DOSSIERS
Alle dossiers

Internet  

IT 1456

Dwingende bewijskracht van schriftelijke overeenkomst

Ktr. Rechtbank Oost-Brabant 13 maart 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:971 (Proximedia tegen Quality-toys)
Tussenvonnis. Bewijsopdracht. Dwaling. Reflexwerking wet oneerlijke handelspraktijken? Dwingend bewijskracht schriftelijke overeenkomst. Quality-toys drijft als ondernemer in de vorm van een eenmanszaak (zonder personeel) een detailhandel in vrijetijdsartikelen, genaamd ‘Quality-toys’, gevestigd op het woonadres. Daarin staat te lezen, in strijd met hetgeen expliciet mondeling is toegezegd, dat sprake zou zijn van een maandelijkse bijdrage van € 283,14. Gedaagde kreeg de indruk dat zij was opgelicht, althans met opzet was misleid.

2.5 (...) “10.1.1 De onderhavige overeenkomst is een duurovereenkomst van bepaalde tijd en is gesloten voor een duur van 48 MAANDEN. De Abonnee kan evenwel besluiten de overeenkomst tussentijds op te zeggen mits de betaling van een opzeggingsvergoeding gelijk aan 40% van de nog niet vervallen maandelijkse bijdragen voor de nog lopende periode.
In dat geval zal de overeenkomst pas als beëindigd worden beschouwd wanneer BeUp hiervan op de hoogte wordt gesteld d.m.v. een aangetekende brief met betalingsbewijs van de opzeggingsvergoeding en wanneer BeUp volledige betaling heeft verkregen van voornoemde vergoeding en alle nog openstaande vorderingen in het kader van de overeenkomst.
10.1.2
In alle gevallen van contractbreuk door de Abonnee, anders dan op grond van een toerekenbare tekortschieten van BeUp in de nakoming van haar verbintenis, is deze gehouden om aan BeUp de daaruit voor BeUp voortvloeiende schade te vergoeden. Deze schade wordt forfaitair vastgelegd op een som die gelijk is aan 40% van de nog niet vervallen maandelijkse bijdragen voor de nog lopende periode.”

3.2. (...)
Omdat aan [gedaagde] expliciet was medegedeeld dat zij slechts eenmalig een bedrag van € 90,-- diende te voldoen en zij verder geen kosten verschuldigd zou zijn, heeft [gedaagde] direct na ontvangst van de factuur de overeenkomst eens doorgenomen. Daarin staat te lezen, in strijd met hetgeen expliciet mondeling is toegezegd, dat sprake zou zijn van een maandelijkse bijdrage van € 283,14. [gedaagde] kreeg de indruk dat zij was opgelicht, althans met opzet was misleid. Zij heeft Proximedia e-mails en een aangetekende brief gestuurd waarin zij te kennen heeft gegeven dat zij niet met Proximedia wenst samen te werken en dat zij per direct het zogenaamde contract opzegt. Bij brief van 27 november 2012 heeft zij, voor zover dat niet reeds eerder rechtsgeldig was gebeurd, de overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd op grond van dwaling.
[gedaagde] stelt daartoe dat de dwaling te wijten is aan door Proximedia verstrekte inlichtingen en/of aan een schending van Proximedia van een op haar rustende mededelingsverplichting. Indien [gedaagde] op de hoogte was geweest van de aard en inhoud van de overeenkomst en mitsdien een juiste voorstelling van zaken had gehad, was zij met Proximedia de onderhavige overeenkomst niet aangegaan. [gedaagde] is van oordeel dat de bewijslast omtrent de al dan niet door Proximedia verstrekte informatie omgekeerd dient te worden op grond van artikel 6:193j BW. Aan [gedaagde] komt immers, middels reflexwerking, een beroep toe op de Wet op de Oneerlijke Handelspraktijken. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat sprake is van misleidende en agressieve handelspraktijken.
(...)
4.4.
In de overeenkomst staat uitdrukkelijk vermeld dat maandelijks een bedrag van € 234,-- (exclusief BTW) verschuldigd is en eenmalig een bedrag van € 90,-- voor dossierkosten. De kantonrechter overweegt dat de overeenkomst tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de door Proximedia gestelde overeenkomst, zodat ingevolge de artikelen 156 en 157 Rv, behoudens tegenbewijs, vast staat de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen van [gedaagde]. [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren tegen de in de overeenkomst opgenomen betalingsverplichting om maandelijks een bedrag van € 234,-- (exclusief BTW) en eenmalig een bedrag van € 90,-- te voldoen.
IT 1455

Nieuwe WOB ook elektronisch en machinaal leesbare informatie

Wetsvoorstel Nieuwe Wet openbaarheid van bestuur, Kamerstukken II 2013-2014, 33 328.
Gewijzigd voorstel - MvT - Advies RvS / reactie
Het doel van deze wet is om overheden en semioverheden transparanter te maken, om zo het belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische rechtsstaat, de burger, het bestuur en economische ontwikkeling beter te dienen. In de eerste plaats worden daarvoor middels dit voorstel de toegang tot publieke informatie en het hergebruik van die informatie als rechten van burgers verankerd, wat een noodzakelijke stap is in de erkenning van het belang van transparantie en openbaarheid. Aan deze rechten wordt invulling gegeven door een versterking van de actieve openbaarheid, dus het toegankelijk maken van informatie nog voordat daar om verzocht is. Dit voorstel verplicht dat bepaalde categorieën informatie in ieder geval uit eigen beweging worden geopenbaard en dat overheden een register bij houden van (een deel) van de documenten en datasets waarover zij beschikken. Ook moet de informatie elektronisch en machinaal leesbaar en daarmee geschikt voor hergebruik toegankelijk worden gemaakt.

Daarnaast wordt de reikwijdte flink verbreed ten opzichte van de huidige Wob. Ook de Staten-Generaal en de Raad van State, gaan onder deze wet vallen, evenals op termijn semipublieke instellingen. Alleen de rechterlijke macht, alsmede de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, blijven uitgezonderd. De uitzonderingsgronden om informatie geheim te houden worden aangescherpt. Er blijft daarbij wel een zekere mate van zogenaamde bestuursintimiteit overeind, maar in de totstandkoming van beleid moet wel meer informatie geopenbaard worden over de overwogen alternatieven en de risico’s.
Om de uitvoering van de wet te bevorderen en te monitoren en om een brug te slaan tussen verzoeker en overheid wordt een de Informatiecommissaris ingesteld die klachten behandelt, de uitvoering van de wet monitort en gevraagd en ongevraagd advies kan geven. Organen moeten bovendien binnen twee weken een verzoek om informatie afhandelen, met de mogelijkheid om die termijn met twee weken te verlengen.
Dit voorstel neemt een aantal onderdelen van de huidige Wob over, met name waar het gaat om structurele aspecten, zoals het informatiestelsel en het onderscheid tussen actieve en passieve openbaarheid. Waar het gaat om de materiële en procedurele invulling van het recht op toegang tot publieke informatie wordt echter op een groot aantal onderdelen afgeweken van de huidige Wob. In deze toelichting zal steeds worden aangegeven welke problemen spelen in de praktijk en hoe door middel van dit voorstel wordt afgeweken van de huidige Wob om deze problemen aan te pakken.
Het wetsvoorstel geeft invulling aan de opdracht in artikel 110 van de Grondwet aan de overheid om transparantie en openbaarheid te betrachten. Verschillende onderzoekers hebben ervoor gepleit om in de grondrechtencatalogus van de Grondwet een recht op openbaarheid van bestuur op te nemen. Dit voorstel kiest er echter voor eerst dat recht in de gewone wet te verankeren.
Het wetsvoorstel voldoet daarbij aan de eisen van het Verdrag van Aarhus en maakt waar mogelijk diens normen toepasselijk op alle soorten publieke informatie. Ook aan de eisen van het Verdrag van Tromsø wordt met dit voorstel grotendeels voldaan. Tevens is het voorstel in lijn met de ontwikkelingen omtrent artikel 10 EVRM. In paragraaf 4 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de eisen vanuit de internationale rechtsorde voor dit voorstel.
Een noodzakelijke stap in de verbetering van de informatievoorziening door de overheid is de digitalisering van publieke informatie. Deze digitalisering biedt de overheid de kans om de informatiehuishouding te moderniseren, waarmee de behandeling van Wob-verzoeken eenvoudiger kan worden afgedaan. Dit voorstel schrijft overheden voor een via internet te bereiken register bij te houden van ingaande, uitgaande en vastgestelde documenten en maakt het verzoekers makkelijker om elektronisch verzoeken in te dienen. Dit maakt de indiening en afhandeling van verzoeken makkelijker. Het risico op overmatige juridisering als gevolg van dit wetsvoorstel neemt daarmee af. Gelet op de investeringen die bij een zelfstandige invoering van een dergelijk register noodzakelijk zijn, wordt dit register pas op termijn verplicht, zodat bestuursorganen dit register kunnen inbouwen in de opvolger van de huidige informatiesystemen.
Een ander risico moet echter wel vermeden worden, namelijk dat verplichtingen die eerst bedoeld waren om ontwikkelingen te stimuleren, later in de weg staan aan vernieuwing. Juist wanneer het gaat om vernieuwing op het gebied van informatisering en communicatietechnologie, ligt dit gevaar op de loer. De taak van de wetgever is dan om niet in de weg te staan aan ontwikkeling. De bepalingen over het register in dit voorstel daaromtrent laten dan ook ruimte voor nadere invulling bij algemene maatregel van bestuur.
Het wetsvoorstel bestaat uit tien hoofdstukken en is als volgt opgebouwd.

IT 1453

Eerste digitaal gevoerde kantonprocedure

Ktr. Rechtbank Oost-Brabant 13 maart 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:1145 (eKanton I)
eKanton. Artikel 96 Rv. Eerste digitaal gevoerde kantonprocedure. Het geschil digitaal aanhangig gemaakt door gebruik te maken van de daartoe geboden internetfaciliteiten. Non-conformiteit bij verkoop van een woning. Schending van veiligheidsnormen betreffende de technische installatie. Verwarming van het water in een koudwaterleiding doordat deze te dicht naast de leiding van de c.v. is aangelegd levert non-conformiteit op. Kelderluik-jurisprudentie als aanwijzing voor non-conformiteit. Jurisprudentie inzake aansprakelijkheid voor gevaarzettende omstandigheden (relatief eenvoudige risico-uitsluiting).

8.2. Feit is dat de kans op legionella, hoe klein ook, in het leven wordt geroepen door een omstandigheid die zich blijkens de door de wetgever gehanteerde normen niet mag voordoen. Hoe klein die kans ook is, de gevolgen bij realisatie van die kans kunnen bijzonder groot zijn. De uitsluiting van het risico vergt een in verhouding tot de koopsom van de woning geringe uitgave (minder dan 1% van de koopsom). Beziet men de jurisprudentie inzake aansprakelijkheid voor gevaarzettende omstandigheden4, dan volgt daaruit dat in de geschetste omstandigheden (risico met ernstige gevolgen, dat zich relatief eenvoudig laat uitsluiten) aansprakelijkheid van de persoon die het kenbaar risico heeft laten bestaan al snel wordt aangenomen. Aan die jurisprudentie ontleent de kantonrechter het algemeen beginsel dat de eigenaar van een zaak gehouden is die maatregelen te treffen om eenvoudig uit te sluiten risico's die tot ernstige gevolgen voor derden kunnen leiden ook daadwerkelijk uit te sluiten op het moment dat die hem bekend zijn. Daarop voortbordurend mag de koper van zo'n zaak dus verwachten dat de verkopende eigenaar dergelijke maatregelen heeft getroffen. Als dan achteraf blijkt dat dat niet is gebeurd, ligt daarin een derde aanknopingspunt voor het aannemen van non-conformiteit.
IT 1445

Rapport 'De burger gaat digitaal'

Brief aan de Nationale ombudsman, bijlage bij Kamerstukken II 2013-2014, 26643 nr. 306
Op 9 december 2013 is mij het rapport ‘De burger gaat digitaal’ aangeboden. Het is geschreven naar aanleiding van het onderzoek dat het bureau Nationale ombudsman samen met het programma Tros Radar heeft uitgevoerd. Ik ben u erkentelijk dat u samen met Tros Radar de ervaringen van burgers met de digitale dienstverlening van de overheid heeft onderzocht. Uw doel is dat publieke dienstverleningsorganisaties de informatie gebruiken om er hun voordeel mee te doen. Dat is zeker ook mijn intentie. Graag ga ik onderstaand in op uw bevindingen en aanbevelingen.

Lees verder

IT 1441

Hyperlink of doorverwijzen kan worden beschouwd als bevorderen aan deelname aan kansspelen

Antwoord Kamervragen over inzet KSA tegen gokverslaving, Kamerstukken II 2013-2014, AH 1290.
Antwoord 2 t/m 5
Het is aan de kansspelautoriteit (ksa) om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen en onderliggende regelgeving, alsmede om het verbod op kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend te handhaven. De ksa heeft mij desgevraagd laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Daarbij wordt bezien of deze sites al dan niet voldoen aan de door de ksa gestelde prioriteringscriteria. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de ksa geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.

Antwoord 7 Het plaatsen van hyperlinks of het doorverwijzen van bezoekers van dergelijke sites naar kansspelsites waarop wel gegokt kan worden, kan onder omstandigheden worden beschouwd als het “bevorderen van de deelname aan kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend”. Artikel 1 eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok bevat een onvoorwaardelijk verbod daartoe. Vooralsnog is derhalve geen sprake van een lacune in de Wok die moet worden gedicht. Het is aan de ksa om te bepalen of zij tegen dergelijke activiteiten optreedt.

De ksa heeft mij laten weten zich genoodzaakt te zien, gelet op de honderdduizenden websites die (ook) in Nederland toegankelijk zijn voor deelname aan kansspelen, prioriteiten te stellen in haar handhavingsactiviteiten. Dat betekent dat het uitgangspunt is dat handhavende activiteiten in eerste instantie worden gericht op aanbieders waarvan het aanbod onmiskenbaar op Nederland is gericht. De aandacht van de ksa richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, waaronder aanbieders die reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie .nl of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Het feit dat aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen, betekent echter niet dat deze aanbieders per definitie vrijgesteld zijn van handhavend optreden van de ksa.

Naast een directe aanpak van illegale kansspelwebsites beoogt de ksa ook barrières op te werpen om een effectieve bedrijfsvoering van die aanbieders zoveel mogelijk te bemoeilijken. Zo zijn er afspraken gemaakt met sociale media Facebook en Hyves, om reclames van deze aanbieders te verwijderen. Daarnaast is een convenant in voorbereiding tussen de ksa en financiële dienstverleners, dat het mogelijk maakt om het betalingsverkeer naar de aanbieder van illegale kansspelen te blokkeren. Ook voert de ksa op dit moment gesprekken met meerdere reclamepartijen (voor radio, tv, printmedia en online media) om tot een samenwerking te komen om reclame voor illegale kansspelen zoveel mogelijk uit te bannen.

IT 1435

Toegang niet afsluiten, rechtvaardigt niet het ongeautoriseerd gebruik

Rechtbank Amsterdam 19 februari 2014, HA ZA 13-406 (Bruno Press tegen Yourscene c.s.)
Uitspraak ingezonden door Fulco Blokhuis, Boekx Advocaten. Tussenvonnis. Uitleg licentie. Citaatrecht: meer dan naam tijdschrift. Download met oude logingegevens. Geen forfaitaire verhoging. SIDN-geregistreerde Domeinnaamhoudster, cookieplaatser invloed op inhoud website. Bruno Press richt zich op exploitatie van foto's. Zij heeft met Yourscene een licentie-overeenkomst voor hergebruik van foto's uit haar database. Het is niet aannemelijk dat er onbeperkt de bevoegdheid werd verleend om de opnamen te gebruiken voor alle door Yourscene of concernpartners geëploiteerde websites. Dat Bruno Press heeft nagelaten de toegang af te sluiten na afloop van de overeenkomst, is geen rechtvaardiging voor het ongeautoriseerd gebruik.

Foto's die gebruikt zijn onder het citaatrecht van 15 of 15a Aw, behoeven een meer duidelijke vermelding zoals de naam van de maker. Het enkele vermelden van de naam van het tijdschrift waaraan het citaat is ontleend is dus onvoldoende.

Dat Bruno Press op voet van 27a lid 2 Aw niet bevoegd is om zelfstandig de geleden schade te vorderen en dit verweer nu pas is gevoerd, wordt Bruno Press in de gelegenheid gesteld om te reageren. Hoe sympathiek de redenering voor een forfaitaire verhoging ook is, zij past niet in het systeem van het Nederlandse schadevergoedingsrecht bij onrechtmatige daad. Het systeem gaat uit van een reële schadevergoeding.

4.9. Naar het oordeel van de rechtbank mag in het algemeen uit de registratie van een domeinnaamhoudster bij SIDN worden afgeleid dat de betrokken houdster, behoudens tegenbewijs, invloed heeft op de inhoud van de website. Eenzelfde vermoeden duikt op uit de omstandigheid dat op de website wordt gemeld dat deze "onderdeel uitmaakt" van een bepaalde rechtspersoon. Dat geldt overeenkomstig voor het geval een bepaalde rechtspersoon op de betreffende website doet vermelden dat zij via die website cookies op de computer van de bezoekers doet plaatsen.

 

IT 1432

Stichting BREIN stelt cassatie in bij Hoge Raad tegen afwijzing blokkering The Pirate Bay

Uit het persbericht: Op 28 januari wees het Haagse hof de blokkering van The Pirate Bay door Ziggo en  XS4ALL af omdat die niet effectief zou zijn, zie [https://www.anti-piracy.nl/nieuws.php?id=316 en red. IEF 13467]. Die uitspraak staat haaks op het oordeel van rechters in andere Europese landen over blokkering en loopt vooruit op het oordeel van de hoogste Europese rechter dat binnenkort wordt verwacht. BREIN's vordering dat access providers de toegang tot de illegale website moeten blokkeren was door de rechtbank wel al toegewezen [red. IEF 10763, tijdens een actualiteitenlunch op 4 maart a.s. vertelt Arnoud Engelfriet meer over dit onderwerp: meer info en aanmelden].

Opmerkelijk aan de uitspraak van het Haagse hof is dat het de blokkering wel effectief acht ten aanzien van The Pirate Bay en inbreuken via die site maar niet ten aanzien van het totaal aan inbreuken door abonnees van de ISP's. Daarvan neemt het hof aan dat dat gelijk is gebleven omdat het bittorrentverkeer gelijk is gebleven.

Advies van een cassatieexpert dat BREIN heeft ingewonnen geeft een aantal mogelijke cassatiegronden aan. De termijn voor het instellen van cassatie is tot drie maanden na het arrest van het hof.

IT 1426

The proof of the pudding is in the eating

Nico van Eijk, 'The proof of the pudding is in the eating', Internet Policy Review 10 februari 2014.
The Netherlands is among the few countries that have put specific net neutrality standards in place. It was the first country to do so in the European Union. It remains to be seen if these rules are working or if they are just another example of symbolic regulation: the proof of the pudding is in the eating.

(...Lees het gehele artikel hier...)
THE DEVIL IS IN THE PUDDING

It is my impression that the regulator either did not think about these issues or did not want to deal with them. However, this is what net neutrality — more specifically network neutrality — is about. What do we mean with vague notions such as ‘congestion’ or giving dedicated space to specific services (the ‘managed’ versus the ‘unmanaged’ internet, the debate about allowed forms of discrimination)? A decision like this raises more questions than it answers.

In a study, we concluded that the future of the net neutrality debate will be dominated by video. Today, it is video that requires substantial amounts of capacity and therefore creates the most interesting challenges (also from a commercial perspective, as the video consumption/exploitation model seems to change). This T-Mobile case is a typical example.

On fixed networks, we will see the same kind of problems. Netflix and YouTube together make up 50% of peak-time internet traffic in the United States. In The Netherlands, Netflix was introduced in December 2013. Cable operator UPC reported that already 5-10% of its traffic consists of Netflix binge viewers. New ‘congestion’ issues will be on the table soon.

Of course, it is not about congestion exclusively. This is why I prefer to use the broader term ‘net neutrality’. ‘Network’ neutrality is only one element in a complex value chain that regulators have to deal with. We will have to wait and see what the future brings: the proof of the pudding is in the eating.

Nico van Eijk

IT 1424

HvJ EU Svensson: Hyperlinken naar beschermde werken kan zonder toestemming

HvJ EU 13 februari 2014, zaak C-466/12 (Svensson e.a. tegen Retriever) - dossier - persbericht
Prejudiciële vragen gesteld door Svea hovrätt, Zweden. Veel besproken hier, zie IEF 12057 voor een introductie: Auteursrecht. Hyperlink-vragen. Mededeling aan een nieuw publiek wanneer een aanklikbare link wordt geplaatst. Relevantie van de openbaarheid van de locatie of beperkingen op toegang.

Uit het persbericht: De eigenaar van een website kan, zonder toestemming van de houders van het auteursrecht, via hyperlinks doorverwijzen naar beschermde werken die op een andere website vrij beschikbaar zijn. Dit geldt zelfs wanneer bij de internetgebruikers die op de link klikken, de indruk wordt gewekt dat het werk wordt getoond op de website waar de link zich bevindt. (...)

In het vandaag gewezen arrest oordeelt het Hof dat het plaatsen van aanklikbare links naar beschermde werken een handeling bestaande in een mededeling vormt. Er is immers sprake van een dergelijke handeling wanneer een werk op zodanige wijze voor het publiek beschikbaar wordt gesteld dat het voor dit publiek toegankelijk is (ook al maakt het geen gebruik van die mogelijkheid). Bovendien kunnen de potentiële gebruikers van de door Retriever Sverige geëxploiteerde website worden aangemerkt als een publiek, daar het gaat om een onbepaald en vrij groot aantal gebruikers.

In het vandaag gewezen arrest oordeelt het Hof dat het plaatsen van aanklikbare links naar beschermde werken een handeling bestaande in een mededeling vormt. Er is immers sprake van een dergelijke handeling wanneer een werk op zodanige wijze voor het publiek beschikbaar wordt gesteld dat het voor dit publiek toegankelijk is (ook al maakt het geen gebruik van die mogelijkheid). Bovendien kunnen de potentiële gebruikers van de door Retriever Sverige geëxploiteerde website worden aangemerkt als een publiek, daar het gaat om een onbepaald en vrij groot aantal gebruikers.

Het Hof herinnert evenwel eraan dat de mededeling gericht moet zijn tot een nieuw publiek, dit wil zeggen een publiek dat door de houders van het auteursrecht niet in aanmerking werd genomen toen zij toestemming verleenden voor de oorspronkelijke mededeling. Volgens het Hof is er geen sprake van een dergelijk „nieuw publiek” in het geval van de door Retriever Sverige geëxploiteerde website. Aangezien de op de website van Göteborgs-Posten aangeboden werken vrij toegankelijk waren, moeten de gebruikers van de website van Retriever Sverige worden beschouwd als een onderdeel van het publiek dat door de journalisten reeds in aanmerking werd genomen toen zij toestemming verleenden voor de publicatie van de artikelen op Göteborgs-Posten. Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door het feit dat bij de internetgebruikers die op de link klikken de indruk wordt gewekt dat het werk wordt getoond op de website van Retriever Sverige, terwijl dit werk in werkelijkheid afkomstig is van Göteborgs-Posten.

Het Hof concludeert daaruit dat de eigenaar van een website, zoals die van Retriever Sverige, zonder toestemming van de houders van het auteursrecht via hyperlinks kan doorverwijzen naar beschermde werken die op een andere website vrij beschikbaar zijn.

Dit zou evenwel niet het geval zijn indien een hyperlink de gebruikers van de website waarop deze link zich bevindt, in staat stelt om beperkingsmaatregelen te omzeilen die op de website waar het beschermde werk zich bevindt zijn getroffen teneinde de toegang van het publiek te beperken tot de abonnees ervan, omdat in dit geval die gebruikers door de houders van het auteursrecht niet in aanmerking werden genomen als potentieel publiek toen zij toestemming verleenden voor de oorspronkelijke mededeling.

Ten slotte verklaart het Hof dat de lidstaten niet het recht hebben om de houders van een auteursrecht een ruimere bescherming te bieden door een uitbreiding van het begrip „mededeling aan het publiek”. Dit zou immers verschillen op het gebied van de wetgeving doen ontstaan en dus leiden tot rechtsonzekerheid, terwijl de betrokken richtlijn juist beoogt deze problemen te verhelpen.

Gestelde vragen:

1. Is sprake van mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, wanneer iemand anders dan de houder van het auteursrecht op een bepaald werk, op zijn website een aanklikbare link plaatst naar het werk?
2. Is het voor het antwoord op de eerste vraag relevant of het werk waarnaar de link verwijst, is geplaatst op een website op het internet waartoe iedereen zonder beperkingen toegang heeft dan wel of de toegang op enige wijze is beperkt?
3. Moet bij de beantwoording van de eerste vraag onderscheid worden gemaakt tussen gevallen waarin het werk, nadat de gebruiker op de link heeft geklikt, wordt getoond op een andere website, en gevallen waarin het werk, nadat de gebruiker op de link heeft geklikt, aldus wordt getoond dat de indruk wordt gewekt dat het op dezelfde website verschijnt?
4. Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van auteurs door onder het begrip "mededeling aan het publiek" een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29?

Het HvJ EU verklaart voor recht:

1) Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat het plaatsen op een website van aanklikbare links naar werken die op een andere website vrij beschikbaar zijn, geen handeling bestaande in een mededeling aan het publiek vormt.

2) Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat een ruimere bescherming kan bieden aan de houders van een auteursrecht door te bepalen dat het begrip mededeling aan het publiek een groter aantal handelingen omvat dan die waarop deze bepaling betrekking heeft.

Op andere blogs:
1709blog (Svensson - it's all about the "new public")
1709blog (Hyperlinks, making available and the 'new public' -- or just a dead end?)
IE-Forum.nl (IEF 13559 Hyperlinks naar ongeautoriseerde content zijn inbreukmakend)
IE-Forum.nl (IEF 13542 Hof van Justitie EU: linken en embedden geen auteursrechtinbreuk
IE-Forum.nl (IEF 13543 Svensson: Het internet gered, de rechthebbenden gered)
IPKat (Early thoughts on Svensson: communication/making available, 'new' public, altering the scope of exclusive rights)
Ius Mentis (Hyperlinks zijn geen auteursrechtinbreuk, ook niet als je embedt of framet)
Jurel (Copyright cannot regulate new economy where money depends on the volume of internet traffic – Comments on Svensson Case)
Thijs van den Heuvel - Storify
Kluwer Copyright Blog
Kluwer Copyright Blog II (The Svensson case and the act of communication to a new public)
MediaReport (Hof van Justitie EU: linken en embedden geen auteursrechtinbreuk)
SCL (CJEU Rules that Hyperlinks are OK! Unless there’s a ‘New Public’)

IT 1421

Boete van 150.000 euro voor illegaal aanbieden online kansspel

Kansspelautoriteit 6 februari 2014, zaak OA/2012/004 (Onisac en Mansion Online Casino) 
Kansspelen. Gambling. De Kansspelautoriteit heeft de bedrijven Onisac Limited en Mansion Online Casino Limited een gezamenlijke boete opgelegd van 150.000 euro. Zij boden gericht op de Nederlandse markt zonder vergunning een kansspel aan. Het ging om online casinospelen, waarvoor de in het Nederlands gestelde website casino.com werd gebruikt. Behalve de juridische overtreding van het aanbieden van een kansspel zonder vergunning, is onduidelijk of de aanbieders van dergelijke kansspelen voldoende betrouwbaar zijn en of zij de (potentiële) speler voldoende beschermen. Volgens de Kansspelautoriteit zijn beide bedrijven verantwoordelijk voor de website casino.com.

In de onderzoeksperiode van juni 2012 tot augustus 2013 was de website gericht op de Nederlandse markt. Casino.com voerde een Nederlandse vlag als taalduiding, een Nederlandse klantenservice, kon gebruik gemaakt worden van een Nederlands betaalsysteem (iDeal) en waren teksten te zien als ‘Welkomstbonus 3.200 €' en ‘Casino.com is 's werelds leidende site voor online casino spellen. Wij bieden meer dan 100 van de beste casino spelen aan'.

In november 2013 nam de Kansspelautoriteit al het besluit tot boeteoplegging. Onisac en Mansion hebben de rechtbank Den Haag gevraagd een voorlopige voorziening te treffen om openbaarmaking te voorkomen. De rechtbank heeft op 4 februari 2014 dit verzoek afgewezen en dus mag het besluit nu openbaar worden.

Onisac en Mansion hebben bij de autoriteit bezwaar aangetekend tegen het besluit tot oplegging van een boete. Dat bezwaar is nu in behandeling.

Achtergrond

Het aanbieden van (online) kansspelen, zonder in het bezit te zijn van een vergunning, is in Nederland verboden. Momenteel is er een wet in voorbereiding die het vergunningstelsel voor online kansspelen uitwerkt, waarmee het in de toekomst mogelijk zal zijn hiervoor een vergunning te verkrijgen en legaal kansspelen via internet aan te bieden. Tot die tijd is dit niet toegestaan. Overigens zal de Kansspelautoriteit ook in de toekomst online aanbieders die opereren zónder vergunning blijven beboeten. De Kansspelautoriteit vindt het van maatschappelijk belang dat consumenten worden geïnformeerd en gewaarschuwd over de deelname aan online kansspelen en de  risico's die daaraan kleven. De toezichthouder verwacht dat met de  openbaarmaking van het sanctiebesluit een preventieve werking uitgaat naar andere ondernemingen.

Besluit tot openbaarmaking, behorend bij het besluit tot het opleggen van bestuurlijke boete van 4 november 2013, met het kenmerk 7845  00.017.101, aan Onisac Limited en Mansion Online Casino Limited