DOSSIERS
Alle dossiers

Internet  

IT 1650

Wft-boete wegens doorsturen van leads via website

CBb 26 november 2014, ECLI:NL:CBB:2014:446 (appellante tegen AFM)
Boete wegens bemiddelen zonder vergunning; doorsturen van leads via website. Indien door de consument een keuze wordt gemaakt voor een bepaalde aanbieder worden de ingevulde gegevens (de ‘lead’) verzonden naar een digitale ruimte op een server die appellante huurt en onderverhuurt aan de desbetreffende aanbieder of bemiddelaar. De aanbieder kan vervolgens tegen betaling de door de consument achtergelaten gegevens ophalen. Indien geen bepaalde aanbieder wordt gekozen door de consument, wordt de lead naar een digitale verzamelplaats verzonden. De aanbieders kunnen vervolgens op hun eigen gehuurde digitale ruimte of op de verzamelplaats inloggen om, als zij dat willen, de lead(s) tegen betaling te downloaden.

De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de activiteiten van appellante aan te merken zijn als bemiddelen in de zin van artikel 1:1 Wft en AFM de bevoegdheid heeft om appellante een boete op te leggen wegens overtreding van artikel 2:80, eerste lid, Wft.

3.4. Wat betreft de vraag of de activiteiten van appellante kunnen worden aangemerkt als bemiddelen in de zin van artikel 1:1 Wft overweegt het College dat op grond van vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van het College van 11 februari 2013, ECLI:NL:CBB:2013:BZ1866) sprake moet zijn van inhoudelijke betrokkenheid bij de totstandkoming van het financiële product. Op grond van de niet door appellante betwiste feiten is het College van oordeel dat haar activiteiten gericht waren op het tot stand brengen van overeenkomsten tussen aanbieders van (hypothecair) krediet en consumenten. De activiteiten van appellante behelsden immers het als lead doorsturen van niet alleen de NAW-gegevens van de consumenten, maar ook van andere gegevens, waaronder de geboortedatum, die relevant zijn voor het afsluiten van een (hypothecaire) lening. De feiten in de voorliggende zaak en hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd vormen voor het College geen aanleiding anders te oordelen dan in eerdere zaken is gedaan.
Gelet hierop is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de activiteiten van appellante in de periode in geding zijn aan te merken als bemiddelen in de zin van artikel 1:1 Wft en AFM in beginsel de bevoegdheid toekwam om appellante een boete op te leggen wegens overtreding van artikel 2:80, eerste lid, Wft.

IT 1626

Aangeboden dienst beschikbaar voor alle klanten, niet voor alle apparaten

RCC 11 september 2014, IT 1626, dossiernr. 2014/00569 (Horizon Go App)
Afwijzing. Niet misleidend. Het betreft: 1. Een televisiereclame. Daarin zijn beelden te zien van mensen die binnen en/of buiten via een tablet televisie kijken. Ten slotte wordt onder meer gezegd: “Alleen bij UPC, binnen, buiten, overal tv kijken. Voor al onze klanten”. Ten slotte verschijnt onder meer in beeld: “Download de gratis Horizon Go App”, waaronder onder meer staat: “Google play” en “Verkrijgbaar in de App Store”. 2. Een advertentie in De Gelderlander van 1 augustus 2014. Daarin staat onder het kopje “TV-kijken. Binnen. Buiten. Overal.” onder meer: “Download nu de gratis Horizon Go App. Voor alle UPC-klanten. De advertentie bevat een foto van mensen met tablets in de hand, die kennelijk gebruikmaken van de gratis Horizon Go App. Klager acht de reclame misleidend. Men probeert klanten te laten denken dat “alles in orde” is. De waarheid is echter anders. De Commissie wijst de klacht af.

De klacht - De klacht kan als volgt worden samengevat. Nadat UPC 2,5 jaar geleden een app voor de Ipad lanceerde, kwam de app voor Android in het eerste kwartaal van 2014 uit. Helaas werkt de app niet op de tablet van klager, een YARVIK XENTA 201-10. Navraag leerde dat de app op sommige apparaten niet goed werkte. Na contact met YARVIK werd klager duidelijk dat “het probleem” zich voordoet bij UPC. UPC dient de app goed in te stellen. Klager vraagt zich af welke tablet hij moet kopen om de app wel te kunnen gebruiken. Klager acht de reclame misleidend. Men probeert klanten te laten denken dat “alles in orde” is. De waarheid is echter anders.

De mondelinge behandeling

Het standpunt van adverteerder is nader toegelicht.
Wat betreft de apparaten die geschikt zijn voor de Horizon Go app wordt meegedeeld dat waar het betreft “Android” ongeveer 75% van de 6000 tot 7000 verschillende apparaten geschikt is voor het gebruik van deze app en dat dit waar het betreft Apple iOS ongeveer voor 90% van de apparaten geldt. Dat de Horizon Go App niet bleek te werken op de tablet van klager, een YARVIK XENTA 201-10, betekent niet dat de bestreden uitingen in strijd zijn met de Nederlandse Reclame Code.

Het oordeel van de Commissie

In beide uitingen wordt in het kort tot uitdrukking gebracht dat UPC al haar klanten de mogelijkheid biedt om overal televisie te kijken, en wel door het downloaden van de gratis Horizon Go App. Naar de Commissie begrijpt uit het verweer kan deze app worden gedownload via smartphone en tablet. De televisiereclame bevat diverse beelden van mensen die op een tablet, kennelijk via Horizon Go App, televisie kijken en ook de advertentie bevat een foto van mensen met tablets in de hand, die kennelijk gebruikmaken van de gratis Horizon Go App.

Naar het oordeel van de Commissie ligt in geen van beide uitingen de suggestie besloten dat de app Horizon Go App kan worden gedownload op alle tablets, ongeacht bijvoorbeeld de leeftijd en het type software daarvan.

De bij het verweer overgelegde afdruk van de klantenservicepagina op www.upc.nl bevat een “Overzicht geschikte apparaten voor Horizon Go App”, inhoudende specificaties van de geschikte apparaten, namelijk:

in geval van Apple:
“iPhone 4 en hoger, iOS 6.0 of nieuwer” en “iPad 2 en hoger, iOS 6.0 of nieuwer” en
in geval van Android:
“Apparaten met Android 4.0 of nieuwer”.
Bovengenoemde specificaties worden gevolgd door de mededeling:
“UPC ondersteunt en garandeert geen optimale werking op beta versies van besturingssystemen of versies die afwijken van de genoemde lijsten hierboven”.

Naar het oordeel van de Commissie mag van de gemiddelde consument die overweegt om gebruik te maken van het onderhavige aanbod, gedaan in reclame waarin slechts summiere informatie wordt gegeven, worden verwacht dat hij zich nader informeert over de apparatuur die nodig is voor het downloaden van de Horizon Go App, bijvoorbeeld door de website van adverteerder te bezoeken. Dat de tablet van klager niet geschikt bleek te zijn voor het downloaden van de Horizon Go App, betekent niet dat de bestreden reclame-uitingen misleidend zijn. De boodschap is dat de aangeboden dienst beschikbaar is voor alle klanten, niet dat de dienst beschikbaar is voor alle apparaten.

Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing

De Commissie wijst de klacht af.

IT 1623

CBP: meer aandacht voor privacy bij Internet of Things

Uit het persbericht: Bedrijven die Internet of Things-apparaten die via het internet met elkaar communiceren aanbieden, moeten in hun privacyvoorwaarden duidelijk(er) zijn over welke gegevens zij precies verzamelen en gebruiken, voor welk doel dat gebeurt en hoe lang ze deze gegevens bewaren. Deze oproep doet Jacob Kohnstamm namens privacytoezichthouders in zijn hoedanigheid van voorzitter van het Uitvoerend Comité van de Internationale Conferentie van Toezichthouders voor Privacy en Gegevensbescherming in de slotverklaring over het fenomeen Internet of Things.

Steeds meer apparaten zijn verbonden met het internet en kunnen onderling communiceren. Deze Internet of Things-apparaten verzamelen en wisselen persoonsgegevens uit. Transparantie over wat er met die persoonsgegevens wordt gedaan, moet leidend zijn bij het opstellen van de privacyvoorwaarden. Dat vraagt om een 'mind shift' van bedrijven. "Privacyvoorwaarden zijn er niet om bedrijven te beschermen tegen mogelijke rechtszaken, maar om helderheid te verschaffen over wat er met persoonsgegevens van mensen gebeurt", aldus Kohnstamm.

IT 1617

Media and users: towards a new balance

N. Helberger, oratie: Media and users: towards a new balance, IViR, 19 september 2014.
In the digital media environment user attention is scarce and competition for ‘eyeballs’ is fierce. Profiling and targeting users with customized news and advertisements is widely seen as a solution, and part of a larger trend to invest in what the New York Times has called ‘smart new strategies for growing our audience’. The shift from public information intermediary to personal information service creates new dynamics but also new imbalances in the relationship between the media and their users. In my inaugural speech I will state that to restore the balance, the media and regulators in Brussels and The Hague need to develop a vision of how to deal with issues such as media user privacy, editorial integrity and more generally ‘fair algorithmic media practices’."

IT 1616

IPad is een communicatiemiddel en geen computer

Hof Amsterdam 25 september 2014, IT 1616 (iPad)
In 2012 oordeelde de Rechtbank Haarlem dat een iPad een computer is IT 960. In december 2010 heeft eiseres aan al haar werknemers in vaste dienst (664 in totaal) een iPad verstrekt. Deze iPad heeft een geheugen van 32 GB en is geschikt voor zowel wifi als 3G. Eiseres heeft met haar werknemers geen afspraken gemaakt over het gebruik van de iPads. Bij ontslag hoeft een ter beschikking gestelde iPad niet te worden ingeleverd.

Een Ipad is een communicatiemiddel in de zin van artikel 15b, eerste lid, aanhef en onderdeel f van de Wet op de loonbelasting 1964 en geen computer in de zin van artikel 15b, eerste lid, aanhef en onderdeel s, van die wet. Een iPad mag onbelast worden verstrekt.

 


4.2.1.
Evenals de rechtbank is het Hof van oordeel dat uit de tekst van artikel 15b, eerste lid, onderdelen f en s, van de Wet niet zonder meer kan worden opgemaakt wat onder ‘telefoon, internet en andere communicatiemiddelen’ enerzijds, en onder ‘computers en dergelijke apparatuur’ anderzijds moet worden verstaan. De wet omschrijft noch het begrip communicatiemiddel, noch het begrip computer.

4.2.8.
De iPads hebben derhalve naar hun gebruiksmogelijkheden zowel elementen van een (klassiek) communicatiemiddel (bijvoorbeeld indien gebruik wordt gemaakt van skype) als elementen van een (klassieke) computer (bijvoorbeeld bij gebruik als tekstverwerker). Voor de loonheffing dient echter - nu de onderdelen f en s van artikel 15, eerste lid, van de Wet elkaar uitsluiten - een keuze te worden gemaakt. Naar uit hetgeen hiervoor is overwogen biedt echter noch de Wet, noch de parlementaire geschiedenis voldoende aanknopingspunten om een keuze ten aanzien van apparaten als de door belanghebbende verstrekte iPads te kunnen maken.

4.2.12.
Kenmerkend voor de iPad is dat indien gebruik wordt gemaakt van een applicatie waarbij letters of andere gegevens zoals cijfers moeten worden ingevoerd een ‘toetsenbord’ op het beeldscherm verschijnt dat een belangrijk deel van het scherm in beslag neemt. Het beeldscherm is een zogenaamd ‘touchscreen’, tekst en andere gegevens worden ingevoerd door dat deel van het beeldscherm aan te raken waarop de letter, het cijfer of leesteken verschijnt (waarbij tussen verschillende toetsenborden moet worden gewisseld indien én letters én cijfers moeten worden ingevoerd). Invoer van gegevens is daarmee aanzienlijk minder vlot mogelijk dan bij apparaten - zoals desktop-PC’s en laptop-computers - die gebruik maken van een ‘klassiek’ toetsenbord met fysieke toetsen die niet een deel van het beeldscherm bedekken. De beperkingen die hieruit voortvloeien spelen niet of nauwelijks een rol bij mobiele communicatie, sms, e-mail of internetbezoek maar doen zich vooral voelen bij gebruik van functies/applicaties die niet als communicatie zijn aan te merken, zoals het schrijven van langere teksten. Beeldscherm - zodra daarop een toetsenbord verschijnt - en invoermogelijkheden van de iPad zijn naar het oordeel van het Hof dusdanig beperkt in vergelijking met desktop-PC’s en laptop-computers dat het Hof ten aanzien van iPads tot eenzelfde oordeel komt als de staatssecretaris in het Besluit ten aanzien van de smartphone en de BlackBerry: “Het beeldscherm en de invoermogelijkheden zijn bij deze apparaten te beperkt voor langdurig gebruik als computer”. Het ligt voor de hand dat voor functies waar dergelijke beperkingen zich openbaren - zoals tekstverwerking - waar mogelijk (eerder) gebruik zal worden gemaakt van een desktop-PC of laptop-computer. Dit vindt overigens ook steun in de omstandigheid dat volgens het gebruikersonderzoek (aangehaald onder 2.8) 29 van de 31 respondenten de vraag: “Gebruik je naast je iPad ook nog een laptop of PC?” met ja hebben beantwoord.

4.2.13.
Nu de onder 4.2.12 besproken beperkingen zich niet of althans in veel mindere mate voordoen bij het gebruik ten behoeve van communicatie komt het Hof - alles afwegende en anders dan de rechtbank - tot de slotsom dat de door belanghebbende verstrekte iPads geen computers vormen in de zin van artikel 15b, eerste lid, onderdeel s, van de Wet maar behoren tot de communicatiemiddelen in de zin van artikel 15b, eerste lid, onderdeel f, van de Wet.

Ius Mentis

IT 1610

Hoe kan de kwaliteit van ICT-systemen juridisch meetbaar worden gemaakt?

W.F.R. Rinzema F.B. Melis, Hoe kan de kwaliteit van ICT-systemen juridisch meetbaar worden gemaakt?, Computerrecht, afl. 4, 2014-150.
Bijdrage ingezonden door Reinout Rinzema en Frank Melis, Ventoux advocaten. Dat het met de kwaliteit van ICT-systemen niet altijd goed is gesteld, is een publiek geheim. Volgens deskundigen leidt die gebrekkige kwaliteit tot grote kosten en frustraties. Betere kwaliteit van ICT-systemen zou dus zeer wenselijk zijn. Opmerkelijk is echter dat het in geschillen over de kwaliteit van ICT-systemen niet gemakkelijk blijkt om invulling te geven aan de term ‘kwaliteit’. Hier hebben zowel de betrokken partijen zelf als juristen (gemachtigden, advocaten, rechters, etc.) moeite mee.

Een van de problemen is het vaststellen van de concrete eisen die aan de kwaliteit van ICT-systemen (en daardoor ook aan ICT-projecten) moeten worden gesteld. Die eisen zijn vaak onduidelijk, waardoor geen van de betrokken partijen goed weet waar zij aan toe is en wat zij van de andere partij of partijen mag verwachten. Een term als ‘stand van de techniek’ blijkt een te weinig specifiek karakter te hebben, evenals het begrip ‘verwachtingen van partijen’. Dit zorgt er mede voor dat de uitkomst van gerechtelijke procedures vaak moeilijk is te voorspellen.

In het kader van de International Organization for Standardization (ISO) is er echter nagedacht over kwaliteitsaspecten van ICT-systemen. Het normenkader dat in ISO-verband is opgesteld, kan ook juristen helpen bij het invullen van wat de redelijke verwachtingen rond kwaliteit van software en ICT-systemen zijn. Die hulp kan zich op twee manieren manifesteren. In de eerste plaats bij het invullen van de wettelijke zorgplicht van een opdrachtnemer die bijvoorbeeld over ICT adviseert. Heeft deze bij het maken van afspraken over ICT-systemen erover nagedacht aan welke kwaliteitseisen het product moet voldoen en is dit met de afnemer besproken? In de tweede plaats doordat met behulp van kwaliteitsnormen in contracten concrete invulling kan worden geven aan wat de desbetreffende partijen onder ‘kwaliteit’ verstaan. Hierdoor worden tevens de ‘redelijke verwachtingen’ van partijen ingekleurd.

Onze conclusie is dat door aansluiting te zoeken bij vastgestelde normenkaders, zoals met name de ISO/IEC 25010 norm, kwaliteitsaspecten van ICT-systemen beter kunnen worden onderkend en tot (vast) onderdeel van ICT-contracten kunnen worden gemaakt. Het volstaat echter niet om naar deze kwaliteitsnormenkaders te verwijzen. Kwaliteitsnormen moeten daadwerkelijk meetbaar worden gemaakt. Daarbij spelen technische adviesbureaus een rol, maar ook juristen die contracten opstellen of bij geschillenbeslechting zijn betrokken.

Lees het hele artikel

IT 1606

Vraag aan HvJ EU: Voldoet click wrapping aan voorwaarden elektronische mededeling?

Prejudiciële vraag gesteld aan HvJ EU 5 juni 2014, IT 1606, zaak C-322/14 (El Majdoub) - dossier
Procesrecht. Koop op afstand. Voorwaarden. Verzoeker Jaouad El Majdoub heeft in Keulen een autohandel. Hij koopt via een website (www.carsontheweb.de, verweerster in deze civiele zaak) een elektrische auto met slechts 10 km op de teller voor € 7.195. Als verzoeker de auto wil ophalen wordt de verkoop door verweerster geannuleerd omdat het voertuig bij de voorbereiding van het transport zou zijn beschadigd. Verzoeker meent dat dit een voorwendsel is wegens de lage verkoopprijs en vordert voor de Rb Krefeld de overdracht van de auto.

Verweerster, gevestigd in Amberg/Duitland stelt dat verzoeker contractant is geworden van een Belgische onderneming. In haar op de website weergegeven verkoopvoorwaarden is opgenomen dat de Belgische rechter bevoegd is. Verzoeker stelt dat er geen sprake is van een exclusieve bevoegdheid en is het beding niet geldig omdat niet is voldaan aan de door Vo. 44/2001 voorgeschreven schriftelijke vorm. Voor het lezen van de voorwaarden moet op de webpagina worden ‘geklikt’ om een nieuw venster te openen waarin deze zijn opgenomen (= ‘click-wrapping’). Het zou anders zijn als dit venster zich automatisch opent. Daarnaast is verzoeker van mening dat het aanwijzen van Belgisch recht ongeldig is omdat dit onverwacht en willekeurig is.

Verweerster weerspreekt dit omdat het verzoeker duidelijk moet zijn dat haar moedervennootschap Belgisch is. Verzoeker heeft immers op een Belgische rekening betaald.

De verwijzende Duitse rechter (Landgericht Krefeld) constateert dat in de Duitse rechtspraak verschillend over ‘click wrapping’ wordt geoordeeld. Het gaat dan met name om de kwestie van een papieren afdruk van de beeldschermtekst. Hij neigt naar de uitleg dat het sluiten van een overeenkomst door het klikken op een actieve website of door het invullen van een gemarkeerd veld voldoet aan de voorwaarden van Vo. 44/2001 wanneer de persoon die klikt de volledige op het beeldscherm weergegeven informatie kan afdrukken.
Aangezien hij van mening is dat het Landgericht bevoegd is in deze zaak (de contracterende onderneming is in Duitsland gevestigd) stelt hij het HvJ EU één vraag:

“Voldoet het zogeheten „click wrapping” aan de voorwaarden van een elektronische mededeling in de zin van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 44/2001?”

IT 1596

Nieuwe internet onderzoeksgroep: The Interdisciplinary Internet Institute

Met dank aan Stefan Kulk, Universiteit Utrecht. The Interdisciplinary Internet Institute (the iii) bestaat uit een internationale groep onderzoekers die de sociologische, economische en juridische aspecten van het internet onderzoeken. Het is de overtuiging van de onderzoekers dat deze aspecten in samenhang bestudeerd moeten worden om een volledig beeld te krijgen van het sociaaleconomisch leven op internet en de regulering daarvan. De missie van het instituut is daarom om internet-onderzoek uit verschillende disciplines bijeen te brengen en kruisbestuiving tussen de onderzoekers te bevorderen.

Op de website van The Interdisciplinary Internet Institute wordt commentaar gegeven op belangrijke internet-ontwikkelingen, zoals de gelekte “celebrity” foto’s, 3D printen, en de controversiële Google Spain-uitspraak van het Europese Hof. In de toekomst zullen er ook gezamenlijke onderzoeksprojecten worden gepresenteerd.

Vanuit Nederland werken Anna Berlee (Universiteit Maastricht, MEPLI) en Stefan Kulk (Universiteit Utrecht, CIER) mee. De andere oprichters van het instituut zijn: Gabriela Dumancela (Georgetown University, Verenigde Staten), Rehana Harasgama (Universität St.Gallen, Zwitserland), Luke J Heemsbergen (University of Melbourne, Australië), en Melinda Sebastian (Drexel University, Verenigde Staten).

Zie voor meer informatie: https://www.theiii.org , en @internetinst op Twitter.

IT 1593

De gestolen naaktfoto’s van Kate Upton, Jennifer Lawrence en tientallen anderen

J. van Groenendaal, De gestolen naaktfoto’s van Kate Upton, Jennifer Lawrence en tientallen anderen, IT 1593
Bijdrage ingezonden door Jurian van Groenendaal, Boekx Advocaten.
Het is even schrikken voor een flink aantal actrices, popsterren en modellen. Een hacker heeft toegang gekregen tot hun iCloud account met daarop persoonlijke foto’s en filmpjes. In deze cloud worden - in beginsel automatisch - kopieën opgeslagen van beelden die met Apple-apparaten zijn gemaakt. En de celebs houden er nogal wat naaktfoto’s en pikante video’s op na. Van onder meer model Kate Upton en actrice Jennifer Lawrence werd dit soort materiaal online gezet. Sommigen ontkenden de authenticiteit van de beelden, maar andere gaven toe dat het om echte foto’s gaat. En er zou nog veel meer gepubliceerd worden. Een lijst met tientallen bekende vrouwen werd gepubliceerd op internetforum 4Chan, waar de hackers hun buit presenteerden.

Voyeurisme
Een schrale troost voor de vrouwen is dat het civielrechtelijk een makkelijke zaak wordt. Het publiceren van foto’s, in de beslotenheid van een privéomgeving genomen, schendt de persoonlijke levenssfeer evident. Al helemaal wanneer er naakt of erotiek in beeld is. Alhoewel het publiek op zichzelf wel informatie mag ontvangen over het privéleven van celebrities, wordt er een grens overschreden wanneer de publicatie niet bijdraagt aan een publiek debat. In de Von Hannover I en II uitspraken heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (“EHRM”) het publieke debat als essentieel criterium aangemerkt in de belangenafweging van grondrechten.1 Het grondrecht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan de ene kant en het grondrecht op vrijheid van meningsuiting aan de andere kant. In de Von Hannover II uitspraak is bovendien overwogen dat het louter bevredigen van nieuwsgierigheid geen zwaarwegend belang is. Het gaat natuurlijk om puur voyeurisme wanneer naaktfoto’s worden gestolen en gedeeld. De manier waarop de foto’s zijn verkregen speelt ook een relevante rol. Het is alsof een inbreker door je onderbroekenla gaat, maar dan voor het oog van de hele wereld. Een belangenafweging door de rechter dient onder deze omstandigheden in het voordeel van de celebrities uit te vallen.

Axel Springer en Naomi Campbell
Het openbaar maken van deze naaktfoto’s is in die zin heel anders dan de zaak over een Duitse acteur door Axel Springer.2 De acteur werd voor bezit van cocaïne gearresteerd op een openbaar festival. Dat vond hij ook tot zijn loutere privésfeer behoren. Een dagblad publiceerde over het voorval met de volledige naam van de acteur en zijn foto. Dat was volgens het EHRM toelaatbaar. Zijn bekendheid bij het publiek, de betrouwbaarheid van de feiten (een openbaar aanklager had het voorval bevestigd) en een drugsverleden speelden in de belangenafweging een rol. Naast het feit dat bekende personen ook een voorbeeldfunctie bezitten voor het publiek. Een soortgelijke zaak betrof supermodel Naomi Campbell die werd gefotografeerd buiten een afkickkliniek.3 Het publiceren van de foto’s ging echter te ver volgens het EHRM. Al was het op zichzelf gerechtvaardigd om over het feit dat zij onder behandeling was te berichten. In het oordeel speelde mee dat de met telelens genomen foto’s een negatief effect op haar behandeling zouden kunnen hebben, en ook niets wezenlijks bijdroegen aan de berichtgeving.

Strafbaar
Het stelen van beeldmateriaal uit de cloud en het openbaar maken van dat materiaal heeft ook zeker strafrechtelijke gevolgen. Computervredebreuk, het omzeilen van een beveiliging en het binnendringen van een computer, is een strafbaar feit. Daarvoor zullen de autoriteiten de hackers van de cloud van de celebrities moeten zien te vervolgen. Maar ook al wordt in deze opinie het woord “stelen” herhaaldelijk gebruikt, van diefstal in de zin van het Wetboek van Strafrecht is geen sprake. Dat is relevant voor iedereen die de foto’s overneemt en openbaar maakt. Zij lopen anders het risico zelf vervolgd te worden voor heling. Volgens de Hoge Raad is diefstal van virtuele items uit een game weliswaar te kwalificeren als diefstal, maar daar ging het om virtuele spullen waarover de eigenaar feitelijk de beschikkingsmacht verloor.4 Dat is bij de foto’s niet het geval. Wel kan het openbaar maken van beeldmateriaal waarvan de verkrijger weet dat het door een misdrijf is verkregen, onrechtmatig zijn.5 SBS mocht geen beelden uitzenden van de gestolen digitale camera van (toen nog) prinses Máxima.

Manon Thomas
In Nederland hebben we de zaak Manon Thomas gehad. Naaktfoto’s en een filmpje van Thomas werden gestolen door haar buurman, die toegang had gekregen tot haar computer. Die foto’s werden gedeeld via MSN aan een klein groepje personen en het filmpje werd op Youtube gezet. De strafrechtelijke veroordeling door rechtbank en gerechtshof voor inbreuk op het auteursrecht, werd door de Hoge Raad gecasseerd wegens een vormfout.6 De primair ten laste gelegde computervredebreuk en belediging konden niet bewezen worden. Voor de ad informandum aan de dagvaarding toegevoegde feiten met betrekking tot inbreuk op het auteursrecht, had een nieuwe dagvaarding gemaakt moeten worden. Dat was niet gebeurd waardoor het OM niet ontvankelijk werd verklaard. Wel was Thomas toen al succesvol in het verwijderen van de foto’s en het filmpje van internet. Naast de strafrechtelijke relevantie van het auteursrecht in deze zaak, in de praktijk zeldzaam, kon zij het ook gebruiken voor civielrechtelijke vorderingen tot verwijdering natuurlijk.

Secundaire openbaarmakers
Of de hackers ooit gevonden en vervolgd worden valt zeer te betwijfelen. Wat wel gaat gebeuren is dat er een leger advocaten achter alle websites aangaat die de foto’s hebben overgenomen en openbaar (blijven) maken. Dat geldt natuurlijk ook voor Nederlandse partijen die inhaken op het verspreiden van de foto’s. Zij lopen een risico. Al is het de vraag of de foto’s werkelijk van het internet af te halen zijn. In geval van bekende persoonlijkheden gaat het verspreiden van “verboden” beeldmateriaal zo snel dat het niet meer in te dammen is. Het Britse koningshuis ondernam geen actie tegen foto’s van prins Harry die zich naakt in een hotelkamer in Las Vegas vermaakte met een onbekende dame. Wel werd er een procedure gestart tegen openbaarmaking van foto’s van Kate Middleton die topless aan het zonnen was in de tuin van een vakantiehuis. De Franse rechter verbood publicatie van de foto’s maar deze waren inmiddels al zo ver verspreid dat daar geen actie meer tegen werd genomen. Om praktische redenen hoogstwaarschijnlijk. Het aanspreken van honderden partijen in talloze jurisdicties is geen makkelijke klus.

1 EHRM 7 februari 2012, ECLI:NL:XX:2012:BW0603 (Von Hannover II), EHRM 24 september 2004, zaak 59320/00 (Von Hannover I)
2 EHRM 7 februari 2012, zaak 39954/08, (Springer / Duitsland)
3 EHRM 18 januari 2011, zaak 39401/04, (MGN Limited / Verenigd Koninkrijk)
4 HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ9251 (Runescape)
5 Rb. Amsterdam, 20 april 2005, ECLI:NL:RBAMS:2005:AT4199 (digitale camera Máxima)
6 HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8695 (Manon Thomas)

mr. Jurian van Groenendaal is advocaat media en intellectuele eigendom bij Boekx Advocaten in Amsterdam.

IT 1583

Geen filter voor usenet mits efficiënte NTD-procedure

Hof Amsterdam 19 augustus 2014, IT 1583 (News-service tegen Stichting BREIN)
Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis. Tussenarrest na IEF 10442. Auteursrecht. Aansprakelijkheid 6:196c BW. Eisen effectieve notice-take-down-procedure. NSE voert aan dat de rechtbank moest oordelen of er sprake was van een werk: het gaat slechts over alfanumerieke berichten met fragmenten van werken, zij voert geen handelingen uit om fragmenten om te vormen tot een volledig werk. NSE maakt artikelen openbaar voor zover zij deze vanaf haar servers aan gebruikers ter beschikking stelt. Dat de opslag van berichten op de servers van NSE van voorbijgaande aard is ex 13a Auteurswet wordt door het hof verworpen. De opslag van die berichten is niet de enkele doorgifte en valt niet onder 6:196c lid 1 BW. Het hof oordeelt dat de onderhavige door NSE verrichte diensten (hiërarchische nieuwsgroepen en zoekfunctie) een louter technisch, automatisch en passief karakter hebben. Een efficiënte NTD-procedure is in beginsel voldoende om aan de voorwaarde ex 6:196c lid 4 BW te vervullen. Het hof volgt Brein niet in haar stelling dat NSE het vonnis dat haar dwingt te filteren aan zichzelf te wijten heeft, omdat zij niet de kans heeft gegrepen om maatregelen te nemen.

Er is geen grond voor de toewijzing van de verklaring voor recht dat NSE mede aansprakelijk is als inbreukmaker. Het hof onderzoekt de mogelijkheden tot het opleggen van een minder verstrekkend bevel; een effectieve NTD-procedure is af te meten aan de omvang waarin en de snelheid waarmee inbreukmakend materiaal kan worden verwijderd, in beginsel zonder limiet aan aantal meldingen per tijdseenheid.

Uitsluiting van de aansprakelijkheid
3.4.3. Voor zover NSE de berichten op haar servers opslaat, valt haar dienstverlening niet onder de definitie van artikel 6:196c lid 1 BW. Er is immers sprake van het opslaan van informatie en niet van de enkele doorgifte daarvan. Evenmin kan worden gezegd dat deze opslag uitsluitend geschiedt ten behoeve van het enkele doorgeven van informatie of het enkele verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk als bedoeld in het tweede lid van artikel 6:196c BW. Het opslaan van de berichten gedurende de retentietijd heeft immers tot gevolg, en dient daar ook toe, dat de bij de resellers van NSE aangesloten gebruikers in een veelheid aan berichten kunnen opzoeken wat van hun gading is en desgewenst op een door hen te kiezen moment kunnen downloaden wat zij willen. Dat is van een andere orde dan het enkele doorgeven van informatie of het enkele toegang verschaffen tot een communicatienetwerk. Kenmerk daarvan is immers dat de informatie na doorgifte of communicatie zijn nut verloren heeft en daarom verwijderd kan worden en meestal ook daadwerkelijk verwijderd zal worden. Dat is hier niet het geval, mede gelet op de duur van de retentietijd van 400 dagen. Voor zover sprake is van opslag van berichten op haar eigen servers komt NSE dan ook niet de bescherming van artikel 6:196c lid 1 BW toe. Dit geldt eveneens voor de berichten die NSE gedurende de retentietijd op haar servers opslaat voor zover deze afkomstig zijn van andere Usenetproviders. Ook de opslag van deze berichten gaat op dezelfde gronden als hiervoor genoemd, verder dan is bedoeld in artikel 6:196c lid 2 BW.

3.4.4. Het beroep komt erop neer dat de diensten die NSE verricht, voor zover deze bestaan uit het bieden van toegang tot de op haar servers opgeslagen artikelen en de daarmee gegevens mogelijkheid deze berichten te downloaden, diensten die NSE rechtstreeks aan de bij haar resellers aangesloten gebruikers levert, niet onder de bescherming van artikel 6:196c lid 1 BW vallen. Bij het leveren van deze diensten is immers doorslaggevend de opslag van de berichten die door haar gebruikers en door de gebruikers van andere Usenet providers zijn aangeleverd, welke opslag – zoals hiervoor overwogen – niet onder bedoelde bescherming valt.

3.4.6. Het hof is voorst van oordeel dat, voor zover NSE berichten afkomstig van haar eigen gebruikers dan wel van (gebruikers van) andere Usenetproviders gedurende de retentietijd op haar servers opslaat, zij diensten verricht bestaande uit het op verzoek opslaan van een ander afkomstige informatie en dus in beginsel, indien zij aan de onder a en b genoemde voorwaarden van dit artikellid voldoet, wat deze diensten betreft onder de bescherming van artikel 6:196c lid 4 BW valt. Brein heeft dit bestreden door te stellen dat NSE op eigen initiatief heeft besloten om Usenetbestanden langdurig op te slaan, dat NSE de retentietijd bepaalt en aldus niet de gebruikers maar NSE bepaalt wanneer de informatie wordt verwijderd en voorts dat sprake is van anonieme gebruikers. Brein heeft, zo overweegt het hof, met deze stellingen onvoldoende betwist dat de opslag van de berichten plaatsvindt op verzoek van derden. Daaraan doet niet af dat deze derden anoniem blijven – wat daar verder van zij: NSE heeft aangevoerd dat zij wel degelijk in staat is om de identiteit van de poster van een bericht te achterhalen – of dat de gebruiker de door hem geplaatste berichten kennelijk niet zelf kan verwijderen. Brein heeft evenmin voldoende aangevoerd om te concluderen dat NSE een actieve rol heeft met betrekking tot de berichten in die zin dat zij daardoor kennis heeft van of controle heeft over de door haar opgeslagen gegevens. Daartoe is onvoldoende dat NSE zelf de retentietijd bepaalt en dat de gebruikers niet zelf de door hem geplaatste berichten kan verwijderen. Evenmin is voldoende dat NSE kennelijk onderscheid maakt in de retentietijd voor tekstnieuwsgroepen en nieuwsgroepen bestemd voor binaries of dat zij de overzichten van de nieuwsgroepen op aparte servers opslaat. Het verwijderen van de berichten na de retentietijd, ook al wordt kennelijk een onderscheid gemaakt naar de aard van de nieuwsgroep waarin de berichten zijn geplaatst, heeft immers naar uit de stellingen van partijen blijkt een technisch, automatisch en passief karakter. Hetzelfde geldt voor het plaatsen van de overzichten op aparte servers of, zoals reeds besproken, het controleren van de berichten op de aanwezigheid van spam. Voor een andere conclusie is evenmin afdoende dat NSE een zoekfunctie aanbiedt waarmee men (op namen van) nieuwsgroepen kan zoeken. Brein heeft niet aangevoerd dat en toegelicht waarom met betrekking tot enige van deze handelingen kan worden geconcludeerd dat NSE daardoor kennis heeft van of controle heeft over de door haar opgeslagen gegevens. Het hof houdt het ervoor dat – het voorgaande ook in samenhang bezien – de onderhavige door NSE verrichte diensten een louter technisch, automatisch en passief karakter hebben.

3.4.10. Het hof overweegt dat het beschikbaar stellen van een efficiënte NTD-procedure in beginsel voldoende is om de voorwaarde van artikel 6:196c lid 4 onder b BW te vervullen. Een dergelijke procedure komt immers erop neer dat de host na een melding van (een vertegenwoordiger van) een rechthebbende dat inbreukmakend materiaal aanwezig is, dit materiaal onmiddellijk verwijdert. Voor zover Brein beoogt dat de door NSE gehanteerde procedure niet effectief is omdat deze niet voorkomt dat het inbreukmakend materiaal opnieuw wordt ge-upload, volgt het hof haar daarin niet. NSE heeft onbetwist gesteld dat eenmaal ontoegankelijk gemaakt berichten niet wederom beschikbaar kunnen komen door verlate peering, door een back-up-voorziening of doordat berichten met zelfde message-id op andere wijze opnieuw worden geplaatst. Dat is in dit verband voldoende. De voor een beroep op uitsluiting van aansprakelijkheid gestelde voorwaarde houdt niet in dat de host na een melding van inbreuk dient te voorkomen dat hetzelfde inbreukmakende materiaal te allen tijde door een willekeurige gebruiker opnieuw wordt ge-upload. De in lid 4 van artikel 6:196c BW gestelde voorwaarde kan evenmin zo worden uitgelegd dat NSE dient te voorkomen dat door haar gebruikers geposte berichten aan andere Usenetproviders worden doorgegeven. Dit deel van de door NSE geleverde diensten bestaat immers uit de enkele doorgifte van informatie en valt daarmee, zoals reeds hiervoor onder 3.4.5 overwogen, onder de bescherming van het eerste lid van artikel 6:196c BW en niet het vierde.

3.4.11. Dat NSE slechts een maximum aantal meldingen van 25 per uur zou verwerken is in dit verband, gelet op de gang van zaken, niet doorslaggevend. Brein heeft niet gesteld dat zij op enig moment daadwerkelijk meer meldingen per uur aan NSE heeft aangeboden en dat NSE heeft geweigerd deze meldingen te verwerken. Zij heeft evenmin (voldoende concreet) gesteld dat zij aan NSE heeft laten weten meer meldingen per uur te willen aanbieden en dat NSE daarop zodanig heeft gereageerd dat zij daaruit kon afleiden dat NSE dit aantal meldingen niet, ook niet binnen een daaraan in redelijkheid te stellen termijn, zou gaan verwerken. (...) Brein komt gelet op deze omstandigheden geen beroep toe op het ontbreken van een efficiënte NTD-procedure wegens het destijds door NSE genoemde maximum aantal te verwerken meldingen, waarbij het hof ervan uitgaan dat NSE dit aantal heeft genoemd in het kader van het opstarten van de Fast Track-procedure en dus kennelijk niet als een ook op langere termijn definitief te hanteren maximum dat niet verder onderhandelbaar zou zijn. De conclusie van een en ander is dat NSE voor wat betreft de opslag van artikelen op haar servers een beroep toekomst op de uitsluiting van haar aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:196c lid 4 BW. Het hof volgt Brein aldus niet in haar stelling dat NSE het vonnis, dat haar dwingt te filteren aan zichzelf te wijten heeft, omdat zij niet de kans heeft gegrepen om gepaste maatregelen te nemen.

Handelen in strijd met de zorgvuldigheid
3.8.5. Brein stelt nog dat de binaries 'voor een belangrijk deel' beschermd materiaal bevatten en dat dit grote schade toebrengt aan de rechthebbenden. Zij gaat uit, zo begrijpt het hof, van een percentage van 80 tot 90%. In de Brein overgelegde onderzoeken worden diverse percentages aan inbreukmakend materiaal genoemd. NSE heeft de resultaten van deze door Brein geproduceerde onderzoeken gemotiveerd betwist en heeft daarbij onder meer aangevoerd dat de onderzochte gegeven niet representatief zijn. Zij komt bovendien met een eigen onderzoek waarin wordt geconcludeerd dat 6% van het materiaal inbreukmakend is. Aldus is niet vast komen te staan dat het door Brein genoemde percentage juist is. Brein heeft bewijs aangeboden van het feit dat 'de binaries substantieel inbreukmakend zijn'. Bewijslevering (door een of meer deskundigen) is echter slechts zinvol indien in de te bewijzen feiten aanleiding kan worden gevonden tot een verdergaand bevel dan reeds kan worden gegeven op grond dat NSE tussenpersoon is wier diensten door derden worden gebruikt voor het maken van inbreuken. Brein zal in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte hierover uit te laten. Zij zal daarbij rekening dienen te houden met hetgeen hiervoor onder 3.8.3 en 3.8.4 is overwogen. Brein zal in elk geval dienen in te gaan op (a) wat - in concrete termen - het object van onderzoek zou moeten zijn, te meer daar SNE thans geen Usenet diensten verleend, (b) op welke wijze rekening dient te worden gehouden met reeds aan NSE als tussenpersoon op te leggen maatregelen en (c) welke uitkomst tot welke conclusie dient te leiden. NSE zal in de gelegenheid worden gesteld bij antwoordakte te reageren.

Op andere blogs:
bureau Brandeis
SOLV
PatSchreurs.nl