IT 4863
16 mei 2025
Uitspraak

Vorderingen tot afgifte en inzage bewijsbeslag afgewezen wegens ontbreken spoedeisend en rechtmatig belang

 
IT 4862
16 mei 2025
Uitspraak

Afwijzing herhaald inzageverzoek FSV gegevens terecht, geen nieuwe feiten of omstandigheden vastgesteld

 
IT 4858
15 mei 2025
Uitspraak

Voorzieningenrechter fluit Booking terug na voortijdige beëindiging samenwerking met Zwitserse verhuurder SHA

 
IT 170

Het staat vast dat niet zal worden nagekomen

Uit de oude doos. Gerechtshof Amsterdam, 4 december 2007, HA ZA 06-1550 (LJN: BC4758). Business Base levert software aan Verka en zorgt voor de implementatie daarvan. Verka heeft buitengerechtelijk ontbonden en onderbouwt deze ontbinding met een beroep op artikel 6:80 lid 1 aanhef en onder a. BW (indien vaststaat dat nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zal zijn treden de gevolgen van niet-nakoming reeds in voordat de vordering opeisbaar is). Het hof oordeelt, anders dan de rechtbank, dat ten tijde van de buitengerechtelijke ontbinding objectief vast stond dat Business Base niet tijdig zou nakomen. Met dank aan Hans Jansen, Vondst Advocaten.

Verka doet een beroep op de ‘niet goed geld terug garantie’ in de onderliggende overeenkomst. Het Hof overweegt –al Haviltexend- dat Verka geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die van dien aard zijn dat zij op grond van de restitutiebepaling redelijkerwijs van Business Base mocht verwachten dat zij op elk moment tijdens de looptijd van de overeenkomst - tot uiterlijk een maand na de oplevering - de software zonder meer (en met name: zonder opgave van redenen) zou mogen teruggeven en dat de door haar gedane betaling door Business Base dan zou worden gerestitueerd:

"4.7 Anders dan Verka (toelichting op grief 8) betoogt, zijn partijen het er (in hoger beroep) niet over eens hoe de restitutiebepaling moet worden uitgelegd. De lezing die Verka aan de bepaling geeft (memorie van grieven onder 12) komt er kennelijk op neer dat zij op elk moment tijdens de looptijd van de overeenkomst tot uiterlijk een maand na de oplevering de software zonder meer (en met name: zonder opgave van redenen) zou mogen teruggeven aan Business Base en dat Business Base dan de door Verka gedane betaling zou moeten terugbetalen en dat in dat geval het project zou eindigen, waarbij de diensten die al gepland waren, maar nog niet waren uitgevoerd, niet meer in rekening zouden worden gebracht en alleen de tot dat tijdstip geleverde diensten door Verka zouden behoeven te worden betaald. Business Base stelt hier tegenover dat de bepaling aldus moet worden begrepen dat, wanneer na implementatie van de software van Business Base onverhoopt mocht blijken dat deze niet werkbaar is in het bedrijf van Verka, in die zin dat de zogenaamde customer marketing werkwijze en het op afstand werken niet realiseerbaar zijn, Verka recht heeft op ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van de reeds voor de software betaalde koopprijs.

4.8 De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, kan niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de uitleg dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die de bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang.

4.9 Wat de taalkundige betekenis betreft zijn de woorden “niet goed geld terug garantie” in de bepaling al een argument voor de door Business Base voorgestane uitleg. “Niet goed” impliceert immers dat de software in het bedrijf van Verka moet zijn beproefd en toen “niet goed” moet zijn gebleken; zonder installatie is de kwaliteit van de software voor Verka immers niet te beoordelen, althans Verka heeft het tegendeel niet gesteld. Uit de door Verka geschetste gang van zaken moet veeleer worden opgemaakt dat zij onzeker was over de inpasbaarheid van de software van Business Base in haar bedrijf. Daarbij komt dat naar de bepaling wordt verwezen in hoofdstuk 3 van de overeenkomst, getiteld “implementatie”. De stelling van Business Base dat zij deze bepaling in de door haar gebruikte contracten (zij heeft een ander contract overgelegd waarin een vergelijkbaar beding voorkomt) heeft opgenomen om de bij potentiële opdrachtgevers levende onzekerheid dat zij software hebben gekocht, die achteraf niet blijkt te voldoen, weg te nemen, acht het hof heel plausibel. Verka heeft geen feiten en omstandigheden gesteld van dien aard dat zij op grond van de restitutiebepaling redelijkerwijs van Business Base mocht verwachten dat zij, Verka, op elk moment tijdens de looptijd van de overeenkomst - tot uiterlijk een maand na de oplevering - de software zonder meer (en met name: zonder opgave van redenen) zou mogen teruggeven aan Business Base en dat de door haar gedane betaling door Business Base dan zou worden gerestitueerd. Business Base wijst er terecht op dat dat in een zakelijke verhouding als deze een niet goed voorstelbaar en voor Business Base zeer ongunstige bepaling zou zijn. Het hof acht de door Verka voorgestane uitleg kortom niet houdbaar. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de moverende redenen van de restitutiebepaling geen grond voor ontbinding (in de zin van onmiddellijke beëindiging) van de overeenkomst op 15 november 2004 of 3 december 2004 kunnen vormen."

Met betrekking tot de ontbinding oordeelt het hof:

"4.11 Verka heeft zich er verder op beroepen dat zij gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden, omdat Business Base is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. In de overeenkomst is bepaald dat het project zou worden opgeleverd vóór 1 januari 2005. Business Base had dan ook in beginsel tot die datum de tijd haar verplichtingen jegens Verka na te komen. Uit het over en weer gestelde volgt dat Business Base bij overschrijding van die termijn in verzuim zou geraken (artikel 6:83 aanhef en onder a. BW). De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.5 van het tussenvonnis vooropgesteld dat voor de door Verka verlangde ontbinding van de overeenkomst wegens tekortkoming van Business Base ingevolge artikel 6:265 lid 2 BW nodig is dat (het hof leest:) de schuldenaar, Business Base, in verzuim is, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is. In 4.6 van het tussenvonnis heeft de rechtbank onderzocht of op 3 december 2004 zich de situatie voordeed dat nakoming door Business Base blijvend onmogelijk was. Zij heeft die vraag vervolgens ontkennend beantwoord. Dat had anders kunnen zijn, indien Verka de weg van artikel 6:80 lid 1 aanhef en onder c. BW had gevolgd, maar daarvan is hier geen sprake.

4.12 Verka heeft verder aangevoerd (grieven 10 en 11) dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Verka in onvoldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat nakoming vóór 1 januari 2005 niet meer mogelijk was. Verka heeft in de toelichting op deze grieven onder meer aangevoerd dat haar, nadat zij bij e-mail van 8 november 2004 haar zorg had uitgesproken over de vraag of de deadline van 1 januari 2005 wel gehaald zou worden en de lijst met 21 aandachtspunten en missende functionaliteit had meegezonden, overduidelijk is geworden (onder meer door de e-mail van Business Base van 12 november 2004) dat Business Base ten aanzien van enkele punten in het geheel niet, ten aanzien van andere alleen tegen betaling van meerkosten tijdig zou kunnen nakomen. Business Base heeft volgens Verka op geen enkel punt een concrete, duidelijke reactie gegeven die kon wijzen op tijdige oplevering. Verka heeft zich zodoende beroepen op artikel 6:80 lid 1 aanhef en onder a. BW, luidende dat de gevolgen van niet-nakoming reeds intreden voordat de vordering opeisbaar is, indien vaststaat dat nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zal zijn.

4.13 Business Base heeft een en ander betwist. Volgens haar heeft zij in haar e-mail van 12 november 2004 uitgebreid gereageerd op de e-mail van Verka van 8 november 2004 en heeft zij op elk aandachtspunt een zodanige reactie gegeven dat Verka daaruit niet de conclusie mocht trekken dat nakoming vóór 1 januari 2005 niet meer mogelijk was. Business Base stelt integendeel dat zij wat die aandachtspunten betreft nog voldoende tijd had om de nodige aanpassingen te verwezenlijken en het project tijdig te voltooien.

4.14 In dit verband zijn de volgende (hierna deels verkort weergegeven) brieven, faxberichten en e-mails van belang.
[A.] (de door Verka ingeschakelde externe projectleider) heeft in zijn e-mail van 23 september 2004 aan Business Base laten weten dat de eerste onaangename verrassing was dat Mac OS 9 ineens niet meer werd ondersteund, terwijl een van de doorslaggevende redenen voor de keus voor het programma van Business Base nu juist was de vrije uitwisseling tussen Mac en Windows.
Verka ([B.]) heeft bij faxbericht van 8 november 2004 onder meer haar zorg uitgesproken over de vraag of de deadline van 1 januari 2005 wel zou worden gehaald met vermelding van 21 aandachtspunten en missende functionaliteit. Business Base heeft bij faxbericht van 12 november 2004 (productie 10 bij inleidende dagvaarding) daarop gereageerd. Verka heeft vervolgens bij aangetekende brief van 15 november 2004 (productie 11 bij inleidende dagvaarding) aan Business Base laten weten dat zij de samenwerking met Business Base met onmiddellijke ingang wenste te beëindigen, omdat de opvattingen over en weer over een goede samenwerking ver uit elkaar lagen en de afgelopen periode was gebleken dat de software niet voldeed aan de eisen van Verka en de gewenste functionaliteit ontbrak. Business Base heeft daarop geantwoord bij e-mail van 18 november 2004 aan [A.]. Business Base schrijft daarin met grote verbazing te hebben kennis genomen van de brief van 15 november 2004. Zij stelt daarbij voor om een gesprek met betrokkenen te hebben en daarin de mogelijkheden en beperkingen van het project en de software door te spreken en afspraken te maken hoe daarmee inhoudelijk en procedureel om te gaan. Verka is kennelijk op dat voorstel ingegaan (zij stelt bij memorie van grieven, bladzijde 17, dat zij na haar brief van 15 november 2004 Business Base nog een kans heeft gegeven), maar [A.] heeft op 2 december 2004 per e-mail aan Business Base (productie 13 bij inleidende dagvaarding) laten weten dat Verka geen vertrouwen meer had in een verder vervolg van het project; Business Base heeft volgens [A.] voldoende kansen gehad om de zaak goed aan te pakken, maar heeft die tot dat moment niet weten te benutten.
Business Base ([C.]) heeft bij e-mail van 3 december 2004 aan [A.] (productie 15 bij inleidende dagvaarding) het volgende bericht:
“Volgens mij hadden we afgesproken naar aanleiding van ons laatste telefonisch gesprek dat ik in ieder geval nog zou aangeven hoe we 2 zaken zouden kunnen oplossen. Dit heb ik hieronder weergegeven. Voor de rest wil ik nu niet reageren op jouw mail danwel de ontstane situatie, behalve dat het ons weer verbaasd. Wij zullen maandag, uiterlijk dinsdag met een antwoord komen.”
Onder dat bericht heeft Business Base uiteengezet hoe zij dacht een aantal problemen op te lossen met opgave van de daarvoor benodigde tijd (in totaal rond de tien dagen).
Verka heeft vervolgens bij brief van 3 december 2004 (productie 14 bij inleidende dagvaarding) aan Business Base bericht dat zij, ondanks de openingen die Verka aan Business Base had gegeven om het vertrouwen van Verka in de samenwerking terug te winnen, heeft moeten constateren dat Business Base ernstig in gebreke blijft en dat zij zich daarom genoodzaakt zag een beroep te doen op de restitutiebepaling.

4.15 Het hof is met Verka van oordeel dat de reactie van Business Base in haar e-mail van 12 november 2004 zodanig was, dat daarmee objectief kwam vast te staan dat Business Base niet in staat zou zijn zonder tekortkoming na te komen, dat wil zeggen: vóór 1 januari 2005 “de gevraagde functionaliteit als totaalproject/turn-key sober en werkbaar” op te leveren, zoals partijen zijn overeengekomen. Verka heeft onbetwist gesteld dat de geciteerde woorden onder meer inhouden dat zij geen meerkosten zou hebben. Naast de hierna te bespreken kwestie van ondersteuning van Mac OS 9, heeft Verka in de memorie van grieven onder 18 zes andere punten genoemd die Business Base niet, of niet zonder meerkosten zou kunnen nakomen. Business Base heeft een en ander niet (gemotiveerd) betwist. De enkele verwijzing naar de e-mail van 12 november 2004 is in dit verband onvoldoende, omdat daarin op een aantal punten evident geen afdoende oplossing aan Verka wordt aangeboden. Het hof noemt hier de terugkoppeling over de orderwaarde of factuurkorting (5), de problemen met de koppeling met Exact (6), de rapportages (9) en het afschermen van het kunnen wijzigen van “de debnr” (12). Business Base heeft in haar reactie van 12 november 2004 erkend dat haar software het door Verka voor haar Apple computers gebruikte Mac OS 9 niet kon ondersteunen, terwijl dit was overeengekomen. [A.] had al in zijn e-mail van 23 september 2004 aan Business Base laten weten dat een van de doorslaggevende redenen voor de keus voor het programma van Business Base nu juist was de vrije uitwisseling tussen Mac en Windows. [A.] heeft op de opmerking van Business Base dat Verka een upgrade naar Mac OS X moest toepassen gereageerd (e-mail van 10 oktober 2004) met de opmerking dat de systemen niet zo maar kunnen worden opgewaardeerd vanwege compatibiliteitsproblemen van Mac OS X met de hardware die gebruikt wordt, nog los van de meerkosten die dit met zich zou brengen. Anders dan Business Base heeft aangevoerd (memorie van antwoord nummer 34), is niet sprake van een tekortkoming van geringe betekenis. Het gaat juist om punten die gelet op de tussen partijen gesloten overeenkomst wezenlijk waren; dat geldt in elk geval voor het niet kunnen ondersteunen van Mac OS 9."

Lees het arrest hier.

IT 169

Recht op data-portabiliteit en het recht om vergeten te worden

Eurocommissaris Neelie Kroes wil aanvullende privacyregels voor cloud computing. Lees de tekst van de inleiding hier die zij gisteren voordroeg bij een congres op een Parijse universiteit. Kroes lijkt onder meer te zinspelen op regelgeving die het voor een consument mogelijk maakt om de informatie die hij bij een dienstverlener heeft opgeslagen, mee te nemen naar een andere dienstverlener (data-portabiliteit). Ook zinspeelt zij op een recht om "vergeten" te kunnen worden.

De inleiding van Kroes gaat over cloud computing, zonder dat precies wordt duidelijk gemaakt wat daaronder wordt verstaan. Uit de context lijkt te volgen dat Kroes doelt op diensten waarbij consumenten informatie opslaan/plaatsen bij een dienstverlener die gebruik maakt van cloud computing.

Smit Kroes:

"So now we need to change the general data protection framework to ensure our fundamental rights and freedoms are well addressed in the digital era. There are important questions to answer, such as:

How do we ensure transparency in the processing of personal data? People should be aware of what they are signing up to. They should have the possibility to review their choice in a user-friendly manner at any time.

Data minimisation: what can be done to ensure that just the right amount of personal data is collected, and nothing more?

The "right to be forgotten" – how can that work in practice? Here I want to pass my personal thanks to Nathalie Kosciusko-Morizet whose relentless work on this subject has been very valuable. Let me be clear: in my view, the issue is not merely about deleting all data. Just like in real life, when you present yourself on the net, you cannot assume no records exist of your past actions. What matters is that in those cases any data records are made irreversibly anonymous before further use is made of them.

Data portability. This is all about freedom of choice: the right for you to change your mind and preference about the services you need. Freedom of choice is only possible when a user can easily and freely transfer his or her data to him or herself and then possibly to another service provider.

Efficient use of the resources invested in data protection is important – both for the supervisory authorities and for the industry complying with it. Unnecessary administrative burdens should be removed where possible. "

Een deel van deze uitgangspunten lijkt overigens al afgevangen in de huidige privacyregelgeving, zoals het beginsel van "data minimisation".

IT 168

Prijsmodel voor SaaS is en blijft complex

Opinie van dr.ir. Maarten van Emmerik. "De data opslag per klant wordt bepaald door het aantal objecten in de database en bestanden die geupload zijn. Data opslag als enige parameter voor meten van gebruik is goed voor file sharing of backup toepassingen maar niet voor de meeste SaaS oplossingen. Er is vaak geen directe relatie tussen de grootte van een bestand en de waarde voor de klant. De benodigde opslag voor objecten in de database hangt af van technische factoren als meta-data, efficiëntie en redundantie en zijn voor de klant moeilijk in te schatten." Lees de opinie in Computable, hier.

IT 167

Ontkenning tekortkoming is geen onwil tot nakoming

Rechtbank Utrecht 3 maart 2010 (Quaere/AVVV), 270484 / HA ZA 09-1629 (LJN: BL6284). Conventionele vordering tot betaling van een factuur toegewezen, omdat wanprestatie van een schuldeiser de schuldenaar niet ontslaat van zijn betalingsverplichtingen. Reconventionele vordering tot schadevergoeding afgewezen wegens ontbreken van verzuim. Tussen partijen niet in geschil dat verzuimregeling van toepassing is. Brief gedaagde kan - gelet op functie van een ingebrekestelling - niet worden aangemerkt als ingebrekestelling in de zin van art. 6:82 lid 1 BW. Mededelingen door eiseres dat zij niet tekort is geschoten, zijn geen medelingen in de zin van art. 6:83, aanhef en sub c BW. Met dank aan Polo van der Putt, Vondst Advocaten.

Partijen hebben een geschil over de kwaliteit van de dienstverlening. Leverancier (Quaere) neemt het standpunt in dat de afnemer (AVVV) de gebreken aan zich zelf te wijten heeft doordat AVVV te weinig uren ICT-dienstverlening wenst af te nemen. AVVV stopt betaling van de facturen.

In conventie vordert Quaere betaling. AVVV verweert zich door te stellen dat Quaere te kort is geschoten, dus dat zij niet hoeft te betalen. De rechtbank overweegt:

"4.6. Met betrekking tot de vordering in conventie oordeelt de rechtbank als volgt. Een tekortkoming van een schuldeiser ontslaat de schuldenaar niet van zijn betalingsverplichtingen.Dit is anders als de schuldenaar de overeenkomst heeft ontbonden (waarvan hier geen sprake is), omdat partijen in d at geval van hun verbintenissen zijn bevrijd. De enkele door V&VN gestelde ondeugdelijkheid van de uitgevoerde werkzaamheden door Quaere vormt – indien al juist – dus op zichzelf genomen geen grond om V&VN van haar betalingsverplichting te bevrijden. Het op dit punt door V&VN gevoerde verweer kan niet slagen.

4.7. Verder is gesteld noch gebleken dat V&VN haar betalingsverplichting heeft opgeschort, zodat zij daarin evenmin grond kan vinden voor het achterhouden van de betaling van de factuur."

Dit oordeel is in Utrecht kennelijk vaste jurisprudentie, zie ook de latere uitspraak van dezelfde rechtbank (Rechtbank Utrecht , 25 augustus 2010 (Protocomix/Capital), 281889 / HA ZA 10-353 (LJN: BN5595), dat al eerder op IT en Recht verscheen. Een ander oordeel was hier echter niet ondenkbaar geweest. Zie mijn eerdere commentaar op IT en Recht bij de hiervoor genoemde uitspraak:

"Ten tweede lijkt mij (Polo van der Putt) dat een klant in beginsel niet zal hoeven betalen voor niet geleverde diensten. Een betaalplicht ontstaat pas als er geleverd wordt (tenzij anders overeengekomen). M.i. kan wansprestatie dus tot gevolg hebben dat er geen betalingsverplichting ontstaat, zodat de schuldenaar daar ook niet van bevrijd hoeft te worden."

Interessant aan de uitspraak is de reconventionele vordering tot schadevergoeding. Vraag is of Quaere in verzuim is. Hier komt de coöperatieve houding van AVVV als een boemrang terug. AVVV stuurt een brief waarin zij Quaere op de gebreken wijst, maar in plaats van dat zij Quaere een laatste poging gunt om alsnog na te komen, nodigt zij Quaere uit voor een gesprek. Geen deugdelijke ingebrekstelling oordeelt de rechtbank:

"4.12. De rechtbank stelt voorop dat een ingebrekestelling niet de functie heeft om “het verzuim vast te stellen”, maar om de schuldenaar nog een laatste termijn voor nakoming te geven en aldus nader te bepalen tot welk tijdstip nakoming nog mogelijk is zonder dat van een tekortkoming sprake is, bij gebreke waarvan de schuldenaar vanaf dat tijdstip in verzuim is.

4.13. Gelet op deze functie is de rechtbank met Quaere van oordeel dat de brief van 23 september 2008 van V&VN niet kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling in de zin van artikel 6:82 lid 1 BW. In deze brief wordt Quaere immers door V&VN verzocht binnen zeven dagen na dagtekening contact met haar op te nemen voor het plannen van een afspraak. In de brief wordt Quaere evenwel geen laatste termijn gegund voor deugdelijke nakoming.
Het enkele feit dat V&VN Quaere in deze brief aansprakelijk stelt, maakt voornoemd oordeel niet anders, omdat van aansprakelijkheid pas sprake kan zijn als Quaere de ingebrekestellingstermijn ongebruikt heeft laten verlopen. Een dergelijke termijn heeft V&VN haar echter niet gegeven."

Of te wel: zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Als je als afnemer meent dat er sprake is van een tekortkoming, kun je maar beter het formele pad van ingebrekstelling bewandelen, praten kan altijd nog.

In de correspondentie en tijdens een bespreking inzake het geschil heeft Quaere betwist dat zij te kort is geschoten. AVVV beroept zich op art 6:83 lid c BW:

"Het verzuim treedt zonder ingebrekestelling in: [...] c. wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten."

Ook hier gaat de rechtbank niet in mee:

"4.15. De rechtbank is (in lijn met HR 23 maart 2007, NJ 2007, 176) van oordeel dat uit de enkele mededeling van Quaere dat haar niets te verwijten valt niet zonder meer kan worden afgeleid dat zij de gevolgen van haar houding willens en wetens voor haar rekening neemt, zoals blijkens de parlementaire geschiedenis vereist is voor een geslaagd beroep op artikel 6:83, aanhef en sub c BW (zie MvA II, Parl. gesch., p. 290). De mededelingen van Quaere moeten veeleer gezien worden in het licht van de discussie tussen partijen over de vraag of Quaere tekort is geschoten en schadeplichtig is en kunnen daarom niet aangemerkt worden als blijk van onwil de contractuele verplichtingen na te komen. [accent PvdP] Dat sprake was en is van deze discussie blijkt ook uit het feit dat V&VN zich in haar conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie op het standpunt stelt dat de vraag of sprake is van een tekortkoming een “technische kwestie” is alsmede uit het feit dat zij ter zitting heeft meegedeeld dat zij zal moeten aantonen dat van een tekortkoming sprake is."

Lees de uitspraak hier.

IT 166

SAPPIG

United States District Court Northern District of California, 23 november 2010 (Oracle/SAP).  "De Duitse softwaregigant SAP moet 1,3 miljard dollar (bijna 970 miljoen euro) betalen aan de Amerikaanse softwareproducent Oracle wegens schending van auteursrechten." Lees het bericht op nu.nl. Zie het oordeel van de jury hier.

IT 165

Verplichtingen platformaanbieder op internet

Voorzieningenrechter Rechtbank Dordrecht 17 november 2010, 89093 / KG ZA 10-221 (LJN: BO4259). Wat mag van de aanbieder van een internetplatform verwacht worden terzake bestrijden onjuiste informatie die door derden op zijn platform wordt geplaatst? "Van onrechtmatig handelen door [gedaagde] is pas sprake als hij daadwerkelijk weet of redelijkerwijs moet weten dat de informatie in het register onwettig is en hij dan niet prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken. "

PumpSupport exploiteert de website www.pompengids.net. De website biedt bedrijven de mogelijkheid om zich gratis te registreren en daarbij aan te vinken welk merk pomp zij verhandelen c.q. aan welk merk pomp zij (reparatie/service)werkzaamheden verrichten. Op de website adverteren aanbieders met (diensten met betrekking tot) pompen waarvan VW&B exclusief importeur/distributeur is in Nederland. VW&B sommeert PumpSupport om de namen van die andere pompleveranciers-/servicebedrijven te verwijderen. PumpSupport geeft daar geen gehoor aan, maar wijst de andere aanbieders wel op de sommatie en het feit dat ze geen inbreuk mogen maken. Volgdens de voorzieningenrechter is dat voldoende:

"5.2. Partijen verschillen van mening over de vraag wat van [gedaagde] verwacht mag worden ter zake het bestrijden van onjuiste informatie die door derden op zijn website wordt geplaatst.

5.3. Dat [gedaagde] instaat voor de juistheid van de informatie in het register op zijn website www.PompenGids.net blijkt voorshands niet. Vast staat dat de geregistreerde bedrijven zelf de informatie op de website aanleveren en dat [gedaagde] deze niet op juistheid controleert. Ook staat vast dat VW&B van deze werkwijze op de hoogte is, nu zij zich zelf op de website heeft geregistreerd. Dat de tekst van de website melding maakt van de woorden 'onafhankelijke gids', 'objectief' en 'complete gegevensbestand' maakt het vorenstaande niet anders. Dit betekent dat [gedaagde] niet onrechtmatig handelt vanwege de enkele omstandigheid dat in het register op zijn website informatie voorkomt die jegens een derde onrechtmatig is.

5.4. Van onrechtmatig handelen door [gedaagde] is pas sprake als hij daadwerkelijk weet of redelijkerwijs moet weten dat de informatie in het register onwettig is en hij dan niet prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.

5.5. [gedaagde] voert aan dat hij uit de kennisgeving van VW&B niet de conclusie kan trekken dat de informatie op zijn website jegens VW&B onrechtmatig is. [gedaagde] erkent dat VW&B ten aanzien van de in productie 4 bij de dagvaarding genoemde pompen de exclusieve fabrieksvertegenwoordiger is. Dit gegeven is echter onvoldoende om voorshands aan te nemen dat [gedaagde] weet of redelijkerwijs behoort te weten dat andere bedrijven die deze pompen aanvinken daarmee jegens VW&B onrechtmatig handelen. VW&B betwist niet dat subdealerovereenkomsten en parallelimport de mogelijkheid creëren van andere verkoop-, reparatie- en servicepunten dan die via VW&B worden geboden. Dit betekent dat de enkele kennisgeving over de aanwezigheid van onrechtmatige informatie niet voldoende is voor de conclusie dat [gedaagde] wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat de informatie een onrechtmatig karakter heeft. [gedaagde] hoefde dan ook niet direct na de kennisgeving over te gaan tot het verwijderen van de betreffende informatie of het blokkeren van de toegang daartoe.

5.6. De vereiste zorgvuldigheid gebood [gedaagde] wel om na de kennisgeving van VW&B op passende wijze handelend op te treden. Vast staat dat [gedaagde] handelend heeft opgetreden met zijn oproep op de website om onjuistheden kenbaar te maken (zie 2.6.) en dat misbruik niet is toegestaan (zie 2.7.). De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit optreden, in de gegeven omstandigheden, onvoldoende was. Uit de door VW&B als productie 8 overgelegde e-mail van [gedaagde] aan VW&B, waarvan de inhoud niet is betwist, blijkt dat de kennisgeving van VW&B betrekking heeft op 23 beheerders. Gelet op dit relatief kleine aantal en de relatief beperkte doelgroep waarop zijn website betrekking heeft, lag het op de weg van [gedaagde] de betreffende beheerders om nadere informatie te vragen. Daartoe is [gedaagde] eerst met zijn e-mail van 11 oktober 2010 (zie 2.8.) overgegaan. Voorshands blijkt niet dat deze handelwijze van [gedaagde] was ingegeven door eigen gewin. Het enkele feit dat [gedaagde] betaald wordt voor de wijze waarop de registratie plaatsvindt (zie 2.4.) is voor de aanname daarvan onvoldoende. Vast staat dat registratie op de website kosteloos is, zodat [gedaagde] niet beter wordt van zoveel mogelijk registraties. Bovendien staat vast dat [gedaagde] niet stil is blijven zitten, maar heeft gezocht naar passende maatregelen, terwijl VW&B slechts aandrong op het verwijderen van de informatie en [gedaagde] daartoe niet zonder meer hoefde over te gaan."

Lees het vonnis hier.

Lees hier het commentaar van Arnoud Engelfriet.

IT 164

(Fr)agile? Risk management and agile software development.

Tijdens het Europese ITechLaw congres 2010 in Berlijn heeft John Beardwood een zeer interessante inleiding gehouden over agile softwareontwikkeling. IT en Recht is verheugd dat John Beardwood en Michael Shour bereid zijn gevonden om hun achterliggende artikel te publiceren op IT en Recht.

Met dank aan John Beardwood en Michael Shour, Fasken Martineau.

"Over the last ten years, Agile software development methodologies—those which take an iterative and incremental approach, which aim to reduce unnecessary documentation and formality, and which seek to promote teamwork and experimentation—have increasingly been adopted by the software development community. Agile‘s advocates argue that by liberating programmers from the shackles of traditional rigid, formalized development methodologies, Agile has no equal for speed of development, for efficiency, and for fostering creativity. Agile‘s critics counter that Agile is another name for ―cowboy coding‖, or undisciplined ―hacking‖, which produces less robust and buggier software. From a legal perspective, however, the question is not whether Agile is a superior development methodology. Rather, the question is whether a contract for software development using Agile needs to be differently structured, and include different content, than where the development is using Waterfall. In this paper, we argue that the answer is an emphatic yes."

Lees het artikel hier.

IT 163

Gemeentes in de fout met privacy bij Wob-verzoeken.

 

Op de -algemeen toegankelijke- website van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn bij behandeladviezen aan gemeenten onder meer de naam en de woonplaats gepubliceerd van indieners van Wob-verzoeken. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft de VNG laten weten dat dit in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Zie hier. Michaël van Leeuwen van ICTRecht schreef een column over deze kwestie.

"Vereniging van Nederlandse Gemeenten de fout in bij publicatie Wob-verzoeken met persoonsgegevens
12-11-2010

Bij het publiceren van verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) achterwege gelaten die te ontdoen van persoonsgegevens van de indieners. Dat is in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens omdat geen van de situaties uit artikel 8 van die wet, waarin strikt wordt geregeld onder welke omstandigheden de verwerking (en dus ook publicatie) van persoonsgegevens is toegestaan, van toepassing zou zijn.

Dat oordeelde het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) vorige week na het ontvangen van een klacht over de niet-geanonimiseerde Wob-verzoeken die gepubliceerd werden op de VNG-website. Uit de brief, gepubliceerd op overheidsnetwerk Ambtenaar 2.0, blijkt dat de VNG aangaf de Wob-verzoeken te publiceren om advies te geven aan gemeenten over hoe om te gaan met Wob-verzoeken. Inmiddels zouden de persoonsgegevens verwijderd zijn door de VNG, zo geeft in ieder geval de brief van het CBP aan. Een zoekactie van enkele minuten leidt echter nog altijd tot documenten op de VNG-website waar de naam van de indiener van het Wob-verzoek naar voren komt.

De publicatie van andermans persoonsgegevens is alleen toegestaan als er bijvoorbeeld ondubbelzinnige toestemming is verkregen van de betreffende persoon of als de verwerking noodzakelijk is voor een publiekrechtelijke taak. Van die publiekrechtelijke taak kan in het geval van de VNG wel degelijk sprake zijn, maar het CBP gaf aan dat de documenten ook geanonimiseerd hadden kunnen worden omdat dat geen afbreuk zou doen aan het doel dat de VNG met de publicatie van de Wob-verzoeken probeerde te bereiken.

Het proactief openbaar maken van informatie door de overheid zal alleen maar toenemen. Die actieve houding is namelijk vastgelegd in de Wet openbaarheid van bestuur. Bij de uitvoering blijkt dit vaak te knellen met de privacy van de personen die in de gepubliceerde documenten voorkomen. Belangrijk voor het voldoen aan de privacywetgeving is dat niet alleen NAW-gegevens worden verwijderd, maar ook andere gegevens die ervoor zorgen dat te achterhalen is om welke persoon het gaat. Vorig jaar presenteerde het CBP nog richtsnoeren voor de publicatie van persoonsgegevens door de overheid (saillant detail: aan de VNG)."

Lees de originele column hier.

IT 162

Gerichtheid website naar Engels recht - plaats server (reactie)

Naar aanleiding van IT 161 wijst Fulco Blokhuis (Boekx Advocaten) op het belang van Rome II voor IE-zaken. De toepassing van Rome II gaat volgens hem vaak fout, waarbij Blokhuis wijst op C-More/P2P (zie ook IEForum). Daarbij gaat het volgens Blokhuis altijd ook om wat voor soort recht er in casu speelt. De Mediarichtlijn bepaalt immers dat het recht van de staat van vestiging van toepassing is, net als de E-commerce richtlijn.

De tekst van artikel 8 Rome II (onderstreping Fulco Blokhuis):

"Inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten

1. De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, wordt beheerst door het recht van het land waarvoor de bescherming wordt gevorderd.

2. De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een inbreuk op een unitair communautair intellectueleeigendomsrecht, wordt, voor alle aangelegenheden die niet door het desbetreffende communautaire instrument zijn geregeld, beheerst door het recht van het land waar de inbreuk is gepleegd.

3. Van het recht dat krachtens dit artikel van toepassing is, kan niet bij overeenkomst op grond van artikel 14 worden afgeweken."

IT 161

Gerichtheid website naar Engels recht - plaats server

The High Court of Justice 17 november 2010 (Football Dataco/Sportradar), [2010] EWHC 2911 (Ch). Het Engelse High Court heeft bepaald dat een website wordt aangeboden in het land waar de server staat. In Nederland passen rechters doorgaans een ander criterium toe, namelijk of een website op Nederland is gericht. In gokzaken is bijvoorbeeld uitgemaakt dat een website op Nederland is gericht en dus onderworpen is aan Nederlands recht, als Nederlanders op de site kunnen gokken. Ook in IE-zaken wordt toepasselijkheid van Nederlands recht doorgaans beoordeeld aan de hand van de vraag op welk land de website zich richt. Met dank aan Polo van der Putt, Vondst Advocaten. Zie IT 162 voor de reactie van Fulco Blokhuis.

Lees de uitspraak van het High Court hier. De kernoverweging:

"74. I have come to the conclusion that the better view is that the act of making available to the public by online transmission is committed and committed only where the transmission takes place. It is true that the placing of data on a server in one state can make the data available to the public of another state but that does not mean that the party who has made the data available has committed the act of making available by transmission in the State of reception. I consider that the better construction of the provisions is that the act only occurs in the state of transmission."

Het land waar de server staat is dus doorslaggevend voor de Engelse rechter.

Vergelijk in Nederlandse gokzaken HR 18 februari 2005 (Ladbrokes/Lotto) (bevestigd in HR 13 juni 2008):

"3.3.3. [...] Gelet op dit een en ander moet worden aanvaard dat van hier te lande gelegenheid geven in evenbedoelde zin sprake is wanneer via internet door middel van een mede op Nederland gerichte website de toegang tot kansspelen wordt geboden aan potentiële deelnemers in Nederland en dezen via hun computer rechtstreeks aan het spel kunnen deelnemen, dat wil zeggen zonder dat andere handelingen zijn vereist dan die op de computer kunnen worden verricht. In dit verband is voldoende dat de website waarop de gelegenheid tot deelneming wordt geboden niet met gebruikmaking van de hiervóór bedoelde software de deelneming aan kansspelen onmogelijk maakt en blijkens haar inrichting mede is gericht op potentiële deelnemers in Nederland, hetgeen reeds het geval is indien Nederland is vermeld in een op de website voorkomende lijst van landen van waaruit aan de aangeboden kansspelen kan worden deelgenomen. De rechter behoeft zich dan derhalve niet te verdiepen in de vraag of de aangeboden kansspelen zelf een aanwijzing vormen van het mede op Nederland gericht zijn van de website. Bij het voorgaande is zonder belang vanuit welk land de kansspelen worden georganiseerd, waar de kansspelovereenkomst totstandkomt en welk recht op de kansspelovereenkomst van toepassing is."

Voor IE-zaken vergelijk bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam, 14 juli 2010, HA ZA 09-3194, Cassina S.P.A. c.s. tegen Dimensione Direct Sales SRL:

"4.5. Van openbaarmaking in Nederland is sprake indien de openbaarmakingen van de afbeeldingen van de (inbreukmakende) meubelen en het te koop aanbieden daarvan via de website, catalogus en de mailing op Nederland zijn gericht."

Om te bepalen welk recht een website beheerst kijken Nederlandes rechtersdoorgaans dus naar de gerichtheid van een website, en niet naar de plaats waar de server staat.

Vergelijk echter ook het country of origin principe uit artikel 3 van de E-commerce Richtlijn:

"1. Iedere lidstaat zorgt ervoor dat de diensten van de informatiemaatschappij die worden verleend door een op zijn grondgebied gevestigde dienstverlener voldoen aan de in die lidstaat geldende nationale bepalingen die binnen het gecoördineerde gebied vallen.

2. De lidstaten mogen het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied."

Het land van vestiging van de dienstverlener is dus doorslaggevend.

Wie lijmt deze scherven tot een mooi geheel?