BGH: Facebook functie "vrienden zoeken" ongeoorloofde vorm van reclame
BGH 14 januari 2016, I ZR 65/14 (Freunde finden)
Uit het persbericht. Het BGH Zivilsenat heeft geoordeeld dat de functie “vrienden zoeken” op Facebook een ongeoorloofde vorm van reclame is. Eiser was de Duitse Federatie van consumentenorganisaties (Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände). Zij stelde dat het verzenden van uitnodigingen via e-mail aan nog niet geregistreerde gebruikers van het platform een intimiderende vorm van reclame is. Het BGH oordeelt dat dit inderdaad het geval is. Dat de verzending wordt geïnitieerd door geregistreerde gebruikers van Facebook, via de “vrienden zoeken” functie, doet hier niet aan af.
Geen rechtsgeldig ontbinding overeenkomst vanwege ontbreken deugdelijke ingebrekestelling Mama Cash
Hof Amsterdam 19 januari 2016, IT 1966; ECLI:NL:GHAMS:2016:108 (Stichting Mama Cash tegen Ifunds)
Software. Ontbinding overeenkomst. Ifunds is aanbieder van diensten op het gebied van CRM-oplossingen. Partijen sluiten een overeenkomst ten aanzien van deze diensten. Mama Cash is tevreden over het verloop van het project en wilt de overeenkomst ontbinden. In hoger beroep vordert Mama Cash betaling door Ifunds van het reeds door haar betaalde bedrag. Ifunds vordert op haar beurt betaling door Mama Cash van het onbetaalde deel. Mama Cash heeft Ifunds niet deugdelijk in gebreke gesteld. De lange duur die met de uitvoering van de werkzaamheden was gemoeid is op zichzelf geen reden om ingebrekestelling achterwege te laten. De vordering van Ifunds voor de geleverde software wordt toegewezen. De vordering voor aanvullende diensten wordt afgewezen nu niet is komen vast te staan dat Mama Cash daartoe opdracht heeft gegeven.
3.8. Het hof is van oordeel dat Mama Cash, op wie de stelplicht ter zake rust, onvoldoende heeft onderbouwd dat en waarom zij uit mededelingen van de zijde van Ifunds kon afleiden dat laatstgenoemde niet meer zou nakomen. Daartoe kan niet dienen de inhoud van het e-mailbericht van 7 december 2011 (productie 20 bij conclusie van antwoord) waarnaar Mama Cash verwijst. Dit e-mailbericht, dat overigens is verzonden door [X] , een door Mama Cash ingeschakelde adviseur, bevat immers niet alleen de mededeling dat wordt gestopt met testen, waarnaar Mama Cash verwijst, maar ook de mededeling dat Ifunds een voorstel zal produceren met twee alternatieven voor de omgang met de hiërarchische structuur. Uit de verdere inhoud van het bericht blijkt evenmin dat Ifunds is opgehouden of zal ophouden met het aandragen van oplossingen voor door Mama Cash geconstateerde problemen; integendeel, partijen lijken nog volop aan het werk en in overleg te zijn. Mama Cash heeft in eerste aanleg nog aangevoerd dat [Y] , directeur van Ifunds, op 31 januari 2012 heeft uitgesproken niet in staat te zijn het project af te ronden zoals het was opgedragen. Ifunds heeft bestreden dat dit tijdens het gesprek van 31 januari 2012 is gezegd; partijen hebben volgens haar slechts gesproken over een beëindiging van de overeenkomst met wederzijds goedvinden. Partijen hebben daarover echter na verdere onderhandelingen geen overeenstemming bereikt, zo voert Ifunds aan. Mama Cash is op een en ander niet meer teruggekomen zodat het hof haar stelling omtrent de inhoud van het gesprek van 31 januari 2012 als voldoende gemotiveerd bestreden terzijde laat.3.9. Mama Cash heeft naar het oordeel van het hof evenmin voldoende onderbouwd dat nakoming door Ifunds blijvend onmogelijk was. Meer in het bijzonder heeft Mama Cash onvoldoende concreet toegelicht dat en waarom de oplossingen die Ifunds aandroeg ter zake de hiërarchische structuur lieten zien dat Ifunds niet alsnog kon nakomen. In de gedingstukken is geen verdere correspondentie over deze materie aangetroffen en Mama Cash heeft ter zake geen specifieke stellingen ingenomen. Ifunds heeft overigens erop gewezen dat voornoemde [X] in zijn e-mailbericht van 3 april 2013 aan Mama Cash (door Mama Cash overgelegd als productie 3 bij conclusie van antwoord) meedeelt dat hij geen uitspraak kan doen of Ifunds er uiteindelijk in geslaagd zou zijn om alle functionaliteit ‘conform LoR’ (hof: List of Requirements, volgens Mama Cash onderdeel uitmakend van de overeenkomst) te leveren. Het had tegen deze achtergrond des te meer op de weg van Mama Cash gelegen om te concretiseren dat en waarom nakoming door Ifunds blijvend onmogelijk was.
3.19. Het hof overweegt omtrent het door Ifunds gevorderde bedrag inzake aanvullende diensten dat Mama Cash wat dit aangaat alleen enig bedrag verschuldigd is indien vast komt te staan dat zij daartoe opdracht heeft gegeven. Ifunds heeft gesteld dat Mama Cash haar diverse opdrachten heeft gegeven om aanvullende diensten te leveren en heeft daartoe verwezen naar een aantal door haar overgelegde e-mailberichten (zie haar memorie onder 16 en verder). Mama Cash heeft betwist dat zij opdracht heeft gegeven tot aanvullende diensten. Zij heeft slechts verzocht de software conform de overeenkomst beschikbaar te stellen. De e-mailberichten moeten volgens haar worden gezien, zo begrijpt het hof, in het licht van een discussie over de overeengekomen functionaliteit van de software. Het hof is van oordeel dat uit de door Ifunds overgelegde correspondentie niet blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat Ifunds tegen betaling aanvullende werkzaamheden voor Mama Cash zou verrichten. In het e-mailbericht van 29 juli 2010 wordt weliswaar namens Ifunds meegedeeld dat de kosten oplopen en dat deze mogelijk deels worden doorbelast aan Mama Cash maar dat houdt nog niet in dat Mama Cash een concrete opdracht gaf of akkoord was met doorbelasting van werkzaamheden. Ifunds deelt bij haar e-mailbericht van 14 september 2010 mee dat de kosten voor Mama Cash steeds hoger oplopen maar dat is slechts een herhaling van het voorgaande. Ook het e-mailbericht van de zijde van Ifunds van 17 september 2010 gaat niet over een concrete opdracht: Ifunds deelt slechts mee dat sprake is van een budgetoverschrijding en dat Ifunds zich genoodzaakt ziet de kosten daarvan (en van gederfde inkomsten) voor 60% en vanaf 15 september te besteden uren geheel in rekening te brengen bij Mama Cash. Ifunds heeft niet concreet gesteld dat en toegelicht waarom moet worden geconcludeerd dat Mama Cash met een en ander akkoord is gegaan. De e-mailwisseling geeft geen aanleiding tot een dergelijke conclusie. Mama Cash verzoekt bij haar e-mailbericht van 14 november 2011 nog om een overzicht van de planning en de kosten voor de ‘huidige fase’ waarbij erop wordt gewezen dat het bestuur voor de goedkeuring van de budgetwijziging een totaalplaatje van de kosten nodig heeft. Dit houdt evenmin een goedkeuring in voor extra werkzaamheden op kosten van Mama Cash. Het komt er kort gezegd op neer dat de herhaalde mededeling van Ifunds aan Mama Cash dat werkzaamheden tot extra kosten (kunnen) leiden onvoldoende is om te concluderen dat zij in opdracht van Mama Cash aanvullende werkzaamheden heeft verricht. Ifunds heeft in dit verband overigens niet gesteld dat het enkele feit dat zij meer uren aan het project heeft besteed dan in de overeenkomst is begroot, voldoende is om een betalingsverplichting van Mama Cash aan te nemen. De vordering inzake aanvullende diensten is niet toewijsbaar.
Handhaven van registratie in CKI door ICS rechtmatig
Rechtbank Noord-Holland 26 november 2015, IT 1965; ECLI:NL:RBNHO:2015:11680 ([verzoeker] tegen International Card Services)
Privacy. Art. 46 Wbp. Verzoeker heeft tijdens zijn vakantie extra kosten moeten maken omdat hij vervangend verblijf heeft moeten zoeken. De creditcard betaling waarmee hij het vakantieverblijf had betaald wilt hij ongedaan maken. Dit verzoek wordt door ICS gehonoreerd, maar later teruggedraaid wegens schending van de algemene voorwaarden. Verzoeker wilt hier niet aan mee werken en wordt geregistreerd in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI). Verzoeker eist nu dat ICS meewerkt aan de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het CKI. ICS heeft de registratie in redelijkheid kunnen handhaven nu verzoeker zijn belang bij verwijdering onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het verzoek wordt afgewezen.
3.6. De rechtbank is van oordeel dat ICS na afweging van de betrokken belangen na het verzoek van [verzoeker] tot verwijdering van zijn registratie in redelijkheid de registratie in het CKI van de stichting BKR heeft kunnen handhaven. Daarbij heeft de rechtbank het volgende overwogen.
[verzoeker] heeft zijn belang bij verwijdering onvoldoende aannemelijk gemaakt door enkel te stellen dat hij geen huis kan kopen en/of zijn hypotheek niet kan oversluiten. Ter gelegenheid van de zitting heeft [verzoeker] slechts verklaard dat hij enkele huizen op het oog heeft maar zijn plannen ‘on hold’ heeft gezet, zonder het bestaan of de inhoud van deze plannen concreet te maken. Ook van zijn door de registratie gefrustreerde wens om zijn hypotheek over te sluiten heeft hij geen concrete gegevens overgelegd. Daarbij heeft te gelden dat het ook bij een BKR registratie in beginsel niet onmogelijk is een (her)financiering te verkrijgen. De genuanceerde afweging door kredietverstrekkers die volgens ICS een ervaringsfeit is, wordt door het antwoord van vier financiers op de (te) globale vraag van [verzoeker] in elk geval niet weerlegd. Verder heeft [verzoeker] in het kader van de belangenafweging aangevoerd dat er geen sprake is van betalingsonmacht, dat hij overigens van onbesproken betalingsgedrag is, dat hij ICS al heeft betaald en dat het om een gering bedrag ging, zodat ICS na de betaling ten onrechte niet heeft besloten tot verwijdering van de registratie. De rechtbank is van oordeel dat deze argumenten van [verzoeker] samen minder zwaarwegend zijn dan de overwegingen van ICS om de registratie te handhaven. Met name de wijze waarop [verzoeker] de transactie ongedaan heeft gemaakt door in strijd met de waarheid in te vullen dat hij geen opdracht tot de betaling heeft verstrekt en, ook nadat dit was opgehelderd, bijna twee jaren onwillig bleef met betalen acht de rechtbank daarbij van doorslaggevend belang. Dat [verzoeker] betaling is blijven weigeren omdat hij een andere opvatting over de rol van ICS in de kwestie rond het tegenvallende vakantiehuis heeft, maakt dit niet anders. Immers, ICS is geen partij in de overeenkomst tussen de reisorganisatie en [verzoeker] en regels daarover in de algemene voorwaarden, waar ICS [verzoeker] in elk geval in haar brief van 9 oktober 2013 ook op heeft gewezen, zijn duidelijk op dit punt. Niettemin heeft [verzoeker] erin volhard het financiële nadeel van zijn geschil met de reisorganisatie langdurig door ICS te laten dragen en ICS aldus te noodzaken aanvullende kosten te maken ter incassering. Ook betalingsonwil als hier aan de orde vormt een risico voor kredietverstrekkers. Tegenover het belang om de registratie te handhaven en aldus het risico van betalingsonwil en misbruik in te perken, zijn de belangen van [verzoeker] onvoldoende zwaarwegend om tot doorhaling van de registratie te nopen.
De stelling van [verzoeker] dat de zitting niet had behoeven door te gaan omdat [verzoeker] in april 2015 tijdig, dat wil zeggen uiterlijk 48 uur voor de zittingsdatum, heeft betaald, behoeft geen nadere bespreking, nu dit niet relevant is voor de vraag of de belangenafweging na deze betaling anders had dienen uit te vallen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat ICS de gevraagde heroverweging van de registratie na de betaling in april 2015 op goede gronden heeft afgewezen.
Inschrijving in Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen niet in strijd met art. 46 Wbp
Conclusie AG HR 30 oktober 2015, IT 1963; ECLI:NL:PHR:2015:2417 ([A] en [B] tegen SNS Reaal)
Art. 81 RO, art. 46 Wbp. Verzoek tot verwijdering van registratie in het Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen. [A] c.s. zijn, na enkele incidenten, opgenomen in het Incidentenwaarschuwingssyteem. Zij vorderen op grond van art. 46 Wbp dat zij uit dit register worden geschrapt. In hoger beroep oordeelde het hof dat er sprake is van een zware verdenking dat [A] c.s. zich schuldig hebben gemaakt aan het gebruiken resp. het opstellen van valse facturen. Dit is voldoende grond voor opname in het Incidentenregister en het EVR. Wel beperkt zij de registratietermijn van acht jaar. Beide partijen gaan in cassatie. De AG komt tot de conclusie dat beide cassatieberoepen moeten worden verworpen. De HR wijst de cassatieberoepen af op grond van art. 81 RO.
Cassatieberoep [A] c.s.
[A] c.s. beroepen zich onder andere op het feit dat inschrijving hen uitsluit van financiële dienstverlening en gevolgen heeft voor hun broodwinning. Registratie zou om deze reden disproportioneel zijn. Het hof oordeelt dat alleen de registratietermijn van acht jaar de grenzen van proportionaliteit overschrijdt. De klacht hierop faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag, aldus de AG. Ook de klacht dat het hof volstaat met de enkele motivering dat de integriteit van SNS Reaal en in potentie het gehele bankwezen in gevaar is, zonder te motiveren op welke wijze dat het geval zou zijn slaagt niet volgens de AG.
Cassatieberoep SNS Reaal
SNS klaagt over de overweging dat SNS op zichzelf niet betwist dat de opname van [A] c.s. in de register het nagenoeg wegvallen van hun inkomen betekent. Zij stelt dit wel te hebben betwist. Dit onderdeel faalt omdat het hof de door het onderdeel bedoelde stellingen van SNS heeft gewogen. Daaruit volgt dat de door het onderdeel aangevallen overweging niet ziet op deze stellingen, zodat het onderdeel berust op een onjuiste lezing van de beschikking. De klacht over de beperking van de registratietermijn gaat eveneens niet op. Het hof diende te beoordelen welke termijn van registratie proportioneel was, gezien (onder meer) de beroepsblokkade die het gevolg zou zijn van de registratie in het EVR.
Bespreking van het middel van [A] c.s.
3.12 Volgens de klacht voorziet het Protocol alleen in registratie van incidenten die de financiële instelling zelf benadelen en is daarvan in het onderhavige geval geen sprake. Het onderdeel verwijst daartoe naar enige passages uit de considerans van het Protocol, waarin wordt gesproken van “personen die een Financiële instelling willen schaden of op oneigenlijke gronden gebruik maken van de diensten van de Financiële instelling” en van “gedragingen van (rechts)personen die hebben geleid of kunnen leiden tot benadeling van Financiële instellingen”.3.13 Het oordeel van hof is naar mijn mening niet onbegrijpelijk, zodat de klacht niet slaagt. Het hof heeft afdoende gemotiveerd waarom de gedragingen van [A] c.s. een gevaar vormen voor de integriteit van de betrokken financiële instelling – en deze dus benadelen – en daarom vallen onder het Protocol door te overwegen (i) dat het in omloop brengen en houden van valse facturen op zichzelf al een bedreiging voor het handelsverkeer in het algemeen oplevert en dat in de financiële sector dit eens te meer klemt, aangezien veiligheid en integriteit daarin een belangrijke factor in de bedrijfsvoering vormen en (ii) dat het aanzien en de integriteit van een bank en in potentie zelfs van het bankwezen als geheel in gevaar komt zodra voor de bank werkzame personen zich met valsheid in geschrifte inlaten. In rov. 5.9 is het hof voorts ingegaan op de omstandigheid dat tegen [A] c.s. geen strafrechtelijke aangifte is gedaan.
Bespreking van het middel van SNS Reaal
4.4 Volgens onderdeel 2.a is onbegrijpelijk de overweging dat SNS Reaal op zichzelf niet betwist dat de opname van [A] c.s. in de registers het nagenoeg wegvallen van hun inkomen heeft veroorzaakt. SNS Reaal heeft dit namelijk wel betwist door aan te voeren dat er een veelheid aan activiteiten is, die [A] en [B] kunnen verrichten (zoals nader uiteengezet in het onderdeel).4.5 Het onderdeel faalt, omdat uit de geciteerde overwegingen blijkt dat het hof de door het onderdeel bedoelde stellingen van SNS Reaal heeft gewogen. Daaruit volgt dat de door het onderdeel aangevallen overweging niet ziet op deze stellingen, zodat het onderdeel berust op een onjuiste lezing van de beschikking.
4.12 Waar de voorgaande onderdelen onder meer betogen dat als de registratie eindigt betrokkenen weer werkzaam zullen zijn in de financiële sector, en daarmee tot uitgangspunt nemen dat dit thans niet het geval is vanwege de registratie, heeft onderdeel 1.c een andere invalshoek. Onderdeel 1.c betoogt dat het oordeel over de termijn van registratie onbegrijpelijk of voldoende is gemotiveerd omdat, voor zover sprake zou zijn van een beroepsblokkade, die niet het gevolg is van de registratie in het EVR maar van het onderliggende gedrag van de betrokkenen en de publiciteit daaromtrent.
4.13 Deze klacht gaat niet op. Het hof diende te beoordelen welke termijn van registratie proportioneel was, gezien (onder meer) de beroepsblokkade die het gevolg zou zijn van de registratie in het EVR. Het oordeel dat registratie een beroepsblokkade tot gevolg heeft, is feitelijk van aard. Aan dit feitelijke gevolg van de registratie doet niet af dat daaraan gedrag van [A] c.s. ten grondslag heeft gelegen dat deze registratie rechtvaardigt.
Evenmin doet daaraan af dat dit gedrag nog andere gevolgen dan registratie in het EVR kan hebben, zoals negatieve publiciteit, die eveneens bemoeilijken dat [A] c.s. werk zullen vinden dat aansluit bij hun werkervaring. Dit hoefde het hof niet te weerhouden van zijn oordeel dat een registratietermijn van drie jaar proportioneel is. Ook hier geldt dat niets is vastgesteld omtrent de vraag of en in hoeverre deze andere gevolgen in vergelijkbare mate, op vergelijkbare wijze of voor een vergelijkbare periode van invloed zijn op de mogelijkheden voor [A] c.s. om nieuw werk te vinden.
Technische fout, onvoldoende zorgvuldigheid bij aanbieden en aanprijzen promotioneel kansspel Klingel
Vzr. RCC 24 december 2015, RB 2639; Dossiernr: 2015/01201 (Klingel)
Direct marketing. Kansspel. Uiting: Het betreft een aan klaagster gezonden geadresseerde mailing van Klingel. De mailing bestaat onder meer uit een envelop met de mededeling “Proficiat! U hebt recht op een geldbedrag!” en een op klaagsters naam gestelde “officiële berichtgeving” waarin staat – voor zover hier van belang – dat klaagster via drie genummerde en op haar naam gestelde “bonusprijszegels” kan controleren of een van de zegels “goed is voor 2x, 3x, 5x € 500,00 of zelfs 10x € 1.000,00 per maand op uw rekening”.
Klacht: In de uiting wordt gezegd dat klaagster recht heeft op een geldbedrag. De bonusprijszegel met daarop klaagsters naam en het geluksnummer 4387118 moest op het bestelformulier worden geplakt om de geldprijs op te vragen. Het overzicht waar de nummers van de bonusprijszegels kunnen worden gecontroleerd, blijkt niet meer aan klaagster gericht te zijn maar een andere naam te bevatten. Bovendien komt klaagsters nummer in het overzicht niet voor, maar wel het geluksnummer 4387117. Klaagster vindt het “heel vreemd allemaal”.
Voorzitter:
Adverteerder heeft erkend dat in enkele onderdelen van de uiting een onjuiste naam en niet het in werkelijkheid aan klaagster toegekende geluksnummer worden vermeld. Tevens is erkend dat dit voor de ontvanger van de reclame-uiting verwarrend is.
Op grond hiervan wordt geoordeeld dat door de uiting het vertrouwen in reclame wordt geschaad als bedoeld in artikel 5 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Van adverteerder mag immers worden verwacht dat zij voldoende zorgvuldigheid betracht bij het aanbieden en aanprijzen van haar promotionele kansspel.
Nu adverteerder reeds eigener beweging haar klanten een excuusbrief heeft toegezonden, waarin zij onder meer toezegt “er alles aan te doen om een dergelijke vergissing in de toekomst te voorkomen”, zal de voorzitter gebruik maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep en een aanbeveling achterwege laten.
De voorzitter acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 5 NRC.
Misleiding door technische storing komt voor rekening adverteerder
Vzr. RCC 22 december 2015, IT 1962; Dossiernr: 2015/01142 (Kruidvat)
Misleidende reclame. Internet. Uiting: Het betreft de aanbieding door Kruidvat van Lego en Playmobil met 30% extra korting in een televisiecommercial en op de website kruidvat.nl.
In de televisiecommercial is de volgende tekst te horen en in beeld te zien: “Alléén deze zaterdag 30% extra korting op Lego en Playmobil”.
In de uitingen op de website (webshop) staat:
“LEGO EN PLAYMOBIL
Profiteer alleen vandaag van 30% extra korting op Lego en Playmobil!
Keuze uit het hele assortiment.”
en:
“LEGO EN PLAYMOBIL 30% KORTING!
Profiteer alleen vandaag van niet 25%, maar 30% extra korting op al het speelgoed van Lego en Playmobil! (…) Kies hieronder uit alle varianten, voor alle leeftijden en voor jongen of meisje.”
Op het klachtenformulier is tevens verwezen naar de aanbieding in de folder van Kruidvat, maar deze uiting is niet bij de klacht overgelegd.
Klacht: In de uitingen deelt Kruidvat mee dat op zaterdag 14 november 2015 30% extra korting wordt gegeven op Lego en Playmobil. Toen klaagster die dag via de website een Lego product wilde bestellen, werd daarbij geen 30% korting-label weergegeven en bij plaatsing van het artikel in het winkelmandje werd ook geen korting berekend. Klaagster legt een screenshot over als bewijs dat geen korting werd toegepast op haar bestelling.
Voorzitter:
In de bestreden uitingen wordt op zaterdag 14 november 2015 30% extra korting aangeboden op het hele assortiment speelgoed van Lego en Playmobil. Als erkend is komen vast te staan dat die dag verschillende artikelen niet met de geadverteerde korting verkrijgbaar waren. Gelet daarop gaan de uitingen gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van het prijsvoordeel als bedoeld in artikel 8.2 onder d NRC. Omdat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, zijn de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Dat het niet verrekenen van de geadverteerde korting een gevolg is geweest van een technische storing op adverteerders website op de actiedag, zoals bij verweer gesteld, leidt niet tot een ander oordeel, nu deze storing voor rekening van adverteerder dient te komen. Ook ziet de voorzitter geen aanleiding een aanbeveling achterwege te laten, nu niet is gesteld of gebleken dat adverteerder maatregelen heeft getroffen om dergelijke storingen in het vervolg te voorkomen.
De voorzitter acht de reclame-uitingen in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Hij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Lezen van privé-email verstuurd met werkmail geen schending privacy
EHRM 12 januari 2016, IT 1961; Application no. 61496/08 (Bărbulescu v. Roemenië)
Uit het persbericht: Privacy. Bărbulescu is werkzaam bij een privaat bedrijf in een sales positie. Op verzoek van zijn werkgever maakt hij een email-adres aan voor gebruik in zijn werkzaamheden. Op enig moment krijgt Bărbulescu te horen dat zijn email communicaties zijn gemonitord. Hij wordt ontslagen omdat hij, tegen de bedrijfsregels in, zijn email voor privé berichten heeft gebruikt. Bărbulescu stelt dat zijn emails beschermd zijn door artikel 8 EVRM. Het EHRM oordeelt dat artikel 8 EVRM inderdaad van toepassing is nu het gaat om “private life” en “correspondence”. De nationale gerechten hebben volgens het Hof echter een “fair balance” tussen Bărbulescu’s privacy en de belangen van de werkgever gecreëerd. Het is niet onredelijk voor een werkgever om te willen verifiëren of een werknemer zijn taken goed uitvoert. Daarnaast is het transcript van de emails vertrouwelijk behandeld. Geen schending van artikel 8 EVRM.
Autoriteit Persoonsgegevens: last onder dwangsom voor Facebook herroepen
Uit het persbericht: De Autoriteit Persoonsgegevens (tot 1 januari 2016: College bescherming persoonsgegevens [CBP]) heeft besloten de eerder aan Facebook Inc. opgelegde last onder dwangsom te herroepen. De Autoriteit Persoonsgegevens had Facebook Inc. de last onder dwangsom opgelegd omdat het bedrijf een deel van de informatie die de Autoriteit Persoonsgegevens in het kader van zijn lopende onderzoek had gevraagd, niet verstrekte. Facebook Inc. heeft de procedurele vragen over de bevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens en de toepasselijkheid van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) inmiddels voldoende beantwoord. Dat betekent dat Facebook Inc. hiervoor geen dwangsom hoeft te betalen. Het inhoudelijk onderzoek naar de nieuwe privacyvoorwaarden van Facebook loopt nog.
Bezwaar Facebook
Facebook Inc. was het oneens met de last onder dwangsom van de Autoriteit Persoonsgegevens. Het bedrijf had daarom bezwaar gemaakt tegen het dwangsombesluit. Omdat Facebook Inc. de belangrijkste vragen van de Autoriteit Persoonsgegevens heeft beantwoord, ziet de toezichthouder geen aanleiding meer om de last onder dwangsom te handhaven.
Onderzoek Autoriteit Persoonsgegevens
De Autoriteit Persoonsgegevens had Facebook Inc. een last onder dwangsom opgelegd omdat het bedrijf een deel van de informatie niet verstrekte. De toezichthouder had de gevraagde informatie van Facebook Inc. onder meer nodig om zijn bevoegdheid en de toepasselijkheid van de Wbp vast te stellen in het kader van zijn onderzoek naar de privacyvoorwaarden van Facebook. Facebook Inc. gaf aan de bevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens over Facebook Inc. en de toepasselijkheid van de Wbp op de verwerking van persoonsgegevens van Nederlandse Facebook-gebruikers niet te erkennen, maar Facebook Inc. was bereid de vragen van het CBP daarover wel te beantwoorden. De Autoriteit Persoonsgegevens had daarom de last onder dwangsom tijdelijk geschorst.
Eind 2014 besloot de Autoriteit Persoonsgegevens onderzoek te doen naar de privacyvoorwaarden van Facebook. Aanleiding daarvoor was de aankondiging van het concern dat per 1 januari 2015 nieuwe privacyvoorwaarden zouden gelden voor Facebookgebruikers. Deze privacyvoorwaarden zijn uiteindelijk op 30 januari 2015 in werking getreden.
Nieuw SGOA ICT-mediationreglement
ICT-mediationreglement van de SGOA is bij uitstek geschikt om zakelijke geschillen binnen het werkingsgebied van de informatie-en communicatietechnologie (ICT) op te lossen. Onder ICT-mediation wordt verstaan een methode om met behulp van een gespecialiseerde ICT-jurist en een ICT-deskundige een klimaat te scheppen waarbinnen een zakelijk geschil op het bovengenoemde terrein tussen partijen door henzelf kan worden opgelost. SGOA heeft een nieuw reglement [2016-editie], met de volgende belangrijke wijzigingen ten opzichte van het oude reglement:
• Primaat benoeming mediators bij partijen
Net als bij arbitrage wil de SGOA ook bij mediations waar mogelijk het primaat bij de benoemingen bij partijen zelf leggen, met behoud en borging van het onderscheidende uitgangspunt van de SGOA: een multidisciplinair koppel mediators. Artikel 3 stelt nu de mogelijkheid tot het indienen van een gezamenlijk verzoek tot mediation voorop met daarbij de uitnodiging aan partijen om in gezamenlijkheid de mediators te benoemen. Er vindt alleen nog bij een eenzijdig verzoek een lijstprocedure plaats.
• Mediation-overeenkomst
De mediation-overeenkomst wordt een belangrijk onderdeel van de procedure.
Er zal gewerkt worden met een mediationovereenkomst die wordt gesloten tussen de mediators en de partijen. De overeenkomst wordt voor de eerste bijeenkomst aan partijen toegestuurd. De mediationbijeenkomst begint met het bespreken en tekenen van de mediationovereenkomst. Alle aanwezigen zijn zich aldus bewust van de toepasselijke "spelregels" en ook de geheimhoudingsplicht zal aldus op alle aanwezigen van toepassing zijn. In de mediationovereenkomst kunnen partijen eventueel ook nadere of van het reglement afwijkende afspraken vastleggen.
• Geheimhouding
De plicht tot geheimhouding is ook van toepassing op de mediators.
• Termijnen
De termijn voor de participatie (indien slechts 1 partij de mediation aanhangig maakt) wordt zeven werkdagen (was zeven kalenderdagen). De termijn voor het retourneren van de lijst in geval de lijstprocedure moet worden toegepast, wordt nu zeven werkdagen in plaats van 14 kalenderdagen.
• Wat betreft de kosten
- Alleen administratiekosten worden nog in rekening gebracht; het systeem van administratie- en registratiekosten was onnodig omslachtig. Net als bij arbitrage, zijn ook bij mediation de "registratiekosten" afgeschaft en – naast verschotten en honorarium - alleen nog "administratiekosten" in rekening worden gebracht. Dit brengt als zodanig geen verlaging van het "griffiegeld" mee, maar een simpeler systeem van doorbelasten. Er is een nieuw aanhangsel vastgesteld dat eveneens op de SGOA-website is gepubliceerd.
- De administratiekosten worden berekend over het opgetelde totaal van het door alle partijen opgevoerde financieel belang van het geschil waarvoor zij in mediation een oplossing willen bereiken ("de Kwestie"). De kosten worden 50/50 gefactureerd ook bij ongelijke “vorderingen”. Indien het totale financieel belang tijdens de mediation wordt verhoogd zijn aanvullende administratiekosten verschuldigd. Ook het uurtarief van de mediator zal dan verhoogd worden indien het definitieve financiële belang in een hogere staffel zou vallen.
• Indienen van stukken
De mediationdeelnemers kunnen uiterlijk 14 dagen voor de (eerste) mediationbijeenkomst de mediators laten weten welke documenten zij wensen in te brengen in de mediation. De mediators zullen laten weten welke documenten ingezonden kunnen worden. Alle andere documenten kunnen worden meegenomen naar de mediationbijeenkomst om waar nodig geraadpleegd te worden.
• Commitment
Hoewel de mediation uiteraard altijd plaats vindt op basis van vrijwilligheid van de deelnemers, is opgenomen dat tot de rechtens afdwingbare verplichting van de deelnemers behoort het deelnemen aan ten minste één (1) gezamenlijke bijeenkomst
• Mediationcommissie
In dit reglement is geen sprake meer van een "mediationcommissie". Ieder der partijen wordt in de mediation vertegenwoordigd door een daartoe bevoegd persoon met een mandaat om besluiten te nemen.
• Meer dan twee partijen
Er is nadrukkelijk voorzien in de mogelijkheid dat meer dan twee partijen in de mediation betrokken zijn.
• Communicatie
Hoewel het schriftelijk indienen van stukken niet wordt uitgesloten, wordt het indienen per e-mail als uitgangspunt genomen.
• De vaststellingsovereenkomst
Voor de inhoud van de vaststellingsovereenkomst zijn de deelnemers zelf ten volle verantwoordelijk,
IE-Diner 28 januari 2016
Op donderdag 28 januari 2015 (traditioneel de laatste donderdag van januari) organiseert deLex het jaarlijkse IE-Diner in de Industrieele Groote Club op de Dam in Amsterdam.
Een mooie IE-avond, in een zaal vol IE-collega’s, om bij te praten, te pleiten te netwerken en na te pleiten tijdens een vijfgangendiner met een goed glas wijn. Hoogleraren, advocaten, rechters, gemachtigden, bedrijfsjuristen, bestuurders en ambtenaren, allen in ‘gepaste kledij’ *, en uiteraard tafelspeeches van bekende (IE-) juristen. Ook dit jaar is onze ceremoniemeester Toon Huydecoper, oud-advocaat-generaal bij de Hoge Raad.
Inschrijven U kunt zich opgeven via www.delex.nl.
* Kledingvoorschriften/huisregels: Voor de heren: Tenue de Ville, beter bekend als ‘jasje-dasje’, met de das tot 17.00 uur optioneel. Voor dames geldt soortgelijke, passende kleding. Men houdt binnen de Club altijd het jasje aan. Vrijetijdskleding is binnen de Club niet toegestaan. Als er bijzondere gelegenheden zijn kunnen er andere voorschriften gelden. U wordt daarvan tijdig op de hoogte gesteld.
Programma, sprekers, locatie en reisinfo: hier.
17.30 - 18.00 uur Ontvangst & registratie
18.00 - 19.00 uur Aperitief in de Damzaal
19.00 - 22.00 uur Diner in de Groote zaal
22.00 - 23.00 uur Koffie in de Clubzaal
23.00 uur Einde programma
Het aantal plaatsen is beperkt. Mocht u nog speciale dieetwensen hebben (vegetarisch of anderszins), wilt u dit dan per mail doorgeven?
Deelname aan het IE-Diner kost €225,00 excl. BTW, sponsors van IE-Forum.nl betalen €195,00 excl. BTW.
Heeft u nog vragen?
Stuur een email naar czuidema@delex.nl.