DOSSIERS
Alle dossiers

Internet  

IT 567

Bezwaren voor discussie vatbaar

Vzr. Rechtbank Amsterdam 4 november 2011 (bij vervroeging), G Z 11-1641 (News-Service Europe B.V. tegen Stichting BREIN)

Met dank aan Bastiaan Ramshorst, BREIN.

In navolging van IEF 10260.Executievonnis. Anti-Piraterij. NSE stelt dat het vonnis evident in strijd is met recente uitspraken van het HvJ EU (Premier League, IEF 10286) en getroffen maatregel is niet evenredig, billijk en strijd met artikel 3 Handhavingsrichtlijn, dit volgt uit HvJ EU L'Oreal / eBay, IEF 9961.

In't kort (r.o. 4.8 en 4.9): Dat NSE een andere mening is toegedaan over de toepasselijkheid van art. 6:196c BW en de belangenafweging en de uitkomst, kan niet leiden tot toewijzing van de schorsing van de tenuitvoerleging. De bezwaren zijn voor discussie vatbaar en daarover kan in een executiegeschil niet over worden beslist.

NSE onvoldoende omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat Stiching Brein geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Dat NSE niet in staat zou zijn om eventuele inbreukmakende alfanumerieke bestanden te filteren van andere bestanden is niet zo'n omstandgheid (r.o. 4.9).

Art. 1019 Rv is van toepassing op executiegeschil ad €9.227,50 (r.o. 4.11)

4.5. De verwijzende procedure van het Premier League arrest betreft, aldus rechtsoverweging 153, het creëren van opeenvolgende fragmenten van voorbijgaande aard in het geheugen van een satellietdecoder en op de televisie die meteen worden gewist en vervangen door volgende fragmenten. Dit is een andere feitelijke situatie dan in het geschil tussen Stichting Brein en NSE. De rechtbank heeft immers in het vonnis overwogen dat NSE alfanumerieke bestanden voor langere tijd opslaat op haar servers en vandaar beschikbaar stelt aan de gebruikers van Usenet en in rechtsoverweging 4.10 geoordeeld dat de opslag de alfanumerieke bestanden niet van voorbijgaande aard is. NSE heeft dit niet ter discussie gesteld in deze procedure. NSE heeft zich ook niet uitgelaten waarom, en zo ja op welke wijze, de feitelijke situatie van haar werkwijze overeenkomsten vertoont met die in het Premier League arrest. De feitelijke verschillen in beide zaken zijn relevant voor de juridische beoordeling. Daarom kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat uit dat arrest volgt dat de beoordeling in het vonnis over de inbreukmakende activiteiten van NSE klaarblijkelijk op een misslag berust in de zin dat het in strijd met het bedoelde arrest zou zijn. De schorsing van de  tenuitvoerlegging van het vonnis kan dus niet worden toegewezen op grond van het beroep van NSE op het Premier League arrest.

4.8.  De wijze waarop de rechtbank de vorderingen van ichting BRIEIN heeft beoordeeld is immers een toepasssing van regelgeving, waaronder de Handhavingsrichtlijn en [richtlijn inzake elektronische handel], beiden zijn omgezet in de Nederlandse wetgeving. De rechtbank heeft hierbij gemotiveerd overwogen dat zij aan toetsing van artikel 6:196c Burgerlijk Wetboek (BW) niet is toegekomen (overweging 4.32). Voor het overige heeft zij, uitgaande van de vastgestelde feiten, de regelgeving toegepast waarbij zij in overweging 4.40 van het vonnis de door NSE aangevoerde belangen bij het niet treffen van de door Stichting BREIN gevorderde maatregelen ondergeschikt heeft bevonden aan de belangen van Stichting Brein bij het opleggen van die maatregelen. Dat NSE een andere mening is toegedaan over de toepasselijkheid van artikel 6:196c BW en ten aanzien van deze belangenafweging en de uitkomst daarvan, kan niet leiden tot toewijzing van de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. De door NSE geuite bezwaren tegen het vonnis zijn voor discussie vatbaar, zoals ook uit het verweer van Stichting BREIN blijkt, en daarover kan in een executiegeschil niet worden beslist.

IT 566

Reageer op de voorgenomen agenda 2012 - 2013 van de Consumentenautoriteit

Consultatiedocument Agenda 2012-2013

De Consumentenautoriteit heeft deze week het consultatiedocument Agenda 2012 -2013 aan haar stakeholders gestuurd. Zij zijn uitgenodigd te reageren op de voorgenomen aandachtsgebieden. Maar ook u kunt reageren. Na het lezen van het consultatiedocument kunt u uw reactie mailen naar: consultatie@consumentenautoriteit.nl

Stuur uw reactie wel voor 23 november 2011.

Komende jaren stelt de Consumentenautoriteit voor zich op drie aandachtsvelden te richten:

  • misleidende en agressieve telemarketing
  • leverings- en betalingsproblemen bij webwinkels
  • intransparantie van prijzen in de reisbranche

Afgelopen voorjaar is met een groot aantal maatschappelijke partijen gesproken om te komen tot een groslijst van aandachtsgebieden. Ook de meldingen bij ConsuWijzer zijn medebepalend geweest.

Uit al die problemen waarmee consumenten worden geconfronteerd is bovenstaande selectie gemaakt. De Consumentenautoriteit meent dat deze problemen prioriteit moeten krijgen om aangepakt te worden. Komende weken kan er nog gereageerd worden op dit voorstel. Daarna zal de Consumentenautoriteit de definitieve agenda voor de komende twee jaar vaststellen. Die zal begin 2012 gepresenteerd worden.

IT 562

Geen transmissie door of met de link

Rechtbank 's-Gravenhage 2 november 2011, HA ZA 10-1233 (Real Networks Inc. tegen X)

Met gelijktijdige dank aan Douglas Mensink, MICTA BV.

In navolging van IEF 10109. Uitgebreid vonnis. Auteursrecht. Geen openbaarmaking middels een link. Geen beroep op 26d Aw, omdat X niet als tussenpersoon kan worden beschouwd. Geen onrechtmatige daad, omdat er geen sprake is van structureel en doelbewust downloaden wordt gefaciliteerd. Geen merkinbreuk, onvoldoende gesubstantieerd noch onderbouwd. Proceskosten ex 1019h Rv en de afspraak is gemaakt deze vast te stellen op ¤48.000 dit omvat eveneens de proceskosten onrechtmatige daad volgens het liquidatietarief.

Feitenschets: Na een ex parte beschikking (15 februari 2010) waarin de voorzieningenrechter oordeelt dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat [X] Real Alternative aanbiedt en dat Real Alternative verveelvoudigingen bevat van software waarop auteursrechten van Real Networks rusten en dat [X] door het aanbieden van Real Alternative inbreuk maakt op de auteursrechten van Real Networks. Voorts heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de gestelde merkinbreuk niet voldoet aan de hoge eisen die ten aanzien van een ex parte bevel moeten worden gesteld aan de aannemelijkheid van de inbreuk. De voorzieningenrecher heeft [X] bevolen de openbaarmaking van Real Alternative te staken onder verbeurte van een dwangsom en heeft Real Networks verlof verleend om conservatoir beslag te leggen onder [X] op alle gegevensdragers waarop Real Alternative zich bevindt en om conservatoir bewijsbeslag tot afgifte te leggen op alle schriftelijke en elektronische documenten waaruit de omvang van de inbreuk blijkt. Voorts heeft de voorzieningenrechter [Z] aangewezen als gerechtelijk bewaarder van de in beslag te nemen gegevensdragers en documenten.

4.11. Aldus dient de rechtbank te beoordelen of [X] met het aanbieden op zijn website https://codecpack.nl van een link naar Real Alternative op de server van Freenet, het bestand Real Alternative heeft openbaar gemaakt dan wel heeft verveelvoudigd.

Primair 45i Aw: 4.29. Naar het oordeel van de rechtbank is van verveelvoudigen door [X] van Real Alternative als bedoeld in artikel 45i Aw geen sprake. Anders dan Real Networks stelt, vond de transmissie van Real Alternative niet plaats door of met de link van [X]. De link van [X] wees de gebruiker de weg naar de server van Freenet waarop Real Alternative stond. De transmissie van Real Alternative vond plaats van de server van Freenet naar de computer van de gebruiker. In die omstandigheden verrichtte [X] geen verveelvoudigingshandelingen.

Subsidiair 26d Aw: 4.34. Naar het oordeel van de rechtbank faalt het beroep op artikel 26d Aw alleen al omdat [X] niet kan worden beschouwd als een tussenpersoon wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op het auteursrecht te maken. [X] bood op zijn website https://codecpack.nl een link aan naar Real Alternative op de server van Freenet. Voor zover het uploaden van Real Alternative op de server van Freenet en het vervolgens downloaden van Real Alternative door derden van de server van Freenet kwalificeert als inbreuk op de auteursrechten van Real Networks, gebeurde dit zonder tussenkomst van de link van [X]. Dat gebruikers het bestand Real Alternative via de link konden vinden, betekent nog niet dat (het aanbieden van) de link in de hiervoor bedoelde zin wordt gebruikt om Real Alternative van de server van Freenet te downloaden. Hoe het verstrekken van informatie over codecs er toe kan leiden dat [X] dient te worden beschouwd als een tussenpersoon in de zin van artikel 26d Aw vermag de rechtbank niet in te zien.

Subsidiair: onrechtmatige daad 
4.41. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [X] niet structureel doelbewust het downloaden van het inbreukmakende Real Alternative heeft gefaciliteerd en dat [X] niet onrechtmatig jegens Real Networks heeft gehandeld.

Merkinbreuk 
4.44. De merkenrechtelijke grondslag van de vorderingen is door Real Networks onvoldoende gesubstantieerd. Real Networks heeft gesteld noch onderbouwd dat sprake is van gebruik door [X] van de tekens REAL, REALPLAYER, REALAUDIO en REALMEDIA in het economisch verkeer hetgeen ingevolge artikel 9 lid 1 GMVo wel is vereist. De vorderingen stranden reeds om die reden.

IT 560

KPN niet schuldig

Antwoord kamervragen Thieme over onwettig gebruik van DPI, Aanhangsel van de Handelingen 1 november 2011, 2011-2012, AH 469

3 Hoe valt het staken van het onderzoek door CIS en politie te rijmen met het feit dat KPN heeft erkend gebruik te maken van de techniek en met het feit dat de OPTA constateert dat telecomproviders mogelijk de wet hebben overtreden en de providers zelf hebben aangegeven gebruik te blijven maken van DPI om het dataverkeer te analyseren?

 

Antwoord 3 en 4 Op 28 juli 2011 heeft het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie geconcludeerd dat een nader strafrechtelijk onderzoek niet in de rede ligt. Het OM heeft vastgesteld dat KPN zich niet schuldig heeft gemaakt aan overtreding van art. 139c Wetboek van Strafrecht (afluisteren/opnemen). Bij de inzet van het DPI-instrument heeft KPN gebruik gemaakt van een configuratie die de inhoudelijke communicatie van klanten versleutelde in een voor mensen niet herkenbare vorm. Hierdoor hebben medewerkers van (of werkend voor) KPN op geen enkele wijze kennis kunnen nemen van de inhoudelijke en vertrouwelijke communicatie van de klanten van KPN. Voor een uitgebreide uitleg over de bevindingen van het onderzoek van het OM verwijs ik naar mijn brief van 13 september 2011 aan uw Kamer heb gestuurd.

Het onderzoek van OPTA, waarnaar in de vraag wordt verwezen, is een voorlopig onderzoek naar het gebruik van DPI door telecomaanbieders. Op basis van deze ‘quick-scan’ concludeert OPTA dat er in dit stadium van het onderzoek op basis van de Telecommunicatiewet geen aanleiding is voor handhavend optreden tegen de onderzochte aanbieders van mobiele netwerken. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) voert op dit moment een nader onderzoek uit naar de vraag of zich overtredingen van de Wet bescherming persoonsgegevens voordoen of hebben voorgedaan.

4 Is inmiddels bekend wat het oriënterend onderzoek van het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie naar mogelijk strafbare toepassing van de DPI-techniek door telecomproviders heeft opgeleverd? Zo nee, waarom niet en op welke termijn zijn de resultaten te verwachten? Zo ja, zijn de resultaten daarvan van dien aard dat het Openbaar Ministerie (nader) strafrechtelijk onderzoek zal doen?

IT 556

Toegangskaarten geen dienst

Kantonrechter Rechtbank Amsterdam 2 mei 2011, LJN BU1596 (eiser tegen gedaagde); zojuist gepubliceerd

Als randvermelding, rechtspraak.nl: Doorverkoop van toegangskaarten voor popconcert via internet door professioneel in- en verkoper aan particulier. Consumentenkoop op afstand. Geen sprake van een ‘dienst’ nu er sprake is van de (weder)verkoop van voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk objecten. Wederverkoper heeft verzuimd mede te delen dat de oorspronkelijke verkooporganisatie geen toestemming heeft gegeven voor wederverkoop en daarom de toegang kan weigeren. Daardoor heeft de wederverkoper niet voldaan aan zijn informatieplicht van artikel 7:46c BW. Koopster mocht overeenkomst na ontvangst van de tickets en voor aanvang van het popconcert ontbinden.

6.  Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 7:46i leden 2, 3, 4 en/of 5 BW. In het bijzonder is niet gesteld of gebleken dat de verkoop van tickets als de onderhavige kan worden aangemerkt als een ‘dienst’ nu er sprake is van de verkoop van voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk objecten.

7.  Op grond van artikel 7:46c BW dient [gedaagde] voordat de overeenkomst wordt gesloten aan [eiseres] ‘met alle aan de gebruikte techniek voor communicatie op afstand aangepaste middelen en op duidelijke en begrijpelijke wijze’ ondermeer mede te delen wat de belangrijkste kenmerken zijn van de te verkopen zaak en voorts of de mogelijkheden tot ontbinding overeenkomstig de artikelen 7:46d lid 1 en 7:46e BW van toepassing zijn.

8.  Tussen partijen is onder meer in geschil of door [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst voldoende informatie is verstrekt. Daarbij is van belang dat, blijkens de door [eiseres] overgelegde gegevens over de website van [gedaagde], die in zoverre niet door [gedaagde] zijn betwist, toegangsbewijzen (omschreven als ‘100% Originele tickets’) te koop worden aangeboden.

9.  Gelet op het feit dat [gedaagde] van de oorspronkelijke verkooporganisatie geen toestemming voor wederverkoop had en gelet op de onder 1.4 bedoelde tekst op de tickets, bieden de door [gedaagde] te koop aangeboden tickets geen aanspraak op toegang tot het betreffende concert. Zij bieden slechts een kans op feitelijke toegang, namelijk onder de voorwaarde dat bij de toegangscontrole niet tevens de identiteit van de koper wordt gecontroleerd. Dat betekent dat de koper altijd het risico loopt om – ondanks een veelvoud van de oorspronkelijke prijs te hebben betaald – geen toegang tot het betreffende evenement te verkrijgen.

IT 555

Het blazoen van Rutte opgepoetst houden

F.J. van Eeckhoutte, noot onder Vzr. Rechtbank Haarlem 1 september 2011, LJN BR6505 (ministerpresidentrutte.nl) 
Zie IEF 10135 voor de onderliggende zaak, met dank aan Filip van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte Advocaten

Inhoudsopgave
1. De casus
2. De belangenafweging
3. Zeer bijzondere omstandigheden
4. Noodzakellijkheidsvereiste
5. Toetsing in casu
6. Conclusie


1. De casus

's Nederlands onderdaan [A] had op 28 maart 2010, dus nog vóór het aantreden van het kabinet Rutte in oktober dat jaar de domeinnaam ministerpresidentrutte.nl geregistreerd bij het SIDN. [A] gebruikte www.ministerpresidentrutte.nl als doorway site naar www.klokkenluideronline.nl, op welke site gal gespuwd werd over politici en andere hoogwaardigheidsbekleders. Vijf dagen na het aantreden van het kabinet Rutte bood de RVD [A] aan om ministerpresidentrutte.nl tegen vergoeding van de registratiekosten aan de Staat over de dragen. [A] weigerde onder opgaaf van redenen. Na een sommatie van de landsadvocaat stelde [A] voor om tegen € 6.000,- en later € 2.500,- ministerpresidentrutte.nl over te dragen. Daarmee riep [A] de toorn van de Staat over zich heen.

 

Bij uitspraak van de Haarlemse voorzieningenrechter van 1 september 2011  werd [A] veroordeeld om onder verbeurte van een dwangsom de domeinnaam ministerpresidentrutte.nl aan de Staat over te dragen. De voorzieningenrechter hing het vonnis op aan misbruik van bevoegdheid ex artikel 3:13 lid 2 BW. Lid 2 (2e zinsdeel) van dat artikel bepaalt dat een bevoegdheid onder meer kan worden misbruikt in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.

2. De belangenafweging

Sinds Gaos/Passie  kan een loutere afweging van belangen van partijen, zonder dat overigens een normschending kan worden aangewezen, geen grondslag (meer) bieden voor toewijzing van de vordering tot overdracht van de domeinnaam. Dus, eerst bijv. een onrechtmatige daad vaststellen gevolgd door een afweging van belangen, en dus niet belangen afwegen om op grond daarvan tot onrechtmatigheid te concluderen. Dat juridisch obstakel kan verklaren waarom sinds 2001 enkele malen art. 3:13 lid 2 BW van stal werd gehaald om domeinnaamkwesties beoordelen . De tekst van 3:13 lid 2 BW, die zo op het eerste gezicht voor een jurist zo klaar als een klontje lijkt , bood de Haarlemse voorzieningenrechter de grondslag om de belangen van partijen i.c. af te wegen. Het vaststellen van misbruik van bevoegdheid ingevolge 3:13 lid 2 BW door slechts wederzijdse belangen af te wegen, is echter een onjuiste rechtsopvatting  .

De figuur van misbruik van bevoegdheid strekt ertoe de rechter mogelijk te maken correcties aan te brengen op veelal uit de wet voortvloeiende, rechtmatige bevoegdheden die worden gehanteerd op een wijze die niet aanvaardbaar is.  Artikel 3:13 lid 2 BW wil uiting geven aan het besef dat een rechthebbende ook bij de uitoefening van zijn burgerrechtelijke bevoegdheden het belang van zijn naasten en van de maatschappij niet geheel uit het oog mag verliezen.

3. Zeer bijzondere omstandigheden

De onevenredigheidsmaatstaf uit art. 3:13 lid 2 (2e zinsdeel) BW vond zijn beslag in een arrest van de Hoge Raad uit 1970  en werd gecodificeerd om duidelijk tot uitdrukking te brengen dat de belangen van de bevoegde niet "op voet van gelijkheid" moeten worden afgewogen tegen die van degenen waarmede hij bij de uitoefening van zijn recht in conflict zou komen.   De nadruk moet liggen op het belang van degene die zijn recht uitoefent, zij het dat die grens kan worden getrokken daar waar voor hem geen redelijk belang meer aanwezig is. Een juiste toepassing van 3:13 lid 2 (2e zinsdeel) vergt dat wordt onderzocht wat het belang van de bevoegde is bij de uitoefening van zijn bevoegdheid en of dát belang in wanverhouding staat ten opzichte van het belang van de gelaedeerde. De uitoefening van deze bevoegdheid kan onder zeer bijzondere omstandigheden onevenredig zijn, maar dergelijke omstandigheden zullen zich niet spoedig voordoen, aldus Langemeijer .

Dergelijke bijzondere omstandigheden kunnen gelegen zijn in het feit dat er voor de bevoegde een redelijk alternatief bestaat – lees: an offer you can’t refuse -  of een zwaarwegend belang zijdens de gelaedeerde , waardoor aan de uitoefening van de bevoegdheid de rechtmatigheid ontvalt. De aard en kwaliteit van het alternatief voor de bevoegde geven aan wanneer het verbod tot bevoegdheidsuitoefening geacht moet worden met voldoende waarborgen te zijn omkleed en wanneer zijn belang in verhouding tot alle overige belangen geacht kan worden slechts een gering gewicht in de schaal te leggen .

4. Noodzakellijkheidsvereiste

Om de uitoefening van een bevoegheid te kunnen verbieden, is bovendien noodzaak tot respectering van het belang van de gelaedeerde vereist . Dit noodzakelijkheidvereiste betekent zoveel als dat voor de gelaedeerde geen enkele redelijke oplossing bestaat ter bescherming van zijn belang dan het wijken van de bevoegdheid van diegene die zijn bevoegdheid wenst uit te oefenen.

5. Toetsing in casu

Door 3:13 BW van stal te halen, staat a priori vast dat [A] rechtmatig houder van ministerpresidentrutte.nl is en [A] er dus in principe mee kan doen en laten wat hem goeddunkt. Dat ligt ook in lijn met het 'first come, first served'-principe  dat aan de basis ligt bij de verdeling van domeinnamen.

Door te overwegen dat [A] wil meeliften op de naamsbekendheid en positie van premier Rutte, er voor [A] geen noodzaak is om voor het aan de kaak stellen van die misstanden juist ministerpresidentrutte.nl te gebruiken en dat als [A] zijn gedachtegoed aan de man wil brengen, hij dat dient te doen op eigen kracht en niet d.m.v. ministerpresidentrutte.nl, lijkt de rechter de rechtmatigheid van de bevoegheid van [A] te miskennen. Eigenlijk vindt de rechter dat [A] door het registreren en in stand houden van de domeinnaam onrechtmatig handelt. Ten onrechte. In het kader van artikel 3:13 lid 2 BW had de rechter behoren te overwegen dat [A] in beginsel ministerpresidentrutte.nl rechtmatig had geregistreerd en in stand hield, en slechts onder zeer bijzondere omstandigheden én bij gebleken noodzaak aan de zijde van de Staat, die rechtmatigheid kon ontvallen.

Maar los daarvan, had [A] belang bij registratie van ministerpresidentrutte.nl en instandhouding van de daaraan gekoppelde website om zijn mening te uiten, welk belang de kern van het in de grondwet en EVRM neergelegde beginsel van vrijheid van meningsuiting raakt. Dat hij via www,ministerpresidentrutte.nl meeliftte op de naamsbekendheid en de positie van de minister-president valt in het licht van dat grondrecht goed te plaatsen. Ook het meeliften was een valide belang van [A].

Het belang van de Staat bij verkrijging van ministerpresidentrutte.nl was er volgens de voorzieningenrechter in gelegen informatievoorziening van het publiek aangaande de premier via ministerpresidentrutte.nl mogelijk te maken en het voorkomen van een verwarrende situatie. Volgens de rechter verwachten bezoekers van ministerpresidentrutte.nl informatie aan te treffen over de minister-president. Het is niet aanstonds duidelijk dat respectering van die belangen noodzakelijk is. Informatievoorziening kan ook plaatsvinden via andere domeinnamen, sterker nog: is gecentraliseerd via www.rijksoverheid.nl .Bovendien kon de internetgebruiker op ministerpresidentrutte.nl direct zien dat de daarop geboden informatie niet van de overheid afkomstig was. Niet de domeinnaam is doorslaggevend, maar de aard van de informatie op de website . Dat een domeinnaam associeert met de overheid betekent niet automatisch dat er mag worden vanuit gegaan dat de informatie op die website van de overheid afkomstig is. Wie daar anders tegenaan kijkt, onderschat het cognitief vermogen van de gemiddelde burger danig.
Voorts mogen we ons in het kader van de toetsing aan het noodzakelijkheidvereiste afvragen hoe serieus de Staat haar eigen belangen neemt. Eerst trekt de Staat onder aanvoering van verwarringsgevaar ten strijde tot en met appel om de domeinnamen 2ekamer.com en tweedekamer.com  binnen te halen, om die registraties vervolgens te laten verlopen; tweedekamer.com is geparkeerd  bij Sedo en 2ekamer.com is vrij.

6. Conclusie

Al met al kan men zich afvragen of de in het ministerpresidentrutte.nl-proces opgevoerde belangen van de Staat wel de belangen zijn waar het in werkelijkheid om heeft gedraaid. Net zoals door advocaten straatjes worden geruimd voor houders van intellectuele eigendomsrechten, zal het me niet verbazen als een spindoctor van het in oktober 2010 kersvers aangetreden kabinet de landsadvocaat heeft geïnstrueerd het blazoen van Rutte opgepoetst te houden. Wat daar ook van zij, het lijkt me dat in deze zaak niet zozeer misbruik van bevoegdheid, maar aantasting van eer en goede naam van Rutte versus de vrijheid van meningsuiting van [A]  centraal had moeten staan.

In de zaak van ministerpresidentrutte.nl komen alle oude grondslagen  van onrechtmatigheid terug , maar nu in het jasje van artikel 3:13 lid 2 BW. Een correcte toepassing van dit wetartikel had m.i. niet kunnen leiden tot verplichte overdracht van ministerpresidentrutte.nl aan de Staat. Het debacle heeft [A] echter niet de mond gesnoerd.

Zie pdf voor de volledige noot inclusief uitgebreide voetnoten; foto van Brand Me Up.

IT 554

Redelijk loon na opzegging

Rechtbank Utrecht 8 juni 2011, HA ZA 10-1607 (Parfip Nederland B.V. tegen Hulsenboom Holding B.V.)

In't kort: Overeenkomst zaken verhuur en onderhoud website en domeinnaam. Kwalificatie van de overeenkomst. Geen ontbinding, wel rechtsgeldige opzegging van de overeenkomst. Ten aanzien van het bepalen van het redelijk loon wordt het nemen van een akte opgedragen.

Tussen Proximedia en Hulsenboom Elektrotechniek is op 8 juli 2004 een “Overeenkomst tot licentie, verhuur en onderhoud ” (hierna: de overeenkomst) voor een periode van 48 maanden tot stand gekomen. De overeenkomst houdt in dat Proximedia voor Hulsenboom Elektrotechniek een website bouwt, de hosting en het onderhoud daarvan verzorgt en een domeinnaam aanmaakt, alsmede dat Proximedia aan Hulsenboom Elektrotechniek een laptop met internetaansluiting ter beschikking stelt. Als vergoeding hiervoor is overeengekomen dat Hulsenboom Elektrotechniek B.V. maandelijks een bedrag van EUR 201,11 (inclusief BTW) betaalt.

(...)

Loon

Uitgangspunt is derhalve dat de overeenkomst op 22 juli 2005 door opzegging rechtsgeldig is geëindigd. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:411 lid 1 BW heeft de opdrachtnemer, nu de overeenkomst is geëindigd voordat de tijd waarvoor zij is verleend is verstreken en de verschuldigdheid afhankelijk is van het verstrijken van die tijd, recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Krachtens artikel 7:411 lid 2 BW heeft de opdrachtnemer recht op het volle loon, indien het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever is toe te rekenen en de betaling van het volle loon, gelet op de omstandigheden van het geval, redelijk is.

 

De rechtbank acht het, daargelaten de vraag of de opzegging is toe te rekenen aan Hulsenboom Holding, niet redelijk om het volle loon, bestaande uit het geheel van overeengekomen maandelijkse vergoedingen, toe te kennen. Immers, de overeenkomst met een looptijd van 48 maanden is reeds na 12 maanden opgezegd, zodat nog te verrichten werkzaamheden Proximedia bespaard zijn gebleven en de vrijgekomen tijd aan andere opdrachten kon worden besteed.

(...)
Om een eindbeslissing te kunnen nemen over de hoogte van het naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon dient de rechtbank de beschikking te hebben over nadere gegevens met betrekking tot de waarde van de reeds door Proximedia geleverde prestaties. Derhalve wordt Parfip opgedragen om bij akte gemotiveerd en met stukken onderbouwd een berekening hiervan in het geding te brengen met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 4.16. is overwogen. De inhoud van de akte dient hiertoe beperkt te zijn. Vervolgens zal partij Hulsenboom Holding de gelegenheid krijgen om uitsluitend daarop bij antwoordakte te reageren.

IT 552

DEA en CC0: double trouble?

Parallelle publicatie IE-Forum IEF 10376. Met dank aan Neeltje Beens, BRight advocaten.

Op 22 september 2011 heeft de Europeana Foundation, de Europeana Data Exchange Agreement (DEA) goedgekeurd. Europeana werd in 2008 gelanceerd met als doel het Europese culturele en wetenschappelijke erfgoed toegankelijk te maken voor het publiek. De DEA regelt de relatie tussen Europeana en de data providers. Deze bestaan uit Europese bibliotheken, musea, archieven en multimediahuizen die hun digitale erfgoed collecties via Europeana toegankelijk maken.

De DEA bepaalt onder meer de auteursrechtelijke status van previews en geschreven metadata (= data over data) die door Europeana toegankelijk gemaakt worden. In de DEA wordt namelijk bepaald dat alle previews en metadata die door de dataproviders aan Europeana verstrekt worden door Europeana onder de voorwaarden van de Creative Commons Zero (hierna CC0) verklaring gepubliceerd mogen worden.

Zoals wellicht bekend biedt Creative Commons auteurs, kunstenaars, wetenschappers, docenten en alle andere creatieve makers de vrijheid om op een flexibele manier met hun auteursrechten om te gaan. Met een keuze uit een aantal standaardlicenties bepaalt de maker in welke mate zijn of haar werk verder verspreid en bewerkt mag worden, en onder welke voorwaarden dit mag. De CC0 is hierin echter een vreemde eend in de bijt omdat daarin volledig afstand wordt gedaan van de  auteursrechten.

Volgens Creative Commons is de CC0 is geen licentie, maar een verklaring waarmee een auteursrechthebbende aan kan geven dat hij of zij afstand van alle auteursrechten doet. Anders dan bij een licentie kan er dus geen inbreuk op een met een CC0 verklaring beschikbaar gesteld werk gemaakt worden. Door CC0 op een werk van toepassing te verklaren stelt de maker zijn werk beschikbaar aan de ‘Commons’ door, voor zover dit wettelijk is toegestaan, afstand te doen van alle rechten die op het werk in de zin van het auteursrecht en alle andere aanverwante of naburige rechten, rusten. Onder CC0 beschikbaar gestelde werken kunnen dus door iedereen voor alle doeleinden gebruikt worden en naamsvermelding kan daarbij niet geeistgeëist worden.

De CC0 is met name door Creative Commons in het leven geroepen om duidelijkheid omtrent het gebruik van werken te creëren. Hetgeen natuurlijk een goede zaak is. De CC0 zorgt er mijns inziens voor dat er duidelijkheid en dus rechtszekerheid wordt gecreëerd. Immers, indien een werk onder de CC0 valt, is er geen twijfel of misinterpretatie meer mogelijk over het gebruik ervan.

De nieuwe Europeana Data Exchange Agreement ligt nu bij de instellingen die hun collecties via Europeana toegankelijk maken. Zij hebben tot 31 december 2011 de tijd om met de nieuwe voorwaarden van Europeana akkoord te gaan. Het moge duidelijk zijn dat Europeana zich met de DEA positioneert in het erfgoedveld als pionier en aanjager van open data nu de onder CC0 gepubliceerde previews en metadata door iedereen zonder enige restricties en dus ook voor het ontwikkelen van commerciële diensten hergebruikt mogen worden.

Het is nog afwachten of de DEA in de huidige vorm door het merendeel van de instellingen zal worden ondertekend en daarnaast of de DEA uiteindelijk in rechte afdwingbaar is. Want, ondanks dat een data provider in de DEA “ensures” dat er toestemming is om eventuele wèl auteursrechtelijk beschermde werken van derden ook onder de CC0 licentie te mogen gebruiken, is het natuurlijk nog maar de vraag wat er gebeurt indien er onverhoopt auteursrechtelijk beschermde werken worden gepubliceerd waarvan de maker géén toestemming heeft gegeven om onder de CC0 licentie te publiceren.

IT 548

Proefpakket met abonnement

Kantonrechter Tilburg Rechtbank Breda 12 oktober 2011, LJN  BT8423 (Direct Pay Services tegen gedaagde)

Koop op afstand. Proefpakket tot wederopzegging met een daaraan gekoppeld abonnement telefonisch afgesloten. Natuals is een detailhandel in gezondheids- en schoonheidsproducten welke haar producten aanbiedt via internet (homeshopping). Het abonnement betreft (telkens?) een vervolgzending, zijnde een pakket van 90 capsules, goed voor een periode van 3 maanden, welke zending achteraf maandelijks (telkens € 15,90) wordt gefactureerd door middel van een door [gedaagde] mondeling afgegeven automatische incasso. Het abonnement is niet vrijblijvend, aldus Direct Pay, daartoe verwijzend naar een voicelog op CD-rom van een deel van het telefoongesprek zoals dat op 6 november 2009 met [gedaagde] is gevoerd. Uit dat gesprek blijkt namelijk dat geen sprake is van een vrijblijvend proefpakket maar dat [gedaagde] het abonnement zelf diende op te zeggen.

In de gegeven omstandigheden is het aan eiseres om te stellen en zo nodig te bewijzen, niet alleen dat het bedoelde proefpakket is verzonden, maar vooral dat gedaagde dat pakket, inclusief de welkomstbrief waarin de informatie over de concrete wijze van opzegging is vermeld, heeft ontvangen. Nu eiseres zich bedient van deze wijze van uitvoering is het ook redelijk dat daarin gelegen risico’s in de eerste plaats op haar drukken. Aangezien ontvangst niet vast staat wordt de vordering afgewezen.

3.8 Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het te ver te concluderen dat geen enkele overeenkomst tot stand is gekomen. Overeenstemming bestond immers in ieder geval over het feit dat een proefpakket met vitaminepillen zou worden geleverd waarvoor de verzendkosten door [gedaagde] zouden worden betaald en trouwens zijn betaald. Voor de conclusie dat een verder reikende overeenkomst tot stand is gekomen is echter mede van belang of [gedaagde] het proefpakket, inclusief welkomstbrief met relevante informatie over de wijze van opzegging en de vervolgzending daadwerkelijk heeft ontvangen. Direct Pay stelt immers dat daaruit de betalingsverplichting van [gedaagde] voortvloeit. Het is bovendien van belang omdat de niet-ontvangst van de goederen en van die bij wet voorgeschreven informatie de bedenktijd en de bevoegdheid/mogelijkheid voor de consument om de koop alsnog te ontbinden of om af te zien van de vervolgzending en de daaraan verbonden betalingsverplichting verlengt, zoals voortvloeit uit artikel 7:46c lid 2 juncto 46d lid 1 BW. Overigens ligt, behoudens andersluidende afspraken, voor de hand dat geen betalingsverplichting bestaat of ontstaat zolang goederen die zijn besteld niet zijn ontvangen.

3.9 Aangezien [gedaagde] dat heeft betwist is het aan Direct Pay om te stellen en zo nodig te bewijzen, niet alleen dat het bedoelde proefpakket is verzonden, maar vooral dat [gedaagde] wel dat pakket, inclusief de welkomstbrief waarin de informatie over de concrete wijze van opzegging is vermeld, en de vervolgzending heeft ontvangen. Dat geldt te meer waar Natuals zich bedient van deze wijze van uitvoering van de koop op afstand. Dan is ook redelijk dat daarin gelegen risico’s toch in de eerste plaats op haar dienen te drukken.

3.10 Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Direct Pay met betrekking tot de bedoelde ontvangst onvoldoende gesteld en heeft zij die ook overigens niet genoegzaam aannemelijk kunnen maken. Getekende afleveringsbewijzen, en pakbonnen evenals verzendlijsten ontbreken. Een verklaring van het verzendhuis, waarvan Direct Pay stelt dat daarvan gebruik is gemaakt, is niet in het geding gebracht. Hetzelfde geldt voor onderliggende stukken ter staving van de door Direct Pay genoemde verzendcodes. Uit het feit dat goederen niet retour zijn gekomen kan evenmin de conclusie worden getrokken dat [gedaagde] dus de goederen heeft ontvangen. Facturen zijn er verder niet, aangezien Natuals volgens Direct Pay werkt met abonnementen en betaling geschiedt via automatische incasso. Ten slotte is geen afschrift van de welkomstbrief inclusief code, overgelegd. Onder deze omstandigheden ziet de kantonrechter geen aanleiding Direct Pay (nog) tot bewijslevering toe te laten.

3.11 Aangezien aldus niet vast staat dat [gedaagde] het proefpakket c.a. en de vervolgzending heeft ontvangen, moet de slotsom zijn dat op haar geen betalingsverplichting rust en dat de vordering dient te worden afgewezen. In die zin zal worden beslist, met verwijzing van Direct Pay in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen. Aangezien [gedaagde] in persoon procedeert en is gesteld noch gebleken van door haar gemaakte kosten als bedoeld in artikel 238 Rv., zullen die worden gesteld op nihil.

IT 544

Privacy service

WIPO Arbitration and Mediation Center 12 oktober 2011, D2011-1446 (Mediq N.V. tegen DomainsByProxy en Janelle Fausett; arbiter Dr. Clive N.A. Trotman)

Domeinnaam. Merkenrecht. Domeinnaam <yourmediq.com> is verwarrend gelijkelijk aan de merken van MEDIQ. Geen recht of legitiem belang en domein wordt niet niet-commercieel of fair gebruikt.

Verweerder had click-through of pay-per-click business model ontwikkeld voor de site en bood dit aan pharmacie- en medicijnwebsites aan te adverteren. Dat is gebruik te kwader trouw. Domeinnaam overgedragen.

Betreft Identiteit van de verweerder: DomainsByProxy biedt een privacy service, zodat contactgegevens van daadwerkelijke registeerder verborgen blijven. Na start van de procedure werden contactgegevens overlegd aan WIPO en werd Janelle Fausette eveneens betrokken in deze procedure. Via emailadres en fysiek adres aan Janelle, postmaster en via DomainsByProxy en aan adres van laatste betekend. Dus voldoende pogingen gedaan om verweerders te contacteren.

Onder C (...)
According to the evidence, the disputed domain name resolves to a website managed by GoDaddy, a company that trades in domain names, website hosting and other Internet services. The GoDaddy website resolved to by the disputed domain name displays the line: “Want to buy this domain? Our Domain Buy Service can help you get it.” The Panel interprets that line as meaning that the disputed domain name is offered for sale to visitors who may have reached it in the process of searching for the Complainant’s trademark or accepting search results containing the Complainant’s trademark. In the absence of any explanation to the contrary, and on the balance of probabilities, it may reasonably be concluded that the Respondent intends to sell the disputed domain name for a price in excess of the costs of registration, and that the registration was made primarily for that purpose, constituting bad faith within the meaning of paragraph 4(b)(i) of the Policy.

A screen capture made on August 22, 2011, produced in evidence, displays the website to which the disputed domain name resolved at that time. The Respondent’s website offered links to other websites generally related to pharmacies and medicines. It may reasonably be concluded that the Respondent has enabled the provision of these links in return for revenue through the business model known as click-through or pay-per-click. By this model the advertiser pays a commission, at least part of which would be received by the Respondent, in return for referrals received through links. Such an operation may be entirely legitimate and is routinely used to provide partial funding for public service or news websites, or as a legitimate stand-alone business.

In order to succeed commercially, however, the operator of a pay-per-click website must attract visitors. The Respondent in the present case must expect to attract visitors seeking the Complainant’s trademark, to which the Respondent does not have rights, thus rendering the operation not bona fide. The Panel finds on the balance of probabilities that the Respondent, pending the primary purpose of selling the disputed domain name, has put it to use in order to attract visitors in the expectation of commercial gain resulting from their initial interest confusion, constituting bad faith within the contemplation of paragraph 4(b)(iv) of the Policy.