IT 4859
14 mei 2025
Uitspraak

Ook subjectieve persoonsgegevens vallen onder de AVG bij RIEC-verwerking

 
IT 4857
13 mei 2025
Uitspraak

Merkinbreuk door gebruik van "ICE" voor cryptovaluta door Ice Labs

 
IT 4856
12 mei 2025
Uitspraak

Kort geding tegen Salesforce: bewaringsgebod toegewezen, klantgegevens moeten worden verstrekt

 
IT 828

Via GeenStijl.nl actief aandacht vragen voor zijn proxy

Ex parte beschikking Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 11 juli 2012, KG RK 12-1503 (Stichting BREIN tegen gedaagde coevoet.nl)

Sluiting van (wederom) een proxy The Pirate Bay via ex parte [zoekopdracht].

Na sommatie van BREIN heeft de Gerekwestreerde bericht de subdomein onbereikbaar te hebben gemaakt middels een DNS-blokkade, de proxy bleek niet onbereikbaar te zijn gemaakt. De tweede sommatie heeft Gerekwestreerde naast zich neergelegt en verscheen diezelfde dag nog op de website geenstijl in het artikel "Pirate bay proxy-knakkers staan op tegen Brein".

Uit't verzoekschrift:

35. Nu de dienst van Gerekwestreerde één van de weinige is die niet aan sommaties van BREIN gehoor heeft gegeven en Gerekwestreerde o.a. via de populaire websiteGeenStijl.nl actief aandacht vraagt voor zijn proxy is aannemelijk dat zijn dienst druk bezocht wordt. Het belang van BREIN bij een spoedig verbod is mede daarom evident.

 

Onder verwijzing naar de arresten HvJEU Rafael Hoteles, Premier League, Airfield en Phonographic Performance wordt in het verzoekschrift het nieuw publiek criterium gepresenteerd. De Gerekwestreerde biedt een "knop" (magnet link of torrent) aan waarmee werken kunnen worden ontsloten. Hiermee voert de Gerekwestreerde een "interventie" uit waardoor de beschermde werken toegankelijk worden gemaakt voor een ruimer publiek dan dat waarop de rechthebbenden doelden toen zij toestemming verleenden voor het gebruik van hun werken (r.o. 39).

Uit het dictum:

De voorzieningenrechter
3.1. beveelt gerekwestreerde binnen zes uur na betekening van deze beschikking de dienst (...) te staken (...) meer in het bijzonder het ter beschikking stellen van de website van The Pirate Bay (thepiratebay.se) via het subdomein thepiratebay.se.coevoet.nl, te staken en gestaakt te houden.
3.2. veroordeelt gerekwestreerde tot betaling van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder inbegrepen, dat hij in strijd handelt met het onder 3.1. gegeven bevel, tot een maximum van € 1.000.000,-;
3.3. bepaalt dat betekening van deze beschikking niet later zal plaatsvinden dan vrijdag 13 juli 2012

IT 827

Vergoedingen voor gebruiksrechten en rechten om faciliteiten te installeren

HvJ EU 12 juli 2012, gevoegde zaken C-55/11, C-57/11 en C-58/11 (Vodafone tegen Ayuntamiento de Santa Amalia en Ayuntamiento de Tudela ; France Telecom España tegen Ayuntamiento de Torremayor)

In steekwoorden: Richtlijn 2002/20/EG – Elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten – Vergunning – Artikel 13 – Vergoedingen voor gebruiksrechten en rechten om faciliteiten te installeren

Antwoord:
1) Artikel 13 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten (machtigingsrichtlijn) moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een vergoeding voor rechten om faciliteiten te installeren op, boven of onder openbare of particuliere eigendom wordt gevraagd aan ondernemingen die niet de eigenaar zijn van deze faciliteiten, maar deze gebruiken om mobieletelefoniediensten te leveren.
2) Artikel 13 van richtlijn 2002/20 heeft rechtstreekse werking, zodat particulieren zich voor de nationale rechter rechtstreeks op dit artikel kunnen beroepen om op te komen tegen de toepassing van een beslissing van een openbare autoriteit die hiermee in strijd is.

Vragen:
1) Moet artikel 13 van [de machtigingsrichtlijn] aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan een vergoeding voor rechten om faciliteiten te installeren op het gemeentelijke publieke domein kan worden gevraagd aan ondernemingen die geen exploitant van het netwerk zijn maar het gebruiken voor de levering van mobieletelefoniediensten?
2) Indien de heffing als verenigbaar wordt beschouwd met artikel 13 van [de machtigingsrichtlijn], voldoen de omstandigheden waarin de bestreden plaatselijke verordening de vergoeding oplegt aan de vereisten van objectiviteit, evenredigheid en non‑discriminatie van dit artikel, en aan de noodzaak om het optimale gebruik van de betrokken hulpbronnen te waarborgen?
3) Heeft artikel 13 van [de machtigingsrichtlijn] rechtstreekse werking?”

 

IT 826

Zoomeffect bij online fruitautomaat niet beschermd

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 9 juli 2012, KG ZA 12-312 (Bubble Group B.V. tegen Digitus Ltd tevens h.o.d.n. Betsoft Gaming Ltd)

Ter illustratie van casinompc.com

Uitspraak ingezonden door Annette Mak, Schenkeveld advocaten.

Auteursrecht op 'zoom-effect' niet aanwezig. Geen onrechtmatig gebruik van broncode. Wapperverbod.

Partijen exploiteren digitale slotgames (fruitautomaten) via internet, zij doen dat via internet. Bij een winnende combinatie van beelden wordt het beeld geaccentueerd door het te vergroten (zoomeffect). Betsoft duidt dit aan als het Expandicon-effect. Bubble heeft het door haar gebezigde effect - in haar visie een uitwerking van het al decennia bestaande algemeen gangbare dolly zoom effect - naar haar zeggen laten ontwikkelen. Betsoft meent dat Bubble in haar spellen inbreuk maakt op een aan Betsoft toekomend auteursrecht op het Expandicon effect. Bubble meent echter dat Betsoft ten onrechte "wappert" met intellectuele eigendomsrechten die Betsoft niet heeft.

De voorzieningenrechter kan in het naar voren halen van het beeld geen vormgevend element ontdekken dat een eigen oorspronkelijk karakter heeft en dat het persoonlijk stempel van de maker draagt. Ook de beslissingen die de ontwikkelaar van Betsoft naar zijn zeggen heeft gemaakt ten aanzien van de timing, snelheid en afmetingen van het effect zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet te beschouwen als creatieve keuzes.

Er is onvoldoende onderbouwd dat er onrechtmatig gebruik wordt gemaakt van de broncode van Betsoft door een niet-ondertekend rapport. Uit overlegde communicatie blijkt genoegzaam dat Betsoft zich jegens relaties van Bubble heeft beroepen op auteursrechten op het 'Expandicon effect' terwijl moet worden aangenomen dat Betsoft geen beroep op deze rechten kan doen. Bubble maakt zich terecht zorgen over deze communicatie door Betsoft die als onrechtmatig "wapperen" kan worden gekwalificeerd.

De voorzieningenrechter beveelt Betsoft zich met onmiddellijke ingang te onthouden van iedere mededeling aan derden dat het gebruik van het dolly zoom effect, althans Expandicon effect, in de slotgames door Bubble inbreuk maakt op auteursrechten van Betsoft.

4.17. In de door beide partijen getoonde beelden uit hun slotgames was te zien dat in het geval van een winnende reeks het winnende teken in het beeld naar voren wordt gehaald en wordt uitvergroot. De voorzieningenrechter acht het onaannemelijk dat dit door Betsoft en (later) door Bubble in de spelletjes verwerkte zoomeffect auteursrechtelijke bescherming geniet. Hij kan namelijk in het naar voren halen van het beeld geen vormgevend element ontdekken dat een eigen oorspronkelijk karakter heeft en dat het persoonlijk stempel van de maker draagt. Ook de beslissingen die de ontwikkelaar van Betsoft naar zijn zeggen heeft gemaakt ten aanzien van de timing, snelheid en afmetingen van het effect zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet te beschouwen als creatieve keuzes die auteursrechtelijke bescherming genieten. De omstandigheid dat Betsoft in die aspecten, zoals de heer L(…)ter zitting heeft toegelicht, veel tijd en energie heeft gestoken maakt dat op zichzelf nog niet anders. De "look & feel" komen de voorzieningenrechter niet bijster bijzonder voor.

4.18. Ingevolge artikel 10, eerste lid onder 12e, Auteurswet in samenhang met artikel 45h e.v. van die wet kan de broncode van software auteursrechtelijk beschermd zijn. Betsoft heeft gesteld dat Bubble de broncode die Betsoft gebruikt in haar slotgames waarin het zoomeffect verwerkt is, zonder toestemming van Betsoft overgenomen heeft. Bubble ontkent dit echter gemotiveerd.

4.21 (...) Bubble heeft er terecht op gewezen dat het rapport van ABCitsupport in de procedure van het voorlopig getuigenverhoor niet is overgelegd. Dit is opvallend nu uit dit rapport volgens Betsoft onomstotelijk zou blijken dat Bubble de code gekopieerd heeft en het rapport reeds op 1 september 2011, dus lang voordat het verzoekschrift van Betsoft werd ingediend, is opgesteld. De voorzieningenrechter constateert tevens dat het overgelegde rapport niet is ondertekend. Wie of wat ABCitsupport precies is staat er niet in en de persoon of de personen die het onderzoek hebben gedaan zijn er niet in vermeld. Ook qua vorm is de bewijskracht ervan nagenoeg nihil.

4.22. Het rapport van ABCitsupport levert aldus naar inhoud en vorm een onvoldoende onderbouwing op van de stelling van Betsoft dat Bubble in haar slotgames onrechtmatig gebruik maakt van de broncode van Betsoft.

4.32. Uit bovenstaande citaten blijkt genoegzaam dat Betsoft zich jegens relaties van Bubble heeft beroepen op auteursrechten op het 'Expandicon effect' terwijl moet worden aangenomen dat Betsoft geen beroep op deze rechten kan doen. Bubble maakt zich terecht zorgen over deze communicatie door Betsoft die als onrechtmatig "wapperen" kan worden gekwalificeerd.

4.40. Op grond van hetgeen hierboven is overwogen kan de vordering onder a, worden toegewezen, voor zover het gaat om het "wapperen" met auteursrecht. Aan het verbod worden geen verdere clausules verbonden. De voorzieningenrechter heeft geen behoefte aan onafhankelijk in Nederland verricht onderzoek om in volle overtuiging een ongeclausuleerd wapperverbod te kunnen geven.

IT 825

Toepassing UsedSoft-arrest in verfmengsoftware

Vzr. Rechtbank Almelo 11 juli 2012, KG ZA 12-117 (Datacolor & PPG Coatings tegen Populus Paint Products c.s.)

Uitspraak ingezonden door Rens Jan Kramer, Boels Zanders Advocaten.

Auteursrecht. UsedSoft-arrest (IEF 11521) toegepast op verfmengsoftware.

Datacolor ontwikkelt software voor PPG om verfmengmachines aan te sturen en de gewenste kleur verf en kwaliteit te vervaardigen. PPG is producent van verven en coating. De voordeelmarkt is verkoper van verf en aanverwante artikelen. Populus is een verfgroothandel, beiden met meerdere vestigingen.

Datacolor en PPG beroepen zich op hun auteursrecht op de PPG Software en PPG Updates. Populus c.s. hebben verfmengmachines gekocht van sublicentienemers van PPG, terwijl deze software aan die licentienemers verhuurd was. Nu er volgens PPG geen sprake was van verkoop, maar van verhuur kan er van de uitputtingsregel ex 45j Auteurswet geen sprake zijn. Uitzondering is één geval in Duitsland, daar heeft wel verkoop plaatsgevonden.

De enkele verklaring van PPG dat normaal gesproken de verfmachines worden verhuurd in plaats van verkocht en dat alleen in dit geval de machine met software is verkocht, lever geen onderbouwing van de stelling dat de andere machines niet zouden zijn verkocht, maar verhuurd. Stukken die dat onderbouwen ontbreken. Ook sublicentieovereenkomsten met afnemers waaruit een eigendomsvoorbehoud moet blijken ontbreken. De vorderingen worden, mede onder verwijzing naar HvJ EU UsedSoft [red. IEF 11521] afgewezen. Er is ook geen sprake van onrechtmatig handelen. Datacolor en PPG worden veroordeelt in de proceskosten van De Voordeelmarkt (ad €9.400) en Populus (ad €27.418,93).

4.4. "Ook het vaststellen van een licentieovereenkomst tussen PPG en haar afnemers zou bij een dergelijke verkoopsituatie geen ander oordeel meer met zich meebrengen blijkens de zeer recente uitspraak in de UsedSoft-zaak van het Hof (HvJ EG, 3 juli 2012, C-128/11). Van een inbreuk op het auteursrecht op PPG Software of Updates is dan geen sprake meer. Dat de software  om niet ter beschikking zou zijn gesteld door PPG aan de door haar geselecteerd afnemers, brengt geen ander oordeel met zich, maar illustreert enkel de handelswijze van PPG in haar branche. Daar komt nog bij dat De Voordeelmarkt en Populus hebben betwist dat hun systemen na zes maanden (zonder het installeren van de updates) op zwart zijn gegaan. De enkele niet onderbouwde stelling dat De Voordeelmarkt en Populus illegale kopieën zouden hebben verkregen, is onvoldoende om deze betwisting te weerleggen. Dat sprake is van PPG Updates die telkenmale verplicht dienen te worden geïnstalleerd om het systeem draaiende te houden, is dan ook evenmin aannemelijk geworden. Nu niet aannemelijk kan worden geacht dat sprake is van een inbreuk op de auteursrechten zoals door Datacolor en PPG gesteld, zullen alle vorderingen uit dien hoofde worden afgewezen.

IT 824

Kantoorautomatiseringssoftware

Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem 12 juni 2012, LJN BX0460 (curator tegen De Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM)) - tussenarrest BM1240

Getipt door Reinout Rinzema, Ventoux Advocaten B.V..

Mededinging; misbruik van machtspositie kantoorautomatiseringssoftware.

In deze zaak gaat het om de afbakening van de relevante markt na een deskundigenbericht en of NVM al dan niet misbruik heeft gemaakt van zijn economische machtspositie. Het hof beschouwt naar aanleiding van het deskundigenbericht de markt voor kantoorautomatiseringssoftware voor makelaars als relevante markt. Het hof stelt dat NVM onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van voldoende concurrentiedruk van ondernemingen die niet bij de afspraak zijn betrokken. NVM heeft in strijd gehandeld met artikel 6 lid 1 Mededingingswet. Het beroep van de curator op misbruik van machtspositie van NVM (art. 24 Mw) faalt.

Zo heeft de curator de stelling van NVM (in het kader van haar betwisting van het misbruik) dat HPC in ieder geval 20% van de makelaars, die geen NVM-lid waren, heeft kunnen beleveren zonder over de specificaties van TIARA te beschikken, niet althans onvoldoende weersproken, zodat als gevolg daarvan in ieder geval niet is komen vast te staan dat de mededinging op de markt voor kantoorautomatiseringssoftware volledig is uitgeschakeld of - zoals NVM stelt - de effectieve mededinging daarop is uitgesloten.

Het hof neemt aan dat de mededinging op de markt voor kantoorautomatiseringssoftware niet volledig is uitgeschakeld of de mededinging daarop is uitgesloten.

Het hof veroordeelt NVM onder andere tot betaling van schadevergoeding aan de curator en tot betaling van de proceskosten.

2.7 Ook voor het overige neemt het hof de antwoorden uit het deskundigenbericht, welke conclusies degelijk zijn onderbouwd en waarbij de standpunten van partijen zijn meegenomen, over en maakt deze conclusies tot de zijne. Het hof merkt in dit verband nog op dat NVM weliswaar haar eigen visie tegenover die van de deskundigen heeft gesteld, maar dat zij deze visie niet nader heeft onderbouwd met bijvoorbeeld een tegendeskundigenrapport. Evenmin heeft NVM gevraagd om de deskundigen mondeling te laten horen over het deskundigenrapport of om aanvullende vragen aan de deskundigen voor te leggen. Dit betekent dat het hof bij de verdere beoordeling van de gestelde overtreding door NVM van het bepaalde in artikel 6 lid 1 en artikel 24 Mw als relevante markt de markt voor kantoorautomatiseringssoftware voor makelaars in Nederland beschouwt.

Verbod mededingingsafspraken
2.18 Naar het oordeel van het hof heeft NVM, in het licht van de gemotiveerde betwisting op onder andere dit aspect van artikel 6 lid 3 Mw door de curator, onvoldoende onderbouwd gesteld dat er sprake is van restconcurrentie. Het in dat verband noemen van twee andere softwareontwikkelaars, waaronder een dochteronderneming van NVM (Basenet), zonder daarbij bijvoorbeeld aan te geven wat het marktaandeel van deze ondernemingen is en of, en zo ja welke, toetredingsdrempels op de relevante markt bestonden, is daartoe onvoldoende. Nu ten aanzien van 1 (sub d) van de 4 cumulatieve voorwaarden voor toepassing van artikel 6 lid 3 Mw niet is komen vast te staan dat daaraan is voldaan, komt het hof niet meer toe aan beoordeling van de vraag of aan de andere 3 voorwaarden (sub a t/m c) is voldaan, waarbij het hof wat betreft de voorwaarde sub c volledigheidshalve nog verwijst naar hetgeen het daaromtrent onder 2.11 heeft opgenomen. Het beroep van NVM op artikel 6 lid 3 Mw gaat derhalve niet op. De onder 2.1 onder a) en b) genoemde besluiten zijn in strijd met artikel 6 lid 1 Mw.

Misbruik van machtspositie
2.27 Bij de beoordeling van de vraag of de leveringsweigering door NVM misbruik in de zin van artikel 24 Mw vormt, neemt het hof het volgende als uitgangspunt. Zoals hierboven in rechtsoverweging 2.21 overwogen acht het hof de jurisprudentie van het HvJ EU en het GvEA over het begrip “misbruik” mede richtinggevend voor de uitleg van artikel 24 Mw. Of een leveringsweigering misbruik van artikel 24 Mw oplevert dient derhalve mede te worden beoordeeld in het licht van de cumulatieve criteria die het HvJ EU - gevolgd door de Nederlandse rechter - daarvoor in zijn jurisprudentie heeft genoemd en die er - kort samengevat - op neerkomen dat een leveringsweigering alleen dan misbruik oplevert indien de weigering kan leiden tot de volledige uitsluiting van de mededinging op de markt waarop de verzoekers (in dit geval: HPC) actief zijn en het product of de dienst waarom verzocht wordt (in dit geval: de specificaties voor koppeling van OMA aan TIARA) onontbeerlijk of essentieel is om op de markt actief te zijn in die zin dat er geen reëel of potentieel alternatief bestaat en voorts voor de leveringsweigering geen objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat (vgl HvJ EG 26 november 1998, zaak C-7/97, Bronner en CBb 3 december 2009, zaak AWB 07/997, LJN BK6514). Daarbij is voorts van belang dat een leveringsweigering niet daadwerkelijk behoeft te hebben plaatsgevonden om te kwalificeren als misbruik. Er kan ook sprake zijn van misbruik bij deze zogenaamde “constructieve weigering” die de vorm aanneemt van het nodeloos vertragen van de levering van de dienst of het product (vgl. Richtsnoeren 2009/C45/02 betreffende de handhavingsprioriteiten van de Commissie bij de toepassing van artikel 102 VW EU op onrechtmatig uitsluitingsgedrag door ondernemingen met een machtspositie, Pb EU 2009, C45, randnummer 79).

2.28 Gezien de in rechtsoverweging 2.27 beschreven uitgangspunten is het hof echter van oordeel dat de curator in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door NVM, onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat deze leveringsweigering van NVM heeft geleid tot de volledige uitschakeling van de mededinging op de markt voor kantoorautomatiseringssoftware voor makelaars in Nederland, waarop HPC actief was en dat hij eveneens onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de terbeschikkingstelling van die specificaties onontbeerlijk of essentieel was om op de markt actief te zijn, in die zin dat er geen reëel of potentieel alternatief bestond. Het hof brengt hier in herinnering dat eerst van misbruik van een economische machtspositie kan worden gesproken indien in ieder geval aan beide voormelde criteria is voldaan. Zo heeft de curator de stelling van NVM (in het kader van haar betwisting van het misbruik) dat HPC in ieder geval 20% van de makelaars, die geen NVM-lid waren, heeft kunnen beleveren zonder over de specificaties van TIARA te beschikken, niet althans onvoldoende weersproken, zodat als gevolg daarvan in ieder geval niet is komen vast te staan dat de mededinging op de markt voor kantoorautomatiseringssoftware volledig is uitgeschakeld of - zoals NVM stelt - de effectieve mededinging daarop is uitgesloten.

IT 823

Advies RvS EU-privacywetgeving

Advies Raad van State 28 juni 2012, W03.12.0188/II (voorlichting over EU-privacywetgeving)

Op 27 juni 2012 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State voorlichting uitgebracht aan de Tweede Kamer over EU-privacywetgeving. De Tweede Kamer heeft de voorlichting op 5 juli 2012 openbaar gemaakt.

Uit de samenvatting: Aanleiding
De Europese Commissie heeft op 25 januari 2012 twee voorstellen gepresenteerd voor de herziening van de regels voor de bescherming van persoonsgegevens binnen de Europese Unie. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft aan de Afdeling advisering van de Raad van State gevraagd haar van voorlichting te dienen over die voorstellen. Zij heeft daartoe een vijftal vragen aan de Afdeling advisering voorgelegd. Het is de eerste maal dat de Afdeling advisering op verzoek van de Tweede Kamer voorlichting uitbrengt over EU-ontwerpwetgeving. Voor zover de Afdeling advisering standpunten over de ontwerp¬verordening en –richtlijn naar voren brengt, zien deze uitsluitend op deze voor¬stellen in dit ontwerpstadium. Zij kunnen niet worden geïnterpreteerd als voor¬uitlopend op de wetgevingsadvisering die in een later stadium zal plaatsvinden bij de uitvoering en omzetting van op Europees niveau tot stand gebrachte regelgeving.
De Afdeling advisering merkt, voorafgaand aan de beantwoording van de vijf concrete vragen, in het algemeen het volgende op over de EU-voorstellen.

Bevoegdheidsverdeling
De wens van de Tweede Kamer die aan de voorlichtingsvragen ten grondslag ligt is, zo begrijpt de Afdeling advisering, het verkrijgen van inzicht in de consequenties van deze Europese ontwerpverordening en ontwerprichtlijn voor de lidstaten, in het bijzonder voor Nederland. De belangrijkste veranderingen vloeien voort uit de ontwerpverordening. Een belangrijke consequentie is naar het oordeel van de Afdeling advisering in de eerste plaats de verschuiving in de bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de Europese Unie. De nadruk komt veel sterker dan voorheen te liggen op de bevoegdheden van de Europese Unie. De voorgestelde verordening zal op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens de nationale beleidsruimte van de lidstaten aanzienlijk inperken. De invulling van dit grondrecht, ook in relatie tot andere grondrechten, zal in de toekomst voornamelijk plaatsvinden op Europees niveau. De verschuiving naar EU-niveau wordt ook zichtbaar in de ruime toekenning van bevoegdheden aan de Europese Commissie en in een versterkt Europees toezicht. Het toezicht wordt meer dan nu het geval is in handen gelegd van het uit de nationale toezichthouders bestaande Europees Comité voor de gegevensbescherming en de Europese Commissie.

Technologische ontwikkelingen
De ontwerpverordening heeft ook tot doel de wetgeving in overeenstemming te brengen met technologische ontwikkelingen. Om dat te bereiken worden de rechten van de betrokkene uitgebreid en de verplichtingen van de voor de verwerking verantwoordelijken versterkt. De Afdeling advisering onderschrijft de genoemde doelstelling, maar waarschuwt voor te hooggespannen verwachtingen. Naar het oordeel van de Afdeling advisering dienen de voorgestelde nieuwe rechten, zoals een "recht om vergeten te worden" in de ontwerpverordening inhoudelijk nauwkeuriger te worden omschreven om daadwerkelijk toegevoegde waarde te kunnen hebben. Bovendien kan de ontwerpverordening leiden tot aanzienlijke lastenverzwaringen voor de verantwoordelijken. De vraag is of het uitgangspunt dat de verantwoordelijke moet kunnen worden aangesproken op de bescherming van persoonsgegevens die door hem worden verwerkt, dergelijke lastenverzwaringen nog kan rechtvaardigen.

 

Solv hier

IT 817

Wijziging drie besluiten Wet bescherming persoonsgegevens.

CBPweb bericht: Minder administratieve lasten en kosten voor verantwoordelijken

Per 1 juli 2012 zijn drie besluiten die te maken hebben met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) op een aantal punten aangepast. Het gaat om het Besluit kostenvergoeding rechten betrokkene Wbp, het Meldingsbesluit Wbp en het Vrijstellingsbesluit Wbp. Het voornaamste doel hiervan is de administratieve lasten en nalevingskosten te verminderen voor verantwoordelijken (degenen die persoonsgegevens verwerken). Het grootste gedeelte van de wijzigingen betreft het Vrijstellingsbesluit Wbp.

Vrijstellingsbesluit Wbp
Het Vrijstellingsbesluit Wbp regelt welke verwerkingen van persoonsgegevens zijn vrijgesteld van de wettelijke meldingsplicht bij het College bescherming persoonsgegevens (CBP) of, als een organisatie deze heeft aangesteld, de functionaris voor de gegevensbescherming (FG).

De wijzigingen van het Vrijstellingsbesluit Wbp zijn in drie categorieën onder te verdelen:

1. Uitbreiding van het aantal vrijstellingen van de meldingsplicht
Dit houdt in dat enkele van de al bestaande artikelen in het Vrijstellingsbesluit Wbp zijn aangevuld. In het bijzonder de wijziging van artikel 38 Vrijstellingsbesluit Wbp (videocameratoezicht) is van belang. De in het artikel opgenomen bewaartermijn voor camerabeelden van 24 uur is vervangen door vier weken.
2. Aanpassing aan de maatschappelijke (technologische) ontwikkelingen
Door deze wijzigingen in het Vrijstellingsbesluit Wbp worden onnodige belemmeringen in de ontwikkeling van inmiddels algemeen gebruikelijke ICT-toepassingen als intranet en persoonlijke websites en weblogs zo veel mogelijk opgeheven. Het gevolg hiervan is dat twee nieuwe vrijstellingen zijn opgenomen in het Vrijstellingsbesluit Wbp, te weten artikel 38a Intranet en artikel 38b Persoonlijke websites.
3. Verruiming van de vrijstelling van de meldingsplicht voor gegevensverkeer met derde landen
Voortaan zijn ook vrijgesteld van de meldingsplicht (artikel 44):
* doorgifte van persoonsgegevens naar een land binnen de Europese Economische Ruimte;
* doorgifte aan de Verenigde Staten in overeenstemming met de zogeheten Safe Harbor Principles;
* doorgifte met een vergunning die betrekking heeft op een intern bindende gedragscode (BCR).

Meldingsbesluit Wbp
In het nieuwe tweede lid van artikel 2 van het Meldingsbesluit Wbp is een voorziening getroffen voor vereenvoudiging van de meldingsplicht voor grote ondernemingen. Onder bepaalde voorwaarden kan een melding die betrekking heeft op verwerkingen door of voor meer dan één verantwoordelijke geschieden door één van deze verantwoordelijken.

Besluit kostenvergoeding rechten betrokkene Wbp
Het besluit leidt tot aanpassing van de maximumbedragen van de vergoeding die een verantwoordelijke op grond van artikel 39 Wbp aan de betrokkene kan vragen wanneer deze een inzageverzoek heeft gedaan. Verder is een expliciete regeling getroffen voor de vergoeding van afdrukken van röntgenfoto’s.

IT 822

Verenigde Naties: bescherming mensenrechten ook online

De Human Rights Council van de Verenigde Naties heeft op 6 juli 2012 in een resolutie over "The promotion, protection and enjoyment of human rights on the Internet" vastgelegd dat mensenrechten ook op internet dienen te worden beschermd.

De Human Rights Council:

"Affirms that the same rights that people have offline must also be protected online, in particular freedom of expression, which is applicable regardless of frontiers and through any media of one’s choice."

Het rapport dat ten grondslag ligt aan deze resolutie is hier te vinden.

Met dank aan Thomas de Weerd, Houthoff Buruma.

Belangrijkste onderdelen van de Resolutie:

De Human Rights Council:

1. Affirms that the same rights that people have offline must also be protected online, in particular freedom of expression, which is applicable regardless of frontiers and through any media of one’s choice, in accordance with articles 19 of the Universal Declaration of Human Rights and the International Covenant on Civil and Political Rights;

2. Recognizes the global and open nature of the Internet as a driving force in accelerating progress towards development in its various forms;

3. Calls upon all States to promote and facilitate access to the Internet and international cooperation aimed at the development of media and information and communications facilities in all countries;

4. Encourages special procedures to take these issues into account within their existing mandates, as applicable;

5. Decides to continue its consideration of the promotion, protection and enjoyment of human rights, including the right to freedom of expression, on the Internet and in other technologies, as well as of how the Internet can be an important tool for development and for exercising human rights, in accordance with its programme of work.

IT 821

Vaste prijs per meter, dus zonder meerwerk

Rechtbank Arnhem 20 juni 2012, HA ZA 12-16 (Docuwork B.V. tegen Gemeente Ede)

Uitspraak ingezonden door Mark Jansen, Dirkzwager advocaten & notarissen.

Docuwork is gespecialiseerd in het omzetten van papieren in digitale dossiers. Gemeente Ede heeft een offerte aangevraagd voor het digitaliseren van bouwvergunningen van 1903 tot en met 2010; er is gevraagd om een "offerte met een vast prijs per m..." met een meerprijs bij de overschrijding van 250m, afronding uiterlijk 31 december 2010. In de verder communicatie is gesproken over eerste vijf tussentijdse opvragingen die gratis zijn en dat er wat opstartproblemen zijn geweest en dat "uiteraard zullen wij geen kosten in rekening brengen voor mogelijk extra opvragingen".

Docuwork vordert diverse bedragen vanwege 459 extra opvragingen, digitaliseren van meer documenten groter dan A3 en onterecht ingehouden boetebedrag voor te late oplevering. De vraag of Docuwork meerwerk in rekening kan brengen wordt afwijzend beantwoord.

1. Opvragingen (r.o. 4.3.)

De rechtbank oordeelt op grond van de e-mailcorrespondentie van oktober en november 2010 dat de oorspronkelijk overeenkomst is gewijzigd. Anders dan Docuwork heeft gesteld kan uit die e-mails niet worden afgeleid dat nadere afspraak slechts voor een beperkte periode gold en niet voor de resterende duur van de opdracht. (...) De conclusie is dat Docuwork de opvragingen op grond van de (gewijzigde) overeenkomst kosteloos diende te verwerken.

2. Documenten groter dan A3: (r.o. 4.5, 4.7)

Voorop wordt gesteld dat partijen een vaste prijs zijn overeengekomen voor de opdracht. De gemeente had in haar offerteaanvraag gevraagd om een offerte met een vast prijs per meter te digitaliseren bouwdossiers en Docuwork heeft ook een vast prijs per meter geoffreerd. (...) De wijze waarop Docuwork tot de door haar geoffreerde prijzen is gekomen doet daar in beginsel niet aan af. Op grond van de overeenkomst kan Docuwork dan ook geen meerwerk in rekening brengen dat verband houdt met de samenstelling van het archief.

De rechtbank oordeelt dat er geen, althans onvoldoende, termijn zijn om in onderhavige geval toepassing te geven aan aartikel 6:248 lid 2 BW.


3. Boete (r.o. 4.8, 4.10 en 4.11)

4.8 De Gemeente stelt dat Docuwork een boete verschuldigd is op grond van de toepasselijke algemene inkoopvoorwaarden aangezien Docuwork de overeengekomen levertijd met 100 dagen heeft overschreden. Zij was bevoegd de boete te verrekenen met de vordering van Docuwork uit hoofde van de verrichtte werkzaamheden aangezien er sprake is van wederkerige schuldenaarschap en zij middels een breif de door artikel 6:127 BW vereiste verrekeningsverklaring heeft uitgebracht.

[Docuwork] doet echter (wederom) een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en ook deze dit beroep wordt afgewezen.

4.11. In haar offerte heeft Docuwork zich verbonden om de opdracht op 31 december 2010 gereed te hebben. Zij heeft in haar offerte zelfs nog vermeld dat zij meer capaciteit kunnen inzetten indien de gestelde levertijd in gevaar zou komen. Overschrijding van de levertijd [ red. met 100 dagen] komt in beginsel dan ook voor haar risico. Een beroep op overmacht in verband met technische problemen kan Docuwork dan ook niet baten. Er van uitgaande dat de omstandigheid dat de grote hoeveelheid extra A3 documenten de (belangrijkste) reden is geweest voor het niet halen van de opleverdatum, hetgeen de gemeente betwist, oordeelt de rechtbank dat dit evenmin een omstandigheid is die voor rekening en risico van de gemeente behoort te komen. Docuwork wist immers dat het een steekproef betrof en heeft - zoals  hiervoor is overwogen - het risico genomen dat er afwijkingen zouden zijn. Zij heeft ook geen garanties verlangd van de gemeente dat de door de gemeente opgegeven aantallen binnen een zekere marge juist moesten zijn. ook heeft zij ten aanzien van de levertijd geen voorbehoud gemaakt voor het geval de door de gemeente gegeven aantallen sterk zouden afwijken, nog daargelaten dat - gelet op haar stellingen - onaannemelijk is dat de gemeente een dergelijk voorbehoud had geaccepteerd. De omstandigheid dat de opdracht omvangrijker was dan zij verwachtte komt, zoals hiervoor is overwogen, voor haar rekening en risico, evenals de technische en personele problemen die mogelijk aan de (aanzienlijke) vertraging ten grondslag hebben gelegen. Voor de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW bestaat onder deze omstandigheden dan ook geen aanleiding.

IT 820

Een hyperlink is onvoldoende (HvJ EU-arrest)

HvJ EU 5 juli 2012,  zaak C-49/11 (Content Services Ltd tegen Bundesarbeitskammer)

Prejudiciële vraag gesteld door Oberlandesgericht Wien, Oostenrijk

Overeenkomst op afstand, hyperlink, verstrekken en ontvagen. Website is geen duurzame drager.

Antwoord: Artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat een handelspraktijk die erin bestaat de in deze bepaling bedoelde informatie voor de consument enkel toegankelijk te maken via een hyperlink op een website van de betrokken onderneming, niet aan de vereisten van deze bepaling voldoet, aangezien deze informatie niet door deze onderneming wordt „verstrekt” en evenmin door de consument wordt „ontvangen” in de zin van deze bepaling, en dat een website als aan de orde in het hoofdgeding niet als een „duurzame drager” in de zin van dit artikel 5, lid 1, kan worden beschouwd.

Conclusie AG: „Aan de voorwaarden van artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten, is niet voldaan wanneer de in dat artikel vereiste informatie beschikbaar wordt gemaakt op een website die voor de klant toegankelijk is door te klikken op een hyperlink die hem op het tijdstip van de sluiting van de overeenkomst wordt getoond.”

Vraag: Is voldaan aan het vereiste van artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7/EG1, op grond waarvan een consument de bevestiging van de daarin genoemde informatie moet ontvangen op een te zijner beschikking staande duurzame drager, tenzij deze informatie hem reeds vóór de sluiting van de overeenkomst op een te zijner beschikking staande duurzame drager werd verstrekt, indien deze informatie aan de consument via een hyperlink op de website van de ondernemer ter beschikking wordt gesteld, welke link te vinden is in een tekst die de consument door het plaatsen van een vinkje moet markeren als gelezen, alvorens een contractuele relatie tot stand kan komen?

Op andere blogs:
Mediareport (Online verkopers opgepast: HvJEU vindt alleen linken naar verplichte info onvoldoende)