AP: opvragen verwijsbrief verzekerde met privacyverklaring mag niet
Uit het persbericht: De Autoriteit Persoonsgegevens (voorheen: College bescherming persoonsgegevens) heeft een aantal grote zorgverzekeraars aangeschreven over het opvragen van verwijsbrieven en behandelplannen van verzekerden met een privacyverklaring. Uit de door de zorgverzekeraars verstrekte inlichtingen blijkt dat één zorgverzekeraar om een verwijsbrief vroeg aan verzekerden met een privacyverklaring. Dit is in strijd met de wet omdat er zo diagnosegegevens naar de zorgverzekeraar gaan. Deze zorgverzekeraar heeft de overtreding op dit punt inmiddels naar aanleiding van het optreden van de Autoriteit Persoonsgegevens beëindigd. De overige aangeschreven zorgverzekeraars hebben verklaard zich ook in de toekomst aan de hiervoor geldende regelgeving te houden.
Juridische kader
Via een privacyverklaring kunnen GGZ-patiënten regelen dat er op de declaratie aan hun zorgverzekeraar geen diagnosegegevens staan. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft inmiddels álle zorgverzekeraars in Nederland het juridisch kader gestuurd dat geldt voor het opvragen van diagnose-informatie uit verwijsbrieven en behandelplannen van verzekerden met een privacyverklaring. De Autoriteit Persoonsgegevens benadrukt daarbij dat zij zal optreden als zij aanwijzingen krijgt dat de wet op dit punt wordt overtreden. Het juridisch kader is afgestemd met de Nederlandse Zorgautoriteit die toezicht houdt op de uitvoering van rechtmatigheidscontroles door zorgverzekeraars.
Voor het opvragen van diagnose-informatie uit verwijsbrieven en behandelplannen van verzekerden met een privacyverklaring geldt het volgende:
- in het kader van formele controle (onderzoek waarbij de zorgverzekeraar nagaat of de prestatie die in rekening is gebracht door een zorgaanbieder valt onder het verzekerde pakket) mogen zorgverzekeraars niet vragen om een behandelplan en / of diagnose-informatie uit de verwijsbrief;
- ook een medisch adviseur van de zorgverzekeraar mag de diagnose-informatie uit de verwijsbrief en/of het behandelplan niet inzien ten behoeve van formele controle.
- in het kader van materiële controle (onderzoek waarbij de zorgverzekeraar nagaat of de door de zorgaanbieder in rekening gebrachte prestatie is geleverd en of deze het meest was aangewezen) is het mogelijk dat een behandelplan en / of diagnose-informatie uit de verwijsbrief wordt gevraagd. Hierbij moeten wel de daarvoor geldende – strikte – regels worden gevolgd. Bovendien mag de zorgverzekeraar zo’n controle niet uitvoeren om het enkele feit dat er sprake is van een privacyverklaring.
- zorgverzekeraars mogen ook bij formele controle van de declaraties van verzekerden zonder privacyverklaring niet vragen om behandelplan en diagnose-informatie uit de verwijsbrief (met uitzondering van de diagnosebehandelcombinatie [DBC]).
Privacyverklaring
In beginsel staat er een DBC op de factuur voor behandeling in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Zorgverzekeraars kunnen daarmee de rekening controleren. De DBC wordt weggelaten op de factuur voor behandeling in de GGZ als verzekerden in het bezit zijn van een privacyverklaring.
Goed geïnformeerd daten met Valentijn dankzij ACM
ACM bericht: Acht grote datingsites hebben hun websites verduidelijkt. Zij gaan consumenten beter informeren over de belangrijkste kenmerken van hun aanbod, zoals: wat kost het lidmaatschap, wat krijg je ervoor, hoe kun je opzeggen en waar kun je terecht met vragen? Dit is gebeurd nadat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de datingsites hierop had aangesproken.
Via haar loket ConsuWijzer had ACM klachten ontvangen van consumenten over onduidelijke informatie op datingsites. Ook werden er klachten over datingsites gemeld naar aanleiding van de campagne ‘Durf te melden ’. Hierin riep ConsuWijzer consumenten op klachten te melden waarvoor ze zich mogelijk schaamden. 1 op de 5 relaties komt tegenwoordig via een datingsite tot stand.
De volgende Nederlandse websites hebben aanpassingen gedaan:
- Another Love
- Lexa
- Match4me.nl
- Parship
- Pepper
- Relatieplanet
- Second Love
- 50Plus Match
Anita Vegter, bestuurslid ACM: “Datingsites bieden een serieuze dienst en moeten zich daarbij aan de regels houden. Nu de informatie is aangepast en verduidelijkt weet de consument vooraf waar hij ‘ja’ tegen zegt.” ACM heeft ook enkele buitenlandse datingsites onderzocht die zich richten op Nederlandse consumenten. Daar waren ook aanpassingen nodig. ACM heeft de betrokken Europese toezichthouders gevraagd op te treden.
Kosten en opzeggen
Datingwebsites moeten consumenten duidelijk informeren over wat zij moeten betalen als zij zich aanmelden en een abonnement afsluiten, wat zij precies krijgen voor dat bedrag, hoe lang ze eraan vast zitten en hoe ze zich kunnen afmelden. Ook moet het duidelijk zijn wanneer ze precies ‘ja’ zeggen tegen het aanbod. Deze stap in het proces moet duidelijk gemarkeerd zijn, bijvoorbeeld via een knop ‘lid worden en betalen’. Als de consument een overeenkomst aangaat voor een bepaalde tijd, bijvoorbeeld zes maanden, dan mag deze daarna automatisch worden omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Dit betekent vervolgens ook dat hij dit contract op ieder gewenst moment kan opzeggen met een opzegtermijn van maximaal één maand.
Bedenktijd
Een consument die een abonnement op een datingsite afsluit, heeft 14 dagen bedenktijd. Dit moet op de website duidelijk vermeld staan. Als de consument al tijdens de bedenktijd gebruik wil maken van zijn abonnement dan kan dat. Als hij daarvoor een vergoeding verschuldigd is, moet de consument hierover vooraf duidelijk worden geïnformeerd en er expliciet mee hebben ingestemd. Op deze punten hebben de datingsites hun informatie verbeterd. Consumenten krijgen nu op een duidelijke manier en op een duidelijke plaats informatie over de bedenktijd. Het opnemen van deze informatie alleen in de algemene voorwaarden is niet voldoende.Aanpak consumentenproblemen
ACM heeft verschillende instrumenten tot haar beschikking om consumentenproblemen op te lossen. Bij haar keuze voor een aanpak zet ACM de consument centraal. In dit geval kiestACM voor een snelle, branchebrede aanpak. Hiermee wordt verdere schade voor consumenten voorkomen. In andere gevallen kiest ACM ervoor een boete op te leggen.ACM zal de komende tijd in de gaten houden of de datingsites zich aan de regels houden.
Boete overtreding verbod tariefdifferentiatie Vodafone gehandhaafd door rechter
Rechtbank Rotterdam 4 februari 2016, IEF 15680; ECLI:NL:RBROT:2016:810 (Vodafone tegen ACM)
Verbod op tariefdifferentiatie. Netneutraliteit. Telecom. Eerder legde de ACM boetes op aan KPN en Vodafone voor het overtreden van de regels voor netneutraliteit. Vodafone zou een internettoegangsdienst aanbieden waarbij het gebruik van de HBO GO-app niet ten koste ging van het date-tegoed. Daardoor betaalt de gebruiker via de app en ander tarief voor het abonnement dan wanneer hij de HBO GO-app niet zou afnemen. Dit is in strijd met het verbod op tariefdifferentiatie. De rechtbank is niet gebleken dat het evenredigheidsbeginsel zich verzet tegen de inzet van het boete-instrument, dit temeer nu eiseres de overtreding heeft begaan nadat ACM eiseres had gewaarschuwd dat zij een eerdere vergelijkbare overtreding had begaan. De rechtbank acht een boete van € 200.000 in dit geval passend en geboden. Een – in het laagste gedeelte van de bandbreedte gelegen – boete van deze omvang doet naar het oordeel van de rechtbank voldoende recht aan de omstandigheid dat nog niet eerder door ACM een boete was opgelegd op grond van artikel 7.4a lid 3 Tw en ten tijde van de overtreding nog geen rechtspraak voorhanden was waarin was geoordeeld over vergelijkbare gevallen. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
5.2. De rechtbank volgt dit betoog niet. Uit de correspondentie met ACM in het kader van de met de HBO GO-app vergelijkbare dienst Sizz-app had eiseres duidelijk moeten zijn dat ook de nadien door haar gelanceerde HBO GO-app strijdig was met artikel 7.4a, derde lid, van de Tw. ACM heeft in het kader van de HBO GO-app – anders dan inzake de Sizz-app – niet iets nagelaten of gedaan dat bij eiseres het vertrouwen kon opwekken dat van handhaving zou worden afgezien. Zij mocht daar zeker niet meer op vertrouwen nu zij de app bleef aanbieden ook nadat ACM over de ontoelaatbaarheid een standpunt had ingenomen. De termijn die is neergelegd in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb is een termijn van orde. Aan de enkele overschrijding daarvan hoeven, zonder bijkomende omstandigheden, waarvan niet is gebleken, geen consequenties te worden verbonden voor de bevoegdheid van ACM om een bestuurlijke boete op te leggen (zie ABRvS 19 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT8604). De (mogelijke) overtreding van NS Reizigers zag, zoals ACM heeft aangevoerd en ook door eiseres is gesteld, op een andere bepaling, namelijk artikel 7.4a, eerste lid, van de Tw. Uit de brief van ACM van 24 november 2014 aan NS Reizigers kan worden afgeleid dat ten onrechte bepaalde websites met specifieke inhoud tijdelijk zijn geblokkeerd bij de dienst Draadloos internet in de trein. Die zaak is niet vergelijkbaar met de overtreding van eiseres en evenmin met de omstandigheden waaronder eiseres de overtreding heeft begaan. Ten aanzien van het betoog dat eerst de oplegging van een herstelsanctie zou moeten worden bezien alvorens een bestuurlijke boete op te leggen, overweegt de rechtbank dat het ACM vrij staat om een keuze te maken om ingeval van een overtreding over te gaan tot het opleggen van een bestraffende of een herstelsanctie of te volstaan met een waarschuwing en dat de rechtbank de door het bestuursorgaan gemaakte keuze terughoudend toetst aan het evenredigheidsbeginsel (zie bijvoorbeeld CBb 17 maart 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BP8077, punt 9.23). De rechtbank is niet gebleken dat het evenredigheidsbeginsel zich verzet tegen de inzet van het boete-instrument, dit temeer nu eiseres de overtreding heeft begaan nadat ACM eiseres had gewaarschuwd dat zij een eerdere vergelijkbare overtreding had begaan.
6.2. Bij de beoordeling van de evenredigheid van de boete wordt voorop gesteld dat volgens vaste rechtspraak (zie onder meer ABRvS 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0786; CRvB 24 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3754 en CBb 4 april 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BW2271) het bestuursorgaan, gelet op artikel 5:46, tweede lid, van de Awb, de hoogte van de boete moet afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en daarbij zo nodig rekening moet houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het bestuursorgaan kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen over het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Bij de toepassing van dat beleid dient het bestuursorgaan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de zojuist genoemde eisen, en zo dat niet het geval is, de boete in aanvulling op of in afwijking van dat beleid vaststellen op een bedrag dat passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuursorgaan met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen, en dus leidt tot een evenredige sanctie.
Risico onduidelijkheid omvang non-concurrentiebeding komt voor risico werkgever
Vzr. Rechtbank Rotterdam 2 februari 2016, IT 1981; ECLI:NL:RBROT:2016:921 (eiser tegen Living-IT)
Eiser is werkzaam bij Living-IT en verricht in dit dienstverband werkzaamheden bij de NS. In 2015 besluit eiser te solliciteren naar een andere functie bij de NS. Wanneer zij wordt aangenomen maakt zij dit kenbaar aan Living-IT. Volgens deze laatste is dit echter in strijd met het non-concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst van eiser. Volgens de rechter was de omvang van het non-concurrentiebeding niet duidelijk voor eiser en moet deze onduidelijk voor het risico van Living-IT komen. Het non-concurrentiebeding staat niet in de weg aan indiensttreding van eiser bij de NS.
4.11 Gelet op het feit dat een concurrentiebeding de werknemer beperkt in zijn recht om na het einde van de arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn op een wijze die de werknemer geheel zelf heeft gekozen, is de kantonrechter van oordeel dat de omvang van een concurrentiebeding voor de werknemer bij het aangaan daarvan duidelijk moet zijn en dat bij onduidelijkheid over de inhoud daarvan het beding in het algemeen in het voordeel van de werknemer dient te worden uitgelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter is de door Living-IT beoogde omvang van het concurrentiebeding, dat het tevens niet is toegestaan bij een IT-bedrijfsonderdeel van een grote onderneming werkzaam te zijn, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen voor [eiser] niet duidelijk en was dat zeker niet het geval bij het aan gaan van de overeenkomst. Deze onduidelijkheid komt voor risico van Living-IT. Voorgaande heeft tot gevolg dat de kantonrechter van oordeel is, dat het concurrentiebeding [eiser] niet verbiedt om bij NS werkzaam te zijn.
Bank gebonden aan verklaring directeur, ook al is afgeweken van gebruikelijke template
Hof Amsterdam 2 februari 2016, IT 1980; ECLI:NL:GHAMS:2016:354 (Ghadir Petrochemical tegen ABN Amro)
Totstandkoming escrow-overeenkomst. Ghadir heeft een overeenkomst gesloten met Opus tot levering van ECD. Hierbij is Skaras opgetreden als bemiddelaar. Ghadir betaalt, maar wanneer zij na enige tijd na betaling nog steeds geen documenten heeft ontvangen willen zij hun betaalde voorschot van de escrow account terug. Opus en Ghadir sluiten een nieuwe overeenkomst bij Opus zich verplicht het voorschot terug te betalen. Een jaar later gaat Opus failliet. De ECD is nooit geleverd. Ghadir vordert betaling door de bank wegens tekortkoming in de nakoming van de escrow-overeenkomst. In eerste aanleg oordeelde de rechtbank dat er geen sprake was van een escrow-overeenkomst. Het hof oordeelt dat er wel sprake is van een escrow-overeenkomst. De bank is gebonden aan de verklaring van de directeur, hoewel afgeweken is van de gebruikelijke template. De vordering wordt toegewezen.
3.6 Nu [B] namens de bank in de documenten van 15 januari 2010 en 12 maart 2010 heeft verklaard dat de bank bereid is om als escrow-agent op te treden, welke wilsverklaringen Ghadir heeft ontvangen, zoals overwogen onder 3.5, heeft Ghadir er gerechtvaardigd op vertrouwd dat een escrow-overeenkomst met de bank tot stand is gekomen. Dat pas van een escrow-overeenkomst sprake kan zijn indien ook een vergoeding voor de escrow-agent is overeengekomen, zoals de bank stelt, vindt geen steun in het recht. Het moge zo zijn dat veelal aanvullende afspraken worden gemaakt, zoals die welke voortvloeien uit de door de bank bij conclusie van antwoord als productie D overgelegde “Template escrow agreement Fortis Bank (Nederland) N.V. die in het verleden door Fortis Bank (Nederland) N.V. werd gebruikt”, maar dat betekent niet dat er geen volwaardige escrow-overeenkomst tot stand kan komen zonder deze aanvullende afspraken. Ook is niet gesteld dat, ervan uitgaande dat de bank “twee heren dient”, strijd tussen de belangen van Opus als lastgever van de bank en Ghadir als lastgever van de bank niet is uitgesloten (artikel 7:417 lid 1 BW).
De bank beroept zich voorts nog op de schriftelijke verklaring van [A] (productie 41 van Ghadir in eerste aanleg), voor zover inhoudende: “Pas achteraf hebben mevr. [B] en ikzelf gerealiseerd dat het geld op de rekening had moeten blijven tot levering.” Wat er van deze verklaring ook zij, dit besef achteraf bij [A] en/of [B] kan geen afbreuk doen aan de escrow-overeenkomst die reeds tussen partijen tot stand was gekomen. Verder valt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat de nadere overeenkomst tussen Opus en Ghadir (2.17) op enigerlei wijze afbreuk doet aan de escrow-overeenkomst met de bank en/of de verplichtingen van de bank die uit die escrow-overeenkomst voortvloeien, zulks reeds omdat de bank geen partij was bij deze nadere overeenkomst.
Aan de escrow-overeenkomst doet ook geen afbreuk dat Ghadir de gelden heeft gestort op een bankrekening ten name van Opus en niet op een zogenaamde escrow-rekening, zoals omschreven voormelde productie D bij conclusie van antwoord. Ghadir heeft bij haar storting immers de instructie van de bank als beschreven in de aan Ghadir gerichte e-mail van [B] van 19 januari 2010 (2.6) gevolgd. Het lag op de weg van de bank om Ghadir te instrueren tot betaling naar een rekening die kon strekken tot de uitvoering van haar contractuele verplichtingen, in het bijzonder het in depot houden van de vooruitbetalingen van Ghadir. Ghadir heeft er niet van hoeven uitgaan dat de door de bank aangegeven rekening daartoe niet geschikt was. Ook heeft Ghadir na de eerste vooruitbetaling, maar voor de tweede vooruitbetaling informatie van Skaras ontvangen dat de eerste vooruitbetaling is ontvangen door de bank op de bankrekening van Opus (2.8 en 2.9), zijnde de rekening die [B] had aangegeven bij haar e-mail van 19 januari 2010 (2.6).
Gelijke behandeling aanbieders mobiel en vast internet sociale element universele dienst wel verantwoord
Grondwettelijk Hof 3 februari 2016, IT 1978; Arrest nr. 15/2016 (KPN Group Belgium en Mobistar)
Telecommunicatie. Universele dienstverlening. KPN en Mobistar voelen zich gediscrimineerd omdat zij moeten betalen voor de financiering van nettokosten die voortvloeien uit het aanbieden van mobiele diensten en internetabonnementen. Zij vorderen de vernietiging van artikelen 50, 51 en 146 van de Wet elektronische communicatie wegens schending van de Grondwet en strijdigheid met de Universeledienstrichtlijn. Eerder stelde het Grondwettelijk Hof prejudiciële vragen hierover. Het HvJEU oordeelde dat de bijzondere tarieven en financieringsregeling uit de Universeledienstrichtlijn niet van toepassing zijn op mobiel internet (zie IEFbe 1372). Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat er geen verantwoording is om aanbieders van mobiel internet, op gelijke wijze te behandelen als aanbieders voor vast internet wat betreft het financieel bijdragen tot de vergoedingsregeling voor specifieke onderneming in de zin van art. 13 lid 1 sub b Universeledienstrichtlijn. Gelijke behandeling inzake het sociale element van de universele dienst is echter wel toegestaan. Het Hof vernietigt artikel 51 en verwerpt het beroep voor het overige.
B.11. Uit wat voorafgaat blijkt dat er geen verantwoording is - ook niet die waarbij de Ministerraad zich beroept op artikel 9, lid 3, van de Universeledienstrichtlijn - om de operatoren die mobieletelefonie- en mobielinternetabonnementen aanbieden, op gelijke wijze te behandelen als de operatoren voor vaste telefonie en vaste internetverbindingen, door de eerste categorie van operatoren, wat de mobiele diensten betreft, met artikel 51 van de wet van 10 juli 2012 mede ertoe te verplichten financieel bij te dragen tot de vergoedingsregeling voor specifieke ondernemingen ter uitvoering van artikel 13, lid 1, onder b), van de Universeledienstrichtlijn.
Daarentegen is het Hof van Justitie in het voormelde arrest (punt 40) van oordeel dat het de lidstaten vrijstaat diensten voor mobiele communicatie, met inbegrip van abonnementsdiensten voor mobiel internet, te beschouwen als aanvullende verplichte diensten in de zin van de artikelen 9, lid 3, en 32 van de Universeledienstrichtlijn. Hieruit volgt dat de wetgever vermocht de operatoren die dergelijke diensten voor mobiele communicatie aanbieden ertoe te verplichten het in het bestreden artikel 50 van de wet van 10 juli 2012 bedoelde sociale element van de universele dienst (sociale tarieven) te verstrekken.
Derhalve is het op basis van de richtlijn, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie, wel verantwoord de operatoren, met inbegrip van de verzoekende partijen, op gelijke wijze te behandelen wat betreft het sociale element van de universele dienst en wat betreft de vaste telefoontarieven en de abonnementsdiensten die een internetaansluiting op een vaste locatie vereisen.
B.12. Het middel, afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 170 en 172 van de Grondwet en met de artikelen 9 en 32 van de Universeledienstrichtlijn, is niet gegrond in zoverre het is gericht tegen artikel 50 van de wet van 10 juli 2012. Het is gegrond in zoverre het gericht is tegen artikel 51 van die wet, in de mate waarin het betrekking heeft op de mobiele telefonie en mobielinternetabonnementen.
Artikel 51 van de wet van 10 juli 2012 dient te worden vernietigd in zoverre het de operatoren die een openbare elektronische-communicatiedienst aanbieden, voor hun diensten inzake mobiele communicatie en mobielinternetabonnementen, betrekt bij de compensatieregeling waarin dat artikel voorziet. 22 Het komt aan de wetgever toe te beslissen of voor het verstrekken van die diensten een compensatie moet geschieden volgens een ander mechanisme, waarbij geen specifieke ondernemingen worden betrokken.
'Nader te bepalen rechter' is geen forumkeuzebeding
Rechtbank Amsterdam 27 januari 2016, IT 1972; ECLI:NL:RBAMS:2016:230 (nader te bepalen rechter)
Procesrecht. Forumkeuze. Gedaagde beroept zich op een beding in de overeenkomst, waarin een "nader te bepalen rechter" bij uitsluiting bevoegd wordt verklaard om van het geschil kennis te nemen. Het beding in de overeenkomst wijst geen rechter aan voor de kennisneming van het geschil. Het beding verwijst naar een “nader te bepalen” rechter, maar bepaalt niet welke rechter, of op welke wijze die rechter moet worden bepaald. Vast staat dat door partijen na het sluiten van de overeenkomst geen ‘nadere bepaling’ of aanwijzing van de bevoegde rechter heeft plaatsgevonden. De rechtbank komt zodoende tot het oordeel dat het beding geen forumkeuzebeding is zoals bedoeld in artikel 108 Rv. De rechtbank is daarom bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
4.5. Het beding in de overeenkomst wijst geen rechter aan voor de kennisneming van het geschil. Het beding verwijst naar een “nader te bepalen” rechter, maar bepaalt niet welke rechter, of op welke wijze die rechter moet worden bepaald. Vast staat dat door partijen na het sluiten van de overeenkomst geen ‘nadere bepaling’ of aanwijzing van de bevoegde rechter heeft plaatsgevonden. Eventueel nadeel van Fokker c.s. doordat geen rechter is aangewezen, is niet relevant. De rechtbank komt zodoende tot het oordeel dat het beding geen forumkeuzebeding is zoals bedoeld in artikel 108 Rv. Aangezien Fokker en Fokker Services gevestigd zijn in Amsterdam, is de rechtbank Amsterdam op grond van artikel 99 lid 1 Rv relatief bevoegd om kennis te nemen van het geschil. Gelet op de hoogte van de ingestelde eis en hetgeen aan de eis en het verweer ten grondslag is gelegd, is de rechtbank ook absoluut bevoegd. De incidentele vordering zal worden afgewezen.
Beveiliging Suwinet verbeterd na onderzoek Autoriteit Persoonsgegevens
Persbericht: Gemeenten hebben na onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens de beveiliging van persoonsgegevens die met Suwinet worden uitgewisseld verbeterd. Dat concludeert de Autoriteit Persoonsgegevens na onderzoek bij 13 gemeenten. “ Een aantal gemeenten voldoet nu aan de onderzochte normen. Maar we zien ook gemeenten waar het nog steeds niet goed gaat”, zegt Wilbert Tomesen, vicevoorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens. “Hoe positief de ontwikkeling op sommige plaatsen ook is, het is onacceptabel dat elders het risico blijft bestaan dat gegevens in verkeerde handen komen. Als dit niet verandert, is het onvermijdelijk dat wij gaan handhaven”.
Beveiligingsplan en toegangsrechten
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft onderzocht of de gemeenten voldoen aan de belangrijkste beveiligingsnormen. Zo moet er een door het management goedgekeurd beveiligingsplan zijn voor Suwinet, moeten de toegangsrechten goed zijn geregeld in een formele procedure en moet het gebruik van Suwinet worden gecontroleerd.
Twee van de onderzochte gemeenten, Delft en Eindhoven, voldoen inmiddels aan de onderzochte wettelijke vereisten voor de beveiliging van Suwinet. Andere gemeenten voldeden bij sluiting van het onderzoek niet aan alle onderzochte eisen. Zo ontbrak het bij een aantal onderzochte gemeenten aan een formele autorisatieprocedure waarin is beschreven hoe toegangsrechten worden toegekend, gewijzigd en beëindigd. Tomesen: “Daarmee stel je vast wie wel en vooral ook wie niet bij deze gevoelige gegevens mogen”. Verder was er bij sommige gemeenten geen beveiligingsplan specifiek voor Suwinet. Andere gemeenten hebben wel een beveiligingsplan, maar droegen dit onvoldoende uit in de organisatie of evalueerden het plan niet.
Onderzochte gemeenten
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft onderzoek gedaan bij de gemeenten Delft, Eindhoven, Enschede, Nunspeet, Zutphen, Baarle-Nassau, Brielle, Brummen, Heerenveen, Midden-Drenthe, Moerdijk, Werkendam en Woudenberg.
Een aantal gemeenten heeft na het onderzoek maatregelen getroffen of aangekondigd maatregelen te nemen om de resterende overtredingen te beëindigen. De Autoriteit Persoonsgegevens zal de komende tijd beoordelen of de gemeenten de overtredingen hebben beëindigd en kan zonodig handhavende maatregelen inzetten.
Sociale tarief en compensatiemechanisme alleen voor vaste telefonie en internet, niet mobiele diensten
HvJ EU 11 juni 2015; IT 1977; ECLI:EU:C:2015:378; zaak C-1/14 (Base-Mobistar tegen Ministerraad)
Telecom. Richtlijn 2002/22/EG artikelen 4, 9, 13 en 32. Universeledienstverplichtingen en sociale verplichtingen. Aanbieding van toegang op een vaste locatie en aanbieding van telefoondiensten. Betaalbaarheid van de tarieven. Bijzondere tariefopties. Financiering van universeledienstverplichtingen. Aanvullende verplichte diensten. Mobielecommunicatiediensten en/of internetabonnementen. HvJ EU verklaart voor recht:
[Universeledienstrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat de bijzondere tarieven en de financieringsregeling waarin respectievelijk de artikelen 9 en 13, lid 1, onder b), van deze richtlijn voorzien, van toepassing zijn op internetabonnementsdiensten die een internetaansluiting op een vaste locatie vereisen, maar niet op mobielecommunicatiediensten, daaronder begrepen abonnementsdiensten voor mobiel internet. Indien laatstgenoemde diensten op het nationale grondgebied algemeen beschikbaar worden gesteld als „aanvullende verplichte diensten” in de zin van artikel 32 van richtlijn 2002/22,(...) mag de financiering ervan in het kader van het nationale recht niet worden verzekerd door middel van een mechanisme waaraan specifieke ondernemingen moeten deelnemen.
Vragen:
1) Dient de [universeledienstrichtlijn], en inzonderheid de artikelen 9 en 32 ervan, zo te worden geïnterpreteerd dat het sociale tarief voor de universele diensten alsook het compensatiemechanisme waarin artikel 13, lid 1, onder b), van de universeledienstrichtlijn voorziet, niet alleen van toepassing zijn op elektronische communicatie door middel van een telefoonaansluiting op een vaste locatie op een openbaar communicatienetwerk, maar ook op elektronische communicatie door middel van mobielecommunicatiediensten en/of internetabonnementen?
2) Dient artikel 9, lid 3, van de universeledienstrichtlijn zo te worden geïnterpreteerd dat het de lidstaten toestaat om bijzondere tariefopties voor andere diensten dan die omschreven in artikel 9, lid 2, van de universeledienstrichtlijn, toe te voegen aan de universele dienst?
3) Indien het antwoord op de eerste en de tweede vraag ontkennend is, zijn de desbetreffende bepalingen van de universeledienstrichtlijn verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel, zoals dat onder meer is vervat in artikel 20 van het [Handvest]?
Real time streams zijn alternatief voor schotelantenne
Hof Amsterdam 26 januari 2016, IT 1975; ECLI:NL:GHAMS:2016:227 (appellant tegen Stichting Stadgenoot)
Vervolg ECLI:NL:GHAMS:2015:3374. Voor appellant is er geen reëel alternatief om zonder de door hem geplaatste schotelantenne in zijn behoefte aan nieuws uit Egypte te voorzien. ppellant stelt dat de kwaliteit van de real time streams onvoldoende is om van een reëel alternatief voor het gebruik van de schotelantenne te kunnen spreken. Het overleggen van twee screenshots waarvan betekenis en strekking onduidelijk zijn, volstaat niet. Reëel alternatief voor schotelantenne aanwezig geacht, middels IPTV.
2.1. In het kader van de stelling van [appellant] dat er, anders dan de kantonrechter in het bestreden vonnis heeft geoordeeld, (voor hem) geen reëel alternatief is om zonder de door hem geplaatste schotelantenne in zijn behoefte aan nieuws uit Egypte te voorzien, heeft het hof [appellant] bij het tussenarrest in de gelegenheid gesteld te reageren op hetgeen Stadgenoot bij memorie van antwoord ter toelichting van haar betwisting van deze stelling heeft aangevoerd, te weten dat de meeste van de door [appellant] bedoelde Egyptische zenders via hun website real time te bekijken zijn en dat er bovendien mogelijkheden zijn de Egyptische zenders te ontvangen via IPTV, bijvoorbeeld met Zaaptv.
2.2. In zijn vervolgens genomen akte heeft [appellant] gesteld dat de kwaliteit van de real time streams onvoldoende is om van een reëel alternatief voor het gebruik van de schotelantenne te kunnen spreken. In dit verband heeft hij meer concreet aangevoerd dat hij ten aanzien van (kennelijk) de website www.alnaharlive.net een foutmelding kreeg, dat op de website www.elmehwartv.com slechts een doorlopende door muziek begeleide modeshow te zien was, dat hij op de website www.niletc.tv geen live stream heeft kunnen ontdekken en dat hij slechts nieuws kan verkrijgen via de website www.cbc-eg.com/cbc/live-stream. Stadgenoot heeft een en ander bij haar antwoordakte gemotiveerd betwist.
2.3. Naar het oordeel van het hof kon [appellant] in het kader van zijn betwisting van de stelling van Stadgenoot dat de door haar genoemde mogelijkheden reële alternatieven zijn voor [appellant] schotelantenne niet volstaan met het (afgezien van het poneren van enkele door Stadgenoot betwiste stellingen) overleggen van twee screenshots waarvan betekenis en strekking onduidelijk zijn. Bovendien heeft [appellant] in zijn akte na tussenarrest niet betwist dat hij op https://tv.ardmasr.com actuele programma’s kan terugkijken. Op grond van dit een en ander gaat het hof ervan uit dat er voor [appellant] een reëel alternatief voor zijn schotelantenne bestaat. De vraag of de kwaliteit van Zaaptv al dan niet voldoende is om (eveneens) een dergelijk reëel alternatief te kunnen zijn, kan onbesproken blijven.