit artikel 3 van de E-commerce Richtlijn:

"1. Iedere lidstaat zorgt ervoor dat de diensten van de informatiemaatschappij die worden verleend door een op zijn grondgebied gevestigde dienstverlener voldoen aan de in die lidstaat geldende nationale bepalingen die binnen het gecoördineerde gebied vallen.

2. De lidstaten mogen het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied."

Het land van vestiging van de dienstverlener is dus doorslaggevend.

Wie lijmt deze scherven tot een mooi geheel?

IT 160

DigiD, domeinnaam, geen commercieel gebruik merk

Rechtbank 's-Gravenhage 17 november 2010 (DigiD), zaaknummer 371238, KG ZA 10-891. Eiseres betoogt dat de overheid de naam Digid niet meer mag gebruiken voor digitale autenticatie met een beroep op het handelsnaamrecht c.q. onrechtmatige daad. De president wijst de vorderingen af en overweegt dat de overheid, onder meer met de domeinnaam www.digid.nl, geen gebruik maakt van een handelsnaam of merkrecht (ondanks merkregistratie), omdat de naam DigiD niet commercieel wordt gebruikt. Lees het vonnis hier. Met dank aan Martijn W. Scheltema, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn.

IT 159

Werkgeversauteursrecht op software

Van IEForum. Rechtbank Rotterdam, 27 oktober 2010, LJN: BO4098, Track Innovations B.V. tegen Gedaagde. Provisionele (reconventionele) vorderingen afgewezen, nu werkgeversauteursrecht niet aannemelijk is. (Echter) geen opheffing bewijsbeslag, omdat nadeel niet is gebleken en toekomstig belang niet onaannemelijk is. Lees IEForum item hier. Vonnis hier.

IT 158

Problematiek algemene voorwaarden en Dienstenrichtlijn op agenda Eerste Kamer - update 2

In vervolg op eerdere berichtgeving (hier en hier). De vaste kamercommissie voor Justitie in de Eerste Kamer stuurt een brief aan de Minister van Veiligheid en Justitie over onduidelijke samenhang tussen de dienstenrichtlijn en de wetgeving over algemene voorwaarden.

 

Uit de brief:

Deze leden vragen zich af of de koppeling doelbewust uit de wettekst is gehaald. Indien dat het geval is, kan de regering deze keuze dan toelichten? Geldt nu nog steeds dat dienstverrichters kunnen volstaan met het plaatsen van algemene voorwaarden op de eigen website? Bent u van mening dat er rechtsonzekerheid is ontstaan in de praktijk door eind 2009 bovengenoemde koppeling op te nemen en deze per juli 2010 te ve rwijderen? Bent u voornemens om met reparatiewetgeving te komen om de aldus ontstane rechtsonzekerheid weg te nemen?

IT 157

Contractwisseling - geen overgang onderneming

Sector kanton Rechtbank Breda 4 november 2010 (FNV-Panalpina), 623301 vv 10-132 (LJN: BO3317). Relevant voor de outsourcingpraktijk. Bij follow-up sourcing speelt toch altijd weer de vraag of sprake is van overgang van onderneming. In de onderhavige zaak oordeelt de rechter dat geen sprake is van overgang van onderneming nu de contractswisseling niet gepaard is gegaan met overname van personeel dan wel van structureel aanwezige activa.

Lees het vonnis hier. Enkele overwegingen uit het vonnis. Met name r.o. 2.22 is interessant:

"2.15 In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de vordering van eisers in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van de voorzieningen als gevorderd. In zoverre behelst de beslissing in deze zaak dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. Met in acht nemen daarvan is inzet van het debat tussen partijen in wezen de vraag of sprake is van overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 7: 662 e.v. BW. Volgens lid 2 van deze bepaling houdt, voor zover hier van belang, overgang in de overgang ten gevolge van een overeenkomst van een economische eenheid die haar identiteit behoudt en wordt onder economische eenheid verstaan het geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit.

2.18 Dat een contractswisseling (onder omstandigheden!) zou kunnen worden beschouwd als een overgang ten gevolge van een overeenkomst in de zin van voormelde bepaling is tussen partijen terecht niet in geschil. Voldoende is immers dat de overgang plaats vindt in het kader van contractuele betrekkingen, zelfs in indirecte vorm (vgl. HvJ EG, 11 maart 1997, JAR 1997,91 (Suzen)) en daarvan is ongetwijfeld sprake. 

[...]

2.20 Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een overgang van onderneming is, zo blijkt uit de rechtspraak van het HvJ EG, uiteindelijk cruciaal of de identiteit van de onderneming is behouden als verwoord in artikel 7:662 lid 2 aanhef en sub a BW. Die vraag dient van geval tot geval te worden beoordeeld. Van identiteitsbehoud is sprake indien de exploitatie in feite wordt voorgezet of na een korte periode wordt hervat. De rechter dient bij de beoordeling of daarvan sprake is te letten op de omstandigheden die kenmerkend zijn voor de overgang, te weten de aard van de betrokken onderneming, of de materiële activa al dan niet worden overgedragen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht en of vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer al dan niet wordt overgenomen. Daarnaast is van belang of de klantenkring al dan niet wordt overgenomen, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen en, ten slotte, de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Deze factoren, die voortvloeien uit het door voormeld Hof gewezen arrest Spijkers (HvJ EG 18 maart 1986, NJ 1987,502) zijn slechts deelaspecten en mogen niet afzonderlijk worden beoordeeld, maar moeten een globaal beeld opleveren dat antwoord geeft op de vraag of sprake is van overgang van onderneming.

2.21 Uit de jurisprudentie van het Hof volgt verder dat de aard van de onderneming niet los kan worden gezien van de vraag of deze kapitaal- dan wel arbeidsintensief is (vgl. HvJ EG, 25 januari 2001, JAR 2001, 68 (Oy Liikenne)). Van belang is ten slotte, voor wat betreft de arbeidsintensieve sector, dat de identiteit van de onderneming alleen behouden blijft indien een qua aantal en deskundigheid wezenlijk gedeelte van de werknemers wordt overgenomen (vgl. HvJ EG, 24 januari 2002, JAR 2002, 47 (Temco)).

2.22 Met in acht nemen van het voorgaande kan het CDC c.q. de warehouse activiteit die DHL en Panalpina uitoefenen worden geduid als arbeidsintensief. Daarvan uitgaande en tegen de achtergrond van de in de jurisprudentie ontwikkelde maatstaven als hiervoor genoemd is de kantonrechter van oordeel dat in casu niet aan de vereisten voor overgang van een onderneming, in die zin dat de identiteit behouden is gebleven, is voldaan. Personeel is immers in het geheel niet overgegaan. Voor zover al zou gelden dat het kapitaalintensieve element overheersend is geldt vanuit die gezichtshoek beschouwd hetzelfde en kan dat de eisers dus evenmin baten.

Bij dit alles neemt de kantonrechter mede in aanmerking dat:

a) de huurovereenkomst niet is overgenomen en evenmin sprake is van in de plaats stelling;
b) de warehouse activiteit van DHL niet op de locatie van deze wordt voortgezet, maar geschiedt vanuit door Panalpina zelf ergens anders gehuurde bedrijfsruimte,
c) geen personeel van DHL is overgenomen; de (voormalige) warehousemanager van DHL weliswaar bij Panalplina in dienst is getreden maar in een andere functie en op een geheel andere werkplek; de twee uitzendkrachten waarvan eisers gewag maken niet in dienst zijn van DHL noch in dienst zijn getreden bij Panalpina;
d) de positie van het personeel van DHL geen kenbare factor is geweest voor Panalpina ten tijde van het inschrijven op de tender dan wel op het moment dat het contract aan haar werd gegund;
e) de exploitatie van het warehouse geheel in eigen beheer wordt uitgevoerd;
f) gebruik wordt gemaakt van zelf aangeschafte inventaris zoals magazijnstellingen en overig meubilair;
g) van overname van relevante materiele activa niet of amper sprake is en voor zover het tegendeel wordt gesteld dat niet of onvoldoende is onderbouwd;
h) de verplaatsing van de in het magazijn (nog aanwezige) voorraad, indien ondertussen al niet verbruikt, slechts tijdelijk is geweest en bovendien geen rol speelt nu die voorraad geen eigendom is van DHL of Panalpina maar van BST en derhalve geen deel uitmaakt van hun onderneming;
i) het CDC opereert onder de paraplu en leiding van BST; DHL noch Panalpina daarover zeggenschap hebben; aansturing van die (BST-) medewerkers niet geschiedt door DHL dan wel Panalpina;
j) de (22) medewerkers van BST, als onderdeel van dat (naar een andere locatie verplaatste) CDC niet zijn of worden overgenomen door Panalpina; een dergelijke overgang ook in het geheel niet de bedoeling is of is beoogd;
k) deze medewerkers bovendien uitdrukkelijk in dienst blijven van BST zodat dit geen argument kan vormen om te spreken van overgang; het werkgeverschap wijzigt immers niet;
l) Panalpina niet, laat staan zelfstandig, de beschikking krijgt over bedrijfsmiddelen van BST, waarmee de onderneming wordt voortgezet; zij evenmin de regie voert over die bedrijfsmiddelen;
m) het door haar eveneens te gebruiken systeem Manhattan in redelijkheid niet als zodanig kan worden geduid, zodat van overdracht (in betekenende mate) van immateriële activa evenmin sprake is;
n) niet aannemelijk is geworden dat Panalpina dan wel BST heeft beoogd te komen tot een constructie gericht op het omzeilen van de belangen en rechten van werknemers bij overgang van een onderneming;
o) van een overdracht van de klantenkring evenmin kan worden gesproken nu de warehouse activiteiten enkel werden verricht in opdracht van BST en de producten niet werden verzonden naar eigen klanten van DHL maar naar klanten van BST in eerdergenoemde marktgebieden.

2.23 Zodoende blijft over de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen. Nu daarvan inderdaad sprake is achten eisers die omstandigheid mede bepalend voor hun conclusie dat sprake is van een overgang van onderneming. Naar het oordeel van de kantonrechter ten onrechte. De betekenis van het element “zelfde activiteit”, in een geval als het onderhavige, waarin de verkrijger (Panalpina), vóórdat deze contracteerde met BST, al dezelfde of vergelijkbare activiteiten verrichtte, moet immers op nihil worden gesteld (vgl. H.R.10 december 2004, JAR 2005,13 Verbeek/Process House).

2.24 Vorenstaande brengt de kantonrechter tot de conclusie dat aannemelijk is dat de bodemrechter op basis van de thans bekende feiten en omstandigheden tot het oordeel zal komen dat onvoldoende gronden bestaan om in dit geval van contractswisseling een overgang van onderneming als bedoeld in artikel 7:662 BW aanwezig te achten."