Software en woordmerken te kwalificeren als vermogensrecht
Rechtbank Rotterdam 30 januari 2013, LJN BZ2599 (vof Delltatech)
Merkenrecht. Beëindiging samenwerking. Octrooien op hardware. Software. Medische toepassingen.
Drie vennoten hebben met elkaar samengewerkt ten behoeve van de ontwikkeling, marketing en verkoop van apparatuur en software voor medische toepassingen. De samenwerking vond aanvankelijk plaats in de vorm van een vof en nadien van een bv. De vennoten hebben met elkaar gesproken over de beëindiging van de tripartiete samenwerking. In dat kader is op hoofdlijnen overeenstemming bereikt. Vervolgens zijn de verhoudingen verstoord. In het kader van enerzijds de afwikkeling van de samenwerking en anderzijds de voortzetting van de werkzaamheden door twee van de drie vennoten zijn over en weer verschillende vorderingen ingesteld. De vorderingen hebben in conventie onder meer betrekking op managementfee/onkosten, overname van aandelen en schadevergoeding ter zake van het gebruik van de software en het woordmerk. In reconventie hebben de vorderingen onder meer betrekking op niet - afgedragen omzet, het liquidatiesaldo en schadevergoeding wegens winstderving.
De rechtbank stelt voorop dat de software en het woordmerk zijn te kwalificeren als vermogensrechten van de v.o.f.. De vordering tot het terug op naam van de v.o.f. zetten van de Europees woordmerkregistratie heeft geen juridische grondslag. Weliswaar heeft eiser bezwaar gemaakt bij het BHIM tegen de wijziging van de inschrijving, maar hij heeft geen gebruik gemaakt van zijn recht de wijziging aan te vechten, zoals geregeld in de Verordening 207/2009.
De zaak wordt aangehouden.
In citaten:
2.6. Blijkens een screenshot van de [gedaagde 4]-website van de v.o.f. is daarop vermeld:
All patents and trade[gedaagde 2]s in this software and hardware are property of Delltatech Netherlands.
2.7. Het woordmerk [gedaagde 4] is op 8 juni 2005 in Europa gedeponeerde [merk gedaagde 1]] van [gedaagde 1] (“[X]”). Op verzoek van [gedaagde 1] is dit, ondanks later protest van [eiser 1] aan het BHIM, per 7 april 2010 gewijzigd in “[g[gedaagde 1]de 1]”. In de Verenigde Staten stond het woordmerk geregistreerd ten name van de v.o.f. De Amerikaanse inschrijving is op 18 augustus 2009 geëindigd. Op 9 maart 2005 zijn in samenwerking met de Technische Universiteit Delft door [eiser 1] en [gedaagde 1] Europese octrooiaanvragen gedaan en verkregen op de uitvinding van de [gedaagde 4]-simulator. Bij brief van 8 juli 2010 van de TU Delft heeft zij met onmiddellijke ingang de aan haar verleende octrooien laten vervallen.
2.14 (...)
Merknaam en Octrooi
Eerste discussiepunt was merknaam [gedaagde 4] en het octrooigebruik.
Afgesproken is dat er geen belemmeringen zijn om het octrooi te gebruiken door [eiser 1] en [gedaagde 1]. [gedaagde 1] en [eiser 1] geven elkaar alle ruimte om de hardware te gebruiken onder eigen naam. Verder is er afgesproken dat, nationaal en internationaal, geen van de partijen gebruik kan maken van de merknaam [gedaagde 4].
Met de TU Delft moeten er nieuwe afspraken gemaakt worden mbt de kosten van het octrooi.
6.5. De rechtbank overweegt het volgende. Gelet op het hiervoor onder 6.4 sub c) weergegeven verweer van [gedaagden] is in elk geval duidelijk dat de v.o.f. gerechtigd was gebruik te maken van de software; de zogenaamde executable files. Uit de processtukken blijkt dat deze software werd gebruikt ten behoeve van de verkoop van de [gedaagde 4]-simulator. Dat de v.o.f. gerechtigd was gebruik te maken van in elk geval de executable files is te kwalificeren als een vermogensrecht van de v.o.f. Bij elke doorontwikkeling die relevant was voor (de verkoop van) het product, werd er feitelijk een nieuwe executable file aan de v.o.f. ter beschikking gesteld. Dit komt neer op een licentie voor de v.o.f. die het recht geeft op nieuwe updates. Het is moeilijk voorstelbaar hoe anders het product kon worden doorontwikkeld en aangepast aan de eisen van de klanten en het voortschrijdend inzicht van de ontwerper(s). Kortom: zolang de samenwerking van partijen voortduurde kon gebruik gemaakt worden van de software zoals die werd ontwikkeld en ter beschikking gesteld aan de in de v.o.f. samenwerkende vennoten.
6.11. Naar de rechtbank begrijpt vormt het in de Verenigde Staten gedeponeerde woordmerk geen afzonderlijke grondslag van de vorderingen. Daaraan zal verder dan ook voorbij worden gegaan. Hetzelfde geldt voor de stellingen die partijen hebben gewisseld over de octrooien betreffende de hardware, nu ten aanzien van deze octrooien geen vorderingen worden ingesteld.
6.38. De rechtbank stelt in dit kader voorop dat, zoals hiervoor onder 6.5/6.6 en 6.9 is overwogen, de software van de [gedaagde 4]-simulator (althans het recht gebruik te maken van in elk geval (de updates van) de executable files) en het woordmerk [gedaagde 4] zijn te kwalificeren als vermogensrechten van de v.o.f. Eveneens moet hetgeen hiervoor onder 6.18 ter zake van de op of omstreeks 1 maart 2010 gemaakte afspraken als uitgangspunt worden genomen.
E. De vordering van [eiser 1] tot veroordeling van [gedaagde 1] het woordmerk [gedaagde 4] weer op naam van de v.o.f. te doen zetten
6.42. Aan zijn vordering op dit punt heeft [eiser 1] ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] medio 2010 onrechtmatig zichzelf in plaats van de v.o.f. als rechthebbende van het gemeenschapsmerk [gedaagde 4] heeft laten registreren bij het BHIM. Deze onrechtmatige wijziging dient ongedaan te worden gemaakt, aldus [eiser 1].
6.44. Sprake is van een gemeenschapsmerk als bedoeld in Verordening (EG) nr. 207/2009. [eiser 1] heeft weliswaar bezwaar gemaakt bij het BHIM tegen de wijziging van de inschrijving, maar hij heeft geen gebruik gemaakt van zijn recht de wijziging aan te vechten, zoals geregeld in de Verordening. [eiser 1] wordt verzocht de juridische grondslag van zijn thans ingestelde vordering te onderbouwen met inachtneming van het Europees Merkenrecht, waarbij hij zich tevens dient uit te laten over de bevoegdheid van de Rechtbank Rotterdam. Zijn enkele stelling dat het woordmerk “terug moet” naar de v.o.f. en dat daarvoor een juridische procedure nodig is, is onvoldoende om als grondslag van de vordering te kunnen dienen en voor de rechtbank om ambtshalve haar bevoegdheid te beoordelen.
Uitblijven van zekerheid over voortzetting van dienstverlening leidt tot schade
Uitspraak ingezonden door Christian van Seeters en Eva Visser, Project Moore Advocaten.
Voortzetting dienstverleningsovereenkomst. Tevredenheidonderzoek. ICT-diensten.
Schooldesk biedt infrastructurele en facilitaire ICT-diensten en -goederen aan ten behoeve van onderwijsinstellingen, waaronder ook gedaagde. Schooldesk en de Stichting hebben een huurovereenkomst elektronische leerplek voor basisonderwijs gesloten. Partijen verschillen van mening over de vraag of een verlenging van de dienstverleningsovereenkomst is overeengekomen.
Uit de correspondentie tussen partijen is volgens de rechtbank gebleken dat er na het tevredenheidonderzoek nog een beslismoment lag en dat eventuele verlenging daarnaast afhing van nog nader overeen te komen voorwaarden. De rechtbank overweegt dat de stelling van Schooldesk dat een goede score van het tevredenheidonderzoek automatisch tot een verlening van de overeenkomst onder dezelfde voorwaarden zou leiden niet in overeenstemming is met het feit dat er na het onderzoek nog een beslissing diende te worden genomen alsmede nog overeenstemming over essentiële voorwaarden moest worden bereikt. De gestelde verlenging van de overeenkomst is niet komen vast te staan, zodat ook enige tekortkoming aan de zijde van de Stichting, betaling, niet vast is komen te staan.
Het niet voortzetten van de dienstverlening zou volgens de Stichting onherroepelijk tot een noodsituatie leiden. Duidelijk is dat hierdoor voor de Stichting een penibele situatie ontstond en het treffen van voorzieningen uit voorzorg in de rede lag. De rechtbank oordeelt dat door het uitblijven van zekerheid omtrent de gewenste voortzetting van de dienstverlening er sprake is van een tekortkoming aan de zijde van Schooldesk in de voor haar uit de overeenkomt voortvloeiende verplichting om de Stichting duidelijkheid te verschaffen. De vordering in conventie tot vaststelling van de verlenging van de overeenkomst wordt afgewezen. De vordering in reconventie tot schadevergoeding in verband met de noodmaatregelen en de te vroeg afgebroken dienstverlening wordt toegewezen.
Leestip: 4.3, 4.3, 4.17 en 4.18
ICT-werkzaamheden zijn als arbeidsintensief aan te merken
Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 6 februari 2013, LJN BZ2319 (eiser tegen Ordina Application Outsourcing en Project B.V.)
Kort geding bij kantonrechter. Eiser is 31 jaar in loondienst geweest bij A en heeft in dit verband ICT-werkzaamheden bestaande uit het beheren, onderhouden en aanpassen van het Oracle EBS-pakket verricht ten behoeve van een opdrachtgever van A. Deze opdrachtgever beëindigt de opdracht met A en geeft vervolgens aan O de opdracht om onder meer deze werkzaamheden te verrichten. Vraag is of sprake is van overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 BW en de EG-richtlijn? Geconcludeerd wordt dat dit niet aannemelijk is geworden en dat eiser bij A in loondienst is gebleven: de werkzaamheden zijn grotendeels als arbeidsintensief en minder als kapitaalintensief aan te merken. Nu het personeel niet is overgenomen is de identiteit van de onderneming niet behouden gebleven.
4.9. Vaststaat dat het in dit geval gaat om dienstverlening in de ICT-branche. Deze branche wordt in zijn algemeenheid gekenmerkt door zijn arbeidsintensieve karakter. Dat neemt echter niet weg dat in dit geval sprake zou kunnen zijn van een gemengd karakter. Indien dit zou zijn dan dient vervolgens de vraag te worden beantwoord op welk karakter, het arbeidsintensieve of kapitaalintensieve, de nadruk ligt.
4.12. Vaststaat ook dat de acht servers die Atos voor de uitvoering van haar opdracht gebruikte eigendom zijn van Atos en dat deze niet zijn overgedragen aan Ordina. Ordina heeft voor de uitvoering van de aan haar gegunde opdracht eigen servers aangeschaft. Deze servers zijn dus evenmin bepalend voor de identiteit van de onderneming.
4.13. Atos heeft verder onvoldoende gemotiveerd onderbouwd aangevoerd dat de door haar gestelde overdracht aan Ordina van door Atos:
- voor Equens geschreven applicatiesofteware,
- gemaakte install-scripts c.q. versiebeheer,
- opgestelde unieke documentatie, en
- specifiek voor Equens ontwikkelde scripts, een bepaald kapitaal vertegenwoordigen.In dit verband wordt nog overwogen dat voldoende aannemelijk is geworden dat scripts in feite slechts kleine programmaatjes zijn. Atos geeft dit overigens zelf ook aan door op te merken dat deze scripts zijn ontworpen als hulpmiddel bij het laten uitvoeren van diverse taken door de bij Equens in gebruik zijnde programmatuur .
De door Atos aangevoerde omstandigheid dat uitgebreide transitieplannen zijn opgesteld en dat de overdrachtsfase ruim vier maanden in beslag heeft genomen, is op zichzelf ontoereikend om de conclusie te dragen dat de hiervoor genoemde activa een bepaald kapitaal vertegenwoordigen, laat staan dat – zoals Atos aanvoert – naar analogie van het Sodexho-arrest kan worden geconcludeerd dat sprake is van essentiële (im)materiële activa die voorheen door haar werden gebruikt en nu door Ordina zullen (moeten) worden gebruikt.
4.14. Ten aanzien van de door Atos gestelde overdracht van “tools” geldt dat, voor zover deze tools al door Atos zijn aangeschaft, Atos de stelling van Ordina dat deze tools niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de opdracht en dat Ordina zelf al bruikbare tools had niet onderbouwd heeft weersproken.
De kantonrechter:
5.1. wijst de tegen Ordina gerichte vorderingen af,5.2. veroordeelt [Eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Ordina, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 200,-- aan salaris gemachtigde,
5.3. veroordeelt Atos tot betaling aan [Eiser] van het achterstallig salaris vanaf 1 november 2012, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van de respectieve data van opeisbaarheid van de onderscheiden loontermijnen tot de voldoening, alsmede voor wat betreft de tot op heden opeisbare loonvorderingen vermeerderd met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, met een maximum van 20%,
5.4. veroordeelt Atos tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [Eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 517,75, waarin begrepen € 200,-- aan salaris gemachtigde,
Op andere blogs:
Nederlands Juridisch Dagblad (Overgang van onderneming bij ICT-er of in loondienst gebleven (kort geding))
Autoriteit Consument en Markt per 1 april van start
Uit't persbericht Eerste Kamer: De Eerste Kamer heeft dinsdag ingestemd met het wetsvoorstel Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (ACM) van minister Kamp van Economische Zaken. Het wetsvoorstel werd met algemene stemmen aangenomen.
Kamp deed eerder in het debat een aantal toezeggingen aan de Eerste Kamer. Zo zal hij op verzoek van senator Faber van de Klashorst (PVV) bij geen enkel besluit van algemene strekking op het gebied van energie, spoor, post en telecom zijn vernietigingsbevoegdheid gebruiken. Op verzoek van senator Reuten (SP) houdt hij die bevoegdheid wel bij mededinging en consumentenbescherming. Ook kondigde Kamp aan dat een extern bureau een jaar na de oprichting van de ACM een evaluatie zal uitvoeren, met onder meer ook een internationale vergelijking. Verder zegde de minister de Senaat toe dat de functieprofielen van de bestuursleden van de ACM openbaar zullen worden.
De ACM is een samenvoeging van drie toezichthouders: de OPTA, de NMa en de Consumentenautoriteit. Volgens minister Kamp is de fusie vooral bedoeld om de kwaliteit van het toezicht te verbeteren. Kamp stuurt naar verwachting in maart een zogenoemde Stroomlijningswet naar de Tweede Kamer. Hierin wordt de fusie verder uitgewerkt.
Uit't persbericht NMa: De Consumentenautoriteit, de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) zijn verheugd dat de Eerste Kamer vandaag heeft ingestemd met de fusie van deze organisaties. De nieuwe toezichthouder Autoriteit Consument & Markt gaat per 1 april van start.
“Door de samenvoeging brengen we het beste uit drie werelden bij elkaar, waardoor wij de effectiviteit van ons toezicht kunnen vergroten. Wij zijn verheugd om per 1 april van start te gaan,” aldus Chris Fonteijn, beoogd bestuursvoorzitter van de Autoriteit Consument & Markt. Samen met Henk Don en Anita Vegter vormt hij het bestuur van de Autoriteit Consument & Markt.
De Tweede Kamer stemde in oktober 2012 in met het wetsvoorstel. Naast de instellingswet is er nog een wet in voorbereiding waarin de vereenvoudiging en stroomlijning van procedures en bevoegdheden worden geregeld.
Op 2 april lanceert de Autoriteit Consument & Markt haar nieuwe website: www.acm.nl. De Autoriteit Consument & Markt is met ingang van die datum bereikbaar via het algemene telefoonnummer 070-722 2000. en via info@acm.nl. De Autoriteit Consument & Markt organiseert op donderdag 11 april om 10.00 uur op haar kantoor een persconferentie over de Autoriteit Consument & Markt en haar plannen voor de toekomst.
Vaststelling plagiaat door softwareprogramma is een inhoudelijke beoordeling
Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad 12 februari 2012, LJn BZ2259 (Eiser tegen Beroepscommissie voor Examens Almeerse Scholen Groep)
Beoordeling plagiaat door bestuursrechter. Geen beroep tegen beoordeling van het kennen en kunnen, vaststelling van plagiaat met behulp van het softwareprogramma Ephorus is een inhoudelijke beoordeling. Art. 8:4 onder e Awb laat bestuursrechter geen ruimte om te beoordelen of er sprake is van plagiaat.
Eiser heeft voor het vak Nederlands een werkstuk, de zogenoemde Meesterproef ‘Vettax onzin!’, als WORD document via Teletop ingeleverd. Met betrekking tot dit werkstuk is, na controle met het plagiaatdetectieprogramma Ephorus, vastgesteld dat het voor 93% overeenkwam met een eerder door een andere leerling ingeleverd werkstuk. De rector stelt vast dat daarom het cijfer 1 wordt toegekend.
Artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Awb laat de bestuursrechter geen ruimte om te beoordelen of er sprake is van plagiaat met betrekking tot het werkstuk en dientengevolge evenmin voor een beoordeling van de door de rector getroffen maatregel. Het betoog van partijen dat de rechtbank inhoudelijk kan en dient te beoordelen of er al dan niet sprake is van plagiaat, slaagt dus niet.
9. Anders dan partijen is de rechtbank van oordeel dat aan het bestreden besluit een beoordeling ten grondslag ligt van het kennen en kunnen van eiser als bedoeld in genoemd artikel van de Awb. Dat deze beoordeling is uitgevoerd met behulp van het softwareprogramma Ephorus, laat onverlet dat het werkstuk inhoudelijk beoordeeld moet worden alvorens de conclusie plagiaat getrokken kan worden, hetgeen in het onderhavige geval ook is gebeurd. De opgelegde maatregel waarbij aan eiser het cijfer 1 is toegekend voor zijn werkstuk is, gelet op artikel 5, eerste en tweede lid, van het Besluit, het gevolg van deze beoordeling. Artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Awb laat de bestuursrechter geen ruimte om te beoordelen of er sprake is van plagiaat met betrekking tot het werkstuk en dientengevolge evenmin voor een beoordeling van de door de rector getroffen maatregel. Het betoog van partijen dat de rechtbank inhoudelijk kan en dient te beoordelen of er al dan niet sprake is van plagiaat, slaagt dus niet.
10. Dit betekent niet dat tegen het bestreden besluit in het geheel geen beroep mogelijk is, maar dat de omvang en aard van de toetsing door de bestuursrechter zodanig beperkt is dat slechts kan worden beoordeeld of met betrekking tot de besluitvorming aan de formele bij of krachtens de wet gestelde voorwaarden is voldaan (zie AbRvS 13 mei 2009, LJN: BI3675).
Aanvankelijk opdracht-, later een detacheringsovereenkomst
Rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch 20 februari 2013, LJN BZ2279 (Skills2Score B.V. tegen Compat B.V.)
Contradictoir, opdracht, detachering, ontwikkelen applicatie, mislukt IT-project.
Mislukt IT-project. Eiseres heeft gedaagde ingeschakeld voor technische ondersteuning bij het ontwikkelen van een webapplicatie. De webapplicatie “SkillsManager” is bedoeld voor (1) het meten en ontwikkelen van professionele kwaliteiten, (2) de matching van ontwikkelbehoefte en onderwijs, (3) het vergelijken van innovaties met vakmanschap, en (4) het transparant maken van beroeps- en onderwijsstructuren.
Eiseres heeft onduidelijke opdrachten aan gedaagde verstrekt en het staat niet vast dat sprake er is geweest van een toerekenbare tekortkoming door gedaagde. Bovendien was eiseres in oktober 2009 op de hoogte van de beweerdelijke tekortkoming en zij heeft gedaagde toen niet aansprakelijk gehouden voor de gevolgen daarvan, maar nieuwe afspraken gemaakt met gedaagde over de voortgang van het project waarin de gevolgen van de beweerdelijke tekortkoming zijn verdisconteerd.
Dat de applicatie in april 2010 nog altijd niet naar behoren functioneerde betekent niet dat daarmee de toerekenbare tekortkoming van gedaagde gegeven is. De contractuele relatie tussen partijen die aanvankelijk overwegend de trekken van een overeenkomst van opdracht had, is vanaf begin 2010 overwegend een detacheringsovereenkomst geworden. De verantwoordelijkheid voor het eindresultaat is niet bij gedaagde gebleven (zo die daar voordien al in volle omvang zou hebben gelegen). Voor zover enige inspannings- of resultaatsverplichting op gedaagde is blijven rusten, geldt dat eiseres ten onrechte heeft nagelaten gedaagde in gebreke te stellen. Eiseres heeft ook haar schade onvoldoende onderbouwd.
5.16. Skills2Score beroept zich er op dat [C], een ingeleende medewerkster van Compat, de door haar gewerkte uren grotendeels heeft besteed aan mislukte pogingen tot het oplossen van de bestaande problemen met de snelheid en stabiliteit van de applicatie en dat deze uren niet aan haar in rekening kunnen worden gebracht (zie hiervoor sub (4)). Skills2Score beroept zich hierbij op correspondentie tussen deze medewerkster en Spaanjaars van 8 april 2010 over die performance problemen (productie 39 van Skills2Score) en op correspondentie tussen partijen over de detachering van medio januari 2010 (productie 27 van Skills2Score en productie 30 van Compat) waarin Skills2Score aan Compat heeft laten weten niet bereid te zijn om te betalen voor het verhelpen van ‘bugs’.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dit beroep niet slagen. Uit de correspondentie van medio januari 2010 begrijpt de rechtbank dat partijen hebben afgesproken dat het personeel van Compat zou gaan werken aan een aantal werkpakketten, waaronder het werkpakket ‘bugfixing’. Uit de door Compat opgestelde urenspecificaties (productie 36 van Compat) volgt dat de betreffende medewerkster haar uren heeft besteed aan de afgesproken werkpakketten. Een klein deel van haar uren heeft zij besteed aan ‘bugfixing’. In de correspondentie van medio januari 2010 heeft Skills2Score laten weten niet bereid te zijn te betalen voor het werkpakket ‘bugfixing’ maar heeft Compat op haar beurt laten weten hier bezwaren tegen te hebben. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarom niet vast dat is afgesproken dat hiervoor niet zou hoeven te worden betaald. Ook staat niet vast dat het werkpakket ‘bugfixing’ ziet op het oplossen van fundamentele problemen met de performance, onder meer niet omdat Skills2Score in ander verband uitdrukkelijk heeft gesteld dat het verhelpen van ‘bugs’ niet hetzelfde is als het aanpassen van de basisprogrammatuur ter verbetering van de performance. Uit de door Skills2Score genoemde correspondentie van 8 april 2010 volgt ook niet dat de medewerkster vanaf februari 2010 haar tijd grotendeels heeft besteed aan het oplossen van de performance problemen. In die correspondentie doet zij voorstellen voor een aanpak van die problemen en dat wijst er op dat zij tot op dat moment nog niet veel actie daarin heeft ondernomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Skills2Score niet deugdelijk heeft onderbouwd dat de gefactureerde uren door de betreffende medewerkster (grotendeels) zijn besteed aan werkzaamheden waarvan was afgesproken dat Skills2Score daarvoor niet hoefde te betalen.
5.17. Gelet op voorgaande overwegingen kan de rechtbank niet komen tot de vaststelling dat sprake is geweest van een tekortkoming door Compat in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de detacheringsovereenkomst die opschorting van de betalingen door Skills2Score rechtvaardigde.
5.19. Dan komt de rechtbank nu terug op de vraag die zij hier moet beantwoorden, namelijk of de schadevordering van Skills2Score uit hoofde van wanprestatie toewijsbaar is. De rechtbank zal die vraag ontkennend beantwoorden en acht daarvoor het volgende redengevend.
5.22. Voor het geval toch enige inspannings- of resultaatsverplichting op Compat zou zijn blijven rusten geldt dat Skills2Score ten onrechte heeft nagelaten Compat in gebreke te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Skills2Score haar stelling, dat nakoming door Compat onmogelijk was omdat de applicatie niet meer kon worden hersteld, onvoldoende onderbouwd. Skills2Score beroept zich op correspondentie tussen Compat en Spaanjaars van 8 april 2010 over het vervangen van de ‘tree’ (pagina 2 van productie 39 van Skills2Score). Hieruit kan wellicht worden afgeleid dat op dit punt verdergaande aanpassingen nodig waren dan aanvankelijk gedacht, maar het oordeel dat herstel onmogelijk was kan de rechtbank hierop niet baseren. Verder wijst Skills2Score op de verklaring van Spaanjaars van 22 juni 2011 dat hij destijds al zou hebben aangegeven dat het veel beter zou zijn om een totaal nieuwe applicatie te bouwen (pagina 2 van productie 51 van Skills2Score). De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. In zijn Performance Analyse van oktober 2009 heeft Spaanjaars immers aangegeven (onder paragraaf 6.1) dat de traagheid en stabiliteit van de applicatie aanzienlijk te verbeteren zijn tot ver boven het minimale performance niveau door de in zijn rapport opgenomen adviezen door te voeren. Hij heeft niet gerapporteerd dat het beter zou zijn de applicatie van begin af aan opnieuw op te bouwen. Uit het verslag van 23 oktober 2009 (productie 23 van Skills2Score) blijkt ook niet dat Spaanjaars partijen er bij die gelegenheid op heeft gewezen dat herstel van de applicatie niet mogelijk zou zijn en dat men beter een nieuwe applicatie kon bouwen. Dat de bouw van een nieuwe applicatie mogelijk tot een beter resultaat zou leiden, betekent bovendien nog niet dat herstel van de bestaande applicatie tot een aanvaardbaar niveau niet mogelijk was. Partijen zijn dan ook aan de slag gegaan met het aanbrengen van verbeteringen en het ontwikkelen van nieuwe uitbreidingen op de applicatie.
5.22. Voor het geval toch enige inspannings- of resultaatsverplichting op Compat zou zijn blijven rusten geldt dat Skills2Score ten onrechte heeft nagelaten Compat in gebreke te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Skills2Score haar stelling, dat nakoming door Compat onmogelijk was omdat de applicatie niet meer kon worden hersteld, onvoldoende onderbouwd. Skills2Score beroept zich op correspondentie tussen Compat en Spaanjaars van 8 april 2010 over het vervangen van de ‘tree’ (pagina 2 van productie 39 van Skills2Score). Hieruit kan wellicht worden afgeleid dat op dit punt verdergaande aanpassingen nodig waren dan aanvankelijk gedacht, maar het oordeel dat herstel onmogelijk was kan de rechtbank hierop niet baseren. Verder wijst Skills2Score op de verklaring van Spaanjaars van 22 juni 2011 dat hij destijds al zou hebben aangegeven dat het veel beter zou zijn om een totaal nieuwe applicatie te bouwen (pagina 2 van productie 51 van Skills2Score). De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. In zijn Performance Analyse van oktober 2009 heeft Spaanjaars immers aangegeven (onder paragraaf 6.1) dat de traagheid en stabiliteit van de applicatie aanzienlijk te verbeteren zijn tot ver boven het minimale performance niveau door de in zijn rapport opgenomen adviezen door te voeren. Hij heeft niet gerapporteerd dat het beter zou zijn de applicatie van begin af aan opnieuw op te bouwen. Uit het verslag van 23 oktober 2009 (productie 23 van Skills2Score) blijkt ook niet dat Spaanjaars partijen er bij die gelegenheid op heeft gewezen dat herstel van de applicatie niet mogelijk zou zijn en dat men beter een nieuwe applicatie kon bouwen. Dat de bouw van een nieuwe applicatie mogelijk tot een beter resultaat zou leiden, betekent bovendien nog niet dat herstel van de bestaande applicatie tot een aanvaardbaar niveau niet mogelijk was. Partijen zijn dan ook aan de slag gegaan met het aanbrengen van verbeteringen en het ontwikkelen van nieuwe uitbreidingen op de applicatie.
Tweet met link naar advertentie waarin persoonsgegevens staan
Rechtbank ´s-Hertogenbosch 31 januari 2013, LJN BZ2126 (eiser tegen veilingdeurwaarder.nl)
Persoonsgegevens. Verwerking. Advertentie. Executoriale verkopen. Link. Informatieplicht.
Eiser heeft Veilingdeurwaarder verzocht om een overzicht van alle haar betreffende persoonsgegevens en een overzicht van degene aan wie deze gegevens zijn verstrekt. Veilingdeurwaarder is houdster van de website www.veilingdeurwaarder.nl. Op de website kunnen gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders advertenties plaatsen ter aankondiging van de executoriale verkopen. Door de deurwaarder is ten laste van eiser beslag gelegd op een auto. Van de openbare veiling is melding gemaakt door publicatie daarvan op de website.
Aan haar verzoek legt eiser ten grondslag dat Veilingdeurwaarder haar betreffende persoonsgegevens verwerkt door deze op de website te plaatsen en vervolgens geïnteresseerden van de op de website geplaatste advertentie op de hoogte te stellen door middel van een e-mailservice of een tweet, waardoor die geïnteresseerden door op een link te klikken direct in de advertentie komen waarin de naam van eiser en het kenteken van de auto zijn vermeld.
Als uitgangspunt geldt dat degene die persoonsgegevens verwerkt verantwoordelijk is voor de verwerking. In de overgelegde advertentie staan onder RDW-gegevens (die Veilingdeurwaarder volgens haar eigen stellingen dus zelf ophaald) het kenteken van de auto en de naam van de kentekenhouder vermeld. De rechtbank is van oordeel dat Veilingdeurwaarder als verantwoordelijke in de zin van de Wbp moet worden aangemerkt voor het plaatsen van de persoonsgegevens op de website, aangezien zij de RDW-gegevens zelf in de advertentie plaatst. Het verzenden van een e-mail of tweet met daarin een directe link naar de advertentie waarin de persoonsgegevens zijn vermeld levert tevens het verwerken van persoonsgegevens op. Ook het verzenden van een hyperlink moet worden beschouwd als een andere vorm van terbeschikkingstelling.
Als verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens is Veilingdeurwaarder in beginsel verplicht aan het verzoek op grond van artikel 35 van de Wbp te voldoen. Veilingdeurwaarder heeft echter terecht opgemerkt dat zij op grond van artikel 43 onder e van de Wbp niet hoeft te voldoen aan haar informatieplicht. De rechtbank is met Veilingdeurwaarder van oordeel dat Veilingdeurwaarder niet gehouden is naam- en adresgegevens te verstrekken van alle ontvangers van de nieuwsbrief omdat daarmee een verregaande inbreuk op de privacy van die ontvangers zou worden gemaakt.
4.4. De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt dient te gelden dat degene die persoonsgegevens verwerkt verantwoordelijk is voor de verwerking, tenzij deze aantoont dat dat niet het geval is. Veilingdeurwaarder heeft niet aangegeven welke gegevens zij door de deurwaarder krijgt aangeleverd en welke gegevens zij zelf aanvult vanuit het RDW-register. In de door [eiser] als voorbeeld overgelegde advertentie staan onder RDW-gegevens (die Veilingdeurwaarder volgens haar eigen stellingen dus zelf ophaalt) het kenteken van de auto en de naam van de kentekenhouder vermeldt. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat Veilingdeurwaarder deze gegevens zelf in de advertentie plaatst en daarmee als verantwoordelijke voor de verwerking heeft te gelden. Veilingdeurwaarder heeft weliswaar betoogd dat deze gegevens niet als persoonsgegevens moeten worden beschouwd, maar dit verweer wordt verworpen. In het richtsnoer van het CBP is opgenomen dat het bekendste direct identificerend gegeven de combinatie van voor- en achternaam is en als voorbeeld van bekendste indirect identificerende gegevens wordt het kenteken genoemd. Naar het oordeel van de rechtbank levert een combinatie van achternaam met voorletters en het kenteken zeker een persoonsgegeven in de zin van de Wbp op. De rechtbank is van oordeel dat Veilingdeurwaarder als verantwoordelijke in de zin van de Wbp moet worden aangemerkt voor het plaatsen van de persoonsgegevens op de website.
4.5. De rechtbank is tevens van oordeel dat het verzenden van een e-mail of tweet met daarin een directe link naar de advertentie waarin de persoonsgegevens zijn vermeld het verwerken van persoonsgegevens oplevert. Artikel 1 onder d van de Wbp bepaalt immers dat onder verwerking moet worden verstaan: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens. De rechtbank is van oordeel dat het verzenden van een hyperlink beschouwd moet worden als een andere vorm van terbeschikkingstelling. Ook voor deze verwerking moet Veilingdeurwaarder als verantwoordelijke worden aangemerkt.
4.7. Aangezien Veilingdeurwaarder als verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens van [eiser] dient te gelden, is Veilingdeurwaarder in beginsel verplicht aan het verzoek op grond van artikel 35 van de Wbp te voldoen. Veilingdeurwaarder heeft echter terecht opgemerkt dat zij op grond van artikel 43 onder e van de Wbp niet hoeft te voldoen aan haar informatieplicht, indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De rechtbank is met Veilingdeurwaarder van oordeel dat Veilingdeurwaarder niet gehouden is naam- en adresgegevens te verstrekken van alle ontvangers van de nieuwsbrief omdat daarmee immers een verregaande inbreuk op de privacy van die ontvangers zou worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan Veilingdeurwaarder volstaan met het verstrekken van categorieën van ontvangers, welke mogelijkheid uitdrukkelijk is toegestaan op grond van artikel 35. Het verzoek van [eiser] zal dan ook met die restrictie worden toegewezen.
Op andere blogs:
Ius Mentis (Tweeten of hyperlinken naar persoonsgegevens is verwerking)
SOLV (linken naar persoonsgegevens is een verwerking)
Frequentievergunning beperkt in het kader van de staatsveiligheid
Rechtbank 's-Gravenhage 7 januari 2013, LJN BZ1593 (Worldmax Licenses B.V., Worldmax Operations B.V. en Worldmax Holding N.V. tegen de Staat der Nederlanden)
Frequentievergunning. Breedband diensten.
Eiseressen houden zich bezig met het aanbieden van draadloze breedbanddiensten op basis van de zogenoemde Wimax-standaard. De Staat heeft aan het onafhankelijk onderzoeksbureau TNO opdracht verleend om een rekenmodel te ontwikkelen waarmee de effecten van de uitrol van de Broadband Wireless Access (BWA-)netwerken kunnen worden vastgesteld. Het TNO heeft geconcludeerd dat de impact van de uitrol van BWA leidt tot substantieel productieverlies van Satelliet Grondstation Burum. De Minister heeft medegedeeld dat de verdere uitrol van hun netwerk buiten de Randstad niet meer (volledig) mogelijk zou zijn en dat de vergunning in zoverre zou worden beperkt. De vraag is of het voornemen van gedaagde om de vergunning van eiseressen te wijzigen onmiskenbaar onrechtmatig is.
Eiseressen voeren aan dat artikel 3.7 Tw geen grondslag biedt voor de voorgenomen wijziging van de vergunning. Gedaagde heeft onweersproken aangevoerd dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat deze bevoegdheid in het leven is geroepen opdat de bevoegde autoriteiten "kunnen blijven beschikken over de mogelijkheid om telecommunicatie af te kunnen tappen in het kader van (...) bescherming van de staatsveiligheid". Eiseressen hebben een en ander niet met kracht van argumenten kunnen weerleggen. Daarnaast hebben eiseressen gesteld dat bij hen gerechtvaardigd vertrouwen is opgewekt. De vraag rijst dan of men zich aan de zijde van gedaagde bij het vestigen van SGS Burum het bestaan realiseerde van de verleende vergunning.
Eiseressen hebben niet voldoende aannemelijk gemaakt dat gedaagde in deze zaak in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur of met bepalingen van het Europese recht, kan worden geconcludeerd dat het voornemen van gedaagde om de vergunning van eiseressen te wijzigen niet onmiskenbaar onrechtmatig is. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering moet worden afgewezen.
3.4. Het meest verstrekkende bezwaar van eiseressen is dat artikel 3.7 Tw geen grondslag zou bieden voor de voorgenomen wijziging van de vergunning van eiseressen. Op dit punt heeft gedaagde onweersproken aangevoerd dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat deze bevoegdheid in het leven is geroepen opdat de bevoegde autoriteiten "kunnen blijven beschikken over de mogelijkheid om telecommunicatie af te kunnen tappen in het kader van (...) bescherming van de staatsveiligheid". Eiseressen hebben gesteld ook niet te ontkennen dat televisiesignalen in voorkomende gevallen eventueel riskant kunnen zijn voor de uitoefening van defensie- en veiligheidstaken en relevant kunnen zijn voor het waarborgen van de staatsveiligheid. Zij menen evenwel dat voormelde veiligheidssignalen ook op andere wijze verkregen kunnen worden, bijvoorbeeld in samenwerking met NAVO-bondgenoten en dat het opvangen van de betreffende signalen ook in een ander gedeelte van Nederland kan plaatsvinden. Gedaagde heeft wat dat betreft aangevoerd dat MIVD-bevoegdheden bij de grens ophouden en dat slechts op basis van reciprociteit goede informatie-wisseling met de NAVO-partners mogelijk is. Daarnaast heeft gedaagde betoogd dat er, mede gezien ruimtelijke ordeningsvraagstukken, geen betere locatie in Nederland te vinden is dan Burum. Eiseressen hebben een en ander niet met kracht van argumenten kunnen weerleggen.
3.5. Eiseressen hebben voorts gesteld dat bij hen gerechtvaardigd vertrouwen is opgewekt omdat de Minister verschillende keren uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor de overdracht van de vergunning. De vraag rijst dan of men zich aan de zijde van gedaagde bij het vestigen van SGS Burum het bestaan realiseerde van de verleende vergunning. Ter zitting heeft gedaagde desgevraagd op dit punt onweersproken verklaard dat Burum is gekozen om zo min mogelijk storing te veroorzaken en dat het probleem pas later actueel werd gelet op de ontwikkelingen van apparatuur in 2008. Daarbij heeft gedaagde toegelicht dat het storingsprobleem specifiek is voor de onderhavige zaak omdat eiseressen bij een landelijke uitrol gebruik maken van basisstations op grote hoogte. Daarnaast heeft gedaagde erop gewezen dat voormeld TNO-rapport noopt tot het nemen van een wijziging van de vergunning van eiseressen. Een en ander leidt tot de conclusie dat artikel 3.7 lid 2 j° lid 3 Tw een basis biedt voor wijziging van de vergunning. Ook is voorshands niet gebleken dat bij eiseressen gerechtvaardigd vertrouwen is opgewekt. Omdat eiseressen voorts niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat gedaagde in deze zaak in strijd heeft gehandeld met de overige door hen genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur of met bepalingen van het Europese recht, kan worden geconcludeerd dat het voornemen van gedaagde om de vergunning van eiseressen te wijzigen niet onmiskenbaar onrechtmatig is. Hierbij is van belang dat gedaagde de bereidheid heeft uitgesproken om het uit de eventuele vergunningswijziging voortvloeiende onevenredige nadeel volgens maatstaven van nadeelcompensatie te compenseren.
Gebruik van Google AdSense komt voor rekening en risico van adverteerder
CvB 5 februari 2009, dossiernr. 2008/01039 (advertentie op speelzolder.com)
Reclamerecht. Kinder- en Jeugdcode. [Reclameboek.nl RB 1633]. AdSense. Rechtvaardiging niet-openbare aanbeveling.
Op de website www.speelzolder.com kunnen games worden gespeeld. Op een subpagina heeft een banner gestaan met de tekst: “Win een Wii!”. Na het klikken op de banner opende zich een pagina van de website www.celldorado.com met een kader waarin twee tekeningen staan met de uitnodiging om de drie verschillen te zoeken en daaronder de tekst: “Zoek ze alle 3 en win een Nintendo”. Na het aanklikken van de drie verschillen opende zich een nieuwe pagina met het woord “Gefeliciteerd!” en een invulvenster voor een 06-nummer. Door het invullen van dit nummer abonneert het kind zich zonder daarvan bewust te zijn op de betaalde abonnementsdienst van Artiq Mobile. Gelet op de domeinnaam, de opzet, de vormgeving en de inhoud van de website www.speelzolder.com, is deze website gericht op kinderen.
Het College stelt voorop dat de eigenaar van de website www.speelzolder.com niet kan worden aangemerkt als een zogenaamde affiliate. Wel is er sprake van adverteren via Google AdSense, via welk systeem van adverteren AdSense-advertenties aan een website kunnen worden gekoppeld, zonder dat een relatie behoeft te worden onderhouden met de adverteerder, dit laatste omdat Google de advertenties aanlevert.
Naar het oordeel van het College rechtvaardigen de omstandigheden van het onderhavige geval niet dat de aanbeveling openbaar wordt gemaakt. De onderhavige aanbeveling heeft betrekking op reclame-uitingen voor de plaatsing waarvan gebruik is gemaakt van Google AdSense. Niet eerder heeft het College zich over dergelijke uitingen uitgesproken.
De banner, de speelpagina en het aanmeldscherm zijn door of in opdracht van Artiq ontwikkeld. Kennelijk heeft Artiq deze uitingen doen toekomen aan Google, waarna Google ervoor heeft gezorgd dat eigenaren van websites de uitingen op hun website kunnen plaatsen. Bovengenoemde omstandigheden, die kennelijk eigen zijn aan het gebruik van Google AdSense, komen naar het oordeel van het College voor rekening en risico van Artiq en betekenen niet dat Artiq niet mede verantwoordelijk zou zij voor de plaatsing van de gewraakte uitingen.
Het College bevestigt de beslissing van de Commissie, dat zich geen feiten of omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan Artiq Mobile niet medeverantwoordelijk is voor het feit dat de banner is geplaatst op een website die specifiek op kinderen is gericht. Daarmee is gegeven dat Artiq Mobile medeverantwoordelijk is voor het handelen in strijd met voornoemde bepalingen van de KJC en de NRC.
7. De Consumentenautoriteit heeft verzocht deze beslissing openbaar te maken. De Commissie ziet daartoe onvoldoende aanleiding, nu Artiq Mobile zich tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak bereid heeft getoond om maatregelen te nemen om inbreukmakend gedrag van de affiliate voortaan te voorkomen.
Het antwoord in appel
De Commissie heeft terecht geen openbare aanbeveling gedaan.
Er is in dit geval geen sprake van recidive. Voorts is de stelling van de Consumentenautoriteit, dat Artiq eerdere aanbevelingen naast zich heeft neergelegd, onjuist. Weliswaar zijn bepaalde reclame-uitingen van Artiq eerder ontoelaatbaar bevonden, maar het betrof hier andersoortige gevallen van reclame maken, niet alleen wat betreft inhoud, maar ook wat betreft wijze van reclame maken, waarop (mogelijk) andere regels van toepassing zijn.
Ook gezien de inspanning die Artiq zich heeft getroost om ervoor te zorgen dat haar advertenties (waaronder de gewraakte advertentie in het bijzonder) niet meer (via Google AdSense) op kindersites (waaronder www.speelzolder.com) zullen verschijnen, is een openbare aanbeveling niet gerechtvaardigd.(...)
Naar Artiq stelt, biedt Google niet de mogelijkheid om kindersites bij voorbaat te laten uitsluiten van adverteren via Google AdSense, maar kunnen alleen URL’s van websites worden uitgesloten. Daarbij kost het -naar Artiq stelt- veel tijd om te achterhalen welke sites moeten worden uitgesloten, omdat aan de URL’s van de 11.000 sites, waar het in het geval van Artiq om gaat, veelal niet te zien is wat voor site het betreft, meer in het bijzonder of het een site is, gericht op kinderen.
Bovengenoemde omstandigheden, die kennelijk eigen zijn aan het gebruik van Google AdSense, komen naar het oordeel van het College voor rekening en risico van Artiq en betekenen niet dat Artiq niet mede verantwoordelijk zou zij voor de plaatsing van de gewraakte uitingen. Dit laatste, nog daargelaten dat de frequentie van het onderzoek dat Artiq -naar zij stelt- eens per kwartaal verricht om te voorkomen dat haar uitingen worden geplaatst op sites, gericht op kinderen, naar het oordeel van het College zou behoren te worden opgevoerd.Naar het oordeel van het College rechtvaardigen de omstandigheden van het onderhavige geval niet dat de aanbeveling openbaar wordt gemaakt. De onderhavige aanbeveling heeft betrekking op reclame-uitingen voor de plaatsing waarvan gebruik is gemaakt van Google AdSense. Niet eerder heeft het College zich over dergelijke uitingen uitgesproken.
Goede Doelen Loterijen opnieuw beboet voor onterecht bellen duizenden consumenten
Uit 't persbericht: (...) OPTA heeft de Goede Doelen Loterijen (...) beboet voor het overtreden van de telemarketingregels. (...) In totaal zijn bijna 140.000 consumenten ongevraagd benaderd door de Goede Doelen Loterijen ondanks dat zij ingeschreven stonden bij het Bel-me-niet Register. Daarnaast is tijdens bijna 550.000 telefoontjes niet actief aan consumenten gevraagd of zij nogmaals gebeld wilden worden (‘recht van verzet’) noch inschrijving in het register aangeboden. OPTA heeft de overtredingen beboet met in totaal 845.000 euro. (...)
Klachten bij ConsuWijzer
(...) OPTA is het onderzoek naar de Goede Doelen Loterijen gestart nadat consumenten bij ConsuWijzer klaagden dat zij gebeld werden ondanks inschrijving bij het Bel-me-niet Register. De Goede Doelen Loterijen gebruikten telefoonnummers die consumenten opgaven bij het meedoen aan een online prijsvraag, spelletje, enquête, (...) onder het mom van ‘marktonderzoek’ of (...) nadat zij akkoord gaven voor algemene voorwaarden. Voor consumenten was het niet duidelijk dat zij gebeld zouden worden, daarom mogen op deze wijze verkregen telefoonnummers niet worden gebruikt. (...)
Publicatieverbod afgewezen
De Goede Doelen Loterijen hebben bezwaar gemaakt bij OPTA tegen de boetes. De rechter heeft het verzoek van de Goede Doelen Loterijen om publicatie van dit besluit te verbieden, afgewezen. OPTA heeft een deel van de Goede Doelen Loterijen (...) in 2011 ook al beboet voor soortgelijke overtredingen met in totaal 262.500 euro.
Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Strenge interpretatie OPTA bel-me-niet-regels in boetebesluit Postcodeloterij et al)